Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Baudet over de totstandkoming van de kritische depositiewaarden en de rol van het Coordination Center for Effects
Vragen van het lid Baudet (FvD) aan de Ministers voor Natuur en Stikstof, van Buitenlandse Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de totstandkoming van de kritische depositiewaarden en de rol van het Coordination Center for Effects (ingezonden 30 mei 2023).
Antwoord van Minister van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) (ontvangen 22 augustus
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2945.
Vraag 1
Bent u bekend met het Coordination Center for Effects (CCE)? Kunt u uitleggen wat
het CCE is? Wat is de taak en functie van het CCE? Wat is de juridische status van
het CCE?
Antwoord 1
Ja, het CCE is een wetenschappelijk adviesorgaan waarin deskundigen uit landen die
zijn aangesloten bij het UNECE Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging
over lange afstand (UNECE Luchtverdrag), advies uitbrengen over de manier waarop deze
landen – gegeven de actuele wetenschappelijke inzichten – de depositiewaarde kunnen
bepalen waaronder geen nadelige veranderingen optreden in bodem en vegetatie. CCE-adviezen
zijn niet bindend. Ze worden voor goedkeuring voorgelegd aan het Uitvoerend Orgaan
van het verdrag (Executive Body), het uitvoerend orgaan waarin de delegatieleiders
van alle landen vertegenwoordigd zijn. Landen kunnen de aanbevolen berekeningsmethode
in nationale wetgeving vastleggen en aangeven voor welke natuurgebieden kritische
depositiewaarden worden berekend.
Vraag 2
Klopt het dat de kritische depositiewaarden die sinds 2021 in de Wet natuurbescherming
(Wnb) zijn opgenomen, (indirect) voortkomen uit de kritische depositiewaarden die
zijn vastgesteld door het CCE? Zo ja, waaruit blijkt dat en waarom zijn de Nederlandse
kritische depositiewaarden hierop gebaseerd? Zo nee, waarop zijn de Nederlandse kritische
depositiewaarden dan wel gebaseerd?
Antwoord 2
De kritische depositiewaarden waar de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn)
naar verwijst, zijn de KDW’n uit het Alterra-rapport 2397 «Overzicht van kritische
depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura
2000» (Van Dobben e.a., 2012). Deze KDW’n zijn specifiek opgesteld voor de habitats
zoals deze in Nederland voorkomen. Een groot aantal daarvan is mede vastgesteld met
behulp van de Europese bandbreedtes zoals vastgesteld door de UNECE, op basis van
het door de CCE uitgegeven rapport «Review and revision of empirical critical loads
and dose-response relationships» (Bobbink & Hettelingh (eds.), 2011). De wetenschappelijke
methode voor het opstellen van KDW’n gaat namelijk zoveel mogelijk uit van de Europese
bandbreedtes; daarbinnen wordt via een model een concreet getal berekend. In die zin
zijn veel van de KDW’n dus inderdaad indirect voortgekomen uit het door het CCE opgestelde
rapport.
Vraag 3
Waar werden de kritische depositiewaarden van het CCE vóór 2021 voor gebruikt? Hadden
zij een bindend karakter en zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit
dit blijkt? Kunt u een lijst opstellen met alle (internationale) bindende afspraken
die zijn gebaseerd op de kritische depositiewaarden die door het CCE zijn vastgesteld?
Antwoord 3
De kritische depositiewaarden werden (en worden) gebruikt in integrale beoordelingsmodellen.
De gegevens zijn een basisonderdeel voor het berekenen van een kosteneffectieve verdeling
van beleidsinspanningen over landen in Europa; dat wil zeggen een internationale verdeling
van emissiebeperkingen, waarbij tegen de laagste kosten de beoogde vermindering van
de overschrijding van kritische depositiewaarden wordt bereikt. Zulke berekeningsresultaten
vormen het startpunt voor politieke onderhandelingen binnen het UNECE Luchtverdrag.
Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2 (vanwege de berekening van Nederlandse
KDW'n), 16, 20 en 21.
Vraag 4
Klopt het dat Nederland «een voortrekkersrol» op zich heeft genomen bij het bepalen
van internationale kritische depositiewaarden (critical loads), zoals de toenmalig
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) beweerde
(Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)? Wat hield deze voortrekkersrol precies in en welke Nederlandse
belangen waren hiermee gediend?
Antwoord 4
Na de erkenning van het verzuringsvraagstuk in de jaren 1980 heeft Minister Winsemius
het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd een onderzoekprogramma
op zetten en daarbij afstemming te zoeken met andere landen en organisaties die zich
met het vraagstuk bezig hielden. Bodemverzuring en vermesting houdt niet op bij de
grenzen van lidstaten en de oplossing vraagt om internationale samenwerking, zowel
politiek als wetenschappelijk. Zoals gebruikelijk in VN-verband komen activiteiten
tot stand doordat landen aanbieden bepaalde activiteiten te doen of te financieren.
In het kader van de samenwerking rond grensoverschrijdende luchtverontreiniging heeft
Nederland in 1990 aangeboden de werkzaamheden van het CCE en de leiding van de Task
Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM) op zich te nemen. Net zoals Scandinavische
landen de luchtmetingen en modellering financieren, Duitsland de bosmonitoring, Oostenrijk
de emissieregistratie, Zwitserland het gezondheidsonderzoek, en Frankrijk en Italië
de inventarisatie van best beschikbare emissiebeperkende technieken.
Vraag 5
Wat wordt bedoeld met de bewering dat de Nederlandse voortrekkersrol «bestaat uit
het instellen van het Coördinatie Centrum voor Effecten (CCE) op het RIVM en het voorzitterschap
van de Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM)», zoals de toenmalig
Minister van VROM beweerde (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)?
Antwoord 5
Bedoeld wordt dat Nederland zich aansloot bij de landen die actief willen meewerken
aan onderzoek naar de oplossing van het verzurings- en vermestingsvraagstuk. Zie ook
antwoord 4.
Vraag 6
Wat wordt bedoeld met de bewering dat het CCE «op initiatief van het Ministerie van
VROM in 1990 is opgezet bij het RIVM», zoals de toenmalig Minister van VROM beweerde
(Kamerstuk 18 225, nr. 61 van 20 juni 1994)? Waar, wanneer en waarom heeft het Ministerie van VROM hiertoe
het initiatief genomen? Kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt?
Antwoord 6
De opdracht maakte onderdeel uit de reguliere jaaropdrachten aan het RIVM en vloeide
voort uit de wens van VROM om via onderzoek in de UNECE samen te werken aan oplossing
van het verzurings- en vermestingsvraagstuk. Zie ook antwoord 4.
Vraag 7
Wat was de rol van oud-Minister van VROM Ed Nijpels in de totstandkoming van het CCE?
Kunt u uw antwoord toelichten en de Kamer alle documentatie sturen die hiermee verband
houdt?
Antwoord 7
Er was geen directe rol. De totstandkoming van het CCE is in ambtelijke en wetenschappelijke
gremia afgesproken, zoals de Executive Body van het UNECE Luchtverdrag en de wetenschappelijke
Werkgroep voor de Effecten van luchtverontreiniging. De CCE-website geeft een overzicht
van de rapporten die sinds 1991 zijn verschenen: https://www.umweltbundesamt.de/en/cce-status-reports?parent=68093.
Vraag 8
Wat was en is het precieze verband tussen het CCE en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM)? Viel of valt het CCE onder directe verantwoordelijkheid van het
RIVM? Zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt? Zo nee,
onder wiens verantwoordelijk viel of valt het CCE dan wel en kunt u de Kamer alle
documentatie sturen waaruit dit blijkt? Kunt u deze vraag zo gedetailleerd mogelijk
beantwoorden en hierin ook de juridische status van het CCE meenemen?
Antwoord 8
Inhoudelijk was er geen betrokkenheid of verantwoordelijkheid van het RIVM. Het werkplan
van het CCE wordt vastgesteld door de Executive Body van het UNECE Luchtverdrag die
ook de definitieve rapportages goedkeurt. Het RIVM was wel verantwoordelijk voor voldoende
personele en materiële capaciteit.
Vraag 9
Klopt het dat het CCE onder de Convention on Long-range Transboundary Air Pollution
(CLRTAP) van de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE) valt? Wat is
het precieze verband tussen het CCE en de Verenigde Naties (VN)? Valt het CCE onder
directe verantwoordelijkheid van de VN? Zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen
waaruit dit blijkt? Zo nee, onder wiens verantwoordelijk valt het CCE dan wel en kunt
u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt? Kunt u deze vraag zo gedetailleerd
mogelijk beantwoorden en hierin ook de juridische status van het CCE meenemen?1
Antwoord 9
Ja. Zie antwoorden 1 en 7. Voor gedetailleerde documentatie over jaarlijkse werkplannen
en het vaststellen van rapportages verwijs ik door naar de UNECE, waar het CCE juridisch
onder valt.
Vraag 10
Wat is de (juridische) verhouding tussen het CCE, het RIVM en de VN? Kunt u de Kamer
alle documentatie sturen waaruit dit blijkt?
Antwoord 10
Zie de antwoorden 1, 8 en 9.
Vraag 11
Is er een (juridische) verhouding tussen het CCE en de Europese Unie (EU)? Kunt u
uw antwoord toelichten en dit zo mogelijk met documentatie ondersteunen?
Antwoord 11
Nee, de Europese Unie is als internationale organisatie een van de partijen bij het
UNECE Luchtverdrag. De Europese Commissie kan er voor kiezen de CCE-aanbevelingen
te gebruiken bij het opstellen van eigen (wetgevende) voorstellen om deze vervolgens
voor te leggen aan de Raad van Ministers en het Europees Parlement. Dit is bijvoorbeeld
het geval geweest voor Richtlijn 2016/2284 van 14 december 2016 betreffende de vermindering
van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen (NEC-richtlijn).
Vraag 12
Welke bindende afspraken zijn er onder de CLRTAP, en specifiek die van 1988 in Sofia,
gemaakt? Is de Kamer hierover destijds geraadpleegd of geïnformeerd? Zo nee, waarom
niet? Kunt u alle documentatie met betrekking tot deze bindende afspraken aan de Kamer
sturen?
Antwoord 12
In 1988 is in Sofia het eerste NOx-protocol getekend, waarin twaalf landen afspraken
de NOx-emissies met 30% te verminderen tussen 1980 en 1998. De andere landen zegden
toe de NOx-emissies te stabiliseren op het niveau van 1987. Ook werd vastgelegd de
best beschikbare technieken toe te passen voor nieuwe stookinstallaties en voertuigen.
Zie de communicatie over de internationale strategie in paragraaf 4.7 van het bestrijdingsplan
verzuring (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988–1989, p 74–80). Net als andere afspraken
in VN-kader zijn de toezeggingen niet juridisch afdwingbaar. Landen worden verondersteld
de afspraken te vertalen in hun nationale wetgeving.
Vraag 13
Door wie is het CCE sinds de oprichting gefinancierd? Klopt het dat het centrum (onder
andere) is gefinancierd door het Nederlandse Ministerie van VROM en het RIVM, zoals
vermeld in het RIVM-rapport «Mapping critical loads for Europe» uit juli 1991? Zo
ja, waarom nam Nederland deze financiering op zich? Welke Nederlandse belangen waren
hiermee gediend? Wie droeg(en) nog meer bij aan de financiering van dit centrum? Kunt
u een gedetailleerd overzicht verstrekken van de financiering van het CCE in het algemeen
en het Nederlandse aandeel in het bijzonder, vanaf de oprichting van het centrum?2
Antwoord 13
Het ging om 3 fte per jaar. Vanwege het belang om in Europa een oplossing te vinden
voor de bodemverzuring en vermesting financierde Nederland, zoals was afgesproken,
het CCE. Andere landen namen de financiering van andere activiteiten op zich. Zie
ook antwoord 4.
Vraag 14
Waarom is het CCE in 2018 van het Nederlandse RIVM naar het Duitse Umweltbundesamt
(UBA) verplaatst? Welke gevolgen, zowel positief als negatief, had deze overplaatsing
voor Nederland? Kunt u alle documentatie met betrekking tot deze overplaatsing aan
de Kamer sturen?
Antwoord 14
In het kader van bezuinigingen bij het toenmalige Ministerie van Infrastructuur en
Milieu is de financiering van het CCE door Nederland beëindigd. In goed overleg is
de Nederlandse verantwoordelijkheid voor het CCE overgedragen aan Duitsland en ondergebracht
bij het Umwelt Bundesamt in Dessau.
Vraag 15
Waarom is in Kamerstukken nauwelijks informatie terug te vinden over het CCE? Is het
parlement destijds geraadpleegd over de oprichting van het CCE of hierover tenminste
geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat? Kunt u alle documentatie
met betrekking tot de oprichting van het CCE en de rol die Nederland daarin heeft
gespeeld aan de Kamer sturen?
Antwoord 15
Zie antwoord 7. CCE-documentatie valt onder de verantwoordelijkheid van de UNECE.
Zoals u zelf in vraag 5 ook noemt is de kamer geïnformeerd. Zie kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991.
Vraag 16
Wat is de taak en de juridische status van de Task Force on Integrated Assessment
Modelling (TFIAM)? Waarom werd Nederland voorzitter van deze Task Force, zoals de
toenmalig Minister van VROM vermeldde (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)? Welke Nederlandse belangen waren hiermee gediend?
Antwoord 16
De Task Force on Integrated Assessment Modelling (TFIAM) is een wetenschappelijk adviesorgaan
dat de actuele kennis over emissieprojecties, grensoverschrijdende luchtverspreiding,
effecten voor volksgezondheid en natuur, alsmede de kosten van mogelijke maatregelen,
samenbrengt in een integraal afwegingskader. TFIAM beoordeelt de kwaliteit van het
integrale afwegingsmodel GAINS en de daarmee gemaakte scenarioberekeningen en rapporteert
daarover aan de Executive Body van het UNECE Luchtverdrag en de wetenschappelijke
en ambtelijke voorportalen daarvan. TFIAM rapporteert ook over de onzekerheden en
benodigd aanvullend onderzoek. Aanvullend onderzoek kan worden gefinancierd uit een
VN-trustfund of uit vrijwillige bijdragen van landen. De Executive Body stelt het
werkplan van TFIAM vast en kan verzoeken om aanvullende berekeningen. TFIAM is van
belang om tot een kosteneffectieve aanpak van luchtverontreinigingsproblemen te komen,
wat in het belang is van alle landen, omdat niemand de problemen alleen kan oplossen.
Bijkomend voordeel van het voorzitterschap is dat Nederland op deze wijze vroegtijdig
inzicht krijgt in de internationale beleidsontwikkeling en de standpunten van landen.
Vraag 17
Door wie is de TFIAM sinds de oprichting gefinancierd?
Antwoord 17
Deelname aan TFIAM-activiteiten komt voor rekening van de deelnemers. VROM/IenW financiert
alleen de deelname van RIVM-deelnemers, inclusief de voorzitter. De personele inzet
bedroeg ongeveer 10 werkweken per jaar. Sinds 2011 worden het voorzitterschap en de
kosten gedeeld met Zweden. Vanaf 2024 zal Frankrijk de Nederlandse rol overnemen.
Vraag 18
Waarom is in Kamerstukken nauwelijks informatie terug te vinden over de TFIAM? Is
het parlement destijds geraadpleegd over het Nederlandse voorzitterschap van de TFIAM
of hierover tenminste geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Kunt u alle documentatie met betrekking tot het Nederlandse voorzitterschap van de
TFIAM aan de Kamer sturen?
Antwoord 18
De Kamer is in 1991 geïnformeerd (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991). De TFIAM-voorzitter rapporteert aan de ambtelijke (en wetenschappelijke)
werkgroepen van het UNECE Luchtverdrag. De Nederlandse ambtelijke vertegenwoordigers
in de UNECE-werkgroepen rapporteren – wanneer daar aanleiding toe is – over de beleidsmatige
gevolgtrekkingen aan (inter-)departementale overlegteams en aan vertegenwoordigers
van medeoverheden. De Tweede Kamer wordt ingelicht wanneer het kabinet een politiek
standpunt heeft ingenomen.
Vraag 19
Wat is het verband tussen de TFIAM en het CCE?
Antwoord 19
Landen stellen – al dan niet met gebruikmaking van de door het CCE geadviseerde methodologie –
kaarten samen met kritische depositiewaarden. De door landen gerapporteerde kaarten
vormen de input voor berekening van de overschrijding van kritische depositiewaarden
bij verschillende beleidsscenario’s. De resultaten daarvan worden beoordeeld in de
TFIAM voordat zij worden voorgelegd aan ambtelijke landenvertegenwoordigers in de
Werkgroep voor Strategie en Evaluatie (WGSR) en de Executive Body van het UNECE Luchtverdrag.
Vraag 20
Klopt het dat het vaststellen van kritische depositiewaarden door het CCE heeft geleid
tot een aanscherping van het zwaveldioxide (SO2)- en stikstofoxide (NOx)-protocol van de UNECE, zoals de toenmalig Minister van VROM beweerde (Kamerstuk
21 234, nr. 10 van 25 november 1991)? Zijn deze protocollen bindend en zo ja, kunt u de Kamer alle
documentatie sturen waaruit dit blijkt? Klopt het dat de aanscherping van deze protocollen
vergaande reducties met zich mee heeft gebracht, zoals de toenmalig Minister van VROM
in datzelfde Kamerstuk beweerde? Waren deze reducties verplicht en zo ja, kunt u de
Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt?
Antwoord 20
In het eerste Zwavelprotocol (Helsinki 1985) hebben alle landen zich gecommitteerd
aan een emissiereductie met 30% ten opzichte van 1980, ongeacht de verschillen in
kosten en de milieuwinst die ermee werd bereikt. Bij de voorbereiding van het tweede
Zwavelprotocol (Oslo, 1994) werd voor het eerst overgeschakeld op een effectgerichte
kosteneffectieve aanpak. Daarbij werd gebruik maakt van de kritische depositiekaarten
voor verzuring en het integrale afwegingsmodel GAINS (toen nog RAINS geheten). Om
bodemverzuring tegen te gaan, zijn de politieke ambities aangescherpt, waarbij het
uitgangspunt was dat in alle landen sprake zou zijn van een gelijke mate van milieuverbetering
en de totale kosten zo laag mogelijk zouden zijn. Uit optimalisatieberekeningen werden
voor elk land de benodigde emissiereducties berekend, die voor het ene land een aanscherping
ten opzichte van het eerste Zwavelprotocol inhielden en voor het andere land een afzwakking.
Deze optimalisatieberekeningen vormden de input voor de politieke onderhandelingen.
Het UNECE Luchtverdrag heeft als lange-termijndoel het voldoen aan de kritische depositiewaarden
en de WHO-advieswaarden voor de volksgezondheid. Aan dat lange-termijndoel is geen
jaartal gekoppeld, maar het streven is wel om bij elke vernieuwing van een protocol
de lange-termijndoelen voor gezondheid en natuur dichterbij te brengen.
De VN kan de afgesproken emissiereducties niet afdwingen. Het is aan de landen om
de afspraken te verankeren in nationale wetgeving.
Vraag 21
Bestaan er gelijksoortige protocollen en reductiepercentages voor ammoniak? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer alle documentatie sturen waaruit dit blijkt?
Antwoord 21
Bij de vernieuwing van het eerste NOx-protocol is onderkend dat voor een kosteneffectieve
aanpak alle verzurende stoffen tegelijk in beschouwing moeten worden genomen, dus
ook ammoniak. De afgesproken emissieverminderingen van ammoniak maken deel uit van
het «Multi-pollutant Multi-effect» Protocol (Gotenburg 1999), waarin de aanpak van
verzuring, vermesting en zomersmog (ozon) integraal is meegenomen. Bij de update daarvan
in 2013 zijn ook de gezondheidseffecten van fijnstof meegenomen. Ammoniak speelt een
belangrijke rol bij de vorming van fijnstofdeeltjes in de atmosfeer.
Vraag 22
Klopt het dat er richtlijnen zijn opgesteld om de reductiepercentages te bereiken,
zoals de toenmalig Minister van VROM beweerde (Kamerstuk 21 234, nr. 10 van 25 november 1991)? Zo ja, om welke richtlijnen gaat het? Waarom was de Nederlandse
inbreng bij het tot stand komen van deze richtlijnen «gericht op het zo ver mogelijk
terug brengen van de emissies en dus zo streng mogelijke emissie-eisen»? Is dit nog
steeds de Nederlandse inbreng? Zo nee, waarom is deze veranderd? Zo ja, klopt het
dus dat de Nederlandse inbreng erop is gericht de emissies van SO2 en NOx tot nul te reduceren? Kunt u uw antwoord toelichten en daarin ook het Nederlandse
belang meenemen?
Antwoord 22
In bovengenoemde UNECE-protocollen zijn voor veel UNECE-landen emissiereductiepercentages
vastgelegd. De Nederlandse inzet was steeds het bereiken van zoveel mogelijk vermindering
van de schade aan gezondheid en natuur tegen aanvaardbare kosten en het bereiken van
gelijke emissie-eisen voor bedrijven en mobiele bronnen.
Vraag 23
Bestaan er gelijksoortige richtlijnen voor ammoniak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke
en is de Nederlandse inbreng met betrekking tot ammoniak hetzelfde als voor SO2 en NOx? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 23
Zie antwoord 21.
Vraag 24
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, zo gedetailleerd mogelijk en afzonderlijk
van elkaar beantwoorden?
Antwoord 24
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.