Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Informele Raad WSB van 13 en 14 juli 2023 (Kamerstuk 21501-31-716)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 718 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 juli 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 3 juli 2023 over de geannoteerde Agenda Informele Raad WSB van 13 en 14 juli
2023 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 716).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 juli 2023 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 11 juli 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
0
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
0
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Geannoteerde
Agenda Informele Raad WSB van 13–14 juli 2023 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 716). Deze leden hebben hierover enkele verdiepende vragen.
Nationale en Europese ervaringen met de sociale dialoog
De leden van de VVD-fractie delen de positieve impact die een goed functionerende
sociale dialoog heeft op het in consensus adresseren van grote vraagstukken en doorvoeren
van hervormingen. Deze leden lezen in de Nederlandse inzet dat belangrijke trajecten,
zoals de aangekondigde hervorming van de arbeidsmarkt, in samenspraak met werkgevers
en werknemers worden opgepakt. Zij nemen aan dat het feit dat zelfstandigen in deze
opsomming niet genoemd worden een onbedoelde omissie van de Minister is. Klopt dat?
Zal de Minister verder gedurende de discussie het belang van het betrekken van zelfstandigen
bij de vormgeving van wet- en regelgeving op Europees niveau onderstrepen?
Belangrijke trajecten, zoals de aangekondigde hervorming van de arbeidsmarkt, worden
in samenspraak met werkgevers en werknemers opgepakt, waaronder zelfstandigen. Hoewel
zelfstandigen niet expliciet genoemd staan, dienen zij ook onder deze groepen te worden
verstaan. Zij zijn naast hun vertegenwoordiging via het Platform Zelfstandige Ondernemers
(PZO), ook direct of indirect lid van zowel werkgevers- als werknemersorganisaties,
waaronder VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland, en FNV zelfstandigen.
Zelfstandigen vormen een belangrijk onderdeel van de sociale dialoog, wat onlangs
onderstreept is met de uitbreiding van het aantal zetels in de SER, waardoor hun vertegenwoordiging
in dit adviesorgaan is verstevigd. Tijdens de discussie zal ik het belang voor nieuwe
vormen van werk en vertegenwoordiging in ons overlegstelsel onderstrepen.
De leden van de VVD-fractie lezen eveneens dat er een Europese overeenkomst over telewerken
en het recht op onbereikbaarheid wordt nagestreefd. Kan de Minister hier nader op
ingaan? Welke contacten zijn er tot dusver geweest tussen Nederlandse ambtenaren en
de Europese Commissie over de inhoud van dit voorstel? Zo ja, kan de Minister aangeven
wanneer deze contacten hebben plaatsgevonden en welke informatie door de Europese
Commissie gedeeld is over de inhoud van dit voorstel? Zo nee, is de Minister bereid
om nader te informeren bij de Europese Commissie over de inhoud van dit voorstel en
de Kamer hierover te informeren? In hoeverre passen dergelijke Europese voorstellen
in de bevoegdheidsverdeling zoals deze is overeengekomen in de Europese verdragen?
Op 28 juni 2022 presenteerden de Europese sociale partners hun werkprogramma 2022–2024
met daarin de ambitie om tot een bindende overeenkomst te komen over telewerk en het
recht op onbereikbaarheid. Dit voorstel past binnen de bevoegdheidsverdeling. Europese
sociale partners maken gebruik van hun rechten zoals omschreven in artikelen 154 en
155 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarbij zij uiteraard
wel de inhoudelijke grenzen dienen te respecteren zoals vastgelegd in het Verdrag.
De Europese sociale partners handelen volledig autonoom. Tijdens de onderhandelingen
is er geen rol voor de Raad, de Europese Commissie of het Europees Parlement. Ik respecteer
de autonomie van de Europese sociale partners en kijk met interesse uit naar een akkoord.
De Europese Commissie heeft in contacten aangegeven geen gedetailleerd beeld te hebben
over de eventuele inhoud van een overeenkomst tussen sociale partners en ook de autonomie
van sociale partners te willen respecteren.
Zoals ook beschreven in het VWEU, zullen de sociale partners indien zij een akkoord
bereiken de Commissie verzoeken het akkoord om te zetten in een EU-Richtlijn, voert
de Europese Commissie een formele beoordeling van de overeenkomst uit op basis van
wetmatigheid, de representativiteit van de ondertekenende partijen en de geschiktheid
van het akkoord. Bij een positieve beoordeling zal de Europese Commissie beginnen
met de voorbereiding van het voorstel voor een Raadsbesluit. De Raad kan dit Raadsbesluit
slechts aannemen of afwijzen, het is niet mogelijk over de inhoud te onderhandelen.
De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid of het richtlijnvoorstel wordt aangenomen.
Het Europees Parlement wordt geïnformeerd, er vinden geen trilogen plaats. Implementatie
door de lidstaten moet plaatsvinden binnen de termijn die bij het aannemen van de
richtlijn wordt vastgesteld (doorgaans binnen twee jaar).
Nationale ervaringen en vooruitgang in het zorgbeleid van de EU in relatie tot de
sociale dialoog en het maatschappelijk middenveld
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het voornemen van de Minister om in Europees
verband te delen dat de Nederlandse inzet langdurige zorgverlening gericht is op kosteneffectiviteit
en kwaliteit. Zij hechten er waarde aan om te benoemen dat zorgverlening primair een
nationale aangelegenheid is. Het uitwisselen van gedachten en kennis moedigen deze
leden aan, maar wel onder vermelding van het feit dat Europese wet- en regelgeving
over de wijze waarop zorg dient te worden verleend geen Europese bevoegdheid is. Deelt
de Minister dit en is zij bereid dit standpunt uit te dragen gedurende de gedachtewisseling?
De Raadsaanbeveling heeft tot doel om de toegang tot betaalbare en hoogwaardige langdurige
zorg te verbeteren. De Raadsaanbeveling geeft lidstaten handvatten om dit te bereiken.
Een aanbeveling is juridisch niet-bindend. Uitvoering van de Raadsaanbeveling door
de lidstaten is daarom niet verplicht. De Nederlandse inzet zal vooral gericht zijn
op het delen van kennis en ervaringen tussen de lidstaten.
Korte-termijn uitdagingen en middellange termijn opbrengsten van sociale bescherming
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de gedachtewisseling onder het Spaanse voorzitterschap
over sociale bescherming zich verhoudt tot de onderhandelingen rondom de Richtlijn
Platformwerk, en de Nederlandse ontwikkelingen op het zelfstandigen zonder personeel
(zzp-)dossier. Deze leden vragen de Minister of zij de best practices van bescherming
(o.a. van België, Denemarken, Spanje) van zelfstandigen en de wijze waarop zij betrokken
worden in de sociale dialoog mee kan nemen, erop kan reflecteren, en kan delen met
de Kamer.
De gedachtewisseling over sociale bescherming staat los van de Richtlijn Platformwerk.
Zoals toegelicht in de Geannoteerde Agenda zal ik tijdens het debat toelichten dat
het kabinet gecommitteerd is aan het bewerkstelligen van een gelijker speelveld tussen
zelfstandigen en werknemers1 en de verbetering van bescherming van zelfstandigen door een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
te introduceren.
Uw Kamer wordt middels het verslag van de Informele Raad geïnformeerd over de uitkomsten
van de bijeenkomst. Hierin zal ik u ook een terugkoppeling geven over best practices
rond de bescherming van zelfstandigen.
Kan de Minister een Europese vergelijking maken met sociale zekerheidsstelsels in
de andere lidstaten, waarbij ingegaan wordt op 1) de risico’s die in het stelsel worden
afgedekt (zoals werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, geen arbeidsdeelname), 2) de
hoogte van de uitkeringen (zowel absoluut als relatief) 3) de duur van de uitkeringen
en 4) hoe de verplichtingen die het Nederlandse stelsel aan uitkeringsgerechtigden
oplegt zich verhouden tot de verplichtingen in andere landen? Voorgenoemde leden menen
met deze vergelijking de te voeren discussie in Nederland en binnen Europa over sociale
bescherming in een betere context te kunnen plaatsen.
De basis voor de meeste socialezekerheidsstelsels gaat terug naar de industrialisatie
in de 19e eeuw, toen verschillende landen begonnen na te denken over manieren om mensen te
beschermen tegen bepaalde risico’s zoals armoede, ziekte, invaliditeit en ouderdom.
Verschillende lidstaten hebben vervolgens specifieke trajecten en benaderingen gevolgd
bij de opbouw van socialezekerheidsstelsels. Deze lange voorgeschiedenis en de verschillende
sociaaleconomische context per lidstaat, verklaren mede dat er fundamentele verschillen
zijn op het gebied van sociale zekerheid tussen lidstaten met betrekking tot onder
meer de scope en dekking, financiering, uitkeringsniveaus en toegangsvoorwaarden.
Deze fundamentele verschillen in socialezekerheidsstelsels maken het complex om een
volledig antwoord te geven op de gestelde vraag.
Om een beeld te krijgen van de verschillen tussen lidstaten verwijs ik graag naar
het «Information System on Social Protection» (MISSOC)2. Het MISSOC is een database, met daarin actuele informatie over de diverse sociale
zekerheidssystemen van verschillende lidstaten. De Europese Commissie faciliteert
deze database en experts van lidstaten dragen bij aan het updaten van de informatie.
Deze database bevat zowel algemene informatie als gedetailleerde informatie over socialezekerheidsstelsels
van verschillende lidstaten. Het is niet alleen mogelijk om gedetailleerde informatie
per lidstaat te zien, maar ook om deze te vergelijken met andere lidstaten op gedetailleerd
niveau. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om op het gebied van werkloosheidsuitkeringen,
het Nederlandse systeem te vergelijken met dat van andere lidstaten op basis van de
volgende aspecten: personele werkingssfeer, toegangsvoorwaarden, kwalificatieperiode,
wachttijd, referentiebasis en berekening van de hoogte en de duur van de uitkering.
Dit geeft een beeld hoe het Nederlandse stelsel zich verhoudt tot het stelsel in andere
lidstaten.
Het MISSOC laat zien dat sociale zekerheidsvoorzieningen variëren van lidstaat tot
lidstaat. Zo zijn er verschillen in de personele werkingssfeer van sociaal zekerheidsstelsels.
Dit kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de deelname van zelfstandigen aan specifieke
werknemersverzekeringen. Bovendien zijn er verschillen in de financiering van sociale
zekerheidsvoorzieningen per lidstaat. Sommige landen gebruiken uitsluitend sociale
zekerheidsbijdragen en premies van werkgevers en werknemers, terwijl andere landen
ook deels gelden uit algemene middelen gebruiken. Een ander aspect waarin socialezekerheidsstelsels
variëren, is de manier waarop recht op uitkering ontstaat en hoe de hoogte ervan wordt
berekend. Ook zijn er variaties in de toegangsvoorwaarden, zowel tussen lidstaten
als tussen verschillende soorten uitkeringen.
Voortgangsrapportage: herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004)
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister spreekt over een variant op de gewenste
herziening 883/2004, waarbij er onder andere gefocust wordt op een zo kort mogelijke
exportduur van uitkeringen, maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering
van handhaving. Deze leden delen deze inzet van de Minister. Zij hechten er veel waarde
aan dat de eventuele herziening van de Coördinatieverordening er niet toe leidt dat
de mogelijkheden om uitkeringen te exporteren uitgebreid worden, met alle nadelige
gevolgen van dien. Voorgenoemde leden ontvangen signalen dat er behoefte is aan een
snellere informatie-uitwisseling ten aanzien van bijvoorbeeld verhuizing of overlijden
van uitkeringsgerechtigden. Is de inzet van de Minister er eveneens op gericht om,
in het voortdurende proces om tot herziening van de coördinatieverordening te komen,
de verbeterde informatie-uitwisseling ten aanzien van deze punten te agenderen? Daarnaast
onderschrijven zij de noodzaak van het tegengaan van fraude met A1-detacheringen,
hetgeen een ongelijk speelveld, oneerlijke concurrentie en uitbuiting van arbeidsmigranten
in de kaart speelt. Voorgenoemde leden menen dat de inzet van de Minister er in de
komende periode in ieder geval op gericht zou moeten zijn om met name de fraude rondom
detachering van derdelanders tegen te gaan door enerzijds de handhaving te intensiveren
en anderzijds te blijven aandringen op een adequate herziening van de regels rondom
A1-detachering. Deelt de Minister deze analyse? Zo ja, hoe is zij van plan om deze
inzet vorm te geven?
Ik deel de bevindingen van de leden van de VVD-fractie dat betere samenwerking en
informatie-uitwisseling tussen de nationale uitvoeringsorganisaties van lidstaten
cruciaal is voor betere handhaving. Gedurende de onderhandelingen over het herzieningsvoorstel
heeft Nederland zich de afgelopen jaren dan ook ingezet voor verbeterde handhavingsmogelijkheden
op een breed terrein, namelijk zowel bij de export van uitkeringen, zoals gegevensuitwisseling,
als bij de aanpak van fraude en misbruik met A1-verklaringen.
Er is reeds overeenstemming bereikt over verbetering van gegevensuitwisseling bij
de export van uitkeringen. Hoewel deze afspraken deel uitmaken van de hoofdstukken
waarover al overeenstemming is, treden deze afspraken pas in werking als er sprake
is van een totaalakkoord. In de lopende onderhandelingen over het hoofdstuk werkloosheid,
is onderdeel van de Nederlandse inzet dat de export van werkloosheidsuitkeringen gepaard
moet gaan met betere afspraken over handhaving en samenwerking bij arbeidsbemiddeling.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie naar fraude rondom A1-detacheringen van
derdelanders. Hiermee refereren de leden van de VVD-fractie aan fraude of oneigenlijk
gebruik van de Europese regels die bepalen waar een werknemer verzekerd is. En waar
dus ook de premies betaald worden. Het fingeren van situaties om premievoordelen te
bereiken moet stevig worden aangepakt. Bijvoorbeeld als het gaat om werkgevers die
gebruik maken van postbusondernemingen. Hierop wordt al gehandhaafd door een speciaal
SVB team. De SVB en ketenpartners werken daarnaast intensiever samen om feiten te
achterhalen en signalen en kennis te delen. Ook samenwerking tussen lidstaten in ELA-verband,
de meldingsplicht van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese
Unie (WagwEU), en de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS)spelen een rol bij het aanpakken
van schijnconstructies. Daarnaast blijf ik mij in Europees verband inzetten voor voldoende
restrictieve regelgeving om zo premieshoppen tegen te gaan. Bij de herziening van
verordening 883/2004, heeft Nederland zich ervoor ingezet om het hoofdstuk toepasselijke
wetgeving (met daarin de regels over o.a. detacheringen en A1-verklaringen) te verbeteren
en fraude en misbruik met A1-verklaringen en schijnconstructies te bestrijden. Op
dit onderdeel van de verordening zijn in de onderhandelingen al belangrijke maatregelen
voorlopig overeengekomen. Bijvoorbeeld door een minimale periode van voorafgaande
verzekering van 3 maanden op te nemen. Het doel hiervan is om tegen te gaan dat mensen,
zoals derdelanders die legaal mogen werken en verblijven in een lidstaat, worden gedetacheerd
naar Nederland, zonder dat zij ooit in de andere lidstaat gewerkt hebben. Deze maatregelen
zijn overeengekomen in de Algemene Oriëntatie van de Raad in 2018. Zij kunnen echter
pas worden doorgevoerd als er een akkoord is bereikt over de herziening. Dit kan een
akkoord betreffen over de complete herziening of door een reflectieperiode in te bouwen
voor de twee controversiële hoofdstukken waarover lidstaten geen overeenstemming kunnen
bereiken (het werkloosheidshoofdstuk en het hoofdstuk over A1-verklaringen en detacheringen).
Door een reflectieperiode toe te passen op deze twee hoofdstukken, kunnen we ons richten
op het bereiken van een akkoord op de overige vier hoofdstukken waarover wel consensus
bestaat.
Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn Platformwerk
De leden van de VVD-fractie vragen welke onderwerpen, buiten het weerlegbaar rechtsvermoeden,
de Minister verwacht in de trilogen rondom de Richtlijn Platformwerk, en welke daarvan
de voornaamste geschilpunten zullen zijn.
In de triloog zal worden gesproken over alle onderdelen van het richtlijnvoorstel.
Ik verwacht dat het weerlegbaar rechtsvermoeden het belangrijkste discussiepunt zal
zijn in de triloog. Op dit moment heb ik nog niet voldoende zicht op eventuele andere
discussiepunten omdat nog niet alle lidstaten hun positie hebben bepaald over het
standpunt van het Europees Parlement. Over de positie van het Europees Parlement en
mijn appreciatie daarvan heb ik u geïnformeerd in het Verslag van de Formele Raad
van 13 maart jl. (Kamerstuk 21 501-31, nr. 698)
Conform de informatieafspraken met uw Kamer zal ik uw Kamer blijven informeren over
de voortgang van de eindonderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en
de Europese Commissie en mijn inzet daarbij.
De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe de Minister het Europees Parlement
de komende maanden gaat benaderen om een positief eindakkoord over platformwerkers
te realiseren. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het minder evenwichtige parlementsvoorstel
in de triloog landt op een wijze die wenselijk is voor Nederland?
Ik zal middels gebruikelijke kanalen, bijvoorbeeld ook via de Permanente Vertegenwoordiging
in Brussel, actief contact onderhouden met het Europees Parlement over het richtlijnvoorstel.
Ook tijdens internationale reizen zal ik hierover actief contact blijven onderhouden
met Europarlementariërs. Ik zal in die gesprekken toelichten waarom ik van mening
ben dat het Commissievoorstel meer in balans is dan het door het Europees Parlement
voorgestelde weerlegbare rechtsvermoeden.
Deze leden vinden de afzijdige positie van Duitsland bijzonder en vragen hoe onze
oosterburen zich manoeuvreren in deze discussie. Kan de Minister hierop ingaan? Ondanks
hun afzijdigheid vragen deze leden wat voor Duitsland een gewenste uitkomst is voor
deze richtlijn. Ziet de Minister mogelijkheden om de Duitsers meer richting de Nederlandse
lijn te laten bewegen?
Zolang de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel voortduren blijf ik met andere
lidstaten in gesprek, ook met Duitsland. Gezien de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen
kan ik niet nader ingaan op de posities van afzonderlijke lidstaten.
Deze leden vragen de Minister te reflecteren op het verschil tussen het Zweedse en
het Spaanse voorzitterschap op dit dossier.
Van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad bekleedt, wordt verwacht dat deze
zich opstelt als een neutrale bemiddelaar («honest broker»). Ik verwacht in die zin
geen verschil tussen het Zweedse en het Spaanse voorzitterschap.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ten behoeve van de Informele Raad van 13 en 14 juli. Deze leden zijn verheugd dat
er een akkoord is bereikt wat betreft het akkoord aangaande het richtlijnvoorstel
verbeteren arbeidsvoorwaarden platformwerkers en hopen dat de triloogonderhandelingen
voorspoedig verlopen. Zij hebben wel nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd hoe de Minister het bereikte akkoord apprecieert.
Deze leden vinden het bijvoorbeeld belangrijk dat schijnzelfstandigheid wordt aangepakt
en dat kwetsbaren op de arbeidsmarkt beschermd worden, maar ze vinden het ook belangrijk
dat echte zelfstandigen de ruimte krijgen. Ook zien deze leden de risico’s van bepaalde
platforms, maar zeker ook de toegevoegde waarde van platforms aan onze economie. Zij
maken zich in die zin wat zorgen over het behaalde akkoord, aangezien het lijkt alsof
een platform in dat akkoord al heel snel als werkgever wordt gezien. Hoe weegt de
Minister dit en deelt zij de mening dat sommige platforms juist van grote toegevoegde
waarde kunnen zijn in de nieuwe economie? Acht de Minister het mogelijk dat op dit
gebied toch nog meer naar het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie bewogen
wordt? Ook zijn de leden van de D66-fractie benieuwd welke andere onderwerpen, naast
het weerlegbare rechtsvermoeden, de meeste discussie op zullen leveren.
Ik onderschrijf dat platformbedrijven van toegevoegde waarde kunnen zijn in de nieuwe
economie. Platformbedrijven zijn een goed voorbeeld van technologische innovatie.
Ze creëren kansen voor bedrijven, werknemers en zelfstandigen en bieden op innovatieve
wijze dienstverlening aan consumenten. Nieuwe vormen van werk brengen ook nieuwe uitdagingen
mee. Dat geldt nadrukkelijk in de platformeconomie waar zich naast kansen ook uitdagingen
voordoen van technologische innovatie.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche3 staat het kabinet positief tegenover het oorspronkelijke richtlijnvoorstel van de
Europese Commissie. Het kabinet zet zich in om schijnzelfstandigheid tegen te gaan,
waaronder bij platforms. Dit laatste sluit aan bij de tendens in de rechtspraak in
meerdere lidstaten waarin de rechter (tot aan de hoogste rechter toe) heeft geoordeeld
dat platformwerkers, in de voorliggende gevallen, moeten worden beschouwd als werknemers.
De richtlijn biedt een kans om de wensen op het gebied van de aanpak van schijnzelfstandigheid
te realiseren, ook met oog op een gelijker speelveld tussen lidstaten en een duurzame
ontwikkeling van de platformeconomie.
De criteria uit het oorspronkelijke richtlijnvoorstel van de Europese Commissie zijn
afkomstig uit de jurisprudentie en dusdanig vormgegeven dat zij toekomstbestendig
zijn. Hoewel de criteria van het in de Raad bereikte akkoord niet identiek zijn aan
de criteria uit het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, borduurt de Raadspositie
wel voort op de criteria zoals geformuleerd door de Commissie. Bovendien bieden zowel
het oorspronkelijke Commissievoorstel als het in de Raad bereikte akkoord de mogelijkheid
om het rechtsvermoeden te weerleggen. Daarmee wordt voorkomen dat een platformwerker
onterecht als werknemer wordt gekwalificeerd.
Met het bereiken van het akkoord in de Raad is een belangrijke stap gezet richting
een betere bescherming van platformwerkers en het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
Ik ben tevreden over het in de Raad bereikte onderhandelingsresultaat, ook gezien
het complexe krachtenveld waarover ik uw Kamer eerder informeerde4. Op veel, maar niet op alle, punten komt het onderhandelingsresultaat tegemoet aan
de Nederlandse inzet. In het Verslag van de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid van 12 juni jl. vindt u een uitgebreide appreciatie van het in de Raad bereikte
akkoord.5
Ik verwacht dat het weerlegbaar rechtsvermoeden het belangrijkste onderwerp van discussie
zal zijn in de triloog. Ook in de triloogfase blijf ik mij inzetten voor effectieve
Europese regels gericht op het tegengaan van schijnzelfstandigheid bij platformwerk
en een duurzame ontwikkeling van de platformeconomie. Ik zal me er voor inzetten dat
het weerlegbaar rechtsvermoeden waar mogelijk meer in lijn wordt gebracht met het
originele Commissievoorstel. Daarbij teken ik wel aan dat de manoeuvreerruimte van
het Spaanse voorzitterschap beperkt is gezien het krachtenveld in de Raad en de afwijkende
positie van het Europees Parlement.
Op dit moment heb ik nog niet voldoende zicht op eventuele andere discussiepunten
omdat nog niet alle lidstaten hun positie hebben bepaald over het standpunt van het
Europees Parlement. Over de positie van het Europees Parlement en mijn appreciatie
daarvan heb ik u geïnformeerd in het Verslag van de Formele Raad van 13 maart jl.6
Conform de informatieafspraken met uw Kamer zal ik uw Kamer blijven informeren over
de voortgang van de onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de
Europese Commissie en mijn inzet daarbij.
Ook hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen over Verordening 883. Eerder
heeft de Minister aangegeven dat de inzet van een reflectieperiode hier wellicht oplossing
kan bieden. De leden van de D66-fractie zijn, zoals eerder gesteld, geïnteresseerd
in de variant waarbij deze reflectieperiode alleen wordt toegepast op de controversiële
hoofdstukken. Deze leden horen graag van de Minister of alleen Nederland deze optie
overweegt, of dat ook gelijkgezinde lidstaten deze variant overwegen. Daarnaast zijn
deze leden benieuwd of, mocht het niet voor de Europees Parlement (EP-)verkiezingen
tot een akkoord komen, de Minister al nagedacht heeft over een strategie richting
de nieuwe Europese Commissie.
Het uitgangspunt van de Nederlandse inzet is een algemene reflectieperiode voor het
herzieningsvoorstel, zodat de Commissie de mogelijkheid krijgt om te werken aan een
voorstel dat daadwerkelijk aansluit bij de hedendaagse arbeidsmarkt. Een variant hierop
is om alleen een reflectieperiode in te lassen voor de twee nog openstaande controversiële
hoofdstukken, waar de leden van D66 aan refereren. Deze oplossingsrichting wordt actief
verkend door Nederland. Zo heb ik in gesprekken met andere lidstaten betoogd dat deze
oplossing een uitweg kan bieden uit de huidige politieke impasse. Vanwege de vertrouwelijkheid
van de onderhandelingen, kan ik over de posities van andere lidstaten niet in detail
treden. Ik kan wel benoemen dat deze oplossingsrichting door enkele lidstaten op informele
wijze gesteund werd, maar nog niet door een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten.
Of deze oplossingsrichting uiteindelijk op voldoende steun kan rekenen kan ik op dit
moment nog niet zeggen. Het onlangs gestarte Spaanse voorzitterschap is nu aan zet.
Op 19 juli staat de eerste Raadswerkgroep gepland over de herziening van de Verordening.
Nederland zal in deze Raadswerkgroep opnieuw pleiten voor deze oplossingsrichting.
Nederland heeft zich, zoals ook de wens van Uw Kamer is, tot op heden verzet tegen
een akkoord op het huidige herzieningsvoorstel vanwege de fundamentele zorgen bij
het werkloosheidshoofdstuk. Mocht voor de aanstaande verkiezingen van het Europees
Parlement geen akkoord bereikt worden, dan versterkt dit mijns inziens het Nederlandse
argument dat het huidige herzieningsvoorstel gedateerd is.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de inzet van de
Minister aangaande de sociale dialoog. Deze leden zijn het met de Minister eens dat
een goed werkende polder van grote waarde is voor een land. Wel merken deze leden
op dat polderen ook nadelen kent, zoals een mogelijke vertraging van de besluitvorming
in sommige gevallen. Deze leden zijn daarom benieuwd of de Minister van plan is om,
naast de uiteraard positieve punten van de polder, ook mogelijke nadelen te schetsen.
In veel lidstaten staat de sociale dialoog onder druk. Het aantal werknemers dat onder
een collectieve arbeidsovereenkomst valt is de afgelopen jaren flink gedaald, met
name in Centraal- en Oost-Europa, evenals het aantal vakbondsleden.7 Ook zijn werknemers in niet-standaard vormen van werk minder goed georganiseerd en
vertegenwoordigd. Daarnaast zijn er veel lidstaten waarbij sociale partners nog niet
systematisch, tijdig, of op een zinvolle wijze worden geconsulteerd over sociaaleconomisch
beleid. Ik vind het nu met name van belang dat de sociale dialoog in den brede wordt
bevorderd en heb onder andere daarom op de afgelopen Formele Raad WSB ingestemd met
aanname van de Raadsaanbeveling sociale dialoog. Daarbij is het uiteraard wel zaak
dat de sociale dialoog op een goed werkbare manier wordt vormgegeven.
Ook is het voor een goed functionerende polder van belang dat de partijen aan tafel
voldoende representatief zijn, zo denken de leden van de D66-fractie. Volgens deze
leden is het de vraag of dit nu het geval is. Hoe beoordeelt de Minister de representativiteit
van de polder, specifiek de Sociaal-Economische Raad, op dit moment in relatie tot
de diversiteit van de huidige arbeidsmarkt en bijvoorbeeld de positie van flexwerkers,
jongeren en zelfstandigen, zo vragen deze leden.
Ik vind het van groot belang dat er in de Sociaal-Economische Raad (SER) voldoende
oog is voor nieuwe vormen van werk en van vertegenwoordiging. In het Besluit beleidsregels
representativiteit is bepaald hoe de SER beoordeelt of een organisatie in aanmerking
komt voor het benoemingsrecht in de SER. Hierin staat onder meer dat een organisatie
van werknemers slechts representatief kan zijn indien zij een niet onbetekenend aantal
leden heeft die tot de groep behoren.
In de afgelopen jaren is gebleken dat het wenselijk is om het aantal zetels van de
SER verder uit te breiden met drie zetels naar een totaal van zesendertig zetels,
hetgeen recent gerealiseerd is om zodoende in structurele vertegenwoordiging van zelfstandige
ondernemers en opdrachtnemers in de SER te voorzien.
Zelfstandigen worden reeds in de SER vertegenwoordigd. Aan ondernemerszijde is één
van de door VNO-NCW benoemde raadsleden afkomstig uit het Platform Zelfstandige Ondernemers
(PZO). Voorts vertegenwoordigen de andere ondernemersleden van de SER naar schatting
50.000 zelfstandige ondernemers zonder personeel. Deze zijn direct of indirect lid
van VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland. Aan werknemerszijde heeft FNV Nederland
één van zijn zetels ingevuld middels een persoon die afkomstig is uit FNV zelfstandigen.
Verder vertegenwoordigen de bestaande leden aan werknemerszijde flexwerkers en jongeren.
Daarnaast kent de SER sinds 2015 een jongerenplatform waarbinnen jongeren mee kunnen
praten over diverse onderwerpen die hen direct raken. Ik vind het daarnaast van belang
dat ook de belangen van minder goed vertegenwoordigde groepen zoals herintreders,
statushouders, en arbeidsmigranten mee worden genomen.
De leden van de D66-fractie zijn enthousiast te lezen dat het Spaans voorzitterschap
een gedachtewisseling heeft georganiseerd over het zorgbeleid in de Europese Unie
(EU). Eerder heeft het lid Sahla schriftelijke vragen ingediend (12-6-2023) over de
uitvoering van het Europese voorstel over long-term care. Kunnen de antwoorden op
die vragen in het verslag van dit schriftelijk overleg meegenomen worden, zo vragen
deze leden.
Navraag leert dat de schriftelijke vragen van het lid Sahla per abuis niet zijn ingediend.
Na indiening zullen deze vragen door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport worden
beantwoord.
Aanvullend zien de leden van de D66-fractie graag een korte toelichting tegemoet over
wat er 19 juni jl. besproken is tijdens de bijeenkomst voor nationaal coördinatoren
in Brussel. Meer specifiek vragen deze leden of er goede voorbeelden zijn gedeeld
vanuit andere lidstaten, die aansluiten bij de voorstellen uit het voorstel van de
Europese Commissie. Zijn er bijvoorbeeld lidstaten die al enige ervaring hebben opgedaan
met creëren van legale routes voor arbeidsmigratie voor de long-term care?
Tijdens de bijeenkomst van de nationale coördinatoren/contactpersonen voor de Raadsaanbeveling
toegang tot betaalbare en hoogwaardige langdurige zorg, is in eerste instantie vooral
aandacht besteed aan onderlinge kennismaking en is besproken hoe aanwezige lidstaten
voornemens zijn de Raadsaanbeveling te implementeren. Zo heeft bijvoorbeeld één lidstaat
een ambtelijk coördinator aangesteld, met een aantal medewerkers die zich richten
op hervorming van de langdurige zorg. Andere lidstaten hebben al een bestaand coördinatiemechanisme
en benutten dit mechanisme ook voor implementatie van (onderdelen van) de Raadsaanbeveling.
Aan de andere kant zijn er lidstaten, zoals Nederland, die de focus leggen op uitwisseling
van kennis en ervaring. Het tweede gedeelte van de bijeenkomst, waarbij ook nationale
experts aanwezig waren, richtte zich op uitwisseling van kennis en ervaringen met
kwaliteitskaders. Kwaliteit van zorg is immers een belangrijk aspect in de Raadsaanbeveling.
Het uitwisselen van kennis en ervaring rond het creëren van legale routes voor arbeidsmigratie
voor de long-term care stond niet geagendeerd voor deze bijeenkomst.
Tenslotte, kan de Minister toelichten met welke aanbevelingen uit het voorstel Nederland
op korte termijn aan de slag gaat?
Op 14 oktober 2022 zond de Minister van Buitenlandse Zaken het Fiche: Raadsaanbeveling
toegang tot betaalbare en hoogwaardige langdurige zorg aan Uw Kamer8. In het BNC-fiche is een overzicht opgenomen van de essentie van het Nederlands beleid
op dit onderwerp. Het kabinetsbeleid komt in grote lijnen overeen met deze aanbevelingen.
De Nederlandse inzet zal vooral gericht zijn op het delen van kennis en ervaringen
tussen de lidstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik om inbreng te leveren
naar aanleiding van de agenda voor de fractie Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid van 13–14 juli 2023.
De leden van de CDA-fractie lezen dat tijdens de Raad WSB van 12 juni jl. de Sociale
Zaken en Werkgelegenheid-lidstaatministers een akkoord («algemene oriëntatie») hebben
bereikt over een compromistekst aangaande het richtlijnvoorstel verbeteren arbeidsvoorwaarden
platformwerkers. De Raad heeft nu een mandaat om de eindonderhandelingen («trilogen»)
met het Europees Parlement te starten. Naar aanleiding van een toezegging aan het
lid Palland van het CDA heeft de Minister in het verslag over de Raad in maart jl.
haar appreciatie gegeven van het mandaat waarmee het Europees Parlement de eindonderhandelingen
zal ingegaan. De mandaten waarmee de Raad en het Europees Parlement de eindonderhandelingen
(«trilogen») aangaan liggen inhoudelijk vrij ver uit elkaar. Deze leden vragen of
de Minister het mogelijk acht dat de inzet van het Europees Parlement kan helpen om
in een eindakkoord voor wat betreft het weerlegbaar rechtsvermoeden werknemerschap
platformwerkers dichter bij de tekst te komen van het oorspronkelijke Commissievoorstel
zoals Nederland in de Raad nastreefde. Op welke onderwerpen verwacht de Minister dat
in de trilogen tussen Raad en het Europees Parlement de voornaamste geschilpunten
zullen zijn?
Hoewel ik het wenselijk acht dat er in de triloog op het punt van het weerlegbaar
rechtsvermoeden bewogen wordt richting het Commissievoorstel, signaleer ik ook dat
de manoeuvreerruimte van het Spaanse voorzitterschap beperkt is door het krachtenveld
binnen de Raad. Bovendien is thans nog onzeker hoe het Europees Parlement zich gaat
opstellen in de triloog. Ik sluit derhalve niet uit dat de positie van het Europees
Parlement gaat helpen om te bewegen richting het Commissievoorstel, maar tegelijkertijd
zijn de uitkomsten van de triloog vooraf lastig te voorspellen. Ik blijf me tijdens
de triloog inzetten voor een effectieve richtlijn die een goede balans biedt tussen
de duurzame ontwikkeling van platformbedrijven en de daadwerkelijke bescherming van
werknemers.
Ik verwacht dat het weerlegbaar rechtsvermoeden het belangrijkste discussiepunt zal
zijn in de triloog. Op dit moment heb ik nog niet voldoende zicht op eventuele andere
discussiepunten omdat nog niet alle lidstaten hun positie hebben bepaald over het
standpunt van het Europees Parlement. Over de positie van het Europees Parlement en
mijn appreciatie daarvan heb ik u geïnformeerd in het Verslag van de Formele Raad
van 13 maart jl.9
Conform de informatieafspraken met uw Kamer zal ik uw Kamer blijven informeren over
de voortgang van de onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de
Europese Commissie en mijn inzet daarbij.
Wat de leden van de CDA-fractie betreft is er een belangrijke stap gezet richting
een betere bescherming van platformwerkers en het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
De tijd die voor de trilogen rest is gering met het aankomende wisseljaar in Brussel
naar aanleiding van de Europese verkiezingen en de benoeming van een nieuwe Europese
Commissie. Concreet betekent dit dat nu lopende dossiers uiterlijk vroeg in 2024 dienen
te zijn afgerond, acht de Minister dit haalbaar? Wanneer er een akkoord is, op welke
termijn kan de richtlijn in Nederland geïmplementeerd worden?
Ik acht het van belang dat er nog onder de huidige legislatuur van het Europees Parlement
een akkoord wordt bereikt over het richtlijnvoorstel zodat platformwerkers duidelijkheid
krijgen over hun positie. Dat is mede reden waarom lidstaten in de Raad van juni een
akkoord hebben bereikt. Het Spaanse voorzitterschap lijkt de vaart in de triloog te
willen houden om niet het momentum te verliezen. Of een akkoord begin 2024 haalbaar
is, hangt af van de bereidheid bij zowel de Raad als het Europees Parlement om tot
een akkoord te komen en daarvoor de nodige flexibiliteit te tonen.
In het richtlijnvoorstel wordt uitgegaan van een implementatietermijn van 2 jaar.
Op de Geannoteerde Agenda lezen de leden van de CDA-fractie de inzet van de Minister
over een variant op de door haar gewenste herziening van de Verordening coördinatie
sociale zekerheid. Is dit een oplossingsrichting waar alleen Nederland voor pleit
of is dit door meerdere van de gelijkgezinde lidstaten bedacht en wordt dit gesteund?
Het uitgangspunt van de Nederlandse inzet is een algemene reflectieperiode voor het
herzieningsvoorstel, zodat de Commissie de mogelijkheid krijgt om te werken aan een
voorstel wat daadwerkelijk aansluit bij de hedendaagse arbeidsmarkt. Een variant hierop
is om alleen een reflectieperiode in te lassen voor de twee nog openstaande controversiële
hoofdstukken, waar de leden van de CDA-fractie aan refereren. Deze oplossingsrichting
wordt actief verkend door Nederland. Zo heb ik in gesprekken met andere lidstaten
betoogd dat deze oplossing een uitweg kan bieden uit de huidige politieke impasse.
Vanwege de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen, kan ik over de posities van
andere lidstaten niet in detail treden. Ik kan wel benoemen dat deze oplossingsrichting
door enkele lidstaten op informele wijze gesteund werd, maar nog niet door een gekwalificeerde
meerderheid van lidstaten. Of deze oplossingsrichting uiteindelijk op voldoende steun
kan rekenen kan ik op dit moment nog niet zeggen. Het onlangs gestarte Spaanse voorzitterschap
is nu aan zet. Op 19 juli staat de eerste Raadswerkgroep gepland over de herziening
van de Verordening. Nederland zal in deze Raadswerkgroep opnieuw pleiten voor deze
oplossingsrichting.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fracties hebben met interesse
kennisgenomen van de aan de Kamer toegezonden stukken voor de Informele Raad Werkgelegenheid
en Sociaal Beleid van 13 en 14 juli. Voornoemde leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fracties lezen in de Geannoteerde
Agenda Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 13 en 14 juli dat in februari
2023 een rapport gepresenteerd is door een High Level Group bestaande uit onafhankelijke
academici inzake de toekomst van de sociale bescherming en de welvaartsstaat in de
EU.10 Voorgenoemd rapport roept lidstaten onder andere op tot het bieden van sociale zekerheid
voor iedere werkende. Hoe ziet de Minister deze oproep in het licht van het eerste
deel van het rapport «Een zeker bestaan: naar een toekomstbestendig stelsel van het
sociaal minimum» dat op 30 juni 2023 is gepresenteerd?
Middels de hoofdlijnenbrief die ik u in juli 202211 deed toekomen en de daaropvolgende brief van april 202312 met een met de sociale partners afgesproken arbeidsmarktpakket zet het kabinet onder
andere uiteen hoe het inzet op meer zekerheid voor alle werkenden. De inzet van het
kabinet om meer zekerheid te bieden aan werkenden met een flexibel contract en het
verminderen van schijnzelfstandigheid sluit aan met de oproep van de High Level Group
om sociale zekerheid te bieden voor iedere werkende. Het rapport «Een zeker bestaan:
naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum» beveelt een forse verhoging
aan van het sociaal minimum om de sociale bescherming van werkenden en niet-werkenden
te versterken. Het kabinet betrekt de aanbevelingen van dit rapport bij de augustusbesluitvorming.
Hoe verhouden de bevindingen van het rapport van de Commissie sociaal minimum zich
tot de Europese normen omtrent het sociaal minimum?
In Nederland zijn de normbedragen voor het sociaal minimum sinds de jaren zeventig
van de vorige eeuw gebaseerd op een inkomensnorm. De Commissie Sociaal Minimum stelt
in hun rapport een norm voor die gebaseerd is op minimaal noodzakelijke uitgaven inclusief
voor sociale participatie, plus een flexbudget. In Europese rapporten die internationale
vergelijkingen beogen wordt veelal gewerkt met normen die redeneren vanuit een inkomensnorm13, zoals de armoederisicodrempel. De recent aangenomen Raadsaanbeveling over «Toereikende
minimuminkomens die de sociale inclusie beogen» wijst onder meer op het mogelijk gebruik
van een nationaal gedefinieerde korf goederen en diensten, die de kosten van levensonderhoud
in acht nemen14. Dit laatste is in lijn met de aanbeveling van de Commissie Sociaal Minimum.
In hoeverre ziet zij in de oproep uit het rapport van de High Level Group aanleiding
om over te gaan tot verhoging van het wettelijk minimumloon, omdat dit volgens de
Commissie Sociale Zekerheid bijdraagt aan de sociale zekerheid van werkenden?
Het kabinet betrekt de aanbevelingen van het rapport van de Commissie Sociaal Minimum
bij de augustusbesluitvorming.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinksfracties constateren dat
in 2024 het mandaat van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) wordt geëvalueerd. Ziet
de Minister net als deze leden potentie om de ELA meer te laten doen op het gebied
van uitbuiting van grenswerkers en arbeidsmigranten? Deelt zij de visie dat hiervoor
een gewijzigd mandaat noodzakelijk is? In hoeverre deelt de Minister de visie van
voornoemde leden dat het huidige mandaat van de ELA beperkt is en dat de competenties
van de ELA uitgebreid dienen te worden om problemen rondom uitbuiting effectiever
aan te kunnen pakken? Zo ja, op welke manier is de Minister voornemens dit in te brengen
bij de evaluatie in 2024?
De Europese Arbeidsautoriteit (ELA) speelt een belangrijke rol in de toepassing en
handhaving van de Europese regels rond arbeidsmobiliteit en draagt zo bij aan de verbetering
van de positie van arbeidsmigranten en het tegengaan van misstanden. Nederland heeft
sinds de oprichting van de ELA een actieve rol ingenomen bij diverse activiteiten
zoals gezamenlijke en gecoördineerde inspecties en het bevorderen van informatievoorziening.
Ik ondersteun de oproep van de PvdA- en GroenLinksfracties dat er meer moet gebeuren
om arbeidsmigranten en grenswerkers beter te beschermen. Daarbij vind ik het van belang
dat er niet alleen aandacht wordt besteed aan EU-burgers, maar ook aan kwetsbare onderdanen
uit derde landen, die vaak via detachering in het kader van het vrij verkeer van diensten
werkzaam zijn in EU-lidstaten. De ELA is op dit punt al actief en heeft onlangs een
studie gepubliceerd over detachering van derdelanders15. De studie gaat met name in op de Europese regels die van toepassing zijn op de detachering
van derdelanders en de handhaving van die regels. Ook worden aanbevelingen gedaan
om de handhaving te versterken, bijvoorbeeld door betere informatie-uitwisseling tussen
lidstaten om de juiste toepassing van Europese regelgeving te bevorderen. Ik heb de
ELA en de Europese Commissie opgeroepen samen met de lidstaten de aanbevelingen van
deze studie uit te voeren.
Ik verwelkom de aangekondigde evaluatie van de Europese Commissie waarin het mandaat
en de activiteiten van de ELA tegen het licht worden gehouden. De komende periode
werk ik de Nederlandse inzet ten aanzien van de evaluatie van de ELA nader uit. Ik
zal in het kader van die evaluatie in ieder geval aandacht vragen voor de kwetsbare
positie van gedetacheerde derdelanders en het belang van effectieve handhaving op
dit terrein. Verder zet ik mij in afwachting van de uitkomsten van de evaluatie onverminderd
in voor verdere versteviging van aandacht en actie voor betere bescherming van grenswerkers
en arbeidsmigranten in de activiteiten van de ELA.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinksfracties constateren dat
de general escape clause van het Stability and Growth Pact eind 2023 afloopt. Deze
leden hechten veel waarde aan het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten,
met als belangrijke doelen werkgelegenheid bevorderen, meer onderwijs en trainingen
beschikbaar stellen en armoede bestrijden. Bij de herijking van de begrotingsregels
zouden naar mening van deze leden deze sociale doelen bevorderd moeten worden. Onderschrijft
de Minister het belang van deze doelen? Hoe weegt zij het standpunt dat deze doelen
opgenomen zouden moeten worden bij de herijking van de begrotingsregels? Indien de
Minister de visie van deze leden deelt, op welke wijze gaat zij zich hiervoor inzetten?
Nederland heeft de Europese pijler van sociale rechten verwelkomd.16 De pijler kan een leidraad vormen voor effectief sociaal en arbeidsmarktbeleid en
de uitwisseling van «goede praktijken» tussen lidstaten op dit terrein bevorderen.
Zo kan de pijler bijdragen aan noodzakelijke hervormingen in de lidstaten en een proces
van opwaartse sociaaleconomische convergentie stimuleren. Het kabinet heeft daarnaast
ook de drie EU-doelstellingen in het kader van het actieplan voor de Europese pijler
van sociale rechten verwelkomd, en heeft Uw Kamer geïnformeerd over de nationale doelen
die het kabinet heeft geformuleerd om bij te dragen aan het behalen van de drie EU-doelstellingen.17
Het kabinet beoordeelt de herziening van het SGP naast haar bijdrage op houdbare overheidsfinanciën
en verbeterde naleving en handhaving, op opwaartse economische convergentie.18 In dat kader staat het kabinet positief tegenover de benadering om lidstaten meerjarenplannen
te laten opstellen met daarin het budgettaire beleid, publieke investeringen en hervormingen.
Het voorgestelde raamwerk bevat een prikkel voor het opnemen van specifieke hervormingen
en investeringen, aangezien lidstaten op basis van een specifieke set hervormingen
en investeringen meer tijd kunnen krijgen voor de benodigde budgettaire aanpassingen.
De set aan hervormingen en investeringen moet onder andere bijdragen aan gemeenschappelijke
EU-prioriteiten, waaronder de Europese pijler van sociale rechten. Zoals hierboven
beschreven kan de pijler bijdragen aan noodzakelijke hervormingen in de lidstaten
en een proces van opwaartse sociaaleconomische convergentie stimuleren. Daarbij wijst
het kabinet erop dat het verbeteren van economische convergentie, het waarborgen van
schuldhoudbaarheid en de kwaliteit van overheidsfinanciën prioriteit dient te zijn
voor de set van investeringen en hervormingen. Het kabinet zal zich ervoor inzetten
dat deze als vereisten behouden blijven.
Daarnaast constateren de leden van de PvdA-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie
dat de Minister aangaande platformwerk schrijft dat zij zich ook in de triloog blijft
inzetten voor een effectieve richtlijn die een goede balans biedt tussen de duurzame
ontwikkeling van platformbedrijven en de daadwerkelijke bescherming van werknemers.
Op welke wijze is de Minister voornemens zich hiervoor te blijven inzetten? Deze leden
hebben ook met interesse kennisgenomen van het «Statement by like-minded Member States
for an ambitious platform work directive». Op welke wijze is de Minister van plan
om de positie van de Raad van Werkgelegenheid en Sociaal Beleid te verbeteren, juist
ook met het oog op de ambitie om de positie van platformwerkers te versterken?
Ik blijf me tijdens de triloog inzetten voor een effectieve richtlijn die een goede
balans biedt tussen de duurzame ontwikkeling van platformbedrijven en de daadwerkelijke
bescherming van werknemers. Nederland zal op constructieve wijze bijdragen aan het
vinden van een compromis tussen de Raad en het Europees Parlement, bijvoorbeeld door
mee te denken met het Voorzitterschap over tekstvoorstellen. Tevens zal ik middels
gebruikelijke kanalen, bijvoorbeeld via de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel,
contact onderhouden met het Europees Parlement over het richtlijnvoorstel. Ook tijdens
internationale reizen zal ik contact blijven onderhouden met andere lidstaten, de
Europese Commissie en Europarlementariërs over de voortgang van de triloog.
Conform de informatieafspraken met uw Kamer zal ik uw Kamer blijven informeren over
de voortgang van de eindonderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en
de Europese Commissie en mijn inzet daarbij.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier