Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 4 juli 2022, over Jaarverslag en slotwet 2021
36 100 IV Jaarverslag en slotwet Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2021
Nr. 20 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Vastgesteld 21 juli 2022
De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft op 4 juli 2022 overleg gevoerd met
mevrouw Van Huffelen, Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, over:
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 18 mei
2022 inzake jaarverslag Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2021 (Kamerstuk 36 100 IV, nr. 1);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juni
2022 inzake beantwoording vragen commissie over het jaarverslag Koninkrijksrelaties
en het BES-fonds 2021 (Kamerstuk 36 100 IV, nr. 6);
– het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2021
(Kamerstuk 36 100 IV);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juni
2022 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstuk 36 100 IV, nr. 8);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 18 mei 2022 inzake aanbieding
van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 Koninkrijksrelaties en het
BES-fonds (Kamerstuk 36 100 IV, nr. 2);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 8 juni
2022 inzake beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering, over het rapport
Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 Koninkrijksrelaties en het BES-fonds (Kamerstuk
36 100 IV, nr. 7);
– de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 7 juni 2022 inzake beantwoording
vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten
verantwoordingsonderzoek 2021 Koninkrijksrelaties en het BES-fonds (Kamerstuk 36 100 IV, nr. 5);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 13 december
2021 inzake budgettaire mutaties van de begroting Koninkrijksrelaties (IV) en het
BES-fonds (H) sinds de tweede suppletoire begroting 2021 (Kamerstuk 35 925 IV, nr. 35);
– de brief van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering d.d. 20 april
2022 inzake besluitvorming Rijksministerraad 8 april inzake evaluatie Rijkswet financieel
toezicht Curaçao en Sint Maarten 2021 (Kamerstuk 34 269, nr. 8);
– de brief van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering d.d. 16 mei
2022 inzake overzicht bijzondere uitkeringen Caribisch Nederland 2022 (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 151);
– de brief van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering d.d. 2 juni
2022 inzake voortzetting AMvRB Samenwerkingsregeling CUR en SXM waarborging plannen
van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten (Kamerstuk 31 568, nr. 219);
– de brief van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering d.d. 3 juni
2022 inzake 43ste voortgangsrapportage van de voortgangscommissie Sint Maarten (Kamerstuk
35 925 IV, nr. 66);
– de brief van de Minister van Financiën d.d. 13 mei 2022 inzake overzichten met titels
van de door de Auditdienst Rijk uitgebrachte rapporten over het tweede halfjaar 2021
(Kamerstuk 32 802, nr. 54).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Paul
De griffier van de commissie, Meijers
Voorzitter: Kamminga
Griffier: Meijers
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van den Berg, Ceder, Kamminga, Van Raan,
Sylvana Simons en Wuite,
en mevrouw Van Huffelen, Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen, allemaal. Bon dia, alhoewel het nog wel heel erg vroeg is overzees. Excuses
daarvoor. Normaal gesproken proberen we dit soort vergaderingen altijd te plannen
in de middag. Dat was oorspronkelijk ook voorzien, maar door onvoorziene omstandigheden
moest dit overleg herpland worden. Vandaar dit tijdstip. Welkom bij dit wetgevingsoverleg
over de slotwet KR en het jaarverslag. Welkom ook aan de leden en aan de Staatssecretaris.
Er zijn vijf leden aanwezig: de heer Van Raan, mevrouw Wuite, mevrouw Van den Berg,
mevrouw Simons en ikzelf, mevrouw Kamminga. Ik ben uw voorzitter, maar zal ook zelf
een inbreng geven. Er zijn weliswaar relatief weinig aanwezigen gezien het feit dat
we twintig fracties hebben in de Kamer, maar tegelijkertijd zijn er wel een aantal
die voor meer minuten hebben ingetekend. Ik wilde dus toch voorstellen om snel van
start te gaan. We hebben hier drie uur voor, maar ik vind het ook belangrijk om ruim
de gelegenheid te hebben om hierover met de Staatssecretaris van gedachten te wisselen.
Ik ga gewoon de volgorde af, waarbij ik in principe wil voorstellen om twee interrupties
in tweeën aan elkaar te doen – ik zal daar wel enige coulance mee hebben, afhankelijk
van hoelang de spreektijden zijn – en vervolgens drie bij de Staatssecretaris, zodat
we vooral ook het debat met de Staatssecretaris kunnen voeren. Maar nogmaals, ik zal
enige coulance betrachten. We moeten ook wel die drie uur halen, omdat er na ons ook
weer in deze zaal vergaderd zal worden. Dat gezegd hebbende, wil ik beginnen met mevrouw
Simons.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dank u wel, voorzitter. We voeren dit debat daags na 1 juli, Ketikoti, Dia di Abolishon.
Het is een dag waarop we het einde van de terreur van Nederlanders jegens tot bezit
gereduceerde zwarte mensen vieren, maar ook een dag van bezinning en van reflectie,
van het besef dat eeuwen aan kolonialisme en slavernij helaas nog altijd voortleven
in het heden. Ik herhaal dat ieder debat, omdat niet alleen 1 juli de dag is dat we
hier allemaal bij zouden moeten stilstaan, maar omdat we er elke dag van doordrongen
dienen te zijn dat onze huidige samenleving gebouwd is op de uitbuiting en plundering
van voormalige koloniën.
Het was dan ook emotioneel en bijzonder om zo veel van mijn broeders en zusters onlangs
tijdens de rondetafelgesprekken hier in de Tweede Kamer te horen spreken over het
slavernijverleden en de manier waarop dat doorleeft in hun heden, maar ook in het
onze. Ik hoorde hen vanuit hun expertise, geleefde ervaringen, maar vooral vanuit
hun hart datgene bevestigen wat we al eeuwenlang weten, maar waar hier nog altijd
een gebrek aan kennis over is. Het doet me wederom realiseren dat ik mag staan en
bouwen op de schouders van reuzen en dat BIJ1 en ik deel zijn van een eeuwenlange
strijd voor radicale gelijkwaardigheid en economische rechtvaardigheid en dat die
strijd nog lang niet gestreden is.
Ik herhaal de woorden van Linda Nooitmeer van het NiNsee: «Een land dat een geschiedenis
heeft van 400 jaar slavernij zal dat in zijn DNA met zich meedragen. Het slavernijverleden
zal zich bewust en onbewust manifesteren in het gedrag van alle lagen van die samenleving.
Deze erfenis kan niet anders dan zowel sociaal, cultureel als economisch zijn weerslag
hebben.» Of in de woorden van Suzy Camelia-Römer, voormalig Minister-President van
de Nederlandse Antillen: «Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 kregen de slaveneigenaren
een vergoeding. De slaven werden echter zonder een cent op straat gezet. De achterstand
van armoede bleef en is van generatie op generatie blijven bestaan. Ik realiseer me
dat echte verheffing, echte rijkdom en echt kapitaal alleen kunnen bestaan als die
generationeel zijn.» Mitchell Esajas van The Black Archives verwoordde het zo: «De
slavernij was langer dan vierhonderd jaar gestoeld op een ideologie en systeem van
racisme, op het idee dat zwarte mensen minderwaardig waren ten opzichte van witte
mensen. Dit denkbeeld werd onderdeel van de populaire cultuur en nationale tradities.
De strijd tegen Zwarte Piet van de afgelopen jaren heeft getoond hoe diep dit soort
beelden in het Nederlandse culturele archief zijn verankerd en hoeveel onwetendheid
en weerstand er in Nederland is om dit te begrijpen en te erkennen.»
Voorzitter. Het is dus altijd in deze context dat ik mijn bijdrage aan deze commissie
lever. De commissie voor Koninkrijksrelaties is bij uitstek de plek waar ons gedeeld
verleden en onze gezamenlijke toekomst samenkomen. Dit is de plek waar de restanten
van Nederlands kolonialisme en slavernij iedere dag opnieuw worden vormgegeven. Daarom
hecht mijn partij zo'n groot belang aan bewustzijn over de geschiedenis van waaruit
we vertrekken. In navolging van de rondetafelgesprekken over het slavernijverleden
wil ik vandaag dan ook benadrukken dat het in de context van deze geschiedenis is,
in relatie tot het heden, dat we bijvoorbeeld het gebrek aan een sociaal minimum op
Bonaire, Statia en Saba moeten zien. Het feit dat zij de hoogste levenskosten in ons
Koninkrijk kennen, is niets meer dan een gevolg van het eeuwenlang uitsluiten van
de eilandbewoners, zwarte mensen, van sociale zekerheid en fysieke veiligheid. Het
is in de context van deze geschiedenis dat we moeten kijken naar het feit dat er op
Statia en Saba nog altijd geen basale diensten aanwezig zijn, zoals notarissen en
adequate bancaire dienstverlening. Het getuigt van een gebrek aan gevoelde urgentie
als het aankomt op het voorzien van dezelfde mogelijkheden die wij kennen in Nederland.
Waar we hier continu debatteren over de dalende koopkracht van burgers, sluiten we
onze ogen voor het feit dat de gevolgen van inflatie, oorlog, stijgende energieprijzen
en klimaatverandering des te desastreuzer zijn voor de mensen in het Caraïbisch gebied.
We dienen hen daarin te ondersteunen. We weigeren echter om de gepaste en flexibele
subsidies te verstrekken die de fluctuerende maar immer stijgende energieprijzen daadwerkelijk
ondervangen.
Het almaar uitblijven van duurzaamheidstransities of milieu en koraalbescherming ter
bevordering van Nederlands toerisme en economische belangen past in een eeuwenlange
uitbuiting van gekoloniseerd land. We kunnen zelfs spreken van «eilandelijke gentrificatie»,
waarbij Nederlanders vakantiehuizen opkopen en studentenkamers verhuren tegen veel
te hoge prijzen. De woonprijzen worden daar mijlenver de lucht ingestuwd. Dit wordt
gedaan, terwijl de wooncrisis ook op Bonaire een enorm probleem is. Het tekort aan
sociale huurwoningen is groot. Bonairianen worden hun wijken uitgeduwd door pandjesbazen
en ontwikkelaars.
Het feit dat Nederland jaren geleden de democratie van Sint-Eustatius effectief heeft
ontmanteld en iedere bestuurlijke verantwoordelijkheid van het eiland heeft ontnomen,
vertelt het overduidelijke verhaal van koloniale machtsverhoudingen, waarin het zelfbeschikkingsrecht
van de een afhankelijk is van het oordeel van de ander. Het vertelt het verhaal van
onderdrukking, zogenaamd gerechtvaardigd door vermeende ongeschiktheid. Het feit dat
de openbare grondregisters op Saba totaal geen registratie kennen van de stukken land
die historisch gezien tot de mensen van Saba behoren, laat zien dat 400 jaar kolonialisme
ook in termen van grondbezit nog altijd alom aanwezig is. Ik verwijs hierbij naar
generationele rijkdom.
Tot slot kunnen we natuurlijk het COHO en het Cft niet vergeten. De Rijkswet COHO
borduurt voort op de voorgaande gang van zaken omtrent de noodsteun die Aruba, Curaçao
en Sint-Maarten nodig hadden om een wereldwijde pandemie door te komen, om de bevolking
niet nog verder de armoede in te duwen en om in de meest basale levensbehoeften te
kunnen blijven voorzien. Wat mij betreft is het COHO gestoeld op een ongelijke wisselwerking,
waarbij Aruba, Curaçao en Sint-Maarten alleen essentiële noodsteun krijgen wanneer
Nederland van mening is dat ze het verdienen, wanneer Nederland tevreden is met hun
uitvoering van de voorwaarden die Nederland aan hen heeft gesteld. Praktisch gezien
zijn Aruba, Curaçao en Sint-Maarten door deze werkwijze in een positie geplaatst waarin
de noodzaak van liquiditeitssteun is gebruikt om Nederlandse wensen af te dwingen
en uit te voeren.
Maar wat betekent zeggenschap nog als je praktisch gezien geen enkele andere keuze
hebt dan in te stemmen met de eisen die vanuit Den Haag aan je gesteld worden? Kunnen
we wel spreken van gelijkwaardigheid als besluitvorming afhangt van Nederlands goedkeuren?
Is er wel sprake van vrijheid als autonomie wordt vervormd tot een verdienmodel?
De uitdagingen waar de voormalige Nederlandse koloniën in het Caraïbisch gebied voor
staan, tekenen een relatie die nog steeds is doordrongen van ongelijkheid. Er is ongelijkheid
tussen Nederlandse burgers hier en staatsburgers aldaar. Er is ongelijkheid tussen
onze regering hier en de lokale overheden van de eilanden. Er is ongelijkheid tussen
wat wij hier als minimumlevensstandaarden hanteren maar al decennialang weigeren te
realiseren voor onze Koninkrijksgenoten.
Voorzitter. Het is in de context van het eeuwenoude systeem dat dit mogelijk is. Dat
mogen we niet vergeten. Het is in de context die ons gebiedt te benadrukken dat excuses
en erkenning van Nederlands kolonialisme niets waard zijn zonder structureel herstel.
Ik heb het al vaker gehad over reparatory justice, over herstelrechtvaardigheid. De
gedachte hierbij is dat er vanwege de aanhoudende, structurele ongelijkheid in inkomen,
levenskwaliteit en vermogen op een brede manier naar herstel gekeken moet worden.
Het tienstappenplan van CARICOM voor reparatory justice en het Zwart Manifest geven
hiertoe heldere suggesties.
Voorzitter. Zoals u van mij gewend bent, vind ik het van essentieel belang dat we
als overheid leren van ervaringsdeskundigen, van mensen die we hier onlangs hebben
horen spreken, van hen die de urgentie van de benodigde veranderingen inzien. Ik dring
er bij de Staatssecretaris en haar collega's uit het kabinet dan ook op aan dat zij
op basis van de kennis die met hun gedeeld is, opnieuw reflecteren op hun rol en positie
binnen het Koninkrijk. In aansluiting daarop sluit ik graag af met de woorden van
miss Alida Francis, de regeringscommissaris van Sint-Eustatius. Zij benadrukte dat
we tijdens de rondetafelgesprekken van januari en juni van dit jaar slechts een fractie
van de verhalen hebben gehoord die te vertellen zijn over ons gedeelde verleden. Ik
kan dat uit eigen ervaring alleen maar beamen. Daarom pleit ik er vandaag onder andere
voor om jaarlijks meerdaagse conferenties te organiseren met de voormalige Nederlandse
koloniën. Zo kunnen we samen leren, ontleren, herdenken en erkennen. Dit stel ik voor,
omdat context ertoe doet en omdat we nooit mogen vergeten waar we gezamenlijk vandaan
komen, willen we met elkaar goed weten waar we met elkaar naartoe gaan.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Simons. Mevrouw Van den Berg heeft een interruptie.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dat is een mooie opmerking van mevrouw Simons: context doet ertoe. Ik heb eerder genoteerd:
een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst. Dat vond ik heel mooi uitgesproken.
Ook het CDA heeft – dat zal straks uit mijn inbreng blijken – vragen over het sociaal
minimum op de BES-eilanden. Wij hebben al eerder in debatten met de Staatssecretaris
gevraagd naar de notarisdiensten, de bankdiensten et cetera. Daar is de Staatssecretaris
volop mee bezig. Mevrouw Simons zei dat de mensen op Bonaire worden verdrongen door
Hollanders die daar dure panden neerzetten. Ik begrijp dat dat een van de discussiepunten
is. Maar de gemeente Bonaire bepaalt zelf in haar bestemmingsplan wie wat waar mag
doen. Is mevrouw Simons het met ons eens dat men lokaal ook zijn poot stijf moet durven
houden om sommige dingen tegen te gaan?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik wil mevrouw Van den Berg bedanken voor deze mooie vraag. In een ideale wereld zou
men daartoe in staat zijn, maar ik heb het in mijn bijdrage ook gehad over de afhankelijkheidsrelatie.
Op dit moment zit een groot deel van onze bijzondere gemeenten een beetje vast in
een catch 22, want de luxe om hiertegen op te treden is er simpelweg niet. De inkomsten
zijn welkom. Dat maakt het ingewikkeld. Als je afhankelijk bent van dit soort inkomsten
omdat je op andere terreinen tekortkomt, dan begrijp ik de keuzes die gemaakt worden.
Ik denk dat het hen zou sterken om deze eilandelijke gentrificatie tegen te gaan als
er meer mogelijkheden waren om zelf tot woningbouw en bepaalde vastgoedontwikkeling
over te gaan. Dus ja, men heeft vanzelfsprekend altijd een eigen verantwoordelijkheid,
maar er moet ook de ruimte zijn om die te kunnen nemen en om op basis daarvan de juiste
beslissingen te kunnen nemen.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik hoor dat heel graag van de Staatssecretaris, want volgens mij zijn er afspraken
gemaakt waardoor de woningbouwcorporaties meer ruimte krijgen, ook in verbinding met
Nederland, om zaken te ontwikkelen. Ik hoor de Staatssecretaris daar graag nog nader
over.
Ik heb nog een andere vraag mevrouw Simons, over het COHO. Mevrouw Simons stelde dat
er sprake is van een oneigenlijke positie en dat Nederland bepaalt of het wel of geen
noodsteun is. Maar het zijn autonome landen, die daar heel bewust zelf voor gekozen
hebben. Ik denk dat dat het verschil is met de BES-eilanden. Zij zijn bijzondere gemeenten
en daar heeft Nederland absoluut hele andere verplichtingen dan richting een autonoom
land binnen het Koninkrijk. Ik wil daar graag een reflectie op horen van mevrouw Simons.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dit is een punt waarop mevrouw Van den Berg en ik natuurlijk totaal van mening verschillen.
Ja, het zijn autonome landen. Ik heb daarom in mijn bijdrage uitgebreid de tijd genomen
om context te scheppen. Het zijn niet zomaar autonome landen, maar autonome landen
die uit een positie van afhankelijkheid komen en daar ook in blijven door de manier
waarop wij afspraken met elkaar maken. Het is echt ondenkbaar om te stellen dat deze
autonome landen een gelijke sociale, culturele, financiële en economische positie
hebben. Zij komen ergens vandaan, namelijk uit de context van kolonialiteit en het
slavernijverleden, die we nooit mogen vergeten en die we altijd moeten meewegen. Het
zou echt anders zijn als we hier spraken over autonome landen die net als Nederland
onderdeel waren van het vergaren van een enorm rijk. Zij zaten aan de andere kant
van de medaille en daar zijn de sporen nog voelbaar en zichtbaar van.
De voorzitter:
Mevrouw Wuite heeft ook nog een vraag.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik dank collega Simons voor haar inbreng. Daags na 1 juli zitten wij, en zeker ik,
nog in die sfeer. Ook in het weekend heb ik veel gelezen. Ik kreeg van mijn vader
aflevering één van De Groene Amsterdammer. Vervolgens heb ik zelf aflevering twee
gekocht, waarin weer nieuwe verhalen over het slavernijverleden worden gedeeld. Het
gaat mij ook aan, in die zin dat het verhaal nog steeds niet compleet is en dat we
allemaal nog elke dag leren om het verhaal compleet te maken. Ik vind het mooi dat
zij haar inbreng daar helemaal op toegespitst heeft. Collega Simons heeft natuurlijk
ook een belangrijke rol in de commissie voor Binnenlandse Zaken, dus zij kan dat mooi
en goed samenpakken.
Ik heb nog een vraag aan mevrouw Simons. Die werd getriggerd door de ideale wereld
die zij schetst. We kijken terug. We begrijpen die context. Maar we willen ook vooruitkijken.
Wat is nou naar mening van mevrouw Simons de ideale wereld van het Koninkrijk der
Nederlanden? Hoe ziet die er naar haar mening uit in heel concrete zin? En hoe is
die in concrete zin anders dan hoe we het momenteel structureel met elkaar hebben
geregeld?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Wat een mooie vraag en wat mooi dat dat in deze commissie ook kan. Ik moet het kort
houden. In de ideale wereld is er in ieder geval een vertrekpunt van gelijkwaardigheid.
Dan is het bijvoorbeeld niet langer zo dat wij hier in Den Haag vergaderen zonder
de aanwezigheid van de eilanden en gemeenten zelf. Daarom zeg ik ook dat we moeten
kijken of we niet naar een situatie toe kunnen waarin we jaarlijks met elkaar bij
elkaar komen om ook die standpunten en vertrekpunten onderdeel te maken van niet alleen
de relatie – hoe kunnen we de relatie verbeteren? – maar ook echt de weg naar beleidsvorming
en wetgeving. In de ideale wereld – de voorzitter heeft haar excuses al aangeboden –
beginnen wij de commissievergadering wat later, zodat de mensen op de eilanden ook
mee kunnen doen. Dat is geen verwijt aan u, voorzitter. U heeft dat uitgelegd. Het
zijn gewoon de omstandigheden. Dat kan gebeuren. Maar wat ik daarmee bedoel te zeggen,
is dat zij onderdeel zijn van hun eigen stukje in die gezamenlijke toekomst.
Het kan niet langer zo zijn dat we ... Ik moet steeds denken ... Voorzitter, vergeef
me; ik neem even de tijd. Ik moet steeds denken aan een voorbeeld. Dat voorbeeld is
een beetje oneigenlijk, want de bewindspersoon is niet in de ruimte. Ik ga die bewindspersoon
dan ook niet met naam noemen. Maar ik moet even denken aan een bewindspersoon die,
geconfronteerd met de elektriciteitsproblemen op de eilanden, zei: dan moeten de mensen
daar maar wat korter douchen. Dat vind ik exact een voorbeeld van hoe je met een Nederlandse
blik naar een situatie kijkt die om een totaal ander perspectief vraagt. Als ik zo'n
uitspraak hoor, dan weet ik: die is niet gedaan na contact of overleg met mensen aldaar.
Het gaat mij dus heel erg om het bijna letterlijk emanciperen van de gemeenten en
de eilanden opdat wij vanuit gelijkwaardigheid onderdeel kunnen zijn van een en hetzelfde
Koninkrijk.
De voorzitter:
Ik realiseer me dat dit een beschouwende vraag was, dus vandaar dat ik ook heel goed
begrijp dat u iets meer ruimte en tijd nam. Ik heb het dus zo gelaten. Maar ik zou
u en ook de vraagstellers toch willen vragen om enige discipline te betrachten. Dat
gezegd hebbende, mevrouw Wuite.
Mevrouw Wuite (D66):
Ja, voorzitter, maar er zijn ook zo veel prikkelende dingen gezegd. Ik had het antwoord
toch liever iets concreter gezien. Wat vindt mevrouw Simons van het Statuut? Waarin
moet dat worden aangepast? Gelijkwaardigheid kun je natuurlijk heel gemakkelijk met
de mond belijden. Het heeft dan heel weinig inbedding in hetgeen anders zou moeten.
Kan mevrouw Simons dat iets verder toelichten, ook met betrekking tot artikel 73 van
het Handvest van de Verenigde Naties? Is zij daar niet tevreden over? Ziet zij dat
liever anders? Welke artikelen van het Statuut vindt zij ten aanzien van het koloniale
verleden, zoals ze dat benoemt, inderdaad bevorderend?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Hier heeft mevrouw Wuite mij te pakken. Mevrouw Wuite staat, natuurlijk ook gezien
haar ervaring, bekend om haar uitmuntende dossierkennis in deze commissie. Als zij
mij vraagt naar artikelnummers, dan moet ik die vraag op een hele subtiele manier
proberen níét te beantwoorden.
De heer Van Raan (PvdD):
Tweede termijn.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Precies. Tweede termijn.
De voorzitter:
Ik zal mevrouw Simons een beetje helpen. We zitten hier bijeen om de slotwet en het
jaarverslag te bespreken. Dit zijn natuurlijk heel interessante vragen. Volgens mij
liggen er ook nog debatten in het verschiet waarbij we wat meer concreet dit soort
voorstellen kunnen doen. Tenzij mevrouw Simons hier toch nog graag op in wil gaan,
zou ik me dus kunnen voorstellen dat we dit op een ander moment herpakken.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Voorzitter, mijn dank aan u is groot.
De voorzitter:
Dan kijk ik even rond. Het woord is aan mevrouw Van den Berg voor haar inbreng.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dank u, voorzitter. Ja, mevrouw Van den Berg heeft zich in ieder geval wél meer op
de slotwet gericht, want dat was wel het onderwerp op de agenda vandaag.
Voorzitter. De CDA-fractie heeft diverse vragen, maar begint met een compliment. De
vorige Staatssecretaris heeft veel energie en tijd gestoken in de bijzondere gemeentes
Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, en de autonome landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten,
onder andere om coronahulp te organiseren. De huidige Staatssecretaris zet die aandacht
voor het Caribisch gebied voort, zo merken wij. Dat waarderen we. Ook complimenten
aan de ambtenaren voor hun ondersteuning. Het is ook goed om te lezen dat de financiële
verantwoording volgens de Rekenkamer op orde is, met allemaal groene vinkjes. Ik ben
rapporteur voor VWS geweest. Daar was het absoluut een andere situatie, kan ik zeggen.
Voorzitter. We hebben echter veel zorgen over de ICT. Niet alleen de Algemene Rekenkamer,
maar vorige week ook de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES constateert
dat de Rijksdienst Caribisch Nederland zijn digitale veiligheid niet op orde heeft.
Dit komt niet uit de lucht vallen. In het verantwoordingsonderzoek over 2017 stelde
de Algemene Rekenkamer vast dat zwakke plekken die sinds 2014 in de informatiebeveiliging
van de RCN waren geconstateerd, eind 2017 nog niet waren opgelost. Zo bestond het
risico dat kwaadwillenden relatief gemakkelijk toegang konden krijgen tot het netwerk
van de RCN en via dit netwerk zelfs tot systemen en voorzieningen op andere netwerken
van de rijksoverheid. Over 2018, 2019 en 2020 kwalificeerde de Rekenkamer de informatiebeveiliging
telkens als «onvolkomenheid». Nu heeft de Rekenkamer dit opgeschaald door het gehele
IT-beheer als «onvolkomenheid» te kwalificeren. De basis is gewoon niet op orde. Er
is geen gezamenlijke aanpak, terwijl de RCN toch echt geen grote organisatie is. Er
is geen wachtwoordbeheer en geen proces-van-wijzigingbeheer. Dat is gewoon slordigheid
en dus een cultuurprobleem. De Staatssecretaris geeft in haar reactie aan dat er onderzoek
is verricht naar de CIO-functie, de functie van chief information officer. Die moet
dan wel voldoende bevoegdheden hebben, zo heb ik intussen geleerd bij VWS. De CDA-fractie
wil graag vóór de begrotingsbehandeling 2023 van de Staatssecretaris een tussentijdse
rapportage ontvangen over de voortgang van de ICT, met daarbij ook een opinie van
de Auditdienst Rijk. Daarin zou dan een concrete beschrijving moeten staan van wat
er gedaan is met de vijf aanbevelingen van de Rekenkamer en wat de verdere planning
daarvan is. Graag een reactie daarop.
Voorzitter. Datzelfde verzoek heeft de CDA-fractie met betrekking tot het financieel
beheer van de uitkeringen van Sociale Zaken. Want ook daar handhaaft de Rekenkamer
de onvolkomenheid. Ik denk dat mevrouw Simons net ook al benadrukt heeft dat armoede
een groot probleem is. Als dan ook nog de uitkeringen niet op orde zijn, maakt dat
het extra dramatisch.
Voorzitter. In juni 2021 heeft de Rekenkamer een onderzoek gedaan naar de bijzondere
uitkeringen voor de BES-eilanden. De constatering was en is dat er geen centraal overzicht
is en dat incidentele bijzondere uitkeringen vaak een groot gedeelte van de inkomsten
zijn. Dat bevordert de stabiliteit niet en is bovendien ook nog een grote administratieve
last voor de eilanden. Toch is ieder geld voor de eilanden welkom. Maar kan de Staatssecretaris
ervoor zorgen dat wij alsnog een overzicht ontvangen van alle uitkeringen over 2021
en dat dat voortaan onderdeel van het jaarverslag is? Zoals bekend hebben D66 en CDA
in november 2017 al een breed gesteunde motie ingediend waarin staat dat Binnenlandse
Zaken coördinerend ministerie zou moeten zijn en dus ook inzicht zou moeten hebben
in al die uitgaven en uitkeringen.
Voorzitter. De CDA-fractie vindt drie zaken van belang voor het Caribisch gebied:
degelijk bestuur, inclusief de rechtsstaat en financiën, zelfvoorzienendheid en armoedebestrijding.
De Algemene Rekenkamer stelt dat men niet heeft gekeken naar doeltreffendheid en doelmatigheid.
Kan de Staatssecretaris op deze drie punten wat zeggen op basis van de ervaringen?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar het sociaal minimum,
maar ook ten aanzien van andere maatregelen om de armoede op de BES-eilanden aan te
pakken?
Voorzitter. Tot slot nog twee vragen. De Algemene Rekenkamer constateert dat er veel
is verbeterd op Sint-Eustatius, maar dat de stand van zaken nog zorgelijk is. Kan
de Staatssecretaris reageren op de aanbevelingen van de Rekenkamer om perspectief
te bieden, strikt te zijn, maar ook het aantal eisen te beperken en waar nodig extra
hulp te geven? Kan de Staatssecretaris ook reageren op eindnoot 6 van het Rekenkamerrapport,
dat het aantal eilandsraadsleden groter dan vijf zou moeten zijn?
Voorzitter. Wat is de laatste stand van zaken en het tijdpad met betrekking tot het
COHO, gezien alle berichten in de media? Het CDA hecht eraan dat er degelijke afspraken
zijn over het terugbetalen van leningen en dat parlementen in de CAS-landen daarbij
ook hun verantwoordelijkheid nemen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Berg van het CDA. Ik kijk even rond of dit nog ... De
heer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Ja, ik heb een korte vraag. Het is mooi dat mevrouw Van den Berg het ICT-onderwerp
aansnijdt. Ik denk dat we zo alle aspecten van bestuur langsgaan. Ik heb een vraag
over de bestemmingsplannen, in dit geval op Bonaire. Daar bestaat een bestemmingsplan,
maar het stuk waar plantage Bolivia zit, waar plannen zijn om te gaan bouwen, is eigenlijk
een witte vlek. Dat is niet ingevuld. Is mevrouw Van den Berg het met mij eens dat
dat eigenlijk vreemd is en dat we dat zouden moeten oplossen? Want dat is een voorbeeld
van misschien wel de bestuurlijke spaghetti – ik weet niet of zij dat zo zei – in
ieder geval van de bestuurlijke rafelranden die niet zouden mogen voorkomen.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Het woord «spaghetti» heb ik in ieder geval niet gebruikt in mijn inbreng. Bonaire
gaat zelf over zijn bestemmingsplan. Ik heb begrepen dat men daar uitdrukkelijk heeft
gekozen voor kleinschalig en dat men meer gericht is op ecotoerisme. Maar men vindt
vooral de kleinschaligheid belangrijk. Ik heb ook begrepen dat er een discussie is
over een gebied waar juist weer zo'n heel groot hotel zou moeten komen, maar ik heb
niet meegekregen dat dat een witte vlek zou zijn. Dat is blijkbaar meer een discussie
tussen het bestuurscollege en de eilandsraad. Als er steun nodig is vanuit Nederland
om dingen daarin te sturen, dan zeg ik: heel graag. Maar ik heb begrepen dat dit voor
honderd procent de bevoegdheid is van de eilandsraad en het bestuurscollege van Bonaire.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Berg. Ik zie dat er geen vervolgvraag meer is. Ik kijk
eventjes naar de andere collega's. Ook zij hebben geen vervolgvragen meer. Dan geef
ik mevrouw Wuite het woord voor haar inbreng. O, mevrouw Wuite heeft toch nog een
interruptie.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik heb misschien toch nog wel een vraag. We hebben het natuurlijk al jaren over het
sociaal ijkpunt, dat in 2025 bereikt zou moeten worden. In Nederland spreken we over
het sociaal minimum. Vindt mevrouw Van den Berg dat het wellicht beter zou kunnen
zijn om dat gelijk te trekken in plaats van het anders te beoordelen en uit te voeren?
Zou dat voor de toekomst een alternatief kunnen of moeten zijn?
Mevrouw Van den Berg (CDA):
In het coalitieakkoord staat dat hier iedere vier jaar opnieuw naar wordt gekeken.
Ik denk dat we dat ook gewoon consequent voor de BES-eilanden moeten doen en dat je
inderdaad moet bekijken hoe je dat bij elkaar kunt brengen. Ik denk dat dat goed is.
Ik vind het wel belangrijk dat je bij de BES-eilanden niet alleen kijkt naar het uitkeringsniveau,
maar ook de andere maatregelen meeneemt: wat gebeurt er aan energieprijzen, wat gebeurt
er aan infrastructuur? Daar heb ik om gevraagd, want dat totaal bepaalt wat de kosten
van levensonderhoud zijn. Ik noem ook die zelfvoorzienendheid. Nu wordt heel veel
geïmporteerd en dat is natuurlijk duur. Wij vinden het dus belangrijk dat alles wat
men verder zelf kan ontwikkelen, op de agenda blijft staan. Het zijn dus die drie
elementen. Je zou inderdaad naar een gemeenschappelijk pad moeten toegroeien. Daar
ben ik het helemaal mee eens.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik hecht er inderdaad waarde aan het verschil tussen het sociaal ijkpunt en het sociaal
minimum te benadrukken. Mevrouw Van den Berg vindt dus eigenlijk ook dat het sociaal
minimum veel meer centraal zou kunnen staan. Dat zouden we dus inderdaad kunnen beoordelen
in vergelijking met het sociaal ijkpunt, dat in feite te laag ligt. Dat ligt lager
dan de kosten voor levensonderhoud en dat is dus feitelijk altijd te weinig. Met een
sociaal minimum zou je dat veel beter kunnen inrichten. Zo begrijp ik het antwoord
van mevrouw Van den Berg. Dat klopt toch?
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik maak daar niet voor niks nog twee andere opmerkingen bij. Je kunt zeggen «we hebben
dit nodig om te leven», maar het gaat er ook om wat je kunt doen om ervoor te zorgen
dat de kosten van levensonderhoud naar beneden gaan. Dat hele plan heeft ook met werkgelegenheid
en met wonen te maken. Ik zou dat dus graag breed willen aanvliegen. Het is voor mij
een groeipad, maar dan is het ook nodig om die andere dingen op dat groeipad mee te
nemen.
De voorzitter:
Ik zie dat dit bij mevrouw Wuite nog een vraag oproept. Ondanks dat zij al door haar
vragen heen is, geef ik haar nog even de gelegenheid.
Mevrouw Wuite (D66):
Heel kort. Het sociaal minimum wordt natuurlijk altijd ook beoordeeld op basis van
de kosten van levensonderhoud, ook hier in Nederland. Dat is natuurlijk hetzelfde.
We passen dus hetzelfde principe toe. Dat klopt.
De voorzitter:
Ik zie dat deze interruptie nog een aanvullende vraag oproept bij de heer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Jazeker. Ik hoorde mevrouw Van den Berg bij haar driepuntenafweging voor het vaststellen
van het sociaal minimum ook zeggen dat de kosten van levensonderhoud daarbij een belangrijke
rol kunnen spelen. Zou het feit dat de kosten van levensonderhoud op de eilanden in
sommige gevallen wellicht hoger zijn dan in Nederland tot een hoger sociaal minimum
kunnen leiden? Theoretisch gezien, hè. We gaan het uitzoeken. Is mevrouw Van den Berg
het daarmee eens?
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dat zou ik aan alle kanten willen voorkomen. Dat lijkt mij een enorme perverse prikkel.
We hebben in Nederland wat dat betreft natuurlijk al een probleem. Ik zal het verder
anoniem houden, maar ik was op werkbezoek bij maatschappelijk werk. Daar zeiden ze:
wij adviseren onze cliënten regelmatig om niet te gaan werken, want anders krijg je
een armoedeval. We hebben de zorgtoeslag, de huurtoeslag, de bijzondere bijstand et
cetera. Vandaar dat ik nadrukkelijk zeg dat je naar het totale plaatje moet kijken.
Het laatste wat ik wil, is dat we de perverse prikkels die wij hier in Nederland op
bepaalde terreinen hebben, op de BES-eilanden verder zouden ontwikkelen. Werken zou
altijd lonend moeten zijn. De salarissen in het onderwijs gaan omhoog, en van sommige
mensen heb ik daarop gehoord: dan kan ik wel drie dagen gaan werken in plaats van
vier. Dat is dus echt de verkeerde prikkel. Men komt door toeslagen en zo in de problemen.
Het omgekeerde geldt in de zorg. Men wil niet van drie naar vier dagen omdat men dan
bepaalde toeslagen kwijtraakt. Vandaar dat ik er zo aan hecht dat echt het héle pakket
wordt bekeken.
De voorzitter:
Ik kijk nog even naar meneer Van Raan. Ik doe toch een beroep op de collega's. Dit
is natuurlijk een debat op zichzelf. Dit is op zich wel heel interessant, maar het
staat nu niet op de agenda. Ik wil deze termijn eigenlijk toch wel binnen een uur
afronden, zodat ik de Staatssecretaris de gelegenheid kan geven om te antwoorden.
Het lijkt weinig, maar mevrouw Wuite heeft vijftien minuten spreektijd aangevraagd,
de heer Van Raan heeft acht minuten aangevraagd en ik moet ook nog. Ik geef u nog
even de gelegenheid voor het stellen van een korte vervolgvraag, meneer Van Raan,
maar ik zou iedereen willen vragen om het kort te houden, zeker als het om onderwerpen
gaat die, hoewel interessant en heel relevant – daarmee ben ik het eens – op een later
moment nog in specifieke debatten aan de orde komen. Dat geldt zeker nu de Staatssecretaris
in haar brief al heeft gezegd dat er na het reces een brief komt over het sociaal
minimum.
De heer Van Raan (PvdD):
Dat gezegd zijnde, gaat het natuurlijk wel precies om wat mevrouw Van den Berg aansnijdt,
waar ik het ook helemaal mee eens ben. Want waarom is het hier wel relevant? Omdat
het een breder probleem is. We hebben in Nederland, in het hele Koninkrijk, kennelijk
een te laag sociaal minimum. Daardoor kom je meteen in een armoedeval terecht als
je ook maar een beetje gaat werken. En als je werkt en je gaat meer werken, worden
de toeslagen ... Dat probleem is dus echt niet alleen van toepassing op het Caribische
gedeelte van het Koninkrijk. Het is een structureel probleem dat de lonen kennelijk
te laag zijn.
De voorzitter:
En wat is uw vraag, meneer Van Raan?
De heer Van Raan (PvdD):
Dat moet je dus wel meenemen. Maar ik blijf bij wat u net eigenlijk zei, en waar ik
blij mee ben, namelijk dat je in je afweging de kosten voor levensonderhoud moet meenemen
en dat je er dan ten eerste naar moet streven om die kosten zo laag mogelijk te maken.
Eens. Denk aan energie: ga naar duurzame energie in plaats van fossiele energie.
De voorzitter:
En wat is uw vraag, meneer Van Raan? Ik heb u al best veel tijd gegeven.
De heer Van Raan (PvdD):
Twee. Het kan theoretisch dus ook dat het op sommige plekken hoger moet zijn. Dat
is de bevestiging die ik even zoek bij mevrouw Van den Berg.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik zei: het is een groeipad. Laat ik dat woord nog even herhalen. En in míjn groeipad
gaat dit niet gebeuren. Laat ik dat zo dan maar stellen.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Wuite voor haar inbreng namens D66.
Mevrouw Wuite (D66):
Voorzitter. Goedemorgen, good morning en bon dia aan alle collega's, de Staatssecretaris
en de mensen van de Caribische diaspora hier in Nederland die misschien meekijken.
Voorzitter. Tijdens mijn maidenspeech vorig jaar vertelde ik het verhaal van de sandbox
tree, een boom waaronder veel gemeenschapszaken op Sint-Maarten besproken en gepland
werden door mensen die in die tijd, zoals in Nederland, nog niet mochten stemmen.
Onder een boom, in de schaduw en binnen de gemeenschap werden problemen besproken
en ook opgelost. In een tijd waarin wij geconfronteerd worden met een groot aantal
crisissen, lokaal, binnen het Koninkrijk en internationaal, moest ik er weer aan denken.
De sandbox tree is voor mij een soort metafoor, een metafoor voor medemenselijkheid
en betrokkenheid van burgers bij kwesties die hen raken en hun welzijn beïnvloeden.
Ik zie de inspiratie van de sandbox tree ook terug in de manier waarop de huidige
Staatssecretaris te werk gaat. Ik wil haar daarvoor complimenteren. Ze is op zoek
gegaan naar gezamenlijkheid, niet over ons, maar met ons. Dat hebben we de afgelopen
week ook weer gehoord tijdens de werkbezoeken van bestuurscolleges en eilandsraden.
Mijn advies aan de Staatssecretaris is om dit vast te houden, want de uitdagingen
binnen ons Koninkrijk zijn groot. De oorlog in Oekraïne heeft de geopolitieke realiteit
van Europa en de rest van de wereld drastisch veranderd. Ik denk dan ook aan de manier
waarop wij invulling geven aan een gezamenlijk Europees defensiebeleid, aan een verandering
in onze energiepolitiek en de daaraan gekoppelde versnelde energietransitie, en ook
aan de manier waarop wij invulling geven aan mensenrechtenverdragen en de opvang van
Oekraïense vluchtelingen in Nederland.
De centrale vraag die hieruit voortvloeit, en die van eminent belang is voor deze
commissie, is natuurlijk: welke impact hebben deze en andere wereldwijde problemen,
zoals de klimaatcrisis en de covidpandemie, nou concreet op de burgers van het Koninkrijk
der Nederlanden? Ik stel een reflectie van de Staatssecretaris hierover op prijs.
Voorzitter. Dit is het laatste KR-debat voor het reces. Dit wetgevingsoverleg vormt
de kern van onze controlerende taak in het parlement. De drie centrale vragen daarbij
zijn natuurlijk de volgende. Wat heeft de regering bereikt en heeft het gevoerde beleid
in de gewenste effecten geresulteerd? Hoe is dat gedaan en zijn de zaken goed geregeld
bij de ministeries? Wat heeft het gekost en wordt het geld volgens de regels besteed?
Volgens de Algemene Rekenkamer is de financiële verantwoordingsinformatie in het jaarverslag
Koninkrijksrelaties en het BES-fonds rechtmatig, betrouwbaar, ordelijk en voldoet
die aan de regels van het inrichten van jaarverslagen. Dat is goed nieuws en inderdaad
ook beter in vergelijking met de vorige jaren.
Maar er is natuurlijk ook ruimte voor een aantal verbeteringen; vandaar ook mijn inbreng.
In dit KR-begrotingshoofdstuk zitten vijf beleidsartikelen. Omwille van de tijd richt
ik me op het versterken van de rechtsstaat, het bevorderen van de sociaaleconomische
structuur en de wederopbouw van de Bovenwindse Eilanden. Ik vraag de Staatssecretaris
of ze van mening is dat deze beleidsdoelstellingen nog aansluiten. Of zijn ze wellicht
toe aan een herziening?
Voorzitter. Een paar weken geleden was ik bij een symposium van de Raad van State,
naar aanleiding van zijn ongevraagde advies over het Unierecht van vorig jaar. Daar
werd wederom bevestigd dat de samenwerking op het gebied van ons buitenlandbeleid,
dat een Koninkrijkaangelegenheid is, nog onvoldoende wordt benut door alle landen
binnen het Koninkrijk. De kabinetsreactie op dit advies volgt hopelijk snel. Ik heb
toch alvast een vraag aan de Staatssecretaris. Hoe verhoudt het Unierecht zich tot
ons Statuut? Worden internationale verdragen inmiddels meer geratificeerd en gewaarborgd
binnen ons Koninkrijk? En is de Staatssecretaris van mening dat mensenrechten hier
en in het Caribisch deel van ons Koninkrijk hetzelfde zijn? Artikel 43 van het Statuut
moedigt ons daartoe aan en houdt dat ons voor. Zijn we naar de mening van de Staatssecretaris
één Koninkrijk, als Uniestaat ten opzichte van de rest van de wereld?
Een van de beleidsthema's uit de rijksbegroting van 2021 was het organiseren van periodiek
overleg over mensenrechten. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe vaak er overleg
heeft plaatsgevonden? Is de Staatssecretaris van mening dat in het afgelopen jaar
voldoende vooruitgang is bereikt, zoals ook per brief werd toegezegd?
Voorzitter. Zoals werd benoemd in het jaarverslag waarborgt een rechtsstaat grondrechten
en vrijheden, normeert hij gedrag en legitimeert hij overheidsoptreden. In het verantwoordingsverslag
van de Algemene Rekenkamer wordt expliciet de interventie in het bestuur van het openbaar
lichaam Sint-Eustatius benoemd. De Algemene Rekenkamer adviseert de Staatssecretaris
om te komen met een exitstrategie voor Statia en plaatst ook vraagtekens: is de bestuurlijke
lat niet te hoog gelegd? D66 hecht veel waarde aan goed bestuur, dat we vanuit Den
Haag ook op de juiste manier moeten promoten. Wat waren de doelstellingen voor 2020
en 2021? Zijn die behaald? Want democratie – dat zien we vooral in deze tijd ook weer –
is een groot goed. Er worden veel vragen gesteld en zelfs klachten ingediend bij de
Verenigde Naties. Dat vind ik een heel serieus signaal. Eilandsraadsleden van Statia
lijken het op te geven en vinden dat het budgetrecht als kernbevoegdheid naar hen
terug kan. Kan de Staatssecretaris haar aanpak richting de aanstaande eilandsraadsverkiezingen
in 2023 verder toelichten?
Voorzitter. Ook op Bonaire is er sinds 2021 veel gaande. Het eiland groeit bovengemiddeld
snel. Als gevolg daarvan zijn er diverse aanvragen gedaan voor bestemmings- of bouwvergunningen,
zoals we eerder al bespraken. Het gaat dan onder andere om de Boliviaplantage, het
Sunset Resort en het Chogogo Resort. Mijn collega heeft recent ook gevraagd wie precies
verantwoordelijk is voor het verlenen van vergunningen. Dat bespraken we net ook.
Kan de Staatssecretaris reflecteren op de huidige ontwikkelingen? Op welke wijze worden
de natuur en eilandcultuur voldoende beschermd? Daarnaast hoor ik graag van de Staatssecretaris
hoe de positie van gezaghebber – dat is heel belangrijk – is te vergelijken met die
van de burgemeester in Nederland, en hoe deze door het Ministerie van BZK benoemde
positie in de WolBES zich verhoudt tot politieke besluitvorming rond wijzigingen of
aanpassingen van bestemmingen. Ik hecht er veel waarde aan daar helderheid over te
krijgen, want dat vind ik een kwetsbare zaak.
Voorzitter. Wat betreft het legitimeren van overheidsgedrag stel ik tot slot over
de rechtsstaat nog graag een vraag over het «comply or explain»-principe, hetgeen
de Staatssecretaris in haar antwoorden als volgt omschrijft: departementen in Europees
Nederland zullen vanuit de eigen en rechtstreekse verantwoordelijkheid en begroting
ook investeren in Caribisch Nederland, tenzij er goede en uitlegbare redenen zijn
dat niet te doen. Is de Staatssecretaris van mening dat de departementen in 2021 en
ervoor complied hebben, en dus voldoende middelen hebben vrijgemaakt om de doelstellingen
van Caribisch Nederland te bereiken? Er bestaat namelijk een beeld van groeiende ongelijkheid,
en de Algemene Rekenkamer signaleert dat het gevoerde beleid bij andere departementen
inderdaad niet makkelijk is terug te vinden. Daar had collega Van den Berg het net
ook al over. Hoe kan de Staatssecretaris deze beleidsdoelstellingen beter omschrijven,
transparanter, en deze ook beter waarborgen in haar beleidsbegroting en ook in die
van andere departementen?
Voorzitter. Dan over het bevorderen van de sociaaleconomische structuur. In de begroting
staat dat een van de prioriteiten bij dit thema ligt. Dat wordt uitgelegd als: het
bewerkstelligen van een merkbare positieve verandering in het leven van de burgers
in de Caribische delen van het Koninkrijk. Het Ministerie van BZK coördineert, geeft
technische assistentie en deelt kennis, en ondersteunt, waar gewenst en mogelijk,
de Caribische delen van het Koninkrijk door praktische samenwerking. Vindt de Staatssecretaris,
terugkijkend op het afgelopen jaar, dat de zaken goed zijn geregeld? Is ze van mening
dat het gevoerde beleid in 2021 de beoogde structurele effecten heeft gesorteerd op
Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, op het gebied van sociale voorzieningen, zoals we
net bespraken, het sociaal ijkpunt en armoedebestrijding? Is de Staatssecretaris van
mening dat het beter is om een sociaal minimum te ontwikkelen, zoals Unkobon, de consumentenorganisatie
op Bonaire, in haar brief van 5 juni vraagt? Graag ontvang ik hierop een reactie op
basis van het «comply or explain»-principe, dat ik eerder besprak.
Vele internationale organisaties geven aan dat SIDS, Small Island Developing States,
zoals de zes Caribische eilanden, grotere risico's lopen structureel achter te raken
ten gevolge van de diverse crisissen die ik aan het begin noemde. De Algemene Rekenkamer
vindt dat er meer duidelijkheid moet komen over de liquiditeitssteun aan de landen
na oktober 2023. Ondanks de gesprekken over het COHO, die in september worden hervat,
vraag ik toch aan de Staatssecretaris of ze meer kan zeggen over liquiditeitssteun
na 2023.
Hoe verloopt de uitvoering van mijn motie – dat is een ander type vraag – om klimaatverandering
aan de agenda van de Minister-Presidenten toe te voegen? En wat zijn de uitkomsten
van dit overleg tot nu toe? Is de Staatssecretaris bereid om klimaatplannen met en
voor de Caribische eilanden te maken en sneller te faciliteren dat zij ook daadwerkelijk
toegang kunnen krijgen tot klimaatfinanciering? D66 staat achter de urgente conclusies
en aanbevelingen die onder de titel «Klimaat en het Koninkrijk» van de hand van Daphina
Misiedjan in het Nederlands Juristenblad verschenen. Graag hoor ik van de Staatssecretaris
over haar samenwerking met de Minister voor Buitenlandse Handel. Ik heb mij namelijk
laten vertellen dat dit eigenlijk ook een Koninkrijksminister is. Is zij bereid om
samen met de Caribische eilanden handelsbetrekkingen en economische missies in de
regio te bevorderen? Dat mag ook een onderwerp zijn waar we het wat vaker over hebben.
Voorzitter. Dan het beleidsartikel over de wederopbouw van de Bovenwindse Eilanden.
Dat gaat mij natuurlijk ook altijd wel persoonlijk aan, gelet op mijn persoonlijke
ervaringen. De beleidsdoorlichting over de wederopbouw zou eerst in 2020, toen in
2021 en vervolgens in 2022 aan de Kamer aangeboden worden, maar die is er nog steeds
niet. Die zou een zo volledig mogelijk beeld geven van de doeltreffendheid en de doelmatigheid
van de bestedingen, en ook van de doelmatigheid van de structuur van deze wederopbouw.
Kan de Staatssecretaris toezeggen dat deze doorlichting voor Prinsjesdag aan de Kamer
wordt aangeboden, aangezien het nu al twee jaar is blijven liggen? Vorige week werden
ze zelfs op de Benedenwindse Eilanden immers opgeschrikt door de dreiging van een
zware storm. Voor D66 bevestigt dit dat we actief moeten kijken hoe klimaatmitigatie
het beste kan worden georganiseerd. Ook ben ik benieuwd of de laatste tranche van
het trust fund, zoals in 2021 aangegeven, nog steeds wordt ingezet voor de verbetering
van afvalverwerking.
Tot slot zou ik de Staatssecretaris willen vragen om een update van een aantal actuele
kwetsbare zaken die spelen. Collega Van den Berg benoemde er ook al een aantal. De
beschikbaarheid van notariële dienstverlening voor Saba en Sint-Eustatius stopt acuut
per 1 juli, naar wij schriftelijk hebben vernomen. Een andere kwestie betreft de samenwerking
tussen en investering in twee overheidsbedrijven, WEB en BBT. Hoe ziet die samenwerking
eruit? Want die ziet er toch wel vreemd uit, alsof er een soort concurrentie plaatsvindt.
Dan de voortgang en de besteding van de recent beschikbaar gestelde 5 miljoen voor
Caribisch Nederland, omdat de energiecrisis en de inflatie de eilanden erg sterk raakt.
Misschien kunnen we nog een concrete toelichting krijgen op hoe dat bedrag wordt besteed.
Dan de aanpak van de definanciering van het overheidslab, Bonlab. Dat moet nu sluiten
vanwege die definanciering. Tot slot de mogelijkheid om kinderopvang in plaats van
95% misschien kosteloos te maken. Daarnaast hebben wij het een en ander gehoord over
GTI Statia, dat misschien wel gaat sluiten. Misschien kan de Staatssecretaris ons
daar iets meer over vertellen, want het is een vitale en grote private onderneming
met heel veel grond op Statia.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Wuite. Ik kijk even rond om te zien of dat nog tot interrupties
van de collega's leidt. Dat is niet het geval.
Dan heet ik ook de heer Ceder van de ChristenUnie welkom. Ik kijk ook even op de klok.
Nu er nog iemand is aangeschoven, is het des te belangrijker dat wij onze interrupties
kort houden. Het is een WGO, dus de tweede termijn van de Kamer en het kabinet moet
ook in die drie uur plaatsvinden. Eerst zei ik dat ik, naast de twee interrupties,
wat meer ruimte zou geven, maar die gelegenheid zal er nu minder zijn, met excuus
daarvoor. Dat betekent dat mevrouw Wuite en de heer Van Raan helaas door hun interrupties
heen zijn. Dat gezegd hebbende geef ik de heer Van Raan wel het woord voor zijn inbreng.
De heer Van Raan (PvdD):
Daar ben ik u zeer erkentelijk voor, voorzitter. Dank u wel.
Voorzitter. Afgelopen vrijdag was het Ketikoti, bijna maar nog niet helemaal een nationale
vrije dag. De maandag daarvoor vond in de Tweede Kamer een rondetafelgesprek over
het slavernijverleden plaats. Dit keer waren ook vertegenwoordigers van het Caribisch
deel van het Koninkrijk aanwezig om hun verhaal te vertellen. Via hen werd duidelijk,
voor ons allemaal, dat de erfenis van de slavernij nog steeds grote impact heeft op
de nazaten van de tot slaaf gemaakten, dat koloniale machtsverhoudingen, racisme en
discriminatie nog altijd de wereld niet uit zijn, maar ook dat de daderrol erkend
dient te worden en vooral hoe onmisbaar excuses van de Nederlandse Staat zouden zijn.
Want dan pas kan er een begin gemaakt worden met de erkenning en de heling van historisch
leed en met herstel, met restorative justice. Is het kabinet bereid daartoe over te
gaan? Is het kabinet ook bereid om de aangenomen motie van mijn collega Peter Nicolaï
in de Eerste Kamer uit te voeren? Die motie roept ertoe op om de slavernij en de slavenhandel
die in het verleden heeft plaatsgevonden, bij wet als misdaad tegen de menselijkheid
aan te merken. Is het kabinet bereid om aan de slag te gaan met de rehabilitatie van
Tula en andere verzetshelden, die hun leven gaven voor vrijheid?
Voorzitter. De slavernij mag dan afgeschaft zijn, maar de ongelijke behandeling vanuit
Nederland is nog steeds niet voorbij. Hoewel bewindspersonen deelnemen aan de viering
van Ketikoti hier, wordt een beleid van ongelijkheid daar de facto in stand gehouden.
Al twaalf jaar is er bijvoorbeeld voor inwoners van Bonaire, Statia en Saba geen sociaal
minimum naar Europees Nederlandse equivalent, terwijl de kosten van levensonderhoud
hoog zijn, zelfs iets hoger dan in dit deel van het Koninkrijk. De armoedeval is voorspelbaar
schrijnend. Al twaalf jaar weigert de overheid de inwoners van de bijzondere gemeenten
te voorzien van een menswaardig en beschaafd bestaansminimum. Dat concludeert niet
alleen de Partij voor de Dieren, maar dat concluderen ook het Nibud, de Ombudsman
en de Kinderombudsvrouw bij herhaling over deze ongelijkheid.
Waarom is er voor de BES-eilanden geen bijstand, AOW of minimumloon dat in een menswaardig
bestaan voorziet, gelijk aan dat van de inwoners van Europees Nederland? Wanneer gaat
het kabinet-Rutte IV deze ongelijkheid rechtzetten? Ik ben bekend met het sociaal
ijkpunt, maar dat zit op kostenverlaging en niet zozeer op het sociaal minimum. Dat
brengt mij bij mijn volgende vraag. Waarom is nog nooit berekend wat het sociaal minimum
op de BES-eilanden zou kosten? Ik overweeg een motie op dit punt, maar ik hoor ook
graag de mening van de bewindspersoon. Aangezien hier schattingen over gemaakt kunnen
worden, overweeg ik ook een motie om dit gat al te repareren met de Voorjaarsnota,
waarover we deze week ook spreken.
Voorzitter. Kan de Staatssecretaris volgens het «comply or explain»-beleid uitleggen
waarom de behandeling en de voorzieningen op de eilanden nog steeds niet voldoen aan
het Europese en Nederlandse niveau? Kan ze ook een overzicht geven van waar we qua
het «comply or explain»-principe aan voldoen of niet aan voldoen op de BES-eilanden?
Klopt het dat er, ondanks dat er nu structureel meer geld naar het Caribische gedeelte
gaat, ook wordt gekort op de bijzondere uitkeringen? Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt?
Voorzitter. Het volgende voorbeeld van ongelijkheid. De eilanden zijn nog gevoeliger
voor de negatieve gevolgen van klimaat- en diversiteitscrises dan het Europese deel
van het Koninkrijk. Dat is desastreus. Waarom een andere benadering? Dit is wederom
een ongelijke benadering vanuit Nederland. Want wat doet Nederland? Dat zet er met
de beleidsdeelneming BBT op in om een fossiele infrastructuur te bouwen op Bonaire,
terwijl het WEB, het water- en energiebedrijf, een plan heeft liggen om 80% tot 90%
duurzaam te worden. Hoe staat het daarmee? Daarnaast gelden voor de eilanden ook niet
dezelfde duurzame energiesubsidieregelingen als voor Nederland. Dat is heel bijzonder.
Nu komen er wel onderzoeken aan over klimaatadaptatie, maar die moeten ook nog uitgevoerd
worden. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij zich hard blijft maken om de eilanden
echt te beschermen tegen de gevolgen van de klimaat- en biodiversiteitscrises?
Het KNMI toont aan dat het water sneller zal stijgen dan het wereldgemiddelde. Hierdoor
zullen bewoners te maken krijgen met stormen en overstromingen. Daar komt bij dat
bij een stijging van 2 graden Celsius wereldwijd zo goed als al het koraal verloren
zal gaan. Directe gevolgen van de klimaatcrisis zijn er nu al, namelijk een grote
invasie van het Sargassum-zeewier. Dit is een stille ramp, omdat het zeewier rot en
mangrovebossen verstikt. Het is ook gevaarlijk voor mensen. Natuurorganisaties die
het wier opruimen, hebben hiervoor niet voldoende middelen. LNV zegt dat het hieraan
heeft bijgedragen via een bijzondere uitkering aan het Openbaar Lichaam Bonaire, maar
bij navraag blijkt dat de plaatselijke natuurorganisaties nog niets hebben ontvangen,
noch van het compensatiegeld voor gederfde inkomsten vanwege de coronapandemie, noch
voor het opruimen van het zeewier. Kan de Staatssecretaris uitzoeken of het openbaar
lichaam het geld heeft ontvangen en, zo ja, waarom dan nog niet is overgegaan tot
het overhevelen naar de natuurorganisaties?
Kan de Staatssecretaris ook uitzoeken hoe het zit met de vergunning voor het Chogogo
Resort op Bonaire in verband met het kunstmatige strand? Op 19 januari kreeg het een
vergunning met extra voorwaarden, zoals het aanpassen van een keermuur. Tot op heden
is het onduidelijk of deze extra voorwaarden zijn uitgevoerd. Kan de Staatssecretaris
uitzoeken of die extra voorwaarden zijn uitgevoerd en of het openbaar lichaam hierover
een handhavingsverzoek heeft ontvangen?
Voorzitter, tot slot. De voorbeelden van het afgeven van onrechtmatige vergunningen
voor bouwprojecten baren ons zorgen over de toekomst van plantage Bolivia. Het is
nu nog een ongerept en uniek natuurgebied van 3.000 hectare, met een van de laatste
droogbossen op Bonaire. In het huidige bestemmingsplan – we hadden het er net al over –
is het open landschap. Daar is bouwen niet toegestaan. In het conceptbestemmingsplan
2022 is plantage Bolivia een witte vlek. Herkent de Minister dat? Als zij dit herkent,
hoe is dat eigenlijk mogelijk? We hebben het gehad over de zelfstandige beslissingsbevoegdheden,
maar ik wil toch graag weten hoe dat zit.
Het is een witte vlek, opengelaten voor de rijke projectontwikkelaar Breemhaar, om
daar naar eigen schatting minimaal 100 miljoen winst te maken door huizen te bouwen
voor de rijken, voor een bevolkingsgroei die het eiland in een opwarmende wereld helemaal
niet kan huisvesten. Kiest de overheid dus voor het recht van de sterkste, door een
bestemmingswijziging door te voeren, of kiest de overheid voor het belang van het
kwetsbare, de natuur, die geen stem heeft en ons helpt tegen klimaatverandering? Is
de Staatssecretaris het met mij eens dat dit natuurgebied een bovenlokaal belang vertegenwoordigt
en dat daar niet gebouwd mag worden? Kan de Staatssecretaris toezeggen zich ervoor
in te zetten dat dit unieke natuurgebied behouden blijft?
Hierbij wil ik opmerken dat, hoewel het privaatbezit is, je je toch kunt afvragen
of het in deze tijd nog gewenst is dat een grootgrondbezitter een grondoppervlakte
van 10% van het eiland bezit, die hij voor eigen gewin wil exploiteren, en daarmee
de ongelijkheid voortzet en vergroot, een ongelijkheid die wij toch vanaf 1863 van
plan waren kleiner te maken. Is het kabinet derhalve bereid om ten halve te keren,
de mogelijkheid van uitkoop te onderzoeken en plantage Bolivia tot permanent natuurgebied
te maken?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even rond of dat nog tot interrupties leidt. Nee? Dan geef ik
de heer Ceder namens de ChristenUnie het woord.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel. Ik heb de voorzitter goed gehoord, dus ik zal proberen het kort te houden.
Voorzitter. Een paar maanden geleden vond het IPKO plaats. Een aantal van ons waren
daar. We kwamen tot de conclusie dat er een groot besef was van ons gedeeld verleden
en ook dat wij een gezamenlijke toekomst hebben. Ik constateerde wel verschillende
zorgen en ook visies over hoe die toekomst eruit zou moeten zien. Daarom is het ook
des te belangrijker dat we juist hier vanuit Koninkrijksrelaties en de verschillende
departementen leiderschap tonen om vertrouwen te geven en om een visie uit te stippelen
waar alle landen en eilanden zich in kunnen vinden. Daardoor kunnen we een sterke
gezamenlijke toekomst hebben.
Een van de onderdelen was daarom een paar maanden geleden dat wij het gehad hebben
over een bewindspersoon van Koninkrijksrelaties die in de lead zou zijn en daarmee
ook wat gemakkelijker dingen gedaan zou kunnen krijgen. In de laatste brief, echter,
wordt het «comply or explain»-principe uitgelegd en daarbij wordt aangegeven dat elk
departement zelfstandig dient te investeren. Hoewel ik dat snap, vraag ik mij toch
af wie in de lead is en wat dan de rol is van de Kamerleden binnen deze commissie.
Wij zouden heel graag op deze thema's willen doorpakken. Ik denk dat dat ook een breed
gedeelde wens van alle andere Kamerleden is.
Maar het helpt niet als dit verspreid wordt over verschillende commissies, waar ook
verschillende andere Kamerleden het woord over hebben. Ze hebben wel kennis over het
departement, maar te weinig kennis over de eigenstandige invulling op de eilanden,
die binnen deze commissie wel leeft. Ik hoor graag hoe de Staatssecretaris dat ziet
en of we echt naar een manier, naar een modus, kunnen gaan waarin we ook vanuit deze
commissie kunnen doorpakken, ook als dat betekent dat het om onderdelen gaat die op
andere beleidsterreinen van toepassing zijn. Kunnen wij ook periodiek een overzicht
krijgen wanneer er explain is toegepast en niet comply, en ook de reden waarom? Ik
snap dat het kan en ik snap ook waarom dat belangrijk is, maar ik zou daarin ook wel
graag inzicht willen krijgen van de verschillende departementen in een overzichtelijk
staatje per periode.
Voorzitter. Dan ten aanzien van de status en de rechten van de gevangenen uit Sint-Maarten
die momenteel in Nederland zijn. Ik heb gelezen dat een aantal om veiligheidsredenen
niet teruggeplaatst wordt. Daar zal ik niet verder op doorvragen, maar wat ik me wel
afvraag, is hoe het dan staat met de re-integratie, de bezoekrechten en de andere
rechten van die personen die overgeheveld zijn naar Nederland, maar waarover vervolgens
besloten is dat die niet meer terug kunnen of mogen. Is daarin voorzien? Ik zou graag
willen of we ook de rechten van de gevangenen in die zin volwaardig behartigen.
Voorzitter. Het is een korte overgang, maar ik wil er toch bij stilstaan. Op Saba
ben ik geschrokken van de situatie rondom de notaris. Ik heb daar ook Kamervragen
over gesteld. De commissie heeft dat ook gedaan en daar hebben we ook antwoorden op
gehad, namelijk dat er een waarnemer gezocht zou worden voor 1 juli. Het is inmiddels
4 juli en ik ben heel erg benieuwd of die gevonden is. Zo nee, wat zijn dan nu de
volgende stappen? Als er geen notaris is, dan kunnen er geen woningen overgesloten
worden. Voor mensen die een beroep hebben als makelaar, valt het werk dan dus ook
stil. De gevolgen zijn dus best groot. Ik denk dat dit een basisdienstverlening is
en dat wij de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat dit geregeld kan
worden.
Ik heb in mijn vragen ook gezegd dat dit alles op te lossen valt als we ook Nederlandse
notarissen daar kunnen laten werken. Momenteel is dat uitgesloten op grond van wetgeving.
Als je die aanpast, dan kunnen naast notarissen uit Sint-Maarten ook andere notarissen
aan de slag gaan. Ik vraag me af of de Staatssecretaris bereid is om het snel aan
te passen. Volgens mij is er nu echt een dringende behoefte aan een tijdelijke oplossing
op het moment dat er nog geen waarnemer is gevonden.
Ik vraag me ook het volgende af. Wij hebben in de pandemie in Nederland kunnen werken
met digitaal oversluiten. Is dat niet een oplossing die ook permanent doorgevoerd
zou kunnen worden en wat is daar dan voor nodig? Ik hoop wel dat we dit serieus kunnen
aanpakken, omdat elke dag dat er een notaris niet voorhanden is, dit voor burgers
maar ook voor het bedrijfsleven daar grote gevolgen met zich mee kan brengen. En hoe
langer het duurt, hoe groter de economische gevolgen en misschien ook de claims kunnen
zijn. Dus ik hoop dat we daarop kunnen doorpakken.
Voorzitter. De overige vragen zijn al gesteld. Ik heb nog één laatste vraag, die ik
nog niet gehoord heb. Dat is een vraag ten aanzien van buitenlandse betrekkingen in
combinatie met Koninkrijksaangelegenheden. Rond de Oekraïnecrisis en het sanctiebeleid
heb ik een aantal Kamervragen gesteld ten aanzien van de sancties rond het vasthouden
van boten en jachten. Doen alle andere landen daaraan mee? Want het is wel een buitenlandse
aangelegenheid. Ik vroeg mij af wat de visie van de Staatssecretaris hierop is. Ik
heb mevrouw Wuite horen zeggen dat je ook ten aanzien van handel veel meer zou moeten
doen, omdat artikel 3, eerste lid, onder a, van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt
dat buitenlandse betrekkingen Koninkrijksaangelegenheden zijn. Ik ben allereerst gewoon
benieuwd wat de visie van de Staatssecretaris daarop is, niet alleen ten aanzien van
het sanctiebeleid, maar ook ten aanzien van het handelsbeleid. Volgens mij kunnen
wij als Kamer dan veel meer verkennen wat het betekent om gezamenlijk op te trekken
richting die gezamenlijke toekomst.
Voorzitter, daar wil ik het even bij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan de heer Ceder. Ik kijk nog even rond naar de leden. Dan wil ik graag het
voorzitterschap even overgeven aan collega Van den Berg.
Voorzitter: Van den Berg
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan mevrouw Kamminga namens de VVD.
Mevrouw Kamminga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Het is al door de collega's gezegd, maar laat ik beginnen
met een woord van dank aan de Staatssecretaris en haar medewerkers voor al hun inspanningen
van het afgelopen jaar. Het was een jaar dat wederom werd beïnvloed door corona en
de uitdagingen die corona met zich meebrengt. De economieën van de eilanden zijn hierdoor
hard geraakt. Bovendien hebben ook de oorlog in Oekraïne en als gevolg daarvan de
stijgende prijzen van energie en zeker de stijgende transportkosten een grote impact
gehad.
De VVD snapt dat binnen deze context naast een extra financiële injectie in Caribisch
Nederland ook aanvullende leningen aan de landen zijn verstrekt. Een aandachtspunt
hierbij is wel de terugbetaaltermijn. Deze is inmiddels verlengd, maar het lijkt gezien
de financiële situatie van de landen en de uitdagingen waar die voor staan, weinig
realistisch dat zij reeds in 2023 aan hun betalingsverplichtingen gaan voldoen. Hoe
kijkt de Staatssecretaris hiernaar? Wat zijn de afspraken op dit gebied?
Ook de Algemene Rekenkamer verwijst hiernaar. De Rekenkamer geeft een positief oordeel
over zowel het BES-fonds als het begrotingshoofdstuk Koninkrijksrelaties. Datzelfde
geldt voor de financiële verantwoordingsinformatie. Dat is goed nieuws. Wel blijven
er onregelmatigheden bestaan op het gebied van de informatiebeveiliging. Collega Van
den Berg refereerde daar al aan. Helaas is dit niet voor het eerst. Alle verbeterplannen
ten spijt is hierop weinig voortgang, terwijl dit toch echt van essentieel belang
is. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom zij er maar niet in slaagt om de onvolkomenheden
weg te werken? Dit is een onderwerp waar zij als bewindspersoon bovendien een eigen
verantwoordelijkheid voor heeft qua beleidsterrein. Wat is ervoor nodig om volgend
jaar niet weer dezelfde aantekening te krijgen? Hoe gaat de Staatssecretaris de aanbevelingen
van de Rekenkamer op dit punt opvolgen?
De VVD heeft zorgen over de onvolkomenheden die de Rekenkamer adresseert ten aanzien
van het financieel beheer van de RCN-unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het lijkt
de VVD toch essentieel dat de controle op rechtmatigheid van de uitkeringen op orde
is. Ook daar refereerde collega Van den Berg al aan. Hoe stuurt de Staatssecretaris
op het verbeteren hiervan?
Voorzitter. Dan heb ik toch nog wat algemene woorden van zorg over het financieel
beheer van met name de landen. De financiën moeten echt op orde komen en dan niet
alleen op papier, maar duurzaam en meerjarig. We zijn nu twaalf jaar na 10-10-10 en
we moeten concluderen dat de landen hun financieel beheer nog niet op orde hebben.
Soms lijkt het erop dat men dat niet wil verbeteren. Zo baarden de laatste geluiden
uit Aruba over de opvolging van de aanbevelingen van het CAft de VVD zorgen. Wij hebben
daar ook Kamervragen over gesteld. Voor de VVD is toezicht een belangrijk onderdeel
bij de landspakketten en een voorwaarde voor het verkrijgen van financiële steun.
De VVD heeft kennisgenomen van het feit dat de besluitvorming over het COHO wederom
is uitgesteld. Het lijkt erop dat nu het geld wordt verstrekt, er wordt terugonderhandeld
op de voorwaarden. Dat is de VVD een doorn in het oog. Natuurlijk is het einddoel
dat hervormingen ook daadwerkelijk worden bereikt, maar dat kan niet zonder een deugdelijke
toezichtstructuur. Ik heb de collega's goed gehoord over het risico dat wij dat vanuit
Nederland willen opleggen, maar ik wil toch benadrukken dat het COHO er juist is zodat
wij niet vanuit Nederland opleggen wat wij willen. Dat is een onafhankelijk instituut,
juist zodat we de hervormingen door kunnen voeren die voor de mensen in die landen
heel erg belangrijk zijn. Dat is namelijk o zo nodig voor de bevolking. Wanneer is
voor de Staatssecretaris het punt bereikt van genoeg is genoeg? Voor de VVD zitten
wij daar inmiddels in de beurt. Het is echt aan de landen om nu aan de slag te gaan.
Ik heb gelezen in de brief van de Staatssecretaris dat de landen met een voorstel
komen. Ik wacht dat af, maar ik hoop dat dit echt een ander traject gaat worden dan
met de geschillenregeling, want daar zit nog steeds geen voortgang in.
Voorzitter. Gelet op de samenhang met dit debat, wil ik toch nog even stilstaan bij
de brief van afgelopen vrijdag, waarvoor dank. Het valt de VVD wel op dat veel middelen
en afspraken vooral zien op subsidies en aanvullende uitkeringen en in mindere mate
op het vergroten van het verdienvermogen, terwijl volgens de VVD juist daar de sleutel
voor een duurzame en zelfvoorzienende toekomst ligt. Kan de Staatssecretaris aangeven
welke initiatieven op dit punt worden ondernomen? Hoe staat het bijvoorbeeld met het
verbeteren van het innen van belasting in de landen? Ik blijf het ingewikkeld vinden
om Nederlands belastinggeld in te zetten, terwijl daar niet of nauwelijks belasting
wordt geïnd en er nog steeds een cultuur heerst waarbij vrienden en familie worden
ontzien. Datzelfde geldt voor de salarissen van de politieke ambtsdragers en topambtenaren.
De VVD heeft kennisgenomen van het feit dat de afspraak om de ambtenarensalarissen
met 12,5% af te bouwen, is versoepeld. De VVD kan dit volgen waar het de gewone ambtenaar
betreft, ook gelet op de prijsstijgingen. Maar wat ons betreft kan dit niet zo zijn
voor de politieke ambtsdragers en de topambtenaren. Het moet echt een randvoorwaarde
blijven dat de landen hieraan voldoen. Kan de Staatssecretaris dat toezeggen?
Tot slot, voorzitter. De VVD heeft kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
in Sint-Eustatius. Het is in ons aller belang dat we zo snel mogelijk teruggaan naar
normale en stabiele verhoudingen. Hierbij heb ik niet voor niets het woord «stabiel»
toegevoegd. De wens om snel te acteren mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. De
ingreep was immers niet voor niets. In dat licht acht de VVD het verstandig dat qua
budgetverantwoordelijkheid nog een pas op de plaats is ingebouwd. Maar kan de Staatssecretaris
wellicht iets specifieker aangeven wat de exacte afspraken zijn in dit kader en hoe
wij als Kamer kunnen toetsen of en, zo ja, wanneer er aan alle voorwaarden is voldaan?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik kijk even of er interrupties zijn. Nee. Dan geef ik het voorzitterschap terug aan
mevrouw Kamminga.
Voorzitter: Kamminga
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Berg. Ik kijk even naar de Staatssecretaris hoelang zij
denkt nodig te hebben voor de beantwoording. Ongeveer twintig minuten, zegt de Staatssecretaris.
Zullen we dan om 11.30 uur de vergadering hervatten? Dan schors ik tot 11.30 uur.
De vergadering wordt van 11.08 uur tot 11.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemorgen, allemaal. Welkom terug bij dit WGO, bij dit wetgevingsoverleg. Ik heb
het signaal gekregen dat een aantal van u graag nog even een korte schorsing zou willen
hebben na de eerste termijn van de Staatssecretaris om te kunnen overwegen of die
nog aanleiding geeft tot moties. Ik wil daar ongeveer tien minuten de tijd voor nemen.
Ik stel voor dat we proberen om de termijn van de Staatssecretaris om 12.20 uur af
te ronden. Dan kunnen we daarna tien minuutjes schorsen. Vervolgens hebben we nog
een halfuur voor de tweede termijn van de Kamer en de Staatssecretaris. Dat is mijn
streven. Ik heb al gezegd dat we wat mij betreft ongeveer drie interrupties per persoon
aanhouden. Het verzoek is wel om die kort te houden. De interrupties moeten geen hele
beschouwingen zijn. Ik vraag u dus om u vooral te focussen op de vragen aan de Staatssecretaris.
Het woord is aan de Staatssecretaris voor de beantwoording in de eerste termijn.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dank u wel, voorzitter. Bon dia, good morning, goedemorgen aan de mensen die wellicht
ook aan de andere kant van de oceaan meekijken en meeluisteren. Het is wel heel spannend
of dat het geval is, want het is daar 05.30 uur in de ochtend. De mensen die mee wilden
kijken, moesten wel heel erg vroeg hun bed uit. Ik weet zeker dat Erwin Arkenbout
aan het kijken is. Voor hem alvast veel complimenten. Ik denk echt dat het heel erg
belangrijk is – dat hebben we de vorige keer ook geconstateerd – dat we het de volgende
keer echt anders doen. We hebben met z'n allen veel gesproken over «met elkaar» en
niet over «zonder elkaar» of «over elkaar». Daarbij speelt, denk ik, het tijdstip
van het debat ook een belangrijke rol.
Voorzitter. We kijken vandaag in dit debat vooral weer terug naar het jaarverslag
van Koninkrijksrelaties en het BES-fonds. In uw bijdragen ging het ook over vooruitkijken,
over hoe we aan het werk moeten om samen dingen voor elkaar te krijgen. U heeft een
groot aantal vragen gesteld. Na mijn korte introductie ga ik daar graag op in.
Ik wil beginnen met een punt dat een aantal van u duidelijk heeft benoemd. Op 1 juli,
afgelopen vrijdag, werd namelijk Ketikoti herdacht, het slavernijverleden dat wij
als land hebben, het slavernijverleden dat wij delen met de eilanden. Ik zou daarbij
vooral willen refereren aan de speech van mijn collega Franc Weerwind bij de herdenking
in Amsterdam. Hij sprak daar een aantal woorden naar aanleiding van een lied van Sam
Cooke: A Change Is Gonna Come.
Ik denk dat het ook heel erg belangrijk is om aan te geven dat uw Kamer niet de enige
is die over dit onderwerp debatteert en nadenkt. U heeft de afgelopen tijd een aantal
hoorzittingen gehad. U bent van plan om te gaan reizen, zowel naar Suriname als naar
het Caraïbisch gebied. Het kabinet heeft echter ook aangegeven voor het einde van
dit jaar een antwoord te willen geven op de aanbevelingen van de Dialooggroep Slavernijverleden.
We willen daar, met de input vanuit uw Kamer, mee aan het werk. We kunnen natuurlijk
wel al aangeven dat we bij het thema gelijkwaardigheid – dat speelt in het coalitieakkoord
een belangrijke rol – in de relatie met het Caraïbisch deel van het Koninkrijk, inzetten
op samenwerken en samen aan het werk zijn. Dat doen we niet alleen maar in termen
van «bedenken wat je wil», maar vooral ook in termen van «samen nadenken over wat
nodig is». Gelijkwaardigheid binnen het voorzieningenniveau is natuurlijk ook ongelofelijk
belangrijk.
U heeft een grote hoeveelheid vragen gesteld over zowel Caraïbisch Nederland als de
landen. Ik zou daar alvast een paar dingen over willen zeggen. Er wordt natuurlijk
gekeken naar het woningtekort en de huurprijzen. Ik heb het dan met name over Caraïbisch
Nederland. Twee weken geleden was ik daar samen met de Minister voor Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening op bezoek. We hebben gekeken wat er nodig is en wat we kunnen
doen om dat probleem aan te pakken. Ik zal daar zo meteen bij de beantwoording van
de vragen nog wat preciezer op terugkomen. Hugo de Jonge en ik hebben gezien wat de
problematiek is. Er zijn onvoldoende huizen, met name voor de lokale bevolking. Er
zijn weinig betaalbare huizen. Er is werk te doen op het gebied van ruimtelijke ordening.
We moeten ervoor zorgen dat de eilanden zo mooi blijven als dat ze zijn. We moeten
ervoor zorgen dat passende activiteiten een kans krijgen en dat niet-passende activiteiten
juist geen kans krijgen.
Ik ben ook blij dat we in de afgelopen tijd, dus tijdens dat bezoek, bestuurlijke
afspraken hebben kunnen ondertekenen met de landen. Ik heb u daar afgelopen vrijdag
nog een brief over gestuurd. Die afspraken gaan over een groot aantal thema's die
te maken hebben met het versterken van het lokaal bestuur, het zorgen voor vooruitgang
voor de mensen die op de eilanden wonen, zowel financieel-economisch als anderszins,
en het zo veel mogelijk vermijden van incidenten en problemen. Er is ook gesproken
over het mediationtraject op Statia. We hebben de bestuurlijke afspraken onderbouwd
met een heleboel middelen die we ter beschikking hebben, bijvoorbeeld de 30 miljoen
die we hebben ingezet voor het verlagen van de kosten en het verhogen van de uitkeringen.
Daar hoort ook het minimumloon bij. We gaan een gemeenschappelijk referentiekader
ontwikkelen om te zorgen dat we precies weten welk voorzieningenniveau nodig is. Daarbij
hoort ook een akkoord, dat onderbouwd is met extra middelen, voor het beheer en het
behoud van de natuur en het milieu.
Wat betreft de Caribische landen is er in de afgelopen tijd veel ingezet om ervoor
te zorgen dat we gezamenlijk verder komen. De covidpandemie heeft een enorme slag
gemaakt op de eilanden, niet in de laatste plaats door de grote afhankelijkheid van
toerisme. Om die reden is er ook steun verstrekt, zowel feitelijke steun, in termen
van financiële hulpmiddelen voor medische ondersteuning, zoals vaccins en doktoren,
als liquiditeitssteun. Uw vragen gingen met name over: hoe zorgen we ervoor dat we
die afspraken aan de ene kant hanteren maar dat ze aan de andere kant ook daadwerkelijk
uitvoerbaar zijn voor de landen?
Ik zal zo meteen ingaan op de ontwikkelingen rondom het COHO, de voortgang van de
rijkswet en de vragen die u daarover heeft gesteld, en niet in de laatste plaats op
het bredere vraagstuk van de verhoudingen tussen de landen in ons Koninkrijk en hoe
we daarin gemeenschappelijke doelen kunnen bereiken.
Ik zou deze introductie willen afsluiten door te zeggen dat er in de afgelopen zes
maanden op basis van het coalitieakkoord veel is gebeurd. Er zijn bestuursakkoorden
getekend en er is geld ter beschikking gesteld. We zijn aan het werk gegaan en dat
doen we zo veel mogelijk samen met de mensen van de eilanden, niet in de laatste plaats
omdat dat wat mij betreft hoort, maar vooral ook omdat dat nodig is om de goede dingen
te kunnen doen. De gesprekken die ik gehad heb met veel gewone inwoners van de eilanden,
dus niet zozeer met de politici, geven mij de indruk dat dat ontzettend wordt gewaardeerd,
dat dat zeer belangrijk is en dat we vooral ook op deze weg verder moeten gaan.
Ik wil overgaan op het geven van de antwoorden. Ik zal beginnen met het onderwerp
Caribisch Nederland en daarna de landen.
De voorzitter:
Voordat u daaraan begint, Staatssecretaris, heeft de heer Van Raan een vraag.
De heer Van Raan (PvdD):
Dat lijkt mij gepast aan het einde van de algemene inleidende woorden van de Staatssecretaris.
Sam Cooke zong ook Don't Know Much About History. We hebben allemaal op onze eigen
manier in onze bijdrage geprobeerd duidelijk te maken hoe dat problematische en koloniale
verleden, en de ongelijkheid die toen ontstaan is, nog steeds voortbestaan. Er is
nog steeds een situatie van ongelijkheid. De een bracht dat wat meer naar voren dan
de ander; daar moet ik ook eerlijk in zijn. Mijn vraag is of de Staatssecretaris bereid
is om daarop te reflecteren. Zijn de inspanningen van het kabinet erop gericht om
die ongelijkheid, voor zover die er is, echt zo snel mogelijk te verminderen? Want
het lijkt erop dat er een aantal ontwikkelingen aan de gang zijn die die ongelijkheid
helemaal niet terugdringen. We gaan op een aantal gebieden de verkeerde kant op. Het
zou fijn zijn als de Staatssecretaris daar ook iets over kan zeggen.
Staatssecretaris Van Huffelen:
We hebben in het coalitieakkoord opgeschreven dat we op weg zijn naar een gelijkwaardig
voorzieningenniveau, in de brede zin van het woord. Dat gaat niet alleen maar over
inkomen of de kosten van levensonderhoud, maar ook over allerlei andere terreinen.
Denk bijvoorbeeld aan huisvesting. We hebben daar met het coalitieakkoord ook middelen
voor vrijgemaakt. In de brief die ik afgelopen vrijdag heb gestuurd, is ook aangegeven
hoe we dat willen doen. Aan de ene kant willen we zorgen voor een verhoging van het
inkomen en aan de andere kant blijven we steunen om de kosten van levensonderhoud
zo laag mogelijk te houden. Dat tweede is lastig, want het is nu eenmaal zo dat op
kleine eilanden, waar je alles moet importeren, kosten van levensonderhoud vaak groter
zijn. Denk daarbij ook aan bijvoorbeeld watervoorziening, die voor een groot deel
moet worden gerealiseerd op basis van het ontzilten van zeewater. Dat is gewoon kostbaar;
daar is veel elektriciteit voor nodig. Daar zijn we heel hard mee aan het werk. Het
toewerken naar dat gelijkwaardige voorzieningenniveau is heel erg belangrijk.
Het onderwerp comply or explain speelt daar ook een belangrijke rol in. Wat volgt,
is een van de thema's die we in dit kabinet hebben afgesproken. We willen dat wat
we tot referentiepunt verklaren op de verschillende onderwerpen – of het nou gaat
om onderwijs, gezondheid, huisvesting of het sociaal minimum – ook gezamenlijk definiëren.
Dat willen we dus ook samen met de eilanden doen, om ervoor te zorgen dat ook helder
is wat we dan verstaan onder dat thema van dat gelijkwaardige voorzieningenniveau.
De situatie op de eilanden kan namelijk ook heel anders zijn. Soms zou het totaal
dom zijn om precies dezelfde regelingen allemaal door te voeren. Aan een warmtepomp
heb je op de eilanden bijvoorbeeld niet zo veel, maar het goed investeren in wind-
en zonne-energie om de energievoorziening niet alleen maar te verduurzamen, maar ook
de kosten daarvan te drukken, is natuurlijk wel heel erg belangrijk. In de komende
tijd willen we graag verder werken aan dit soort onderwerpen. Dat doen we op weg naar
dat gelijkwaardige voorzieningenniveau en om ervoor te zorgen dat dat ook op basis
van een gedeeld beeld gebeurt.
Ik vind het wel heel belangrijk om daarbij ook op te merken dat het natuurlijk wel
een soort pad is. We kunnen dat niet van de ene op de andere dag allemaal voor elkaar
krijgen. Maar we gaan er wel heel erg hard aan werken om dat voor elkaar te krijgen.
Op sommige punten hebben we daar ook wel heel veel urgentie voor nodig. Ik kom daar
zo in beantwoording van de vragen op terug. Denk bijvoorbeeld aan de voorzieningen
als dat notariaat. Als het er nu niet is, moeten we er wel voor zorgen dat het er
zo snel mogelijk wel komt. Punt.
De voorzitter:
De heer Van Raan heeft een vervolgvraag.
De heer Van Raan (PvdD):
Ik plaats dat streven naar die gelijkwaardigheid zelf vanaf het begin, vanaf 1863.
Het zou misschien goed zijn als we dat allemaal deden. De Staatssecretaris merkte
op dat we met een pad bezig zijn. Daar zijn we dus al heel lang mee bezig en niet
vanaf het begin van deze kabinetsperiode. Ik zou graag de inleidende woorden van de
Staatssecretaris, die ik zeer waardeer, willen wegen, meten en afmeten aan wat zij
bij haar punten gaat zeggen. Misschien kan ze dat meenemen, bijvoorbeeld bij het punt
van die energievoorziening op Bonaire. Daar is een fossiele infrastructuur opgetuigd,
terwijl er voor hetzelfde geld een duurzame voorziening had kunnen worden opgetuigd.
Dat is niet gebeurd. Twee: de plannen van Landgoed Bolivia. Die zijn erop gericht
om 10% van het eiland tot een verdienmodel van 100 miljoen euro te maken. Dat is niet
een bedrag dat ik verzin. Daarmee worden duurdere woningen gebouwd. Ik zou graag zien
dat de Staatssecretaris de opmerkingen die ze daarover gaat maken, ook afzet tegen
wat ze gezegd en verteld heeft over het streven naar gelijkwaardigheid. Dat bepaalt
namelijk of de woorden waarde hebben, of dat het alleen mooie woorden zijn.
De voorzitter:
Dan zien we dit vooral als een aanmoediging voor de Staatssecretaris om dat te betrekken
bij de beantwoording op de specifieke punten. De Staatssecretaris vervolgt haar betoog.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik begin bij de vragen die gesteld zijn over Caribisch Nederland. Dan begin ik met
de sociale situatie, bestuur en financiën. Ik probeer dat zo snel mogelijk te doen,
voorzitter, maar er zijn best veel vragen gesteld, dus ik heb helaas wel wat tijd
nodig om ze goed te beantwoorden.
Naar aanleiding van de stand van zaken rondom het ijkpunt sociaal minimum werden er
een paar vragen gesteld. Hoe zit dat nou precies in elkaar? Waarom is er geen AOW,
bijstand, minimumloon enzovoort, enzovoort? Het ging ook over het vaststellen van
een eventueel nieuw ijkpunt. Laat ik daar een aantal dingen over zeggen. Minister
Schouten en ik – zij heeft onlangs ook de BES-eilanden bezocht – maken ons allebei
zorgen over de gestegen lasten, met name voor energie en voedsel. Dat hangt natuurlijk
heel erg met elkaar samen. Er is wereldwijde inflatie, ook als gevolg van de ontwikkelingen
in Oekraïne. Een aantal van u heeft daar ook aan gerefereerd. Dat betekent dat de
lasten op de eilanden zijn gestegen.
Overigens zijn er specifiek nog extra middelen toegewezen om de sociale minima en
mensen met een lager inkomen – het gaat dan om mensen die tot 130% van het sociaal
minimum verdienen – te helpen en ze daadwerkelijk een extra bijdrage te geven, in
lijn met wat we in Nederland hebben afgesproken. Het is wel goed om dat te benoemen.
Het kabinet vindt dus ook dat dit gelijkwaardige niveau er moet komen. Als het gaat
om het ijkpunt sociaal minimum is dat er op dit moment nog niet. Het eerste wat wij
gaan doen, is dus met behulp van de extra middelen uit de envelop Caribisch Nederland,
dus die envelop van structureel 30 miljoen euro per jaar, stappen zetten om aan de
ene kant te werken aan de inkomenskant, en aan de andere kant aan de kostenkant.
Bij de inkomenskant is het wel belangrijk dat wij natuurlijk direct invloed hebben
op de uitkeringen, maar dat werkgevers ook mee moeten als het gaat om de lonen. Daarover
is overleg geweest tussen Minister Schouten en de socialedialoogpartners, bijvoorbeeld
op Bonaire, om te kijken hoe we dat stapsgewijs kunnen inrichten, zodat het ook draaglijk
is aan de kant van de werkgevers. Om die reden worden het wettelijk minimumloon en
de uitkeringen vanaf 2023 jaarlijks verhoogd. Dat betekent dat het in 2025, dus twee
jaar later, op het sociaal minimum ligt. Dat is 28% extra op Bonaire, 18% extra op
Sint-Eustatius en 23% extra op Saba. Het bedrag van een zelfstandig wonende alleenstaande
in de onderstand – dat is, zeg maar, de bijstand in Caribisch Nederland – gaat stapsgewijs
van 55% naar 70%. De kinderbijslag wordt met 10 dollar verhoogd per 1 juli 2022; dat
is dus afgelopen vrijdag ingegaan. Per 1 januari 2023 wordt die nog een keer verhoogd
met 10 dollar per maand per kind. Er wordt een werkloosheidsregeling ingevoerd in
Caribisch Nederland en er zijn die structurele subsidies voor drinkwater en telecom,
die ervoor zorgen dat de kosten van levensonderhoud naar beneden gaan.
Het is goed om te weten dat dat ijkpunt natuurlijk geen vast gegeven is; daar heeft
een aantal van u ook iets over gezegd. Want de prijsontwikkeling is er. Wat van belang
is, is dat het Ministerie van Sociale Zaken en de Minister voor Armoedebeleid specifiek
aan de slag gaan om te zorgen dat dat ijkpunt sociaal minimum niet uit de pas loopt
met de kosten van levensonderhoud en dat het dus meegroeit met de prijsontwikkelingen
door een jaarlijkse indexatie daarvan. Zoals al aangekondigd, ontvangt u na de zomer
een voortgangsrapportage om te kijken wat er nodig is om die indexering verder vorm
te geven. Natuurlijk wordt er ook gekeken naar de effecten van die maatregelen zoals
we die al hebben getroffen. Er zal in 2025 nog een nieuw onderzoek worden gedaan naar
dat ijkpunt. Dus we gaan de eerste stappen zetten op basis van de envelop van 30 miljoen
zoals we die hebben toegewezen. We houden goed in de gaten in hoeverre de prijsontwikkelingen
ook nopen tot het indexeren van het ijkpunt sociaal minimum en dat zullen we dan ook
doen. In 2025 zullen we kijken waar we dan staan en welke extra stappen dan nodig
zijn om te zorgen dat die kosten ook omhooggaan. Overigens is er nog een belangrijk
punt: voor de bedragen voor die extra ondersteuning vanwege de inflatie als gevolg
van de wereldwijde geopolitieke situatie zijn nu de beschikkingen getekend, naar ik
heb begrepen, dus die kunnen ook worden uitgekeerd.
De voorzitter:
Voor u uw betoog vervolgt, had ik een verzoek voor een interruptie van in ieder geval
de heer Van Raan, volgens mij, maar ik kijk even ... Ja, ook mevrouw Wuite.
Mevrouw Wuite (D66):
Voorzitter, dank u wel. Toch nog even ter verheldering. Ik ben zeker geen socialezekerheidsspecialist,
maar ik heb me altijd laten vertellen – in de documenten heb ik dat ook teruggezien –
dat het sociaal ijkpunt, dat we nu gebruiken als referentie voor waar we naartoe werken
voor 2025, iets anders is dan het vaststellen van een sociaal minimum, namelijk een
minimum dat je nodig hebt om te kunnen leven. Ik heb begrepen dat dat sociale ijkpunt
ligt onder wat mensen nodig hebben in de Caribische bijzondere gemeenten. Kan de Staatssecretaris
dit nog verder duidelijk maken? Is het sociale ijkpunt hetzelfde als een sociaal minimum?
Want dan heb ik wat dat betreft meer helderheid, ook met betrekking tot de vraag die
ik eerder stelde.
Staatssecretaris Van Huffelen:
We hebben ons beleid ingezet om dit te verhogen, omdat dit onvoldoende was. Er is
dus een ijkpunt voor het sociaal minimum. Dat zit verder weg in de tijd. Dat betekent
dat er gegroeid werd richting dat ijkpunt op basis van het akkoord dat eerder gesloten
is. We hebben gezegd: we willen dat pad versnellen, want we vinden dat het nodig is
om het minimumloon en de uitkeringen te verhogen. Dat doen we op basis van de middelen
die daarvoor op dit moment zijn vrijgemaakt. Het is belangrijk dat ook dat weer wordt
geïndexeerd en dat we dus goed kijken naar hoe het prijsniveau op de eilanden zich
ontwikkelt. We zien nu al dat de inflatie toe is genomen als gevolg van de situatie
wereldwijd, de prijsontwikkelingen wereldwijd. We groeien in stapjes toe naar dat
ijkpunt. Vervolgens wordt gekeken of dat ijkpunt daadwerkelijk nog verder moet worden
aangepast. We beginnen nu met stapsgewijs ingroeien naar het ijkpunt minimumloon,
dat de afgelopen periode nog niet bereikt was. Vervolgens zetten we in op kijken of
dat ook voldoende is voor de toekomst.
De voorzitter:
Ik zie dat dat nog een vraag oproept bij mevrouw Wuite.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik weet niet of dit mijn tweede vraag is, want dat zou ik eigenlijk willen voorkomen.
De voorzitter:
Het is een vervolgvraag, tenzij u echt een ander onderwerp aansnijdt. Als het een
vervolgvraag is, dan wordt die ...
Mevrouw Wuite (D66):
Dit is nog niet helemaal helder. Ik denk ook dat het niet volledig een antwoord is
op de vraag die ik gesteld heb. Dat komt misschien omdat ik de vraag niet helemaal
helder heb gemaakt. Is een sociaal ijkpunt nou hetzelfde als het sociaal minimum of
niet?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Het ijkpunt is het sociaal minimum. Nou ja, hier gelden twee dingen. Het ligt net
een beetje genuanceerder. Een tijdje geleden is er een overeenkomst gekomen om een
ijkpunt te definiëren voor het sociaal minimum op de eilanden van Caribisch Nederland.
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord gezegd dat het vindt dat het minimumloon
omhoog moet. We moeten dus in stapjes, sneller dan we eerst hadden gedacht, toegroeien
naar dat sociaal minimum. Het is relevant om te zeggen dat we daar ook middelen voor
hebben vrijgemaakt. Dat gaan we dus ook doen. Dat doen we in stapjes, omdat niet alleen
de uitkeringen omhooggaan, maar ook de werkgevers mee moeten met het verhogen van
het minimumloon. Dat heeft natuurlijk effect op de lasten van werkgevers. We zorgen
natuurlijk voor een indexering in verhouding tot de prijzen. Dat doen we jaar op jaar
op jaar, maar in 2025 maken we opnieuw de balans op en dan bekijken we of het dan
wel of niet voldoende is gegroeid. We zijn nu dus op een groeipad voor het verhogen
van het minimumloon en de uitkeringen. Dat staat nog even los van de andere dingen
die ik opnoemde: verder subsidiëren en ondersteunen voor de kosten van levensonderhoud
en zorgen dat er een werkloosheidsuitkering komt. Die was er niet. De definitieve
vaststelling – is dit nu al voldoende gegroeid? – vindt nog een keer plaats in 2025.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat mevrouw Van den Berg en de heer Van Raan een vervolgvraag hebben.
De heer Van Raan was eerder.
De heer Van Raan (PvdD):
Even op dit punt. Ik denk dat de vraag die mevrouw Wuite stelde, heel relevant is.
Ik had eigenlijk dezelfde vraag. Volgens mij werden wij beiden getriggerd doordat
de Staatssecretaris in haar allereerste aanloop naar dat minimum zei: dan hebben we
in 2025 het sociaal minimum bereikt. Ik zie dat de Staatssecretaris eigenlijk «het
sociaal ijkpunt» bedoelde. Oké, dat is dan duidelijk. Dat is dus nog niet het sociaal
minimum zoals we dat in Nederland voor de voorzieningen kennen. Als ik de Staatssecretaris
goed begrijp, blijven we eigenlijk zitten met het uitgangspunt van het ijkpunt, namelijk
kostenverlaging. Klopt dat? Het sociaal minimum heeft een ander uitgangspunt. Moet
ik het zo zien? Laat ik het even voor de scherpte anders formuleren. Hoe wordt in
de ogen van de Staatssecretaris het sociaal ijkpunt gedefinieerd, hoe definiëren we
in deze context het sociaal minimum en wat is het verschil?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Het ijkpunt was een vastgesteld bedrag. We groeien toe naar een bedrag – wat dat is,
weet ik even niet uit mijn hoofd – dat ervoor zorgt dat zowel de inkomens als de uitkeringen
omhooggaan. Het ijkpunt sociaal minimum hadden we nog niet bereikt en dat hebben we
ook nog niet bereikt. We willen stapsgewijs omhooggaan om ervoor te zorgen dat we
dat gaan bereiken. Omdat we ondertussen rekening willen houden met de wereldwijde
inflatie enzovoort, wordt dat bedrag wel geïndexeerd. Bovendien gaan we in 2025 opnieuw
kijken of dat voldoende is. Even voor de helderheid: we kijken daarbij naar twee factoren.
We kijken daarbij niet alleen maar naar het inkomen. We kijken daarbij inderdaad ook
naar de kosten van levensonderhoud. Het is natuurlijk van belang om ook die kosten
mee te wegen, want anders heb je een uitkering of een inkomen waar je alsnog niet
van rond kunt komen. Het idee is dat we naar iets toegroeien waarmee je dat wel kunt.
De voorzitter:
De heer Van Raan, een vervolgvraag.
De heer Van Raan (PvdD):
Dan blijft de vervolgvraag staan. Misschien moet ik het omkeren. We willen dit gelijkwaardig
of gelijk hebben. Zou het denkbaar zijn dat we het begrip «sociaal ijkpunt» voor het
Nederlandse deel van het Koninkrijk introduceren? Dan zijn we gelijk. Maar ik denk
niet dat dat de bedoeling is. Kennelijk is er dus een verschil – niet alleen in naam,
maar ook in hoogte, in de uitvoering of in de dekkingsgrond – tussen wat je een sociaal
ijkpunt noemt en wat geldt voor het Caribisch gedeelte van het Nederlandse koninkrijk,
en wat we het sociaal minimum noemen. Ik denk dat wij hier op zoek zijn naar dat verschil,
in definitie en dekkingsgrond. Wat is dat nou? Misschien is dat voor de collega's
wel duidelijk, maar dat is mij in ieder geval niet duidelijk.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dit kabinet vond bij de start dat het sociaal minimum, het niveau van de uitkeringen
en de salarissen, onvoldoende was. Dat is al vastgesteld in een eerder afgesloten
akkoord, het Akkoord van Kralendijk, waarin staat: dit is onvoldoende; we moeten toegroeien
naar een ander niveau. Dat heet dan «het ijkpunt». De kern is dat wij ook in dit kabinet
hebben gezegd dat dat ingevuld moet worden: we moeten ervoor zorgen dat het minimumloon
en de uitkeringen omhooggaan en we moeten ook voor Caribisch Nederland bijvoorbeeld
zoiets als een werkloosheidsuitkering gaan realiseren. Maar dat doen we niet in één
stap. We gaan vanaf dit moment niet in één stap naar dat niveau, ook omdat dat niet
haalbaar is voor bijvoorbeeld werkgevers. Maar we willen er wel naartoe groeien. We
moeten blijven onderzoeken – dat doet vooral Minister Schouten, maar we doen dat ook
samen – of dat uiteindelijk ook voldoende is. Die stapjes die we nu omhoog zetten,
helpen voor wat betreft het sociaal minimum. Maar ook het invoeren van de subsidie
voor bijvoorbeeld water en telecom helpt natuurlijk om de kosten van levensonderhoud
naar beneden te halen. Dat draagt ook bij aan de verduurzaming van de energievoorziening
op de drie eilanden van Caribisch Nederland. Maar in 2025 stellen we vast of we voldoende
zijn gegroeid.
Nogmaals, van de uitvoering van dit hele stelsel, dus van de stappen die we gaan zetten,
komt vlak na de zomer een voortgangsrapportage. Daarin zal Minister Schouten uitleggen
hoe een en ander in de komende tijd precies zal worden ingevuld. Maar de kern van
alles blijft: we vinden natuurlijk dat iemand moet kunnen rondkomen van een uitkering
op de eilanden, en dat we rekening moeten houden met de lokale omstandigheden, die
maken dat sommige dingen goedkoper maar ook een heleboel dingen duurder zijn enzovoort,
enzovoort.
De voorzitter:
Dank aan de Staatssecretaris. Eerst mevrouw Van den Berg en daarna de heer Ceder.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik ga nog even door op dit punt. De Staatssecretaris zei heel terecht: we zijn op
weg naar gelijkwaardige voorzieningen. Gelijkwaardig hoeft niet gelijk te zijn. Een
simpel voorbeeldje: de hele ziektekostenvoorziening, en ook de financiering daarvan,
is op de eilanden anders georganiseerd dan in Nederland. In Nederland besteden we
geld om het vooral warm te krijgen, maar op de eilanden besteden we geld om het juist
wat koeler te krijgen. Ik denk dus dat het woord «gelijkwaardig» op z'n plaats is.
Ik heb ook al aangegeven dat dit wat ons betreft een groeipad is en dat je ook moet
kijken naar zelfvoorzienendheid en andere kosten, zoals voor telecom en water, die
de Staatssecretaris terecht noemde. Misschien moet je dat dus ook wel op een andere
manier organiseren. In het coalitieakkoord staat dat we iedere vier jaar een onderzoek
gaan doen om het sociaal minimum te bepalen. Betekent dat dan ook dat dezelfde elementen
worden getoetst bij het onderzoek op de BES-eilanden? Als de Staatssecretaris daar
liever in een brief op terugkomt of dat mee wil nemen in de zomerbrief, dan is dat
wat ons betreft prima. Maar ik denk dat we met elkaar even aan het zoeken zijn of
dit nou eenzelfde soort aanpak is, waarbij je er dus wel rekening mee houdt dat de
omstandigheden anders zijn en dat je daardoor misschien tot andere oplossingen komt.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik denk dat het goed is dat ik de Minister van Sociale Zaken en de Minister voor Armoedebeleid
specifiek vraag of alles wordt meegenomen op dezelfde manier als in Nederland. Dat
kan ik niet helemaal overzien. De kern is dat je de kosten van levensonderhoud ook
in brede context meeneemt. Ik kan schriftelijk zeker terugkomen op de vraag hoe we
dat precies willen inrichten om inderdaad dat gelijkwaardige voorzieningenniveau te
realiseren. Dat betekent dus ook dat we ervoor zorgen dat mensen in principe kunnen
rondkomen van een uitkering of van het minimumloon.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Toch even een verduidelijkende vraag. Sinds mijn aantreden als Kamerlid hebben we
het al over dit ijkpunt. Het was inderdaad ook voor mij verwarrend. We zeggen namelijk
dat we gelijkwaardige voorzieningen willen, maar zullen inderdaad ook wat aan het
kostenaspect moeten doen, dus niet alleen aan de inkomenskant. Maar er blijft wel
wat verwarring bestaan, volgens mij doordat niet hardop wordt uitgesproken wat er
aan de hand is. Volgens mij werken we ernaartoe en nemen we goede stappen, maar klopt
het dat het besteedbaar inkomen van iemand die van het minimum leeft op de BES-eilanden
zowel in absolute zin – dat snap je – als in relatieve zin lager is dan dat van iemand
die van het minimum leeft in Nederland? Volgens mij is dat het probleem. We werken
daarnaartoe door aan de kostenkant verlagingen door te voeren en ook wat aan de inkomenskant
te doen. Maar klopt het dat dat nu het punt is, dus dat daarin een ongelijkheid zit
die we met elkaar eigenlijk niet zouden moeten willen?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ja, er is ongelijkheid. Dat willen we ook veranderen. Het kabinet heeft bij de start,
bij het coalitieakkoord, middelen vrijgemaakt die ook gericht zijn op het maken van
die inhaalslag. Overigens is het wel echt goed om de lokale omstandigheden te wegen,
zowel in de plus als in de min, om te zorgen dat je daadwerkelijk de goeie stappen
zet. Met een groot pakket zetten we nu aan de inkomenskant en de kostenkant in op
het verbeteren van de situatie. We realiseren ons dat we daarbij rekening moeten houden
met de inflatie en met wat er gebeurt in de wereld om ons heen. Ook willen we, als
het onvoldoende zou blijken te zijn, in 2025 een nieuw ijkpunt gaan bepalen. Maar
het is op dit moment niet hetzelfde als in Nederland.
De voorzitter:
De heer Ceder voor een vervolgvraag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Het zit ’m in die laatste zin. Ik snap dat het ’m niet zit in de lokale context van
de eilanden. Zowel aan de kostenkant als aan de inkomenskant doen we er alles aan.
Volgens mij zetten we ook goeie stappen. Maar het gaat om de constatering dat het
relatief besteedbaar inkomen – dus niet in absolute zin, want de kosten zijn anders –
voor een inwoner op de BES-eilanden die van het minimum leeft, lager is dan iemand
die in het Europees deel van Nederland woont. Dat is de ongelijkheid waarin volgens
mij het verschil zit. De vergelijking tussen iemand in Europees Nederland en iemand
in Caribisch Nederland zouden we daarom wat vlotter willen trekken. Volgens mij zit
het ’m daarin, niet in absolute maar in relatieve zin.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Is de Staatssecretaris het daarmee eens?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik kan dat niet precies zeggen. Ik vind het ook heel moeilijk om die vergelijking
te maken. Het is dus denk ik goed, vooral als dat wordt meegenomen in de voortgangsrapportage ...
We hebben gezegd dat we vinden dat het minimuminkomen op de BES-eilanden, in Caribisch
Nederland, op dit moment te laag is. We vinden dat het moet groeien. Maar hoe de verhouding
met Nederland precies is, kan ik niet helemaal aangeven. Dat is ook best ingewikkeld,
omdat we niet al die kosten in beeld hebben. Maar de kern is dat we op weg zijn naar
stevige groei, om te zorgen dat zowel de inkomens omhooggaan als de kosten voor levensonderhoud
verlaagd worden ten opzichte van vandaag de dag.
De voorzitter:
Dank u wel. Misschien nog even voor de collega's: de Staatssecretaris heeft veel cijfers
en percentages genoemd. Die zijn allemaal terug te lezen in de brieven die we afgelopen
vrijdag hebben ontvangen. Staatssecretaris, vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dan ga ik door met de vraag die door mevrouw Wuite is gesteld over de kinderopvang.
Die gaat over de vergoeding voor kinderopvang, waarover in het coalitieakkoord is
opgenomen dat die wordt verhoogd tot 95%. U vroeg: kan dat tot 100% worden verhoogd?
We willen hierbij ook kiezen voor hetzelfde niveau in Caribisch Nederland als in Europees
Nederland. Dat betekent dat die kosten voor kinderopvang daarmee dus ook daadwerkelijk
behoorlijk worden verlaagd. Er zou natuurlijk lokaal voor kunnen worden gekozen om
die verhoging nog aan te vullen met 5% om de kinderopvang daarmee voor alle ouders
of voor sommige ouders goedkoper te maken, maar vanuit Nederland werken we met de
ondersteuning daarvoor dus toe naar die 95%. Openbare lichamen zouden daar nog met
andere keuzes aan toe kunnen gaan voegen.
De voorzitter:
Voor u verder gaat, Staatssecretaris, heb ik daar namens de VVD een vraag over, als
de collega's mij dat toestaan. Dat doen ze. Want hoor ik dan goed dat de ruimte om
die 5% aan te vullen er voor de openbare lichamen in Caribisch Nederland wel is?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ja, die ruimte is er.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog. O, excuus. Mevrouw Van den Berg heeft een interruptie.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ja, dan wil ik daar nog even op ingaan. Het volgende was een punt van mevrouw Wuite,
dus die wil ik ook even de credits geven. Ik baalde er naderhand van dat ik die vraag
gewoon ben vergeten op te nemen. Maar we hadden het net over gelijkwaardigheid, en
we hadden het erover dat gelijkwaardig niet gelijk is en dat je ook rekening moet
houden met de omstandigheden daar. En 5% daar betekent relatief veel geld voor de
ouders, en is aan de andere kant qua uitvoeringskosten een enorm bedrag ten opzichte
van het geld dat binnenkomt. De prijzen zijn daar namelijk allemaal anders. Dus die
5% is relatief een laag bedrag, hoewel het voor de ouders veel is om te betalen, en
aan de andere kant heb je er weer veel uitvoeringskosten bij. Ik zou de Staatssecretaris
dus toch willen vragen – daarop hoef ik ook niet nu een antwoord te ontvangen – om
hier toch nog even met alle pragmatisme naar te kijken. Als we kijken naar gelijkwaardigheid,
wil dat zeggen dat we sommige dingen dan dus ook niet gelijk doen, maar dat we die
ook wat anders organiseren omdat het dan ook beter uitvoerbaar is. Ik wil niet terugkomen
op de Krankzinnigenwet uit 1893 die er nog steeds is, maar ik wil maar zeggen: we
hebben ook op andere punten dingen nog wat anders georganiseerd, soms ook uit pragmatisme.
De voorzitter:
Dat is een aanmoediging voor de Staatssecretaris op dit punt. Die zullen we noteren.
Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Die is dan bij dezen genoteerd.
Dan ga ik door naar het thema van comply or explain. Dat is een onderwerp dat aangestipt
is door onder anderen mevrouw Wuite. De kern van het idee van comply or explain is
eigenlijk in feite waar we het net ook al over hadden: er op een goede manier voor
zorgen dat de regelingen of wetten die voor Nederland gelden en die wij met elkaar
maken in principe ook gelden voor Caribisch Nederland, tenzij je vindt dat dat niet
van toepassing is. Het is, denk ik, wel belangrijk om daar twee dingen over te zeggen.
Het eerste is dat ik heb gemerkt dat dat op de eilanden soms heel anders wordt uitgelegd
dan hoe wij dat, als kabinet in ieder geval, bedoelen. Wij bedoelen het namelijk niet
ten nadele, maar ten voordele. We hebben in de afgelopen tijd juist ook achterstanden
gerealiseerd omdat we wetten vaak niet een-op-een invoerden. Denk bijvoorbeeld aan
het feit dat het Groeifonds of bepaalde subsidies niet golden voor de eilanden. We
vinden juist dat die wel moeten gelden voor de eilanden, maar soms misschien net een
beetje anders omdat dat nou eenmaal anders werkt.
Maar, om dat gelijkwaardige voorzieningenniveau te houden en dat ook verder nog te
ontwikkelen voor zover dat niet gelijkwaardig is, moet de kern zijn dat we dat steeds
bekijken vanuit het perspectief dat een regeling of wet in principe geldt, behalve
wanneer die niet noodzakelijk is; ik heb dat voorbeeld van die warmtepomp genoemd.
Maar ik weet en begrijp dat mensen vanuit de eilanden steeds zeggen: ja, maar het
is juist bedoeld om te kunnen afwijken en om iets niet in te kunnen voeren ten nadele
van ons. Dat is uitdrukkelijk niet de wens van het kabinet, maar we zijn dus nog wel
op weg om dit verder te realiseren, omdat we vanaf de periode van 10-10-10 tot nu
een ander soort beleid voerden. We zeiden namelijk vaak ook: we moeten er terughoudend
in zijn wetgeving te ontwikkelen enzovoort, enzovoort, enzovoort. Maar goed, de kern
is dus dat we hebben gezegd – daar heb ik daarnet ook al iets over aangegeven – dat
het juist nodig is om dit «comply or explain»-principe in te voeren om met elkaar
de gelijkwaardigheid van die voorzieningenniveaus te definiëren. Ik heb met mijn collega's
in het kabinet afgesproken dat we dat op een heleboel thema's doen, of het nou gaat
over de sociale voorzieningen, over huisvesting of over cultuur. We gaan precies definiëren
met elkaar – en «met elkaar» is dus ook samen met de eilanden – wat het niveau is
waar we naartoe willen groeien, hoe we dat invullen en hoe we ervoor zorgen dat we
die zogenaamde referentiepunten invullen; ik wil het woord «ijkpunten» hier even niet
noemen, want dat leidt alleen maar tot meer onduidelijkheid. Daarbij geldt de Caraïbische
context steeds als een belangrijke maatstaf.
De heer Van Raan (PvdD):
Maar dan heb ik twee voorbeelden op dit punt. Ik begrijp dat op de BES-eilanden geen
WW-uitkering bestaat. Dat viel niet te explainen; daar gaat het kabinet aan werken.
Dat complied nu en er komt een werkloosheidsuitkering. Dat is één.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Precies.
De heer Van Raan (PvdD):
Dat heb ik dan goed begrepen, fijn.
Het tweede voorbeeld: er hoeft niet voldaan te worden aan de Klimaatwet, want die
geldt daar niet. Daar zoek ik nog even naar een antwoord. Is dat al explained en heb
ik dat gemist, of gaan we alsnog complyen? Hoe zit het met dat voorbeeld?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Sterker nog, vanwege de omstandigheden op de eilanden, die maken dat je de energievoorziening
daar heel goed kunt verduurzamen, tot zeer hoge percentages, is de inzet van de Minister
voor Klimaat en Energie, Rob Jetten, dat we de energievoorziening op de eilanden van
Caribisch Nederland op de korte termijn al voor zo'n 80% verduurzamen, met zowel zon
als wind, afhankelijk van de situatie per eiland. Het idee is dus dat we daar een
nog veel grotere stap kunnen zetten dan we in Nederland kunnen zetten de komende tijd,
om te zorgen dat we de energievoorziening daar echt sterk verduurzamen, met een effect
op de prijzen voor energie. Want die zijn door de wereldwijde energieprijsontwikkelingen
enorm gestegen.
De voorzitter:
Meneer Van Raan, dit wordt dan uw laatste interruptie, want ik kijk ook even naar
de klok. O, er valt een glas water om bij een van uw buren.
De heer Van Raan (PvdD):
Ja, ik moet eerst even een watersnoodramp oplossen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de klok. Het is inmiddels 12.15 uur.
De heer Van Raan (PvdD):
Dat begrijp ik. Ik vind dit van belang, dus ik wijd graag mijn laatste interruptie
hieraan. Ik snap wat de Staatssecretaris bedoelt als zij zegt dat het eigenlijk bedoeld
is om het beter te doen dan wat de Nederlandse regelgeving in het Europese gedeelte
van het Koninkrijk behelst. Voorbeeld: de Klimaatwet; meer doen.
Maar dan snap ik oprecht niet – dat begrijp ik gewoon niet – waarom wij, ondanks allerlei
tegenvoorstellen, op Bonaire een beleidsdeelneming door EZK opgericht hebben die helemaal
niet die 80% verduurzaming voorstond, terwijl er al jaren een plan ligt van het waterleidingbedrijf
op Bonaire, WEB – misschien is er op een ander eiland precies hetzelfde aan de hand –
om juist tot die 80% te komen. Zegt de Staatssecretaris nu: wij zijn ten halve gekeerd
en gaan nu inderdaad dat plan van WEB uitvoeren? Ik werk even om de watersnoodramp
heen. Zijn wij inderdaad ten halve gekeerd, wat goed nieuws zou zijn, en gaan we dat
plan van WEB uitvoeren? Dat ging om 54 miljoen. Nee, dat is niet waar; dat ging om
iets van 70 miljoen euro, inmiddels, maar dan wel 80% duurzaam. Of is dat niet zo
en gaan we toch met die 10 miljoen seed money voor BBT, dat voor de rest een volstrekt
fossiele organisatie is, door?
De voorzitter:
Volgens mij is uw vraag helder, meneer van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Wat gaan we doen?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Even voor wat betreft het streven. Het streven is inderdaad om te komen tot een zeer
hoog percentage verduurzaming, ongeveer die 80%, ook op Bonaire. Dat betekent dat
er projecten moeten worden uitgevoerd op het gebied van zowel zon als wind. De partijen
op het eiland die werken aan de energievoorziening, zoals WEB als BBT als ContourGlobal,
hebben daar, samen met het openbaar lichaam, afspraken over gemaakt met de Minister
voor Klimaat en Energie, om dat in de komende tijd te realiseren. Die afspraken moeten
nu verder worden uitgewerkt. De kern daarvan – daar komt in de augustusnota meer informatie
over – is dus het plan om verduurzaming tot dat zeer hoge percentage te realiseren.
Voor de helderheid: de werkzaamheden van BBT zijn er vooral op gericht om te zorgen
dat er daar waar nog een noodzaak is, fossiele brandstoffen zijn, bijvoorbeeld om
vliegtuigen op te laten vliegen. Maar de verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening
van het eiland zelf, dus als het gaat over de elektriciteit die wordt gebruikt door
inwoners en bedrijven, moet in eerste instantie groeien naar in totaal 80%, en daarna
zelfs nog veel hoger. Dus er wordt hard aan gewerkt om dat voor elkaar te krijgen.
De voorzitter:
Dank u wel. Gelet op de tijd zou ik toch willen voorstellen dat we de Staatssecretaris
elk blokje nu even helemaal laten afmaken en dat we dan aan het einde van het blokje
even kijken of er nog aanleiding is voor interrupties.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dan de vraag van de heer Ceder, ook over comply or explain, of de Kamer een overzicht
kan ontvangen waarin wordt toegelicht waar we complyen en waar we dat niet doen. Dat
instrument hebben we in principe al, want alle departementen doen een eigen bijdrage
voor CN, Caribisch Nederland, en die bijdragen worden steeds toegelicht. Daaruit kun
je ook opmaken waarvoor middelen worden vrijgemaakt. O, de heer Ceder is er niet.
Het idee is dat we met de openbaar lichamen en de departementen een soort wetgevingsoverzicht
gaan maken. Dat is het overzicht dat niet zozeer over de kosten gaat, maar over hoe
de wetgeving eruitziet. Zo kunnen we steeds kijken wat er eventueel nog aan achterstallig
onderhoud in die wetgeving is – en dat is er, weten we – zodat we ervoor kunnen zorgen
dat we ook op wetgevingsniveau weer in de pas komen. Na het reces komt zowel over
de financiële kant van die comply or explain als over de wetgevingskant meer informatie.
Dan was er nog een vraag van mevrouw Wuite over dit onderwerp, dus over comply or
explain. Ze vroeg of we het transparanter kunnen maken en kunnen laten zien hoe het
in de begrotingen van de verschillende departementen is opgegeven. Het is ons idee
om het steeds meer inzichtelijk te maken. Vanaf het boekjaar 2022, dus dit jaar, zullen
alle betreffende departementen een eigen bijlage maken voor de uitgaven voor Caribisch
Nederland, met een toelichting. Dus dat gaan we ook verder voortzetten. Daarmee wordt
helder welke bijdragen vanuit de verschillende departementen komen.
Er was nog wel een vraag over hoe dat nou precies zit. De vraag van mevrouw Van den
Berg was: kunnen we ervoor zorgen dat er niet te veel van die incidentele middelen
zijn? Want los van de inzichtelijkheid daarvan wil je natuurlijk zorgen dat er zo
veel mogelijk helderheid komt over hoe dat in elkaar steekt. Ook daar spreken we met
de departementen over. Maar het belangrijkste vind ik eigenlijk dat we vanuit het
gedachtegoed van comply or explain met elkaar opschrijven wat het niveau is waar we
naartoe werken. Dan wordt dat onze maatstaf, en minder de al dan niet incidentele
middelen die nodig zijn om dat te realiseren, of het nou gaat over infrastructuur,
over energie of over andere thema's.
Er waren nog vragen van de heer Van Raan over het voorzieningenniveau. Waarom is er
niet in alle opzichten dezelfde standaard als in Europa? Dat is voor een deel omdat
de omstandigheden echt anders zijn. De watervoorziening op Saba maakt het heel erg
lastig om een drinkwaterleidingnetwerk aan te leggen. Daarom wordt daar gewerkt met
het opvangen van regenwater. Dat doen mensen thuis in zo'n bak waarin je het regenwater
opvangt, dat je dan ook zo veel mogelijk gebruikt. Er is een waterbottelfabriek ingericht,
niet in de laatste plaats om ervoor te zorgen dat uit zeewater geproduceerd drinkwater
voor een zo reëel mogelijke prijs kan worden gedistribueerd. Ik ben bij die fabriek
geweest. Het gaat om drinkwater dat voldoet aan de kwaliteitseisen die je ook echt
wilt, met de nodige mineralen erin enzovoort. Maar goed, er is dus nog veel om in
te investeren. Ik heb het al gehad over de verduurzaming. Het gaat erom dat de kosten
van het produceren van dat drinkwater zo laag mogelijk zijn en dat dit op duurzame
basis gebeurt. Nogmaals, het is niet altijd zo dat je een-op-een dezelfde eisen kunt
stellen. Het is soms heel erg lastig om een drinkwaterleiding aan te leggen, maar
je moet natuurlijk wel zorgen dat er betaalbaar drinkwater beschikbaar is.
Mevrouw Van den Berg vroeg om te reflecteren op de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de doelen in de begroting: degelijk bestuur, zelfvoorzienendheid, armoedebestrijding
enzovoort. Je zou kunnen zeggen dat er op veel punten nog veel werk te doen is. «Degelijk
bestuur» is per eiland heel erg verschillend, maar we moeten ervoor zorgen dat er
goed bestuur is en vooral ook dat de eilanden in staat zijn om hun eigen taken uit
te voeren. Wij kunnen natuurlijk allerlei dingen willen en eisen en wij kunnen wetgeving
maken, maar het moet ook uitvoerbaar zijn voor de mensen op het eiland zelf, of het
nou gaat om de ruimtelijke ordening op Bonaire – ik kom daar zo meteen op terug –
of dat het gaat over de staat van de wegen of het aanpakken van de natuur- en milieuproblematiek.
Van belang is natuurlijk dat we daar waar dat nog niet mogelijk is, op basis van verbeterplannen
die we in onze bestuursakkoorden hebben opgenomen met elkaar aan het werk gaan en
dat wij de eilanden ondersteunen waar dat nodig is. En «ondersteunen» is dus niet
alleen hulp in financiële zin, maar soms ook hulp in personele zin. We gaan dat ook
niet altijd noodzakelijkerwijs inzetten vanuit het Rijk, want dat kan bijvoorbeeld
ook vanuit gemeenten in Nederland. Kennis over bijvoorbeeld aanleg en onderhoud van
wegen is in Nederland immers veel meer een gemeentelijke taak dan een taak van het
Rijk. Wij doen dat ook, maar dan gaat het om rijkswegen en dat is vaak weer iets anders
dan het werk dat op de eilanden gedaan moet worden. Dus daarin blijven investeren
is een van de kernelementen van onze bestuursakkoorden.
Het thema van de zelfvoorzienendheid is natuurlijk een heel interessante route. Ik
denk dat het gewoon fair is om te zeggen dat de eilanden nooit helemaal zelfvoorzienend
kunnen zijn, tenzij we een heel ander voorzieningenniveau voor ons zien dan we op
dit moment voor ons zien. Dat betekent dus dat we waar dat kan zorgen voor betere
en goedkopere voedselproductie. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het ontwikkelen van de
landbouw, zodat de voedselproductie beter en goedkoper wordt en dus meer betaalbaar
voor de mensen die daar wonen. Het kan ook gaan om de energieproductie, een ander
heel belangrijk thema. Zon en wind zijn daar natuurlijk veel meer beschikbaar dan
op veel andere plekken in de wereld. Dat zijn de thema's waar we in de bestuursakkoorden
veel aandacht aan besteden. Tegelijkertijd hebben de eilanden natuurlijk ook werk
te doen om hun eigen economieën verder te ontwikkelen en daar kunnen wij ook bij helpen.
U had het over het thema van de armoedebestrijding. Ik denk dat we het daar al over
gehad hebben. Het gaat erom dat we zorgen dat er reële inkomens en reële uitkeringen
zijn en dat we goed kijken naar de kosten van levensonderhoud. Zo proberen we de armoede
te bestrijden. Ik weet en ik heb ook gezien dat dat op alle eilanden een belangrijke
rol speelt, overigens ook in de landen van ons Koninkrijk. Er is echt werk te doen
nu we dat willen aanpakken. En nogmaals, ook onze bestuursakkoorden zijn er echt op
gericht om dat voor elkaar te krijgen.
De voorzitter:
Ik kijk toch nog even naar de klok, want ik denk dat we ook behoefte hebben aan een
tweede termijn. Ik doe een beroep op de Staatssecretaris, want ik zie best nog wel
een stapeltje liggen. Hoezeer wij op prijs stellen dat zij met voorbeelden inkleuring
geeft aan haar verhaal, vraag ik haar toch om te kijken of het iets beknopter kan,
ook omdat we de afgelopen week al heel veel antwoorden via brieven hebben ontvangen.
Mevrouw Wuite (D66):
Voorzitter, een punt van orde. Ik weet het niet, maar misschien kan helder worden
gemaakt hoeveel blokjes of mapjes er zijn. Als ik dat weet, kan ik beter timen wanneer
wel of niet te interrumperen.
De voorzitter:
Ik ga dat aan de Staatssecretaris vragen.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Acht blokjes.
De voorzitter:
Nog acht blokjes hierna! Dus ...
Staatssecretaris Van Huffelen:
De vragen van D66 over de bevoegdheden van de gezaghebber. De positie van de gezaghebber
op de eilanden van Caribisch Nederland is op heel veel punten te vergelijken met die
van een burgemeester. Hij treedt op bij thema's als de openbare orde en veiligheid.
Hij ziet toe op goed bestuur. Het is soms ook een ingewikkeldere taak, want je hebt
te maken met een kleine gemeenschap en met heel veel extra taken in vergelijking met
veel gemeenten in Nederland. Daarbij valt te denken aan een haven, een luchthaven
enzovoort, enzovoort. Er is ook sprake van meer kleinschaligheid, maar dat is overigens
dan wel weer vergelijkbaar met sommige gemeenten in Nederland. Dat alles heeft natuurlijk
invloed op de rol die je hebt.
Als hoofd van een bestuurscollege kan een gezaghebber meestemmen over besluiten. Daarover
is een vraag gesteld, maar in mijn perspectief is het vooral raadzaam dat de gezaghebber
zich politiek gezien neutraal opstelt. Hij zal met name moeten zorgen voor de openbare
orde en veiligheid, goed bestuur, integriteit en dat soort onderwerpen.
Dan de vragen van mevrouw Van den Berg over de bijzondere uitkering. Daar heb ik net
al iets over gezegd. De vragen van de Partij voor de Dieren heb ik volgens mij ook
beantwoord.
Ik ga naar het volgende blokje, het blokje ruimtelijke ordening en natuur. Mevrouw
Van den Berg heeft vragen gesteld over het onderwerp wonen en dan met name of men
op Bonaire zelf de verantwoordelijkheid kan nemen om woningen te realiseren. Dat is
natuurlijk een hele brede vraag, maar in principe kan dat inderdaad. Een openbaar
lichaam kan onderzoek doen naar de behoefte aan woningen, het aantal woningen dat
nodig is. Vervolgens kun je een woonvisie maken en daarbij kan het Rijk helpen. Vervolgens
kijken we wat er nodig is om de kansen te pakken en hoe we zowel bij het sociale huurdomein
als bij de private huisvesting ontwikkelingen kunnen stimuleren.
Over de sociale huur zijn afspraken gemaakt en daar komt ook een extra impuls voor
vanuit Nederland. Nederland stelt 9 miljoen dollar beschikbaar voor het versnellen
van de bouw van 204 woningen op Bonaire. Maar het is dus vooral de taak van het openbaar
lichaam om in kaart te brengen wat er nodig is en waar dat op het eiland het beste
zou kunnen. Daarvoor maken ze de ruimtelijke plannen en vervolgens werken ze met hulp
van ons plannen uit voor zowel de sociale huurmarkt als de private huurmarkt. Het
is goed om te weten dat daar afspraken over zijn gemaakt door Minister De Jonge toen
wij samen op eigenlijk alle eilanden waren.
Dan was er een vraag van D66 over de natuur en ruimtelijke ordening. Bonaire groeit
snel. Dat klopt. De vraag was wat ik vind van de ruimtelijke ordening. Wij vinden
het echt heel belangrijk dat er vooral moet worden gekeken naar wat de ruimtelijke
ontwikkeling van Bonaire zou moeten zijn. Daarvoor moet een plan worden vastgesteld.
Dat is een taak die het eiland zelf heeft, maar wij, en met name Minister De Jonge,
willen eraan werken om dat in kaart te brengen. Als je de natuur en de cultuur veilig
wil stellen en je scherp wil zijn op welke activiteiten je waar op het eiland plaats
wil laten vinden, dan is het heel erg belangrijk om de ruimtelijke plannen daarvoor
goed te definiëren. De Minister van VROM, dus Minister De Jonge, werkt aan zo'n ruimtelijk
ontwikkelingsprogramma met de hulp van het openbaar lichaam om de kaders daadwerkelijk
in te vullen. Nogmaals, dat is van belang om te zorgen dat je een beeld hebt van wat
je waar wil doen. Vervolgens is van belang om de plannen die binnen dat ruimtelijk
kader worden ontwikkeld, ook mogelijk te maken, al dan niet op basis van vergunningen.
Daarbij speelt het openbaar lichaam een rol. Het is ook zeker belangrijk om te handhaven
wanneer er niet wordt voldaan aan die vergunningen. In die zin werkt het op de eilanden
hetzelfde als in Nederland: wanneer wij vinden dat er ergens woningen, industrie,
of iets op het gebied van duurzame energie moeten komen, dan zijn wij ook scherp op
wat we willen en handhaven we daarop.
Er was een vraag van de heer Van Raan die hier een beetje in lijn mee was. Ik ga er
nu snel doorheen, hoor. Die vraag ging over Chogogo. De vraag was hoe het staat met
de keermuur die verhoogd moest worden als onderdeel van de vergunning. Ik heb begrepen
dat het Openbaar Lichaam Bonaire de vergunningscriteria heeft getoetst. Er is aan
de voorwaarden voldaan. Maar ik heb ook gevraagd om een evaluatie over dit onderwerp,
om duidelijk te krijgen hoe het staat met de vergunningverlening, vooral of daadwerkelijk
aan de eisen is voldaan.
Dan was er nog een vraag van de heer Van Raan over Bonaire. Die ging over plantage
Bolivia. De kern is dat die oude plantage inderdaad een natuurgebied is. Minister
De Jonge en ik hebben dat gebied bezocht. Het natuurgebied is helaas wel behoorlijk
onderkomen, niet in de laatste plaats doordat ongelofelijk veel wilde dieren, de zogenaamde
roaming animals, zoals loslopende geiten en ezels, maken dat de natuur daar echt niet
op het niveau is waarop je het zou willen hebben. Daarin is dus absoluut werk te doen.
Het is nodig om in het kader van het bepalen van wat je daar nou precies wil, dat
ruimtelijk ontwikkelingsprogramma vast te stellen. Je moet goed kijken wat je met
dit natuurgebied wil doen. Het is gekocht en het heeft op dit moment de bestemming
«open landschap». Dat betekent niet dat bouwen daar helemaal niet mogelijk is, maar
dat moet onder zekere condities. Afhankelijk van de plannen die de eigenaar heeft,
zou een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk zijn. Dat is iets waar het openbaar
lichaam iets over moet zeggen. Het is helder dat die plannen wel heel groot zijn.
Zie de hoeveelheid huizen die er gebouwd moet worden in relatie tot de voorraad die
er al is. Ik heb begrepen dat het percentage huizen dat in het wat goedkopere segment
zit, relatief klein is ten opzichte van de duurdere huizen. Ik denk dus dat het heel
erg belangrijk is dat op basis van het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma en discussies
op het eiland zelf, goed gekeken wordt of deze toevoeging aan de woningvoorraad met
deze hoeveelheid noodzakelijk is. Vinden we dit de goede verhouding? Vinden we dit
goed in relatie tot het natuurgebied? Enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts. Ik denk
dat die discussie nog zal moeten worden gevoerd.
De heer Van Raan vroeg nog of wij het gebied zouden kunnen kopen. Dat ligt niet voor
de hand. Het was overigens al particulier initiatief. Maar voorlopig denk ik dat we
vooral moeten kijken vanuit het perspectief van die ontwikkelings- en ruimtelijke
plannen over wat daar zou moeten gebeuren.
De voorzitter:
Voor u verdergaat naar het volgende blokje heeft mevrouw Van den Berg een interruptie.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Heel kort, voorzitter, gezien de tijd. Maar ik stel toch even het volgende vast. De
Staatssecretaris zegt heel terecht dat het een wijziging van het bestemmingsplan zou
zijn om tot die grote nederzetting te kunnen komen, en dat het aan het bestuurscollege
– ik gebruik een verkeerd woord – en de eilandsraad is. Het gaat mij om de vorige
opmerking van de Staatssecretaris dat het goed zou zijn dat de gezaghebber daarin
een neutrale rol zou vervullen. Die wil ik dus graag nog even extra voor het verslag
benoemd hebben. Daar ging het mij om.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik denk dat het in alle gevallen goed is als gezaghebbers in de brede zin van het
woord, dus niet alleen op Bonaire, zo'n rol spelen en dat de politiek zijn werk doet.
Overigens zie ik hier dus ook een rol voor de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening om te ondersteunen bij het maken van dat ruimtelijk ontwikkelingsplan.
Dan ga ik door met vragen over Sint-Eustatius, Statia. Mevrouw Wuite vroeg naar de
voortgang om te komen tot het herstel van de situatie zoals die was voordat de bestuurlijke
ingreep is gedaan. Daartoe hebben we in de afgelopen maanden een paar behoorlijke
stappen gezet. Niet in de laatste plaats hebben de regeringscommissarissen en de leden
van de eilandsraad met elkaar in een traject van mediation bepaald dat ze een heleboel
stappen willen zetten voor een terugkeer van de situatie zoals die zou moeten zijn,
namelijk met volledige bevoegdheden voor zowel de eilandsraad als straks weer voor
gedeputeerden en een gezaghebber. Die mediation heeft ertoe geleid dat er op heel
veel punten stappen worden gezet. Zo zal binnenkort het KB naar uw Kamer komen om
ervoor te zorgen dat gedeputeerden weer door de eilandsraad benoemd kunnen worden.
Er is één onderwerp waarover de eilandsraad en de regeringscommissarissen het nog
niet met elkaar eens waren. Dat gaat over het moment waarop ook het budgetrecht weer
terugkomt bij de eilandsraad. Ik heb daarover een aantal weken geleden gesproken met
de leden van de eilandsraad op Sint-Eustatius. We hebben met elkaar afgesproken dat
we daartoe een onderzoek instellen, met name omdat het gaat over het criterium wat
voldoende financieel beheer is om daadwerkelijk die stap te zetten in relatie tot
de herstelwet. De eilandsraad heeft mij afgelopen vrijdag bezocht en is erop teruggekomen
in de zin van «wij willen toch nog wat scherper weten wat dan precies onze rol daarin
is, enzovoorts, enzovoorts». Met andere woorden: wij zijn daarover nog met elkaar
in gesprek. Mijn intentie is om daar samen met de eilandsraad daadwerkelijk uit te
komen, zodat we een onderzoek kunnen laten uitvoeren waarmee we kunnen vaststellen
welke stappen eventueel nog gezet moeten worden. Op basis daarvan kunnen we een goede
datum bepalen wanneer dat budgetrecht daadwerkelijk weer naar de eilandsraad terug
kan. Daar wordt dus werk voor gedaan. Dat is een spannend en heel belangrijk proces,
waarbij ook ik probeer om het evenwicht te zoeken tussen zo snel mogelijk de democratie
weer helemaal herstellen, en tegelijkertijd ook recht doen aan de wet die we hier
met elkaar hebben vastgesteld en die zegt dat er dan ook wel aan een aantal voorwaarden
moet zijn voldaan. Zodra ik daar meer over weet, zal ik u daarover informeren, zoals
we dat steeds doen met die voortgangsrapportages.
De vraag van het CDA was ook of het aantal eilandsraadsleden op Sint-Eustatius kan
worden vergroot. Dat is op dit moment het aantal dat is vastgesteld op basis van de
staatkundige wijziging van 10-10-10. In het kader van de WolBES gaan we daarover met
de eilanden praten. Ik weet dat er eilandsraadsleden zijn die hebben gezegd: zou dat
nog eerder kunnen of niet? Dat is iets waar we over moeten spreken, maar in ieder
geval gaan we in het kader van de WolBES de gemeentelijke staffel overnemen. Dat zou
betekenen dat we dan groeien naar elf eilandsraadsleden voor Sint-Eustatius.
Mevrouw Van den Berg had een vraag over de Rekenkamer en Sint-Eustatius. De aanbevelingen
van de Rekenkamer sluiten precies aan op de aanpak die wij hebben ingezet. We gaan
uit van de minimale criteria die nodig zijn om de volgende stappen te zetten. We keren
terug naar de oude situatie. Dat doen we samen met de eilandsraad en de regeringscommissarissen.
Ik zei net dat er een evenwicht moet zijn. Aan de ene kant moeten we ervoor zorgen
dat we voldoen aan de wet en dat er duurzaam herstel is. Het moet dus niet zo zijn
dat we na een tijdje weer moeten ingrijpen. Aan de andere kant moeten we ervoor zorgen
dat we de overstap op een goede en stevige manier kunnen maken. Door mediation is
er inzicht in het tijdsverschil tussen de regeringscommissarissen en de eilandsraden.
Daar gaan we in het kader van de overstap naar het budgetrecht in de komende tijd
hopelijk overeenstemming over bereiken.
Er was nog een vraag over de ...
De voorzitter:
Ik wil echt even de aandacht van de Kamerleden vragen. Ik realiseer me dat we waarschijnlijk
geen schorsing meer nodig hebben, maar het is wel goed om echt te luisteren naar de
beantwoording van de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Welke stappen nemen we ten aanzien van de aanstaande eilandsraadverkiezingen op Statia?
We gaan dit najaar fase 2.0 in. Dat betekent dat er dit najaar al gedeputeerden kunnen
worden benoemd. De verkiezingen vinden in maart volgend jaar plaats. Op dat moment
komt er een nieuwe eilandsraad. Er kunnen dan weer nieuwe gedeputeerden worden benoemd.
Ik moet terugkomen op de precieze afspraak over het budgetrecht. Dat doe ik op het
moment dat ik samen met de eilandsraad een uitkomst kan vinden die ertoe leidt dat
duurzaam financieel beheer voldoende is gewaarborgd. Ik zeg steeds «voldoende», omdat
het niet gaat over excellente situaties. We moeten er echter wel voor zorgen dat het
goed is geregeld.
Mevrouw Wuite vroeg naar GTI, de opslagfaciliteit op het eiland. Ik ben daar geweest.
Ik heb gesproken met de directie van het bedrijf. Met mijn collega's ter plaatse ben
ik daarover in gesprek, omdat de situatie spannend is. Het woord «zorgelijk» is hier
ook echt wel op z'n plek. Op dit moment is lang niet alle tankopslagfaciliteit daadwerkelijk
beschikbaar. Er is een discussie over in hoeverre de economische situatie op de langere
termijn dragelijk is. Het is goed om ons daarover te laten informeren. Het is uiteraard
aan het bedrijf zelf om naar de eigen toekomst te kijken. Ik vind het wél van belang
dat we deze situatie goed in de gaten houden en dat we kijken hoe die zich ontwikkelt,
ook ten aanzien van de eventuele verkoop van terreinen en bedrijven en ten aanzien
van de milieusituatie. Daarover zal er binnenkort meer informatie komen. Het is echt
ontzettend belangrijk om te benoemen dat dit bedrijf een belangrijke functie heeft
op het eiland. Er werken namelijk een heleboel mensen. Er zijn ook veel toeleveranciers.
Zij zijn van GTI afhankelijk.
Volgens mij heb ik al meer verteld over de budgetverantwoordelijkheid.
Dan heb ik het blokje Statia afgerond.
De voorzitter:
Dat leidt nog tot een vraag van mevrouw Wuite.
Mevrouw Wuite (D66):
Kan de Staatssecretaris specificeren wanneer we nader worden geïnformeerd over GTI?
Ik stel mijn vraag expliciet heel staccato en kort.
De voorzitter:
Dank!
Staatssecretaris Van Huffelen:
Het is een beetje lastig om daar een precies tijdstip voor te geven. Het is namelijk
even afhankelijk van welke ontwikkelingen er zijn. Laat ik het volgende met u afspreken.
Als er relevantie ontwikkelingen zijn, informeer ik u daarover. Dat is bijvoorbeeld
als er meer duidelijkheid is over de toekomst van het bedrijf. We zorgen ervoor dat
u daar in ieder geval in het najaar van op de hoogte bent.
Mevrouw Wuite (D66):
Kan het wat betreft de meest cruciale aspecten in ieder geval voor het begrotingsdebat
of zelfs voor Prinsjesdag?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik kan u natuurlijk altijd de stand van zaken op dat moment geven.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Er waren nog een aantal andere vragen over Caribisch Nederland, onder andere over
het notariaat en de RCN. Hier staat nog iets over de fossiele situatie op Bonaire,
maar daar heb ik volgens mij al aardig wat over gezegd.
De notariële dienstverlening hangt samen met een aantal andere thema's. Dat wordt
steeds genoemd door de eilanden, dus dat wordt terecht ook door uw Kamer benoemd.
Ik wil twee dingen doen. Ik wil allereerst het voorzieningenniveau in zijn totaliteit
in kaart brengen en daar een aanpak voor maken, of het nu gaat over banken, notarissen,
het Kadaster, de overdracht van gronden of onverdeelde boedels. Anders blijven deze
thema's steeds weer terugkomen. Als ik op de eilanden ben, dan merk ik dat het per
eiland net een beetje een andere invalshoek kent of dat er sprake is van net wat andere
problemen. Ik heb gezegd dat we een taskforce oprichten om dit thema fundamenteel
aan te pakken, want het leidt terecht tot grote ergernis. Het zorgt er ook voor dat
bepaalde transacties ontzettend moeilijk zijn of heel veel kosten met zich meebrengen.
Dat moeten we gewoon niet willen.
Dan even specifiek over het notariaat, dat daar een onderdeel van is. Mijn collega
voor Rechtsbescherming is hier hard mee aan het werk. Er is een advertentie uitgezet
voor notarissen die kunnen werken op Saba en Sint-Eustatius. Het is nog niet duidelijk
wie dat gaat overnemen. Die waarneming moeten we echt op hele korte termijn inrichten,
dus ik ga mij daarvoor inzetten. Ik ga daar in de komende dagen/weken hard mee aan
de slag. Ik kan niet helemaal overzien of digitaal werken ook een oplossing kan zijn,
maar dat neem ik graag mee. Digitaal overleggen met de notaris kan natuurlijk altijd,
maar je moet ook kijken naar wat er wel en niet digitaal mag en naar welke rol partijen
daarbij kunnen spelen in het kader van het legaliseren van dat soort afspraken.
De voorzitter:
Voordat u uw betoog vervolgt, is er een vraag van mevrouw Simons.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik ben heel erg blij om te horen dat de Staatssecretaris een taskforce in het leven
wil roepen om dit vraagstuk uit te pluizen. Dat brengt mij bij een gedeelte van mijn
bijdrage waarin ik gerefereerd heb aan de grond. Ik weet niet of de Staatssecretaris
daar straks op terug wil komen; dat is ook prima. Ik moet het er even bij pakken;
vergeeft u mij. Wat zegt u? Ja, het ging inderdaad over de onverdeelde boedels en
de geschiedenis van de grondverdeling. Is dat ook iets waar zo'n taskforce zich over
zou kunnen buigen?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dit onderwerp kwam ook aan de orde toen ik daar was met mijn collega Hugo de Jonge.
We willen daar samen naar kijken. Ik weet niet of we het onderdeel maken van dezelfde
taskforce, maar we willen het wel oplossen. Er spelen twee soorten problemen. Het
heeft voor een deel te maken met grond die vererfd is over de jaren heen en die inmiddels
eigendom is van een hele grote groep mensen. Als je die grond wilt verkopen, dan moet
je in principe iedereen vinden omdat zij daar allemaal toestemming voor moeten geven.
Dat is een enorme toestand. Daar willen we naar kijken. Er spelen ook andere problemen
bij die grondtransacties. Hugo de Jonge gaat daarmee aan het werk, want daardoor kun
je bepaalde ontwikkelingen soms niet goed uitvoeren. Het is zeker ons idee om dat
aan te pakken.
Dan over het onderwerp ...
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, is er een vraag van de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nog even over het notariaat. Bedankt dat dat wordt aangepakt. Alleen, het is nu 4 juli.
Klopt het dat er op dit moment geen notarisdiensten mogelijk zijn? Dat was de vraag
die ik had. Dit is natuurlijk allemaal ontstaan omdat artikel 79, lid 2 van de Wet
op het notarisambt BES alleen notarissen uit Sint-Maarten aanmerkt als rechtsgeldige
notarissen. Door dat aspect te schrappen of ook te kijken naar andere notarissen die
elders op Sint-Maarten gestationeerd zijn, zou je dat gewoon kunnen regelen. Mijn
vraag is of dit specifieke punt ook op het netvlies van de Staatssecretaris staat.
Kan dit punt ook meegenomen worden? Daarmee los je het eigenlijk gewoon op. In alle
wijsheid van de Kamer is het ooit zo geregeld, maar volgens mij zien we de behoefte
om het ook op een andere manier te kunnen regelen dan alleen via Sint-Maarten.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dat staat ook op mijn netvlies en ook op dat van de Minister voor Rechtsbescherming.
We willen kijken hoe we dit ook structureel kunnen oplossen. De snelste methode is
door er nu voor te zorgen dat er iemand komt die het weer kan doen, zodat je niet
van het eiland af moet om je zaken te kunnen regelen. Dat is de feitelijke situatie;
je moet dan naar Sint-Maarten toe. Maar er moet ook daadwerkelijk iemand zijn die
op de eilanden beschikbaar is voor het maken van testamenten, voor transacties van
grond of huizen, enzovoort, enzovoort. De kern is wel dat ik ook naar een wat meer
structurele voorziening toe wil. Dat zou dus ook kunnen betekenen dat die ervaring
anders wordt ingericht. Het is uiteraard van belang dat daar iemand komt die ook daadwerkelijk
het werk kan doen en daar ook voor opgeleid is. Als er echt te grote belemmeringen
zijn, moeten we ervoor zorgen dat die worden weggehaald. We gaan daar dus mee aan
het werk.
De voorzitter:
Voor u verdergaat, zeg ik het volgende. Het is inmiddels 12.50 uur. We hebben dus
nog tien minuten. Ik zie nog heel wat mapjes en we willen daarna ook nog een tweede
termijn. Ik kijk dus ook heel even naar de collega's en ook naar de Staatssecretaris.
Is er nog enige mogelijkheid om bijvoorbeeld een kwartiertje of twintig minuten uit
te lopen? Als dat niet zo is, moeten we echt even een andere afspraak met elkaar maken.
Een kwartier kan? Dan zou ik echt willen voorstellen om nog maximaal tien minuten
te gebruiken voor de rest en ook te focussen. Ik heb natuurlijk alle begrip gehad
voor iedereen die alle vragen heeft gesteld, maar tegelijkertijd hebben we ook al
best wel veel brieven gekregen waar heel veel antwoorden in staan. Er zijn ook best
wel wat onderwerpen waar we nog een nader debat over gaan voeren. Het gaat hier echt
over de slotwet en over het jaarverslag. Laten we daar ook even de focus op leggen
in de beantwoording. Laten we zo kort mogelijk bij de rest stilstaan. De Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik ga het zo snel mogelijk proberen te doen.
Dan even over de thema's rondom IT en de onvolkomenheden die door mevrouw Kamminga
en mevrouw Van den Berg zijn genoemd. Wij willen dit ook heel graag zo snel mogelijk
oppakken. Er is overigens ook nog veel werk voor te doen. Helemaal à la minute, om
het maar even zo te zeggen, kan dat niet. Het loopt zeker nog door, maar het heeft
grote aandacht en we willen in de komende tijd stappen zetten om die onvolkomenheden
ook daadwerkelijk op te lossen.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik had concreet gevraagd of we een tussenrapportage konden krijgen.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ja, dat kan.
De voorzitter:
We noteren die toezegging. De Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dan ga ik over naar de beantwoording van de specifieke vragen ten aanzien van de landen.
Die beginnen met de vragen uit het blokje financieel. Ik ga dan naar de vraag van
het CDA over de liquiditeitssteun en wat er gebeurt met de leningen. De liquiditeitssteun
is in de vorm van leningen gegeven. Dat zijn leningen waarover geen rente wordt betaald.
Daarop hoeft tijdens de looptijd niet te worden afgelost, maar ze hebben wel een einddatum,
namelijk 10 oktober 2023. Voor alle drie de landen is er in totaal ruim 1 miljard euro
verstrekt. Wij moeten dus met de landen in ons Koninkrijk aan het werk om de terugbetaling
en/of de herfinanciering van deze leningen te regelen. Dat zullen we dan ook in de
komende tijd doen. Maar deze leningen lopen dus af op 10 oktober volgend jaar. Daar
is door anderen ook een vraag over gesteld, maar die zal ik omwille van de snelheid
maar even overslaan.
Dan de vraag van mevrouw Kamminga over de inning van belastingen in de landen. Dat
is natuurlijk een onderwerp dat eigenlijk in ieder van de landen versterking behoeft.
Het is daarom ook onderdeel van de landspakketten. Dat heeft te maken met de hervormingen
die we graag willen zien en die de landen zelf ook willen zien in de toekomst, om
ervoor te zorgen dat zij beter, sterker en weerbaarder terugkomen na de pandemie.
Dat betekent dat er gewerkt moet worden aan de belastingdiensten zelf, de bezetting
en de automatisering. Soms moeten ook de stelsels worden aangepast. Vanuit het Ministerie
van Financiën in Nederland, maar ook organisaties als het IMF en CARTAC, wordt gewerkt
aan het ondersteunen daarvan. In Aruba wordt er gewerkt aan een nieuw fiscaal stelsel
met de introductie van de btw. Curaçao en Sint-Maarten zorgen voor het verbreden van
de belastingbasis, zodat iedereen die belasting moet betalen in beeld komt en ook
belasting gaat betalen. Op Curaçao zijn er al behoorlijke stappen in die richting
gezet. De compliance is daardoor ook toegenomen. Dat is goed om te horen, want dat
betekent dat er de komende tijd geen aanvullende liquiditeitssteun nodig is. Dat helpt
natuurlijk bij het versterken van de situatie van de landen.
Mevrouw Kamminga vroeg ook naar de salarissen van politieke ambtsdragers. Volgens
de arbeidsvoorwaarden als onderdeel van het pakket van die kortingen van 12,5% was
altijd het idee dat dat voor politieke ambtsdragers 25% zou zijn. Dus sinds 1 juli
2020 worden de salarissen van politieke ambtsdragers gekort met 25%. Dat is een maatregel
die tijdelijk is afgesproken, maar tot nu toe niet met een einddatum. Dat heeft er
ook mee te maken dat wij in de RMR in het kader van het weer terugdraaien van die
salariskortingen over het toestaan daarvan hebben afgesproken dat deze kortingen blijven
gelden voor de komende periode.
Dan de vraag, ook van mevrouw Kamminga, over de financiële situatie met name in Aruba.
Het door Aruba gevoerde begrotingsbeleid voor de vastgestelde begroting doorloopt
nu een zogenaamde artikel 11-procedure. Dat betekent dat er hoor en wederhoor is samen
met het CAft over de bepaling van de verschillende posten en over de omvang van de
begroting. Ik heb daar ook over gesproken met het bestuur van Aruba, maar het is vooral
van belang dat eerst de discussie plaatsvindt tussen de regering van Aruba en het
CAft. Zodra er meer informatie over is, zal ik u daarover informeren en ook over mogelijke
besluitvorming in de RMR. Ik hoop natuurlijk vooral ook dat het CAft en de regering
van Aruba met elkaar tot een overeenkomst komen over de vraag welke elementen wel
en niet zouden moeten worden opgenomen in de begroting en vooral ook welke hervormingen
moeten plaatsvinden.
Dan over het verdienvermogen van de landen. Uw vraag ging vooral over de CAS: wat
is er mogelijk om dat verdienvermogen te vergroten en om niet alleen maar te werken
aan het verminderen van kosten? Dat is natuurlijk een belangrijk onderwerp. Duurzame
economische groei is iets wat we bespreken en wat ook onderdeel is van de landspakketten.
Dat zit vooral in de zogenaamde cost of doing business: zorgen dat de structuur wordt
versterkt, dat de kosten voor het starten van een bedrijf worden verlaagd, dat er
helderheid is over vergunningen en ook over de flexibilisering van de arbeidsmarktwetgeving,
enzovoort enzovoort, enzovoort. Want ik denk dat het erg van belang is dat er de mogelijkheid
is om de economie verder te diversificeren; dat wordt ook heel erg gedragen door de
regeringen van de landen.
Dan over het thema buitenlandse handel en de rol van BHOS in dit verband. De Caraïbische
delen van het Koninkrijk kunnen ook aansluiten bij internationale handelsmissies die
worden georganiseerd. Dat gebeurt gelukkig ook overal als die plaatsvinden op het
westelijk halfrond. Vanuit de verschillende posten die Buitenlandse Zaken heeft, is
er ook ondersteuning, politiek of bestuurlijk, voor dit soort missies. Het is vooral
belangrijk om te weten dat het instrumentarium dat de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland op dit gebied heeft, ook toegankelijk is voor zowel de CAS-landen als Caribisch
Nederland. Er zijn dus mogelijkheden om daarvan gebruik te maken en te kijken hoe
kan worden meegelift op georganiseerde handelsmissies.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik had gevraagd of de toezegging kon worden gedaan dat de Staatssecretaris met de
Minister in overleg gaat om dat te intensiveren, vanwege haar coördinerende rol. Is
ze bereid om dat te doen?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik ben altijd graag bereid om overleg te voeren. Ik denk dat de kern is dat het gelukkig
ook wel kan. Ik wil zeker verder daarover spreken. Het is wel goed om dan ook te weten
welke behoefte er vanuit de landen is, want daar gaat het dan natuurlijk voornamelijk
over.
Dan ga ik even over naar het blokje COHO en het landspakket. Mevrouw Van den Berg
stelde een vraag over het tijdpad. Zoals u weet heb ik gesprekken gevoerd met de drie
Minister-Presidenten over hoe we kunnen komen tot een antwoord op de reactie die de
verschillende parlementen, de Tweede Kamer en de Staten van de drie landen, hebben
gegeven. Ik heb u daar ook een brief over gestuurd. We zijn daar nog niet uit. De
Caribische landen hebben aangegeven dat zij een richting willen uitwerken die voor
hen het meest wenselijk is. Laat ik daar helder over zijn. Ik heb duidelijk gemaakt
wat de uitgangspunten van Nederland daarbij zijn. Het is namelijk van belang dat het
pakket ertoe leidt dat er daadwerkelijk op een duurzame manier hervormingen plaatsvinden
die aansluiten op de landspakketten. Die hervormingen moeten niet alleen maar plaatsvinden
en duurzaam zijn, maar vooral ook uptempo gebeuren, vanuit de noodzaak om niet alleen
maar de economieën van de landen te versterken, maar ook het dagelijks leven te verbeteren
van de mensen die er wonen. Zodra ik daar meer over weet ... De planning is dat wij
elkaar begin september weer spreken. Ik hoop dat dat ook plaats gaat vinden. Eind
september is er ook weer een IPKO-vergadering. Ik hoop dat we op dat onderwerp dan
een stap verder zijn gekomen. Het verder uitvoeren van de hervormingen staat daarbij
wat mij betreft als een paal boven water. Dat is ook het punt dat mevrouw Kamminga
maakte. Terwijl we nog aan het nadenken zijn over het antwoord dat we met elkaar willen
geven op de vragen en opmerkingen van de parlementen, wordt door de tijdelijke werkorganisatie
dus gewoon doorgewerkt aan het ondersteunen en verder uitwerken van de hervormingen
die we met elkaar in de landspakketten hebben bepaald.
Dan de wederopbouw. Daarbij gaat het vooral over de Bovenwindse Eilanden, en in dit
geval over Sint-Maarten. Mevrouw Wuite vroeg wanneer de beleidsdoorlichting wordt
opgeleverd. Dat stond inderdaad in eerste instantie voor vorig jaar gepland. De verwachting
is nu dat die voor het einde van dit jaar wordt opgeleverd.
Dan was er nog een vraag over de laatste tranche van het trust fund: wordt die ingezet
voor de verbetering van de afvalverwerking? Dat is inderdaad de bedoeling. In de Kamerbrief
die u op 10 juni van dit jaar heeft ontvangen, wordt aangegeven dat de vierde tranche
vooral wordt ingezet of mede wordt ingezet voor het aanpakken van de afvalproblematiek.
De voorzitter:
De laatste interruptie van mevrouw Wuite.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik wil het toch nog iets scherper krijgen, want ik wil de uitkomst van de beleidsdoorlichting
echt meenemen naar het begrotingsdebat. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat de beleidsdoorlichting
er iets ruimer voor dat debat ligt, dus niet één dag ervoor?
De voorzitter:
Ik kijk naar de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Nee, dat kan ik helaas niet toezeggen. Dat halen we niet. Ik weet niet helemaal wat
de datum is, maar die is er wel voor het einde van dit jaar. Ik zal anders in tweede
termijn nog even terugkomen op de precieze planning.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog. We zijn bij het laatste blokje.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ja. Dat is een blokje met wat diverse vragen.
Mevrouw Wuite vroeg naar de mensenrechtenverdragen. Zij vroeg wanneer zij de reactie
op het advies van de Raad van State tegemoet kan zien en zij stelde nog een aantal
andere vragen. De reactie op het advies van de Raad van State wordt in de ministerraad
van 15 juli besproken. Ik hoop dat we u snel daarna kunnen informeren. Ik kan natuurlijk
niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan. Eerder heeft de Rijksministerraad al gezegd
het belangrijk te vinden dat we op basis van het advies van de Adviesraad Internationale
Vraagstukken verdere stappen zetten op het gebied van de mensenrechtenverdragen in
het Koninkrijk. De landen werken nu samen in het Ambtelijk Wetgevingsoverleg Koninkrijksrelaties,
ofwel de mensenrechtenverdragencommissie. Die is inmiddels een aantal keren bij elkaar
gekomen. Zij probeert in het vizier te krijgen wat precies nodig is om ervoor te zorgen
dat de komende tijd stappen worden gezet zodat dit, waar de verdragen nog niet door
alle landen zijn ondertekend, verder wordt ingevuld. In de loop van dit jaar hopen
we de eerste resultaten te boeken en dan zullen we uw Kamer daar ook over informeren.
Dan vroeg mevrouw Wuite nog hoe het Unierecht zich verhoudt tot het Statuut. Het feit
dat de Caribische delen van ons Koninkrijk binnen de Europese Unie de status van LGO
hebben, staat niet in de weg aan de lijn die de Rijksministerraad voorstaat met betrekking
tot het gelden van de mensenrechtenverdragen. Met andere woorden: wij willen graag
dat de mensenrechtenverdragen gaan gelden voor de landen binnen het Koninkrijk.
Dan de eerder ingediende motie van mevrouw Wuite over de uitvoering van de klimaatverdragen.
Zij vroeg mij die te bespreken met de Minister-Presidenten. Dit staat op de agenda
van de gesprekken die de Minister voor Klimaat en Energie met de landen voert. Dat
is een belangrijk thema, dat we dus ook in de komende tijd naar voren gaan brengen.
Daar is ook al eerder overleg over gevoerd. Kern is natuurlijk dat de landen zelf
verantwoordelijk zijn voor de uitvoering op deze onderwerpen, maar wij zijn graag
met hen in gesprek over het realiseren van ambitieuze klimaatplannen voor de landen
binnen het Koninkrijk.
Dan de vraag van de heer Ceder over gedetineerden uit Sint-Maarten die zich op dit
moment in Nederland bevinden. Dat doen we op basis van een onderlinge afspraak tussen
de Ministers van Justitie. In algemene zin is de bedoeling dat zo veel mogelijk mensen
teruggaan naar Sint-Maarten, omdat dat, zoals u ook aangaf, de re-integratie bevordert.
Uiteraard is het belangrijk dat dan ook alle rechten kunnen worden gewaarborgd. Wij
zijn dit verder aan het uitwerken, zodat dit feitelijk ook gebeurt. Ik zie dat de
heer Ceder er niet is.
Ten aanzien van buitenlandse betrekkingen in relatie tot Koninkrijkaangelegenheden
had de ChristenUnie nog een vraag gesteld over sanctie- en handelsbeleid. De sancties
zoals ze zijn afgesproken binnen de EU en de Verenigde Naties gelden ook voor de Caribische
delen van het Koninkrijk. De handhaving daarop wordt lokaal belegd, maar er is veel
contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ons ministerie en de landen.
Waar nodig wordt op technisch niveau assistentie en hulp geboden, bijvoorbeeld bij
de vraag of een bepaald schip wel of niet mag worden bediend in een haven. Daarmee
heb ik volgens mij alle vragen in eerste instantie beantwoord.
De voorzitter:
Mevrouw Simons heeft nog een interruptie.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Nog even een check. Ik meende dat de Staatssecretaris iets had gezegd over het energiebedrijf
en dat ze ons daarover nog op de hoogte zou houden. Maar ik twijfel even of ze daar
inderdaad op is ingegaan.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Heeft u het specifiek over Bonaire?
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ja.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik heb daarover in de beantwoording al iets gezegd, namelijk dat het openbaar lichaam
samen met het Ministerie van Economische Zaken, BBT, WEB en Contour Global probeert
een oplossing te vinden om daadwerkelijk die duurzame energievoorziening te realiseren,
in eerste instantie voor ongeveer 80%, maar later meer. Mijn collega Rob Jetten zal
u daarover bij de augustusbesluitvorming verder kunnen informeren.
De voorzitter:
Dank aan de Staatssecretaris voor de beantwoording. We hadden eigenlijk nog even willen
schorsen, maar omdat we om 13.15 uur moeten stoppen, is de ruimte zeer beperkt. Ik
wil daarom voorstellen om meteen met de tweede termijn door te gaan. Nee, we willen
toch schorsen, hoor ik. Drie minuten? Dan gaan we om 13.10 uur verder. De heer Ceder
is er niet meer. Ik zal ook afzien van een tweede termijn, dus dat scheelt.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik roep de afspraken die we hebben gemaakt, ook naar aanleiding van de commissie-Van
der Staaij, in herinnering om vooral een motie in te dienen over een onderwerp waarop
nog geen toezegging is of die ook echt onder de orde van het debat valt. In die context
kijk ik dus even naar de collega's en doe ik een beroep op hen. Ik geef het woord
aan mevrouw Simons namens BIJ1.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dank, voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen.
Ik moet mezelf corrigeren: ik stelde net een vraag over Bonaire waar ik Saba bedoelde.
Misschien kan de Staatssecretaris daar straks dus nog wat over zeggen.
Ik heb in ieder geval twee moties, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de commissie Binnenlandse Zaken twee rondetafelgesprekken heeft
gehouden over het Nederlandse slavernijverleden in Suriname, Aruba, Curaçao, Sint-Maarten,
Bonaire, Statia en Saba;
overwegende dat de uitgenodigde sprekers veel indruk hebben gemaakt op de aanwezige
Kamerleden en partijen, en verdiepende kennis het parlement hebben binnengebracht
over zowel het slavernijverleden als de manieren waarop dat nog altijd doorwerkt in
het heden;
overwegende dat de uitgenodigde sprekers slechts een fractie van de verhalen hebben
kunnen delen die in deze lang verzwegen geschiedenis verborgen liggen, en dat de gesprekken
die tijdens deze rondetafels zijn gevoerd van grote waarde zijn voor het opbouwen
van een gelijkwaardige toekomst voor alle Nederlandse staatsburgers;
verzoekt de regering om, in samenwerking met wetenschappers, maatschappelijke en grassrootsorganisaties
en overheden (afkomstig) uit de voormalige Nederlandse koloniën, vanaf 2023 jaarlijks
een meerdaagse conferentie te organiseren waarin het delen van verhalen en expertise
over het Nederlandse koloniale en slavernijverleden, en de doorwerking daarvan, centraal
staan, ter verdieping van de kennis die ten grondslag ligt aan Nederlands beleid en
ter bevordering van koninkrijksbrede gelijkwaardigheid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Sylvana Simons en Van Raan.
Zij krijgt nr. 9 (36 100 IV).
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Nog een motie, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het parlement van Sint-Maarten een Commissie Constitutionele Zaken
en Dekolonisatie heeft ingesteld die verdiepende informatie en advies biedt over onder
andere het eventueel aanpassen van het Koninkrijksstatuut ter bevordering van dekolonisatie;
overwegende dat het ook vanuit het Nederlands parlement van groot belang is dat we
ons verdiepen in vraagstukken rondom dekolonisatie, het herzien van het Koninkrijksstatuut
en hoe koninkrijksrelaties eruitzien op basis van gelijkwaardigheid;
verzoekt de regering om een soortgelijke commissie in te stellen in het Nederlands
parlement, bestaande uit wetenschappers en experts (afkomstig) uit de voormalige Nederlandse
koloniën, die kennis verzamelt, opbouwt en advies biedt over:
– de manieren waarop het koloniale en slavernijverleden doorleven in regeringsbeleid;
– de manieren waarop het parlement restanten van het koloniale en slavernijverleden
kan ontmantelen binnen de eigen organisatie;
– de verdere taken en verantwoordelijkheden van Nederland in het voortdurende proces
van dekolonisatie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Sylvana Simons en Van Raan.
Zij krijgt nr. 10 (36 100 IV).
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Simons. Dan ga ik naar mevrouw Van den Berg, die spreekt namens
het CDA.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Op de eerste plaats dank aan de Staatssecretaris en de ondersteuning
voor de antwoorden op alle vragen, en ook dank voor de toezegging dat de Staatssecretaris
nader terug gaat komen op wat nou de onderzoekspunten zijn bij het bepalen van het
sociaal minimum. In het kader van het principe dat «gelijkwaardig» niet altijd «gelijk»
is, ook gezien de omstandigheden, zou ik nogmaals aandacht willen vragen voor de kinderopvang.
Dat was dus eigenlijk het verzoek van collega Wuite.
Voorzitter. Ook dank voor de tussenrapportage die we gaan krijgen met betrekking tot
ICT-onvolkomenheid. Ik hoop dus dat daarin het rapport daarover, of in ieder geval
een reactie daarop, van de Auditdienst Rijk is opgenomen.
Voorzitter. De Staatssecretaris gaf aan dat andere ministeries nu bij hun jaarverslag
een bijlage gaan opnemen met wat zij doen voor de BES-eilanden. Dan lijkt het mij
toch logisch dat daar dan één mooi overzicht van komt bij het jaarverslag dat wij
hebben voor Koninkrijksrelaties, en dat wij niet allemaal de puzzel bij elkaar hoeven
te zoeken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dan heb ik nog even een vraag voor u. Verzoekt u dan om een toezegging daarop?
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ja, ik verzoek inderdaad om een toezegging daarop, maar dat lijkt me peanuts als de
anderen hun huiswerk goed doen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van den Berg. Dan mevrouw Wuite, die spreekt namens D66.
Mevrouw Wuite (D66):
Ook namens D66, en mijzelf natuurlijk, dank voor de uitvoerige antwoorden op het brede
palet aan vragen die zijn gesteld. Dat was niet makkelijk, en moest helaas onder hoge
tijdsdruk gebeuren. Dat geeft wel een gevoel van frustratie, maar dat geeft ook iets
aan over de actualiteit van diverse beleidsontwikkelingen, niet alleen op Curaçao,
Aruba en Sint-Maarten, maar ook op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, en geeft aan dat
we daar misschien wat vaker een debat over zouden moeten voeren.
Ik heb twee moties. Als eerste de volgende.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er grote uitdagingen zijn binnen het Koninkrijk der Nederlanden;
constaterende dat een langetermijnvisie over de toekomst van het Koninkrijk en het
Statuut ontbreekt;
overwegende dat naast het Interparlementair Koninkrijksoverleg en het vierlandenoverleg,
het wenselijk is om periodiek bij elkaar te komen om een langeretermijnvisie voor
het Koninkrijk te formuleren en te monitoren;
van mening dat periodiek overleg over de toekomst van het Koninkrijk tussen de bijzondere
gemeenten en alle vier de landen kan bijdragen aan wederzijds begrip, versterking
van de democratische beleving en de rechtsstaat, en onderlinge samenwerking bevordert;
roept de regering op om in 2023 een Koninkrijksconferentie te organiseren met onder
andere de volgende onderwerpen: het Statuut, het Unierecht in relatie tot het Koninkrijk,
mensenrechten, klimaatverandering, economische versterking en regionale/internationale
samenwerking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Wuite.
Zij krijgt nr. 11 (36 100 IV).
Mevrouw Wuite (D66):
Ik heb anderen helaas niet kunnen consulteren over deze motie. Als tweede heb ik de
volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Caribisch gebied zich kwalificeert als een van de meest «disaster
prone regions» van de wereld;
constaterende dat verschillende rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate
Change bevestigen dat vanwege klimaatverandering de natuurrampen frequenter en intensiever
zullen zijn;
overwegende dat een langetermijnvisie en doelstellingen gekoppeld aan klimaatverandering
een plaats dienen te krijgen als de realiteit verandert;
van mening dat klimaatadaptatie en -mitigatie voor zowel de bijzondere gemeenten alsook
voor de Caribische landen een fundamenteel onderdeel is van duurzame hervormingen;
verzoekt de regering om in het begrotingshoofdstuk Koninkrijksrelaties het beleidsartikel
klimaatadaptatie en -mitigatie toe te voegen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Wuite.
Zij krijgt nr. 12 (36 100 IV).
Mevrouw Wuite (D66):
We kunnen natuurlijk later kijken of er nog anderen mee kunnen tekenen, maar ik heb
ze maar eventjes ingediend met alleen mij als ondertekenaar, voorzitter. Dan is er
altijd de mogelijkheid om dat te corrigeren.
Hartelijk dank voor uw voorzitterschap, voorzitter. Ook hartelijk dank voor de informatie
tot nu toe. Ik ben erg nieuwsgierig naar de reactie van de Staatssecretaris. Ik ben
vooral ook benieuwd naar de manier waarop die beleidsdoorlichting er zo snel mogelijk
komt. We zitten in een ...
De voorzitter:
U bent eigenlijk door uw tijd heen, mevrouw Wuite.
Mevrouw Wuite (D66):
We zitten in een rampensituatie met betrekking tot het orkaanseizoen, wilde ik zeggen.
Zo zie je: als je onder druk staat, ga je gewoon stotteren. Het antwoord met betrekking
tot de beleidsdoorlichting hoop ik dus nog van de Staatssecretaris te vernemen.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Voordat ik de heer Van Raan het woord geef, is het misschien goed om even
aan de leden te laten weten dat de stemmingen over deze moties niet morgen zijn, maar
donderdag. Mochten er dus nog wijzigingen zijn of mocht iemand de behoefte hebben
om mee te ondertekenen, dan kan dat nog. De heer Van Raan.
De heer Van Raan (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de Staatssecretaris voor de toezegging om een
overzicht te geven van comply or explain. Dat wordt ook door mij zeer op prijs gesteld.
Ik heb begrepen dat dat een toezegging is, dus dank daarvoor.
Voorzitter. Ik heb vier moties. De eerste is net tot stand gekomen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de gezaghebber(s) een neutrale rol dient (dienen) te hebben bij
vergunningverlening en/of wijziging van bestemmingsplannen;
verzoekt het kabinet om erop toe te zien dat de gezaghebber(s) bij deze vergunningverleningen
en bestemmingsplanwijzigingen daadwerkelijk een neutrale rol heeft (hebben),
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan.
Zij krijgt nr. 13 (36 100 IV).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering vanaf 2019 voor Bonaire, Statia en Saba zogenaamde «ijkpunten
voor het sociaal minimum» heeft vastgesteld die ver onder de noodzakelijke kosten
van levensonderhoud liggen en daarmee ongelijkwaardig zijn aan de normeringen voor
het sociaal minimum in het Europese deel van Nederland;
overwegende dat meer dan 40% van de huishoudens op Bonaire, Statia en Saba moet rondkomen
van een inkomen dat ver onder de noodzakelijke kosten van levensonderhoud ligt;
constaterende dat de regering voor dit onderscheid tussen Europees Nederland en de
bijzondere gemeenten Bonaire, Statia en Saba redenen aanvoert die niet onderbouwd
zijn met wetenschappelijk onderzoek;
verzoekt de regering om een onafhankelijk aanvullend onderzoek te starten als onderdeel
van de SZW-voortgangsrapportage naar de kosten van een aan Europees Nederland gelijkwaardig
sociaal minimum op basis van de noodzakelijke kosten van levensonderhoud op de genoemde
eilanden, en de Kamer daarover te informeren voor de begrotingsbehandeling 2023 van
het Ministerie van BZK,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Sylvana Simons.
Zij krijgt nr. 14 (36 100 IV).
De heer Van Raan (PvdD):
Even kijken. Ik doe eerst deze even.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in 1868 de Nederlandse Staat vijf delen van het eiland Bonaire,
waaronder Plantage Bolivia en Klein Bonaire, heeft verkocht via een openbare veiling;
constaterende dat Klein Bonaire in 1999 met steun van de overheid is teruggekocht
om de natuur te beschermen;
overwegende dat de natuur op Bonaire bijdraagt aan een schone leefomgeving, klimaatadaptatie
en ook aan alle economische activiteiten;
constaterende dat onderzoek het belang van de unieke natuur op Plantage Bolivia aantoont,
met name van het droog tropisch bos en het koraal;
constaterende dat begin 2020 Plantage Bolivia aan een projectontwikkelaar is verkocht
voor 12 miljoen US dollar;
constaterende dat volgens de huidige bestemmingsplannen niet gebouwd mag worden op
Plantage Bolivia;
constaterende dat uit het concept-ruimtelijkeontwikkelingsplan van 2020 blijkt dat
er voldoende ruimte is om woningen te bouwen aan en in bestaande kernen om de bevolkingsgroei
tot 2050 aan te kunnen;
overwegende dat de huidige projectontwikkelaar toch van plan is om ten koste van de
unieke natuur circa 2.000 huizen te bouwen en actief aan het lobbyen is voor een wijziging
van het bestemmingsplan;
verzoekt de regering om Plantage Bolivia terug te kopen om de unieke natuur voor de
toekomstige generaties van het Koninkrijk der Nederlanden te behouden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Sylvana Simons.
Zij krijgt nr. 15 (36 100 IV).
De heer Van Raan (PvdD):
Dan de laatste motie, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat volgens artikel 20 van de Nederlandse Grondwet de overheid verantwoordelijkheid
draagt voor de bestaanszekerheid der bevolking en Nederlanders hier te lande, die
niet in het bestaan kunnen voorzien, een bij de wet te regelen recht op bijstand van
overheidswege dient te geven;
constaterende dat reeds in 2016 zowel in de Eerste als in de Tweede Kamer moties zijn
aangenomen die de regering oproepen een sociaal minimum vast te stellen op basis van
de kosten voor levensonderhoud;
constaterende dat meer dan 40% van de huishoudens op Bonaire, Statia en Saba moet
rondkomen van een inkomen dat ver onder de noodzakelijke kosten van levensonderhoud
ligt;
verzoekt de regering voor Bonaire, Statia en Saba om in 2022 een aan Europees Nederland
gelijkwaardig sociaal minimum vast te stellen op basis van de noodzakelijke kosten
van het levensonderhoud,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan.
Zij krijgt nr. 16 (36 100 IV).
De heer Van Raan (PvdD):
Ik dien deze motie toch in. We hebben het erover gehad en ik weet dat de Staatssecretaris
ermee bezig is, maar we weten ook dat de bedragen in verhouding tot de totale begroting
bijzonder overzichtelijk zijn. Eigenlijk is er dus geen reden om dat niet nu al te
kunnen doen.
Dank u wel, voorzitter, voor uw coulance.
De voorzitter:
Ik neem daar kennis van. Ik ben wel nieuwsgierig naar de dekkingsvoorstellen van de
heer Van Raan, maar dat is misschien een ander debat. Ik kijk even naar de Staatssecretaris.
Hoeveel tijd heeft zij nodig om de appreciatie van de moties voor te bereiden? Eén
à twee minuten, hoor ik. Dan komen we zo bij u terug.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Nu we weer compleet zijn, wil ik de vergadering heropenen om de Staatssecretaris de
gelegenheid te geven om de nog resterende vragen te beantwoorden en de moties te appreciëren.
De Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Volgens mij had ik nog één vraag openstaan. Dat was de vraag van mevrouw Wuite over
die beleidsdoorlichting, of dat ook nog eerder zou kunnen. Ik heb het uitgezocht en
dat lukt gewoon niet voor de begrotingsbehandeling. Dat is niet omdat we dat niet
willen, maar omdat er ongelofelijk veel tijd nodig is om alle informatie te verzamelen.
We hebben ook nog input van alle landen nodig. Dus we kunnen dat helaas niet op hele
korte termijn halen.
Dan ga ik naar de moties toe.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Voorzitter, ik had ook nog een korte vraag.
De voorzitter:
Kunt u de vraag dan misschien nog even herhalen?
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ja. Als al die andere ministeries zo'n mooi overzicht maken van wat ze doen aan koninkrijksrelaties,
kan dat dan ook met het KR-verslag mee?
Staatssecretaris Van Huffelen:
Met excuses. Dat kunnen we doen.
Dan komen de moties. We beginnen met de eerste motie, de motie op stuk nr. 9, van
mevrouw Simons en de heer Van Raan. Die gaat over het samenstellen van een commissie,
of beter gezegd: niet om een commissie samen te stellen, maar om een jaarlijkse conferentie
te organiseren waarin we met elkaar verhalen delen over het slavernijverleden en de
gevolgen die dat verleden heeft. Ik vind dat een heel sympathiek idee. Ik zou eigenlijk
willen vragen of u die motie kan aanhouden, want de regering is bezig om haar reactie
te maken op het rapport van de dialooggroep. We gaan met heel veel partijen spreken
om ervoor te zorgen dat we een goede reactie kunnen geven die ook echt antwoord geeft
op de punten die de dialooggroep heeft gemaakt. Dus mijn voorstel zou zijn om hier
in die kabinetsreactie op terug te komen. Dat is dan wel het moment om daar een antwoord
op te geven. Ik vraag dus om deze motie aan te houden.
De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Simons.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik sta daar wel degelijk voor open, maar ik zou willen vragen of de Staatssecretaris
dan vooral het structurele karakter kan meenemen. Wij zijn niet op zoek naar een eenmalige
bijeenkomst. Als de Staatssecretaris dat kan meenemen, dan kunnen wij deze even aanhouden.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dat zal ik zeker doen. Ik zal dat ook meenemen naar de overleggen die ik daarover
heb met de Minister van Binnenlandse Zaken.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Sylvana Simons stel ik voor haar motie (36 100 IV, nr. 9) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Van Huffelen:
De motie op stuk nr. 10 heeft mij een beetje gepuzzeld, omdat er staat dat de regering
wordt gevraagd om een commissie in te stellen in het parlement. Dat is iets wat u
natuurlijk zelf zal moeten doen, dus ik heb haar eigenlijk gelezen als een spreekt-uitmotie,
en dan is het natuurlijk niet aan mij om daar iets over te zeggen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Simons.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dan zal ik de motie wijzigen, zodat het geen spreekt-uitmotie meer is maar een motie
die om directe actie vraagt. Want het moet inderdaad natuurlijk niet «in het parlement»
zijn, maar «van kabinetswege». Het gaat gewoon om het instellen van een commissie.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Maar die commissie ...
De voorzitter:
De Staatssecretaris voor een verduidelijkingsvraag.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dan heb ik even een vraag. We hebben de dialooggroep gehad. We zijn ook nog op basis
van de motie van de heer Ceder aan het werk om verder onderzoek te doen naar de rol
van de Nederlandse Staat als het gaat over het slavernijverleden. Ik weet niet welke
commissie hier dan nog aan wordt toegevoegd. Nogmaals, we hebben dat onderzoek heel
uitgebreid laten doen. We zijn voornemens om voor het einde van het jaar antwoord
te geven op de aanbevelingen die worden gedaan en er loopt op dit moment dus ook nog
een onderzoek.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Dan kan ik me voorstellen dat ik deze motie aanhoud, maar dan zou ik aan de Staatssecretaris
willen vragen om deze wens mee te nemen in de bredere reflectie die straks komt op
de aanbevelingen die gedaan zijn.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dat is prima.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Sylvana Simons stel ik voor haar motie (36 100 IV, nr. 10) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dan kom ik op de motie van mevrouw Wuite op stuk nr. 11, die vraagt om volgend jaar
een Koninkrijksconferentie te organiseren met onderwerpen als het Statuut, Unierecht
enzovoort. Die motie kan wat mij betreft oordeel Kamer krijgen, maar de landen moeten
daar natuurlijk wel daadwerkelijk behoefte aan hebben. Ik kan iets organiseren, maar
dat moet wel een gezamenlijk georganiseerde activiteit zijn. U zegt dat daar ook Caribisch
Nederland bij betrokken moet worden, maar de thema's die hier aan de orde komen, zijn
natuurlijk niet echt thema's voor Caribisch Nederland. Wat mij betreft kan iedereen
deelnemen, maar dit zijn onderwerpen die met name de landen aangaan.
Mevrouw Wuite (D66):
Heel kort, voorzitter. Dank voor de appreciatie van de Staatssecretaris. Ik zei het
al: de druk was hoog om zaken scherp te krijgen, om op te letten en om te voorkomen
dat je tot moties komt. Ook die discipline hebben we nodig. Ik zou willen voorstellen
dat ik een kleine aanpassing doe, zodat deze aspecten van de Staatssecretaris worden
meegenomen en gecorrigeerd. Dat kan toch nog, voorzitter?
De voorzitter:
U kunt tot aan de stemming de motie wijzigen, maar het is wel van belang dat we weten
wat dan het oordeel over de gewijzigde motie wordt, voordat we gaan stemmen.
Mevrouw Wuite (D66):
Die kan ik dan nog even ter consultatie voorleggen.
De heer Van Raan (PvdD):
Heel kort. De Staatssecretaris kan de motie toch overnemen, met deze interpretatie,
als zij voornemens is dit te doen? Dan is het nog veel gemakkelijker.
De voorzitter:
Ik zat zelf nog even naar de motie te kijken. Het zou ook opgelost kunnen worden door
«onder andere» te wijzigen in «zoals». Dat laat dan meer ruimte voor de toelichting.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik ben voornemens om twee concrete aanpassingen te doen. Zoals de voorzitter net voorstelde,
wil ik het ten eerste in «zoals» veranderen, want dan is het meer open en zeker meer
open voor eventuele consultatie met de Caribische delen. Die willen wellicht ook een
aantal andere onderwerpen opnemen. Daarnaast wil ik ook het punt in de overwegingen
meenemen dat het natuurlijk altijd gaat om «samen met». Ik kan me voorstellen dat
de Staatssecretaris aangeeft dat ze dit graag wil voorleggen aan de drie landen binnen
het Koninkrijk.
De voorzitter:
Oké. Ik heb de suggestie van de heer Van Raan gehoord, maar ik proef niet in de woorden
van mevrouw Wuite dat zij in wil zetten op overnemen. Volgens mij moeten we het dus
maar zo laten om het niet nog ingewikkelder te maken.
Dan de volgende motie, Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dan ga ik naar de volgende motie, ook van mevrouw Wuite. Dat is de motie op stuk nr. 12
die vraagt om de middelen voor klimaatadaptatie en -mitigatie in het begrotingshoofdstuk
Koninkrijksrelaties te stoppen. Daar ben ik geen voorstander van. Het is goed en belangrijk
dat er aan dit onderwerp wordt gewerkt. Natuurlijk zijn er ook middelen voor beschikbaar
gesteld, maar ik zou die graag willen laten bij het ministerie dat er ook echt over
gaat en dat is het Ministerie van EZK. Dus deze motie ontraad ik.
Ik moet de motie er even bij pakken, maar ik ga nu door met de eerste motie van de
heer Van Raan op stuk nr. 14 over een onderzoek voor het ijkpunt. Het punt is dat
ik in de beantwoording van mijn vragen ...
De voorzitter:
Excuus, Staatssecretaris. Het ligt misschien aan mijn administratie, maar volgens
mij is de eerste motie van de heer Van Raan de motie op stuk nr. 13 over de gezaghebber.
Staatssecretaris Van Huffelen:
O, sorry, dan ga ik ...
De heer Van Raan (PvdD):
Ik heb daarvoor vanwege de onleesbaarheid volledig begrip.
De voorzitter:
Dat is een handgeschreven motie.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Sorry, het is de vijfde motie op stuk nr. 13. En het is inderdaad een handgeschreven
versie. Ik dacht even dat de motie van mijn eigen team kwam, maar het is uw handschrift.
Dat moet ik nog beter leren kennen.
Deze motie gaat over de rol van de gezaghebber. Kijk, feitelijk mag een gezaghebber
ook meestemmen als hij of zij dat wenst. De uitdrukkelijke wens die ik hier heb uitgesproken,
is dat de rol van de gezaghebber een neutrale rol is en dat die rol zich concentreert
op datgene waar hij beleidsverantwoordelijk voor is. En dat is natuurlijk: goed bestuur,
integriteit, enzovoort, enzovoort. Ik ben het er dus mee eens dat de gezaghebber bij
inhoudelijke thema's, in dit geval ruimtelijke ordening, zijn rol in principe neutraal
invult. Maar de wet geeft ook de mogelijkheid om mee te stemmen. Dus ik moet deze
motie ontraden, ook al ben ik het wel eens met de strekking, namelijk dat een gezaghebber
in principe zijn rol en functie neutraal moet vervullen.
De heer Van Raan (PvdD):
Ik ga even kijken of ik er een spreekt-uitmotie van kan maken. Ik begrijp namelijk
uit de woorden van de Staatssecretaris dat ...
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dat zou heel goed kunnen.
De voorzitter:
Als het een spreekt-uitmotie wordt, hoeft er geen oordeel van de Staatssecretaris
te zijn.
De heer Van Raan (PvdD):
Dat is mij bekend.
De voorzitter:
Als de motie blijft zoals die is, dan blijft het ontraden.
Mevrouw Wuite (D66):
Als het wordt aangepast door de heer Van Raan, dan tekenen wij graag mee.
De voorzitter:
De volgende motie.
Staatssecretaris Van Huffelen:
De volgende motie is de motie op stuk nr. 14 van de heer Van Raan en mevrouw Simons
over het sociaal ijkpunt en een onafhankelijk onderzoek. Ik heb in mijn bijdrage aangegeven
dat we eraan werken om het stapsgewijs te verhogen. In het najaar komt hierover een
brief van de Minister van Sociale Zaken of beter gezegd de Minister voor Armoede en
Participatie. Zij gaat namelijk aan het werk om hier nog verder invulling aan te geven.
Het lijkt mij niet wenselijk dat we daar nog een onderzoek aan toevoegen, ook omdat
we dat onderzoek al in 2025 gaan doen. Ik moet deze motie dus ontraden als het niet
2025 wordt, maar dat laat ik graag aan de heer Van Raan. Het oogmerk, namelijk zorgen
dat we het bestaansminimum verbeteren, is zeker een onderwerp waar deze regering hard
aan wil werken. Maar in deze vorm moet ik haar ontraden.
De heer Van Raan (PvdD):
Laten we kijken of we deze hele motie kunnen intrekken. Dat kan als de Staatssecretaris
wil toezeggen dat de expertise van de Consumentenbond betrokken wordt bij wat zij
sowieso al aan het opstellen is. Ik heb het dan over de Consumentenbond op de BES-eilanden.
Als die betrokken kan worden bij de brief en daarin kan worden meegenomen, wellicht
als een reflectie, als input of als duiding door de Staatssecretaris, dan kunnen we
de hele motie vergeten.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Het is altijd goed om naar maatschappelijke partijen te luisteren. Ze hebben een brief
gestuurd. Die input meenemen is iets wat het kabinet ongetwijfeld kan doen. Dat wil
niet zeggen dat wij precies hetzelfde doen als wat zij vragen natuurlijk, maar dat
kan. Dan is de motie op stuk nr. 14 daarmee vervallen.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Van Raan/Sylvana Simons (36 100 IV, nr. 14) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Dank u wel.
Staatssecretaris Van Huffelen:
De motie op stuk nr. 15 gaat over het aanschaffen van het terrein van de plantage
Bolivia. Deze motie moet ik helaas ontraden. Ik heb aangegeven dat het afhangt van
het ruimtelijk plan dat gemaakt moet worden en het openbaar lichaam wat er op de plantage
wel of niet mag worden gerealiseerd. Maar het aanschaffen daarvan is niet iets wat
deze regering zou willen doen.
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 16. Die gaat ook over het bestaanszekerheid en
het ijkpunt van het sociaal minimum. Deze motie vraagt om dat vast te stellen op basis
van de kosten van levensonderhoud. Wat mij betreft is dat een stap te ver. Eerst moeten
we doen wat we hebben afgesproken, namelijk precies aangeven wat ... Nou ja, we gaan
nu doen wat we hebben afgesproken. We gaan dat verder onderzoeken in 2025. Ik moet
de motie op stuk nr. 16 dus ontraden, of u kunt deze motie aanhouden tot het moment
dat de informatie van mijn collega er is over de stappen die we in de komende tijd
gaan zetten. Maar dat precies gelijkwaardig vaststellen, kunnen we nu in 2022 niet
doen.
De heer Van Raan (PvdD):
Hierdoor brengt de Staatssecretaris mij in een dilemma, want we hebben het hier niet
over tientallen miljoenen. We gaan ook koopkrachtzaken repareren ...
De voorzitter:
Ik wil voorkomen dat we weer het debat gaan voeren, dus graag een reflectie op wat
de Staatssecretaris heeft gezegd.
De heer Van Raan (PvdD):
Ik ga de motie op stuk nr. 16 wel in stemming brengen.
De voorzitter:
Dan wordt de motie op stuk nr. 16 ontraden. Dank.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Dan zijn we er doorheen, voorzitter.
De voorzitter:
Dat waren inderdaad de moties. Dank voor de appreciaties. Dan rest mij nog om officieel
decharge te verlenen, want uit het verloop van het debat heb ik geen van de sprekers
bezwaren horen opwerpen. Daarmee hebben wij dus decharge verleend voor het jaarverslag
Koninkrijksrelaties en het BES-fonds 2021.
Dan zijn er nog de toezeggingen. Ik hoop dat u met mij meeluistert en mij aanvult,
indien mogelijk.
– De Staatssecretaris komt schriftelijk terug op vragen over welke indicatoren worden
meegenomen in het bepalen van het ijkpunt sociaal minimum en hoe zich dat verhoudt
tot het sociaal minimum in Europees Nederland. Dat wordt dan betrokken bij de voortgangsrapportage
die na de zomer komt.
– De tweede toezegging is eigenlijk een herhaling van een eerdere toezegging. In het
najaar komt een overzicht van de verschillen in de wetgeving CN per departement, inclusief
financieel overzicht.
– De Staatssecretaris informeert de Kamer over relevante ontwikkelingen rondom GTI en
de stand van zaken op dat moment voor de begrotingsbehandeling in het najaar.
– De Staatssecretaris stuurt de Kamer een tussenrapportage over het oplossen van de
onvolkomenheden van de ICT.
– Bij het jaarverslag plus de begroting KR komt een totaaloverzicht van de inzet van
het andere ministeries. Dat was de laatste vraag van mevrouw Van den Berg. Het totaaloverzicht
ziet dan op de incidentele bijdrages en bijzondere uitkeringen.
Dan zie ik mevrouw Simons nog.
Mevrouw Sylvana Simons (BIJ1):
Ik heb de woorden van de Staatssecretaris met betrekking tot de door mij ingediende
moties die ik aanhou, eigenlijk ook als toezeggingen geïnterpreteerd, dus ik zou het
fijn vinden als die als zodanig in de Handelingen terug kunnen komen.
De voorzitter:
Dat zullen we doen, want ik heb dat ook zo gehoord. Dan heb ik nog de heer Van Raan
en mevrouw Wuite.
De heer Van Raan (PvdD):
Bij de eerste toezegging graag ook opnemen dat in dit geval de bevindingen van het
onderzoek van de Consumentenbond van de BES-eilanden worden meegenomen. Dat zou fijn
zijn. Dank.
De voorzitter:
Ja. Dat noteren we ook. Dank u wel. Als laatste is er nog mevrouw Wuite.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik meen te missen dat er ook een toezegging was gedaan dat de Staatssecretaris in
overleg zou gaan met de Minister voor BuHa-OS. Wellicht kan zij schriftelijk de uitkomsten
van dat overleg delen, zodat meer economische missies en handelsrelaties kunnen worden
versterkt. Dan kunnen wij dat ook meewegen in deze commissie. Ik dacht dat zij dat
had toegezegd.
De voorzitter:
We hadden dat een beetje gezien als staand beleid, maar ik kijk even naar de Staatssecretaris
of zij daarop kan reageren.
Staatssecretaris Van Huffelen:
Ik denk dat ik daar eerst even over moet spreken met de landen zelf. Ik vind het belangrijk
om te weten wat zij op dit gebied wensen en welke eventuele wensen er zijn. Dan kan
ik daar zeker over in overleg treden. Ik heb ook aangegeven dat ik dat wil doen. Maar
het is wel goed om die tweetrapsraket er een beetje in te houden, want anders weet
ik niet goed wat ik aan de Minister voor BHOS moet vragen, behalve dan dat het staand
beleid blijft. Maar volgens mij is dat ook de bedoeling.
Mevrouw Wuite (D66):
Ik vraag toch of zij ons over de uitkomsten daarvan schriftelijk kan informeren.
De voorzitter:
Ik zie dat de Staatssecretaris daarmee akkoord gaat. Dan gaan we dat nog toevoegen
aan de toezeggingen. Dan wil ik deze vergadering afsluiten, zodat er ook nog gelegenheid
is voor de volgende, die over een kwartier alweer begint. Dank aan allen voor het
geduld, in het bijzonder aan de bodes, die ook geduld hebben gehad en nu nog maar
een kwartiertje hebben. Dank u wel.
Sluiting 13.45 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.