Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 12 en 13 december 2021
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1363 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 december 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 2 december 2021 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
op 12 en 13 december 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1361).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 december 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 8 december 2021 zijn de vragen die direct
betrekking hebben op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad beantwoord (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1362). Bij brief van 22 december 2021 zijn de resterende vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
Boer-tot-bord conferentie 2021 (AOB):
In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 november 2021 staat vermeld
dat lidstaten over het algemeen positief op de doelen van de Van-Boer-tot-bord-strategie
hebben gereageerd en dat zij hun expliciete steun aan de Van-Boer-tot-bord-doelen
hebben uitgesproken. Kan de Minister aangeven hoe Nederland in zijn algemeenheid zich
heeft uitgesproken over de Van-Boer-tot-bord-doelen? Deze leden ondersteunen het pleidooi
van een integrale beoordeling van de diverse ontwikkelingen, maar zien hier ook graag
dat Nederland zich uitspreekt tegen een onevenredige regel- en lastendruk voor agrarisch
ondernemers. Deelt de Minister deze opvatting en kan zij aangeven op welke wijze zij
deze opvatting in Europees verband over zal brengen, dan wel voortdurend zal laten
klinken?
Antwoord
Ik heb in eerdere Landbouw- en Visserijraden aangegeven dat ik de Van-Boer-tot-bord-strategie
verwelkom omdat het op hoofdlijnen aansluit op het kabinetsbeleid. Tegelijkertijd
heb ik aangegeven dat ik de in de Van-Boer-tot-bord-strategie aangekondigde beleidsinitiatieven
per voorstel zal beoordelen. Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat de
maatregelen uit de Van-Boer-tot-bord-strategie niet tot een onevenredige regel- en
lastendruk voor agrarisch ondernemers moeten leiden en dat de positie van de primaire
producent moet worden verbeterd. Ik heb dat in de Landbouw- en Visserijraad van 12
en 13 december 2021 ook weer zo uitgesproken, maar eveneens het belang daarvan al
eerder – via de op 19 oktober 2020 door de Landbouw- en Visserijraad aangenomen conclusies
over Van-Boer-tot-bord-strategie – onderschreven. Ik zal het belang van een sterke
positie van de boer in de keten blijven benadrukken, want ik ben ervan overtuigd dat
een goed verdienvermogen – en daarmee een sterke positie in de keten – een belangrijke
voorwaarde is voor het slagen van de Van-Boer-tot-bord-strategie.
We streven op Europees niveau naar doelvoorschriften, bijvoorbeeld ten aanzien van
de kwaliteit van lucht en oppervlaktewater, om op nationaal niveau vrijheid te behouden
voor de invulling van de doelen. Ook moet er op nationaal niveau voldoende ruimte
zijn voor pilots om op een efficiënte manier aan de eisen van richtlijnen te voldoen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie zijn opgetogen dat de Europese Commissie een ambitieuze
EU-bodemstrategie heeft geïntroduceerd om te zorgen voor gezonde bodems in Europa.
Zij vinden het goed dat hiermee benadrukt wordt hoe belangrijk gezonde bodems zijn
voor een goede voedselvoorziening, het klimaat en de biodiversiteit. Het feit dat
in 2020, 70% van de bodems zich niet in een goede staat bevindt, is voor deze leden
dan ook genoeg reden om als Nederland alleen maar bij te dragen aan de ambitie van
de Commissie. Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat Nederland
koploper zou moeten zijn in Europa voor een ambitieuze bodemstrategie? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Nederland verwelkomt de bodemstrategie en de ambities van de Commissie. Op het gebied
van de aanpak van bodemverontreiniging, bescherming tegen bodemverontreiniging en
bodemsanering behoort Nederland tot de voorlopers binnen de EU. Met de Wet bodembescherming
en aangrenzende besluiten heeft Nederland een gedegen basis voor bodembescherming,
bodemsanering en bodembescherming neergelegd. Dat geldt ook voor het omgaan met vrijkomende
grond bij bodemsanering en grondverzet in het algemeen. Door betrokken overheden (Rijk,
gemeenten, provincies) is met succes gewerkt aan de identificatie en aanpak van historisch
ontstane bodemverontreiniging. De verontreinigingen met risico’s voor mens, ecosysteem
en verspreiding zijn nagenoeg beheerst of gesaneerd. Tegelijk is duidelijk geworden
dat deze aanpak nog niet klaar is en dat diffuse verontreiniging in de vorm van «opkomende
stoffen», zoals PFAS, aandacht verdient. De EU-bodemstrategie kan helpen in het realiseren
van vitale bodems.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Europese Commissie van plan is om per
2023 met een bodemgezondheidswet te komen, zodat er ook een bindend framework komt
voor de doelen. Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie dat Nederland
dit volledig zou moeten steunen en zou moeten aansturen op een wet die voldoet aan
ook andere klimaat en biodiversiteitsdoelen die in Europa worden gesteld? Is de Minister
het eens met de leden van de D66-fractie dat zonder een bindende strategie op bodem,
de klimaat- en biodiversiteitsdoelen in Europa in gevaar zouden kunnen komen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
Gezonde bodems zijn voor Nederland cruciaal voor uitdagingen zoals klimaatverandering
en biodiversiteit en voor de toekomst van economische sectoren als de landbouw en
de woningbouw. Europese samenwerking op terreinen als internationale grondstromen
is voor Nederland belangrijk. Belangrijk aandachtspunt bij nieuwe EU-regelgeving is
dat er voldoende ruimte moet blijven voor nationale vertaling/invulling van Europese
doelen/ambities. Dit o.a. met het oog op bestaande wetgeving in het Nederlandse stelsel,
het belang van voortgang op het terrein van bodemsanering en hergebruik van grond,
en gezien de verschillen binnen de EU ten aanzien van bijvoorbeeld landgebruik en
bodemtypen. Nederland pleit in het geval van een nieuw wetgevend instrument op EU-niveau
dan ook voor voldoende flexibiliteit om daar nationaal invulling aan te kunnen geven.
In het BNC-fiche dat ik uw Kamer in januari zal doen toekomen zal ik dieper ingaan
op de kabinetspositie ten aanzien van de bodemstrategie.
Kan de Minister nader duiden wat werd bedoeld met de tweet van de Nederlandse permanente
vertegenwoordiging in de EU dat rekening gehouden moet worden met regionale verschillen
in het bodemgebruik?
Antwoord
Met de tweet wilde de Permanente Vertegenwoordiging aangeven dat iedere bodem anders
is en dat dit een maatwerkaanpak vereist. Geen one-size-fits-all-aanpak of regelgeving,
maar rekening houden met de bodemgesteldheid, (grond)water, geomorfologie, etc. Bij
de uitwerking van de Bodemstrategie moet er voor de lidstaten voldoende ruimte zijn
om hiermee rekening te kunnen houden.
Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat dat niet zou mogen betekenen
dat we over het algemeen minder ambitieus zijn in Europa?
Antwoord
De tweet van de Permanente Vertegenwoordiging is positief bedoeld: we moeten ambitieus
én realistisch zijn. Daarom moeten we oog hebben voor de grote diversiteit van bodems.
Gegevensverzameling voortgang duurzaam verbruik en vermindering pesticiden
De leden van de D66-fractie willen graag het belang onderstrepen van een onderdeel
uit de EU-hervorming van landbouwstatistieken. Dit onderdeel betreft de gegevensverzameling
over monitoren van onder meer de voortgang in de richting van duurzaam gebruik en
vermindering van pesticiden[1]. Bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen lopen de
officiële cijfers uiteen met de verkopen ervan. Hoe gaat de Minister het daadwerkelijke
gebruik beter monitoren?
Antwoord
Het Ministerie van LNV is in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030 een traject gestart voor het realiseren van het digitaal inwinnen
van verschillende gegevens over het toepassen van geïntegreerde gewasbescherming binnen
de landbouw. Een van de aspecten die in dit traject wordt meegenomen is het inwinnen
van gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het voornemen is om de
ingewonnen gegevens in ieder geval jaarlijks te publiceren op het niveau van kilogrammen
werkzame stof. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op dit moment de gegevens over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen
publiceert.
LNV zal rekening houden met de verschillende trajecten die lopen binnen de Europese
Unie over het verzamelen van gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
en het publiceren van deze gegevens op een niveau dat zinvol is om de voortgang van
het beleid te kunnen monitoren en om de privacy van de indieners van deze gegevens
te waarborgen.
Om reductiedoelstellingen voor de «van boer tot bord»-strategie op te stellen en te
bereiken is het van cruciaal belang dat dat er relevante, betrouwbare en openbare
gegevens zijn om de voortgang te meten. Is de Minister het eens met de leden van de
D66-fractie dat de volgende vier punten uit het voorstel van de Europese Commissie
volledige steun zouden moeten genieten: de systematische en elektronische jaarlijkse
verzameling van de gegevens van alle boeren over hun gebruik van pesticiden, biociden
en veterinaire producten, de systematische publicatie van de gegevens over het gebruik
van pesticiden en de onbeperkte en gemakkelijke toegang tot de ruwe data voor de Europese
en nationale overheden? Zo ja, hoe gaat zij zich hiervoor inzetten?
Is zij bereid het punt over gegevensverzameling bij een volgende Raad ter sprake te
brengen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De huidige Verordening (EG) 1185/2009 en het voorstel van de Europese Commissie voor
een nieuwe verordening statistieken over agrarische input en output (hierna: SAIO)
voorziet in het beschikbaar stellen van statistische gegevens door de lidstaten aan
de Europese Commissie (Eurostat) over het gebruik en de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen.
Het kabinet heeft in het BNC-fiche over de SAIO aangegeven dat het voorstander is
van het jaarlijks in plaats van vijfjaarlijks inwinnen van de gegevens over het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen. Ook andere lidstaten zijn hier voorstander van, maar
het is niet mogelijk om dit zonder overgangstermijn te realiseren. Lidstaten – ook
Nederland – hebben tijd nodig om een digitaal systeem te ontwikkelen en te operationaliseren.
Het voorstel van de Commissie voorziet niet in het systematisch inwinnen van de gegevens
over het gebruik van biociden en veterinaire producten. Ik begrijp dat de D66-fractie
net als het Europees Parlement voorstander is van het uitbreiden van de reikwijdte
van de SAIO. Nederland heeft nog geen standpunt ingenomen hierover, mede omdat de
onderhandelingen over de ingediende amendementen van het Europees Parlement nog niet
zijn gestart in de Raad.
Ik ben voorstander van zoveel mogelijk transparantie binnen de geldende wet- en regelgeving.
Ik weet op dit moment niet tot op welk niveau het voor de Europese Commissie mogelijk
is om gegevens openbaar te maken.
Er is de afgelopen tijd op ambtelijk niveau gewerkt aan het vaststellen van een mandaat
voor het inkomende voorzitterschap van Frankrijk om namens de Raad met het Europees
Parlement te gaan onderhandelen. Daaropvolgend zal nu de triloogfase starten, en zullen
ook de amendementen van het Europees Parlement behandeld worden. Zoals aangegeven
heeft Nederland nog geen standpunt ingenomen ten aanzien van die amendementen.
Pesticiden:
De leden van de D66-fractie hebben waargenomen dat de substitutie van pesticiden voor
natuurlijke bestrijdingsmiddelen trager verloopt dan verwacht. Zij hebben enkele vragen
aan de Minister over dit proces. Is de Minister het eens met de leden van de D66-fractie
dat het apart is dat lidstaten de EPPO-guidance gebruiken om te beslissen of pesticiden
en andere substituten worden toegelaten in de landbouwsector, terwijl deze richtlijn
is ontworpen en georganiseerd door de pesticide-industrie? Zo ja, wat gaat de Minister
doen om dit probleem op te lossen en een onafhankelijke richtlijn te ontwerpen? Zo
nee, wat zijn de redenen van de Minister hiervoor? Ziet de Minister verder in dat
het gebruik van pesticiden leidt tot resistentie wat de vraag naar nieuwe en verbeterde
pesticiden alleen maar groter maakt en dat dit dus niet natuurlijk leidt tot afbouw
van het gebruik van pesticiden? Wat gaat de Minister doen om het afbouwen en vervangen
van pesticiden voor natuurlijke hulpmiddelen te stimuleren en makkelijker te maken?
Wat is de inzet van Nederland in Europa wat betreft dit onderwerp? Wat vindt de Minister
van het idee om een Europese verplichting in te voeren dat boeren een bepaalde niet-chemische
methode van gewasbescherming moeten gebruiken voor een bepaald type gewas?
Antwoord
Voor de uitvoering van risicobeoordelingen in het kader van Verordening (EG) 1107/2009
over het op markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen of vergelijkende risicobeoordelingen
van werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen, wordt gebruik
gemaakt van door de EU vastgestelde richtsnoeren. Voor die richtsnoeren kan gebruik
worden gemaakt van reeds ontwikkelde richtlijnen van internationale organisaties van
landen zoals de European and Mediterranean Plant Protection Organization (EPPO) of
de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD), indien deze naar
de mening van de Europese Commissie, en met instemming van de EU lidstaten, geschikt
zijn voor toepassing van het EU toetsingskader.
Momenteel werkt de Europese Commissie aan een herziening van het richtsnoer voor een
vergelijkende risicobeoordeling. Resistentieontwikkeling is één van de aspecten die
in ogenschouw wordt genomen. De Nederlandse inzet is gericht op het effectiever en
eenvoudiger maken van de vergelijkende beoordeling waarin expliciet aandacht is voor
het vervangen van chemische door niet-chemische maatregelen.
Agrariërs dienen bij gewasbescherming uit te gaan van geïntegreerde gewasbescherming,
waarbij indien mogelijk preventieve en niet-chemische maatregelen worden toegepast.
Echter, wat daarin mogelijk is, is niet alleen gewas-specifiek maar hangt ook samen
met bijvoorbeeld (verwachte) weersomstandigheden, plaag/ziekte druk en bodemgesteldheid.
Dat leent zich niet voor generieke verplichtingen.
Bijen
De leden van de D66-fractie constateren dat bijen en andere belangrijke bestuivers
van groot belang zijn. Zij hebben daarom nog enkele vragen over dit onderwerp. Het
voorzitterschap stelde in de afgelopen Landbouw- en visserijraad dat lidstaten harder
aan de slag moeten om een betere bescherming van bestuivers te garanderen. Hierbij
wordt genoemd dat 4% van het beschikbare landbouwareaal gebruikt zou moeten worden
voor het beheer van natuurlijke randen. Wat gaat de Minister doen om hier gehoor aan
te geven? Daarnaast zal 23 november een informatiebijeenkomst plaatsvinden over de
bescherming van bijen en andere belangrijke bestuivers. Wanneer kan de Kamer een verslag
verwachten van de Minister over deze bijeenkomst? Wanneer zullen de daadwerkelijke
conceptvoorstellen voor beschermdoelen worden gedeeld met de lidstaten? Is hier al
duidelijkheid over? Tot slot heeft de Minister aangegeven n.a.v. de vorige Landbouw-
en visserijraad dat zij in overleg is met meerdere organisaties om de bescherming
van bijen op nationaal niveau te realiseren. Is hier al enige voortgang in te bespeuren?
Zo ja, welke?
Antwoord
Bij het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), en het 7e actieprogramma nitraat, worden bufferstroken langs water verbreed en het aandeel
niet-productief areaal op akkerland verhoogd. De doelstelling is dat deze ook effectief
worden ingezet. Vanuit de goede landbouw- en milieucondities mag hier bijvoorbeeld
geen gewasbescherming op worden toegepast. Daarnaast wil ik de kwaliteit ondersteunen.
Dit wordt bijvoorbeeld gedaan via de ecoregeling, door het steunen van bloemen en
kruiden op deze stroken. Dit met het oog op biodiversiteit en met name bestuivers.
Tijdens de bijenkomst van 23 november heeft de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid
(EFSA) de huidige stand van zaken gepresenteerd over ontwikkeling van mogelijke beschermdoelen
voor hommels en solitaire voor het bijenrichtsnoer. Ik heb uw Kamer hier op 19 november
2021 over geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1358). Deze stand van zaken wordt momenteel verwerkt in een achtergronddocument waarvan
EFSA streeft om de mogelijke beschermdoelen nog dit jaar aan de lidstaten beschikbaar
te stellen. Zodra ik het achtergronddocument ontvang, zal ik dit met uw Kamer delen.
De Europese Commissie heeft daarnaast aangekondigd dat lidstaten, naar aanleiding
van het te publiceren achtergronddocument, in januari zullen worden bevraagd op een
eventueel standpunt over de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen. Ik heb
uw Kamer op 15 oktober 2021 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 334) dat mijn inzet hierop een maximaal toelaatbare sterfte van 7% is, conform de moties
van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50). Naar aanleiding van de voorlopige posities van lidstaten zal de Europese Commissie
overwegen om een daadwerkelijk voorstel voor een beschermdoel aan de lidstaten voor
te leggen.
In het kader van het nationaal beschermen van bijen zijn over het algemeen de verschillende
partijen bereid om het gesprek met LNV aan te gaan. In de praktijk betekent dit niet
dat er ook direct acties kunnen worden uitgevoerd en/of beleid wordt aangepast. Dit
kost tijd en inzet van beide kanten. In ieder geval zijn er het afgelopen jaar weer
nieuwe partners met initiatieven aangesloten bij de bijenstrategie en hebben partners
hun inzet op hun acties geïntensiveerd om zoveel mogelijk resultaat te bereiken. De
planning is om in de tussenrapportage verschillende resultaten aan uw Kamer te kunnen
melden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de CDA-fractie merken op dat het aantal onder- en bovengrondse kabels
en leidingen toeneemt als gevolg van de verschillende opgaven op het gebied van o.a.
woningbouw, energietransitie waar we in Nederland mee te maken hebben. Dit betekent
ook dat veel agrariërs maken zullen krijgen met deze kabels en leidingen op of door
hun grond. Deze leden menen dat het daarom belangrijk is dat daar goede afspraken
over worden gemaakt. Zij constateren dat het vooralsnog in de praktijk echter lastig
blijkt om tot goede afspraken te komen. Vanuit de landbouwsector horen zij dat onderhandelingen
tussen leidingleggers en agrariërs vaak lang duren. Hierdoor duurt het lang voordat
kabels of leidingen kunnen worden aangelegd en worden projecten afgeremd. Vaak is
het sluiten van de Zakelijk Recht Overeenkomst (ZRO) het belangrijkste discussiepunt
binnen de onderhandelingen. Met name de voorwaarden van deze ZRO en de vergoedingen
worden door agrariërs als ondermaats gezien. Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden
zij ziet om op landelijk niveau afspraken te maken over de inhoud van de ZRO en over
de adviestarieven die daarbij gelden. Hoe kijkt zij aan tegen het oprichten van een
projectbureau om de landelijke afstemming tussen leidingleggers, grondeigenaren en
bevoegd gezag te faciliteren, onderhandelingen in het veld soepeler te laten verlopen,
en daarmee uiteindelijk ook projecten sneller te realiseren?
Antwoord
Het afsluiten van ZRO’s door kabel en leidingbeheerders is een zaak van privaatrechtelijke
aard. Daar heeft het kabinet noch het decentrale bevoegd gezag Ruimtelijke ordening
een rol. In het verleden was er tussen TenneT, Gasunie en de Land- en Tuinbouworganisatie
(LTO) een bestuursovereenkomst waarin men tot tariefafspraken was gekomen. Het is
aan deze partijen om gezamenlijk een nieuwe overeenkomst te sluiten. Dit gezegd hebbende,
is er een maatschappelijk belang. Daarom zijn er gesprekken geweest vanuit de overheid
om te kijken of wij kunnen helpen met het opzetten van een expertisecentrum om met
onafhankelijke kennis van andere afspraken deze onderhandelingen te faciliteren. Maar
dit zal steeds op zijn hoogst helpen zijn aangezien de primaire verantwoordelijkheid
om tot een afspraak te komen altijd bij de direct betrokkenen zal liggen.
Tevens vragen deze leden de Minister of het klopt dat jaarlijkse vergoedingen die
boeren ontvangen voor inkomensschade, die ontstaat doordat hoogspanningsmasten die
op hun land zijn geplaatst de normale bedrijfsvoering beperken en bemoeilijken, in
sommige gevallen zijn gebaseerd op 50 jaar oude contracten. Indien dat het geval is,
welke stappen worden er gezet om deze vergoedingen te actualiseren, zodat er recht
wordt gedaan aan de daadwerkelijke inkomensschade voor deze boeren?
Antwoord
Afspraken over de jaarlijkse vergoedingen die boeren ontvangen voor hoogspanningsmasten
op hun land worden gesloten tussen de netbeheerders en de boeren. Dit is een privaatrechtelijke
aangelegenheid, waarin het kabinet geen rol speelt. Daarom zijn er gesprekken geweest
vanuit de overheid om te kijken of wij kunnen helpen met het opzetten van een expertisecentrum
om met onafhankelijke kennis van andere afspraken deze onderhandelingen te faciliteren.
De primaire verantwoordelijkheid om tot een afspraak te komen zal echter altijd bij
de direct betrokkenen liggen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie en reactie van de bewindspersoon
Tenslotte willen de leden van de GroenLinks-fractie nogmaals benoemen dat de schadelijkheid
van glyfosaat voor mens en milieu uit talloze onafhankelijke onderzoeken is gebleken.
De vraag of iets een onaanvaardbaar risico is of een onnodig risico is uiteindelijk
ook een waardendiscussie. Dat de chemiesector er geld mee wil verdienen, dat boeren
naar maximalisatie van hun productie tegen minimalisatie van hun (korte termijn) kosten
nastreven, kan geen doorslaggevend onderdeel zijn van dit debat. De onvervangbare
waarden van gezondheid van mens en natuur zouden van de leden van de GroenLinks-fractie
betreft veel zwaarder moeten meetellen. Deze leden roepen de Minister op om zich hard
te maken voor een veel verdere beperking van het gebruik van glyfosaat en zo snel
als mogelijk een algemeen verbod op productie en gebruik ervan.
Antwoord
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het feit dat er momenteel een herbeoordeling loopt
van de werkzame stof glyfosaat op Europees niveau (2021Z22308). Ik weet natuurlijk nog niet wat de uitkomst hiervan is. Ik verwacht het voorstel
van de Europese Commissie over het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring in het
najaar 2022. Op dat moment zal Nederland haar standpunt bepalen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersoon
Landbouwgif
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen in het Jaarplan 2021 van
het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 dat de regering een position
paper heeft opgesteld in samenwerking met de belangenbehartigers Nefyto, LTO Nederland
en Artemis, over de Nederlandse positie voor de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009
over het op de markt brengen van landbouwgif. Kan de regering deze position paper
met de Kamer delen? Kan zij aangeven waarom zij deze inzet van Nederland in Europese
onderhandelingen samen met sectororganisaties heeft opgesteld, die private belangen
op dit onderwerp vertegenwoordigen? En kan zij aangeven waarom deze inzet niet, ook
niet ter informatie, met de Kamer is gedeeld?
Antwoord
De Europese Commissie heeft in mei 2020 het verslag over de evaluatie van Verordening
(EG) 1107/2009 over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en van Verordening
(EG) 396/2005 over het vaststellen van maximale residulimieten (MRL’s) uitgebracht
(REFIT). Op 18 september 2020 heb ik, samen met de Minister van Medische Zorg en Sport,
uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 515) over dit verslag, onze beoordeling van het verslag en de inzet in het vervolgtraject.
Deze inzet betreft aspecten die onderdeel zijn van door uw Kamer ingediende moties1 over de EU goedkeuringsprocedure en aspecten die zijn genoemd door betrokken overheidsdiensten
en maatschappelijke organisaties bij het opstellen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
Gewasbescherming. Voor een zorgvuldig beleidsstandpunt is het van belang om inzicht
te hebben in de belangen van relevante betrokken maatschappelijke partijen uit de
maatschappij.
Aalscholvers
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben vernomen dat verscheidene Europarlementariërs,
waaronder leden van CDA, SGP en CU, vorige week hebben gepleit om de beschermde status
van de aalscholver op te heffen en om broedparen in de Oostzee te reduceren. Deze
Europarlementariërs menen dat aalscholvers de vissers benadelen, omdat ze vis eten
die dan niet meer door de vissers gevangen kan worden.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie vinden dat de aalscholver zijn beschermde
status moet behouden. Onderzoek toont aan dat er geen verband is tussen de aantallen
aalscholvers en de visstand. [1] Daarbij komt het aantal aalscholver-broedparen in
Nederland de laatste jaren juist achteruit is gegaan, waardoor de instandhoudingsdoelen
in gevaar komen. [2]
Nu de Europese Commissie heeft laten weten niets aan de status van de aalscholver
te willen wijzigen, gaat de visserijcommissie zich beraden op een «actieplan». [3]
Kan de Minister aangeven wat het doel van dit actieplan is? Kan de Minister het actieplan,
zodra het klaar is, delen met de Kamer? Deelt de Minister het inzicht dat aalscholvers
geen bedreiging zijn voor de vissers en dat overbevissing de vispopulaties bedreigt?
Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid zich in Europa te blijven inzetten voor
het behoud van de beschermde status van de aalscholver? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het is mij onbekend welk doel de Visserijcommissie van het Europees Parlement (PECH)
heeft met het «actieplan». Vooralsnog zal dit onderdeel zijn van het politieke debat
in het Europees Parlement. Als de Visserijcommissie daadwerkelijk tot een actieplan
komt, dan is dit openbaar.
De aalscholver heeft op grond van de Europese Vogelrichtlijn een beschermde status;
ik zie geen aanleiding om hierin verandering te brengen. De soort is onderdeel van
het natuurlijke ecosysteem en leeft van de kleinere vissen in het visbestand. Het
merendeel van het voedsel van de aalscholver bestaat grotendeels uit vissoorten die
commercieel niet interessant zijn. Daarmee zal dus ook geen sprake zijn van de genoemde
overbevissing van vispopulaties die voor deze vogelsoort relevant zijn.
WTO-onderhandelingen visserijsubsidies
De leden van de Partij voor de Dierenfractie lezen dat de WTO-leden het nog niet eens
zijn over de (niet-specifieke) brandstofsubsidies in het kader van de onderhandelingen
over visserijsubsidies. De inzet van de EU (met steun van Nederland) is om brandstofsubsidies
voor visserij op internationale wateren aan banden te leggen. Klopt het dat het aan
banden leggen van de brandstofsubsidies voor visserij op internationale wateren niet
zal gelden voor Europese wateren, of voor de eigen exclusieve economische zone (EEZ)
(een gebied dat zich uitstrekt tot 200 zeemijl buiten de kust van een staat)? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
In de huidige versie van de onderhandelingstekst worden brandstofsubsidies aan banden
gelegd die bijdragen aan IUU, overbevissing en overcapaciteit. De EU-inzet is er daarnaast
op gericht dat brandstofsubsidies voor visserij op de ongereguleerde internationale
wateren ten algemene aan banden worden gelegd, waarbij dit dus inderdaad niet zal
gelden voor de exclusieve economische zones van kuststaten, aangezien de kuststaat
daar in principe verantwoordelijk is voor visserijregulering. Het is nog niet duidelijk
welke bepalingen over brandstofsubsidies in het uiteindelijke akkoord zullen worden
opgenomen aangezien de standpunten van de WTO-leden nog ver uit elkaar liggen.
De leden merken op dat, parallel aan de WTO-onderhandelingen in Europa, gesproken
wordt over de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen in het kader van het
Fit-for-55 pakket. In de onderhandelingen wordt erover gesproken om de richtlijn te
verbreden naar intra-EU binnenvaart en zeevaart (inclusief visserij en waterbouw).
Binnen de richtlijn wordt voorgesteld om verplicht energiebelasting en accijns te
heffen over de brandstoffen en elektriciteit gebruikt in vaartuigen. Daarnaast kunnen
accijns en energiebelasting geheven worden op scheepvaart van en naar havens buiten
Europa. Het onderhandelingsproces over de Fit-for-55 voorstellen is echter nog in
een vroeg stadium en het is mogelijk dat de voorstellen nog zullen worden aangepast.
Voor de leden van de Partij voor de Dierenfractie is het onduidelijk of er energiebelasting
geheven gaat worden over scheepvaart en of de richtlijn uitgebreid gaat worden. Kan
de Minister aangeven hoeveel de energiebelasting zal kunnen bedragen per liter?
Antwoord
In het voorstel zoals het er nu ligt zal de toepassing van de richtlijn worden verbreed
naar intra-EU binnenvaart en zeevaart, inclusief visserij en waterbouw. Indien het
voorstel ongewijzigd zou worden aangenomen, wordt het verplicht om over de brandstoffen
en elektriciteit gebruikt in vaartuigen accijns respectievelijk energiebelasting te
heffen, of kolenbelasting in het geval kolen worden gebruikt. Daarnaast wordt toegestaan
om op scheepvaart van en naar havens buiten Europa eveneens accijns en energiebelasting
te heffen. Op dit moment is dit beide niet toegestaan onder de richtlijn. De uiteindelijke
tarieven die zouden gelden na aanname van het voorstel zijn afhankelijk van nationale
keuzes. De richtlijn laat lidstaten voor een deel vrij in het vaststellen van de hoogte
van de tarieven. De richtlijn schrijft wel minimumtarieven en bepaalde verhoudingsregels
voor (bijvoorbeeld gelijke belasting per gigajoule). De vaststelling van een nieuw
tarief zou aan een volgend kabinet zijn.
De leden stellen vast dat Europa, met steun van Nederland, erop aandringt dat sommige
maatregelen, zoals accijnsvrijstellingen, niet als subsidies moeten worden beschouwd.
Europa propageert zelfs [7] dat belastingvrijstellingen gezien moeten worden als niet-schadelijke
steun. De leden van de Partij voor de Dierenfractie spreken zich hier krachtig tegen
uit. Volgens de leden komt een accijnsvrijstelling neer op een schadelijke en perverse
financiële prikkel, die bijdraagt aan de klimaatcrisis en aan het toebrengen van schade
aan het milieu. Want deze stimuleert het gebruik van fossiele brandstoffen, zodat
er meer gevist kan worden. Ook het OECD stelt dat «fuel tax exemptions» (vrijstellingen
op brandstofbelasting) beschouwd moeten worden als visserijsubsidies. Op basis van
welk wetenschappelijk onderzoek rechtvaardigt de Minister de stelling dat een accijnsvrijstelling
geen schadelijke subsidie is voor het milieu en/of het klimaat? Hoeveel is de accijnsvrijstelling
per liter? Is het mogelijk dat er zowel een accijnsvrijstelling in het leven geroepen
kan worden als een energiebelasting?
Antwoord
In september 2020 heeft het kabinet een brief gestuurd over financiële prikkels voor
fossiele brandstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 566) waarin is aangegeven dat de accijnsvrijstelling voor de scheepvaart wordt gerekend
tot de categorie fiscale en niet-fiscale regelingen die van invloed kunnen zijn op
het gebruik van energie (waaronder fossiele brandstoffen), maar niet als doel hebben
het gebruik ervan te stimuleren. In de brief is aangegeven dat dergelijke regelingen
niet passen in de energietransitie. Daarbij is ook aangemerkt dat deze regeling samenhangt
met de Europese Richtlijn energiebelastingen, waardoor het afschaffen of inperken
van deze vrijstellingen vooral zin heeft als dit door alle lidstaten wordt toegepast.
De Europese Commissie heeft in de herziening van de Richtlijn energiebelastingen voorgesteld
om de accijnsvrijstelling voor de intra EU scheepvaart te laten vervallen. Nederland
kijkt hier positief kritisch naar zoals ook beschreven in het BNC-fiche bij de Richtlijn
energiebelastingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3187).
De huidige accijnstarieven (dan wel te lezen als vrijstellingen) in Nederland zijn
voor de brandstoffen die de scheepvaart normaliter gebruikt voor het jaar 2021 als
volgt:
– Benzine gelood, € 905,54 per 1.000 liter
– Benzine ongelood, € 813,14 per 1.000 liter
– Gasolie, € 521,68 per 1.000 liter
– Zware stookolie, € 38,36 per 1.000 kilogram.
Het is mogelijk een accijnsvrijstelling te hanteren naast een energiebelasting. De
Richtlijn Energiebelastingen geeft EU-lidstaten momenteel nog de ruimte voor belastingvrijstelling
voor onder andere brandstof.
Kan de Minister aangeven of de accijnsvrijstelling op brandstof alleen gaat gelden
voor brandstof gebruikt in EUwateren of in de economische zone? Zo ja, hoe zal hierop
worden toegezien?
Antwoord
De huidige accijnsvrijstelling op brandstof voor de scheepvaart geldt in alle wateren.
In het richtlijnvoorstel vervalt de vrijstelling voor intra-EU binnenvaart en zeevaart,
inclusief visserij en waterbouw. Daarnaast wordt toegestaan om op scheepvaart van
en naar havens buiten Europa eveneens accijns en energiebelasting te heffen. Indien
er een onderscheid gaat gelden tussen intra-EU scheepvaart en scheepvaart van en naar
havens buiten Europa, zal daarop worden gehandhaafd. Zoals in het BNC-fiche herziening
richtlijn energiebelastingen is aangegeven is dit een aandachtspunt, omdat het onderscheid
in de praktijk moeilijk te maken zal zijn.
Deelt de Minister het inzicht dat Europa moet inzetten op het stopen van elke vorm
van belasting- en accijnsvrijstelling en subsidies op fossiele brandstoffen, ongeacht
de uitkomst van de onderhandelingen met betrekking tot de Richtlijn Energiebelastingen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals hierboven aangegeven is het kabinet voorstander van het meer in lijn brengen
van energiebelastingen met klimaatdoelen, door verhoging van minimumtarieven en vermindering
van ruimte voor vrijstellingen.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
Het lid van de BBB is blij om te lezen dat er meer lidstaten zijn die inbrengen dat
zij level playing field belangrijk achten in het kader van Europees beleid, iets dat
BBB onderschrijft. Kan de Minister aangeven welke aanvullende maatregelen zij nodig
ziet om de marktpositie van boeren en tuinders te versterken? En is zij bereid om
met andere lidstaten ervoor te pleiten integraal, dus daar waar het gaat om oneerlijke
handelspraktijken maar óók het level playing field tussen lidstaten, de positie van
boeren te versterken? Kan de Minister haar antwoord toelichten?
Antwoord
De van-boer-tot-bord-strategie (F2F) biedt belangrijke aanknopingspunten om de positie
van de boer in de keten op een Europees niveau verder te versterken. Zo worden de
mededingingsregels voor collectieve initiatieven die duurzaamheid in toeleveringsketens
bevorderen verduidelijkt, wordt toegezien op de uitvoering van de Richtlijn inzake
oneerlijke handelspraktijken, en worden landbouwregels genoemd die de positie van
boeren (bijv. producenten van producten met geografische aanduidingen), hun coöperaties
en producentenorganisaties in de voedselvoorzieningsketen versterkt. In de discussies
over F2F zal ik het belang van een sterke positie van de boer in de keten blijven
benadrukken en hiervoor blijven pleiten, want ik ben ervan overtuigd dat een goed
verdienvermogen – en daarmee een sterke positie in de keten – belangrijk is voor het
slagen van de F2F.
In dit kader is het goed om op te merken dat op 19 oktober 2020 door de Landbouw-
en Visserijraad de raadsconclusies over de F2F-strategie zijn aangenomen. Daarin heeft
de Raad het belang onderschreven van het waarborgen van een billijk inkomen voor primaire
producenten voor een succesvolle overgang naar een duurzaam voedselsysteem, net als
de hierboven genoemde, in de «van boer tot bord»-strategie aangekondigde maatregelen.
Verder is het goed om op te merken dat de aanleiding voor de Commissie om te komen
tot de Europese Richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken was gelegen in minimale
harmonisatie binnen de EU van nationale wet- en regelgeving op dit gebied, oftewel
om hiermee een gelijker speelveld te creëren. Veel lidstaten hadden namelijk al wet-
en regelgeving op het gebied van oneerlijke handelspraktijken, waarbij de ene lidstaat
verder ging dan de andere. Met de richtlijn wordt een zekere minimale harmonisatie
geboden t.b.v. het gelijke speelveld.
Tot slot wijs ik op het belang van de huidige Europese Uitvoeringsverordening «Markttransparantie».
Achterliggend idee hierbij is dat onvoldoende transparantie van de markt en een ongelijke
verdeling van informatie kunnen leiden tot inefficiënte markten waarop degenen met
de beste informatie onevenredig veel macht kunnen verwerven. De Europese Uitvoeringsverordening
is erop gericht om voor veel landbouwproducten prijzen en andere marktinformatie bekend
te maken. Daartoe moeten lidstaten aan de Europese Commissie extra informatie (met
name over inkoop- en verkoopprijzen) over een aantal landbouwproducten verstrekken.
Door transparante prijs- en marktinformatie worden producenten van landbouwproducten
in staat gesteld om, gezien ontwikkelingen op de markt, betere productie- en investeringsbeslissingen
te nemen.
Voor een overzicht van de inzet van het kabinet ter versterking van de positie van
boeren verwijs ik verder naar de Agrarische Ondernemerschapsagenda die ik oktober
2020 naar uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 32 670, nr. 199).
En hoe ziet de Minister dat in het licht van de verschillende Nationaal Strategische
Plannen, die zullen worden opgeleverd door verschillende lidstaten. Is de Minister
het met BBB eens dat ook daar ongelijkheid in de positie van boeren op kan treden?
Antwoord
De Nationaal Strategische Plannen die lidstaten opstellen zijn alle gebaseerd op dezelfde
Europese regelgeving, vastgelegd in de GLB-basisverordeningen. Dat is ook de essentie
van het GLB, een gemeenschappelijk landbouwbeleid voor alle EU-boeren. In het toekomstige
GLB komt er voor lidstaten wel ruimte om in de NSP’s een uitwerking te zoeken die
is toegespitst op de nationale en regionale omstandigheden en uitdagingen in hun lidstaat.
Die omstandigheden en uitdagingen zijn immers niet identiek in bijvoorbeeld Nederland,
Finland of Spanje, waardoor ook de concrete vertaling en invulling van de gemeenschappelijke
afspraken voor boeren zullen verschillen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier