Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Wijziging Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3228
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 november 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 3 september 2021 over het Fiche: Wijziging
Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3174).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 oktober 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 17 november 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Wijziging Verordening
terbeschikkingstelling eigen middelen. Deze leden zien het voorstel van de Europese
Commissie als een stap in de goede richting en hebben nog enkele vragen.
Volgens het kabinet functioneert de vertragingsrente onder de huidig geldende regels
nog niet naar behoren. Zo komen in de praktijk nog steeds hoge rentebetalingen voor
door de toepassing van de vertragingsrente met terugwerkende kracht, ongeacht de oorzaak
van de late betaling. Kan het kabinet aangeven in hoeverre dit geldt voor Nederland?
Hoeveel rentebetalingen heeft Nederland in dit kader moeten voldoen? Hoe verhoudt
dit bedrag zich tot de hogere afdrachten op grond van het bruto nationaal inkomen
van de lidstaten ter compensatie van de gemiste renteopbrengsten door de Europese
Commissie?
Deze leden constateren dat er een mogelijkheid is om betalingen aan de Europese Commissie
onder voorbehoud te doen. Ontvangt een lidstaat dan ook rente van de Europese Commissie
over deze onterechte betalingen wanneer achteraf blijkt dat een lidstaat deze betalingen
niet is verschuldigd?
Tot slot zien de leden van de VVD-fractie net als het kabinet graag concrete voorwaarden
opgenomen voor de herzieningsprocedure.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het fiche inzake de Wijziging
Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen en kunnen zich in grote lijnen vinden
in de kritische houding van het kabinet. Deze leden hebben enkele vragen ter verduidelijking.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om nader toe te lichten op welke wijze
een verordening regelgeving is die aan interpretatie onderhevig is, gezien de directe
doorwerking hiervan in nationaal recht.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of zij het goed begrijpen dat aanpassing
van het plafond van de vertragingsrente voor betalingen vóór 1 oktober 2016 betekent
dat het plafond van 16% van toepassing is, ongeacht of de lidstaten zich bewust waren
van de betalingsverplichting of niet, en daarmee een verruiming betekent. Indien deze
leden het juist zien, begrijpen deze leden dat het kabinet positief is over deze maatregel.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of dit nog gevolgen zou hebben gehad
met betrekking tot de recente naheffing van de Europese Commissie aan Nederland inzake
de antidumpingheffing over zonnepanelen die vanaf 2015 door Nederland had moeten worden
toegepast.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet aan te geven hoe de procedure eruit
ziet wanneer Nederland of een lidstaat het niet eens is met de door de Europese Commissie
opgelegde afdracht.
Kan het kabinet aangeven hoe in de aanpassing van de verordening dit proces wordt
geformaliseerd en waar dat dan gaat verschillen van het bestaande proces?
Deze leden constateren dat het kabinet op dit moment geen beoordeling kan maken over
een eigen gecentraliseerde eigenmiddelenrekening van de Europese Commissie. Toch vragen
de leden van de CDA-fractie het kabinet de bevoegdheden rondom een gecentraliseerde
eigenmiddelenrekening voor de Europese Commissie toe te lichten en wat dit voor de
lidstaten betekent. Deze leden vragen of dit betekent dat de Europese Commissie meer
autonomie lijkt te krijgen op deze manier en dit dus feitelijk een overdacht van soevereiniteit
over de Europese eigen middelen is. Wat gebeurt er met de eigenmiddelenrekeningen
van de lidstaten? Indien het niet mogelijk is om dit in dit schriftelijk overleg nader
toe te lichten, verzoeken deze leden het kabinet hierover nadere informatie bij de
Europese Commissie op te vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen zijn van het verhogen van het drempelbedrag
voor kwijtschelden van rente verschuldigd door lidstaten van € 500 naar € 1.000. Kan
het kabinet toelichten wat dit precies betekent en waarom het kabinet hier positief
in staat?
De leden van de CDA-fractie constateren dat er is geen impact assessment door de Europese
Commissie is uitgevoerd. Zij vragen of dat toch niet wenselijk zou zijn en indien
dit het geval is, om de Europese Commissie daarom te verzoeken. Deze leden vragen
het kabinet bovendien wat de aanpassingen van de verordening als gevolg hebben voor
het zogenaamde «Rotterdam effect» namelijk de meerwaarde van Nederland om een «port
of Europe» te zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om toe te lichten hoe de antimisbruikbepalingen
bij het niet naleven van de regels eruit zouden moeten zien.
Kan het kabinet aan deze leden voorts aangeven of het kabinet zaken mist of overbodig
acht in het voorstel van de Europese Commissie met het oog op de Nederlandse inzet
dat het systeem van eigen middelen en terbeschikkingstelling daarvan eenvoudig, transparant
en voorspelbaar moet zijn en dat (financiële) prikkels goed belegd moeten zijn?
De leden van de CDA-fractie vragen tot slot wat het tijdpad is ten aanzien van doorvoering
van de wezenlijke aanpassingen van de terbeschikkingstelling eigen middelen. Op welke
termijn dient het kabinet zijn inzet opgenomen te krijgen in de plannen en wanneer
wordt de Kamer van de voortgang en resultaten daarvan op de hoogte gesteld?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Wijziging Verordening
terbeschikkingstelling eigen middelen. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Europese Commissie de voorwaarde wenst te
schrappen waarbij het plafond van vertragingsrente van 16 procentpunten op jaarbasis
ook gaat gelden op eigen middelen die zijn verschuldigd vóór 1 oktober 2016 (de voorwaarde
dat lidstaten zich op dat moment nog niet bewust waren van de betalingsverplichting).
Tevens lezen deze leden dat het kabinet van mening is dat het wenselijk is dat de
regels rond de vertragingsrente worden aangescherpt. Wat is de reden om de voorwaarde
te schrappen? Hoe apprecieert het kabinet de wens om de genoemde voorwaarde te laten
vervallen?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het kabinet de voorgestelde tienjaarstermijn
waarna bedragen als «oninbaar» worden geacht apprecieert. Is dit volgens het kabinet
een logische termijn, gezien de lengte van procedures?
De leden van de SGP-fractie hebben vraagtekens bij het voorstel van de Europese Commissie
om een eigen gecentraliseerde eigenmiddelenrekening in te stellen. Klopt het dat de
Europese Commissie geen enkele onderbouwing voor dit voorstel heeft gegeven? In hoeverre
wordt door de gecentraliseerde eigenmiddelenrekening de positie van de Europese Commissie
verstevigd?
Tevens vragen deze leden het kabinet welke schriftelijke vragen het kabinet aan de
Europese Commissie heeft gesteld over dit thema en samen met welke lidstaten.
De leden van de fractie van de SGP lezen dat het kabinet de proportionaliteit van
het voorstel positief acht. Tegelijk lezen deze leden dat het kabinet bij diverse
onderdelen terechte vraagtekens plaatst, bijvoorbeeld bij de voorgestelde aanpassingen
rond de herzieningsprocedure, waardoor het doel en de gevolgen van de wijzigingen
lastig te meten zijn. Waarom ziet het kabinet de proportionaliteit van het voorstel
alsnog als positief? Past het in dit geval niet om een voorbehoud te maken op de proportionaliteit,
nu doel en effecten nog niet helemaal helder zijn?
II Reactie van de Minister
Met interesse heeft het kabinet kennisgenomen van de vragen die door verschillende
fracties zijn gesteld naar aanleiding van het fiche van 3 september 2021 betreffende
de wijziging van de Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3174). Onderstaand wordt bij de beantwoording de volgorde van het verslag aangehouden.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Wijziging Verordening
terbeschikkingstelling eigen middelen. Deze leden zien het voorstel van de Europese
Commissie als een stap in de goede richting en hebben nog enkele vragen.
Volgens het kabinet functioneert de vertragingsrente onder de huidig geldende regels
nog niet naar behoren. Zo komen in de praktijk nog steeds hoge rentebetalingen voor
door de toepassing van de vertragingsrente met terugwerkende kracht, ongeacht de oorzaak
van de late betaling. Kan het kabinet aangeven in hoeverre dit geldt voor Nederland?
Hoeveel rentebetalingen heeft Nederland in dit kader moeten voldoen? Hoe verhoudt
dit bedrag zich tot de hogere afdrachten op grond van het bruto nationaal inkomen
van de lidstaten ter compensatie van de gemiste renteopbrengsten door de Europese
Commissie?
Ook Nederland heeft te maken met vertragingsrente die met terugwerkende kracht wordt
berekend vanaf het moment dat de traditionele eigen middelen (TEM) verschuldigd zouden
zijn. Een voorbeeld is de casus over de import van zonnepanelen. Nederland werd in
april 2019 op de hoogte gebracht van de andere interpretatie van de douanewetgeving
door de Commissie, terwijl de vertragingsrente wordt berekend vanaf juni 2015. Om
verdere oploop van de rente te voorkomen, heeft Nederland de hoofdsom onder voorbehoud
ter beschikking gesteld. De renterekening is nog niet ontvangen en niet onder voorbehoud
betaald.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de daadwerkelijke rentebetalingen in de
afgelopen jaren. Uw Kamer is via verschillende kamerbrieven geïnformeerd over enkele
actuele casussen, naast de zonnepanelen casus ook de casus van textiel/schoenen en
de zogeheten LGO-zaak.1
2.De potentieel verschuldigde vertragingsrente ten aanzien van deze drie casussen is
niet in onderstaande tabel opgenomen. Voor de eerste twee dossiers is (nog) geen renterekening
ontvangen. De rente voor de LGO-zaak is nog niet betaald omdat deze wordt betwist.
Tabel 1: overzicht nabetaalde vertragingsrente 2016–2020
Nabetaalde vertragingsrente
(in mln. euro)
2016
2017
2018
2019
2020
2,4
2,9
0,1
7,6
7,3
De afdrachten op basis van het bruto nationaal inkomen (bni) vormen het sluitstuk
van de begroting van de Europese Unie. Dat wil zeggen dat alle uitgaven die niet gedekt
worden door de opbrengst van andere eigen middelen (waaronder de invoerrechten) of
overige inkomsten (waaronder vertragingsrente) door de bni-afdrachten worden gedekt.
Indien blijkt dat een of meerdere lidstaten te weinig invoerrechten hebben afgedragen,
en zij deze verschuldigde invoerrechten alsnog betalen met de daarover verschuldigde
vertragingsrente, dan leidt dit tot een verlaging van de benodigde bni-afdracht van
de lidstaten.
Deze leden constateren dat er een mogelijkheid is om betalingen aan de Europese Commissie
onder voorbehoud te doen. Ontvangt een lidstaat dan ook rente van de Europese Commissie
over deze onterechte betalingen wanneer achteraf blijkt dat een lidstaat deze betalingen
niet is verschuldigd?
Nee, een lidstaat ontvangt geen rente over reeds gedane betalingen wanneer blijkt
dat deze bedragen niet verschuldigd waren. Het maakt daarbij geen verschil of deze
betaling al dan niet onder voorbehoud is gemaakt.
Tot slot zien de leden van de VVD-fractie net als het kabinet graag concrete voorwaarden
opgenomen voor de herzieningsprocedure.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het fiche inzake de Wijziging
Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen en kunnen zich in grote lijnen vinden
in de kritische houding van het kabinet. Deze leden hebben enkele vragen ter verduidelijking.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om nader toe te lichten op welke wijze
een verordening regelgeving is die aan interpretatie onderhevig is, gezien de directe
doorwerking hiervan in nationaal recht.
Europese regels die rechtstreeks van toepassing zijn in Nederland moeten net als Nederlandse
regels worden geïnterpreteerd en uitgevoerd. Bij het uitvoeren van een Europese verordening
is het daarmee onvermijdelijk dat een specifieke interpretatie van de juridische tekst
wordt gehanteerd. In de onderhavige verordening zijn deze regels complex, niet altijd
eenduidig en daarmee voor verschillende interpretaties vatbaar. Een voorbeeld is «oninbare
bedragen», waarvoor een uitzondering geldt waardoor deze niet ter beschikking gesteld
hoeven te worden aan de Unie. De uitzondering is van toepassing als deze bedragen
niet kunnen worden geïnd door overmacht of om andere redenen die niet aan een lidstaat
zijn te wijten. Een lidstaat en de Commissie kunnen van mening verschillen of aan
deze voorwaarde wordt voldaan.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of zij het goed begrijpen dat aanpassing
van het plafond van de vertragingsrente voor betalingen vóór 1 oktober 2016 betekent
dat het plafond van 16% van toepassing is, ongeacht of de lidstaten zich bewust waren
van de betalingsverplichting of niet, en daarmee een verruiming betekent. Indien deze
leden het juist zien, begrijpen deze leden dat het kabinet positief is over deze maatregel.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet of dit nog gevolgen zou hebben gehad
met betrekking tot de recente naheffing van de Europese Commissie aan Nederland inzake
de antidumpingheffing over zonnepanelen die vanaf 2015 door Nederland had moeten worden
toegepast.
Het plafond van 16 procentpunten is, onder het voorstel, van toepassing op alle middelen
van nog niet afgeronde zaken, ongeacht de datum van bewustwording van de lidstaten
over de betalingsverplichting.
Nederland is nog in gesprek met de Commissie over de omvang en verschuldigdheid van
de hoofdsom. De vertragingsrenterekening is nog niet ontvangen. De voorgestelde wijziging
van de renteregel heeft volgens het kabinet geen impact op de casus zonnepanelen.
Deze casus betreft een recente naheffing van TEM over zonnepanelen die vanaf 2015
in Nederland in het vrije verkeer zijn gebracht. De bevinding hierop is bekend geworden
na oktober 2016. Het kabinet gaat er daarom van uit dat de plafonnering van 16 procentpunten
geldt voor het volledige bedrag aan potentieel verschuldigde vertragingsrente, ook
onder de huidig geldende regels.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet aan te geven hoe de procedure eruit
ziet wanneer Nederland of een lidstaat het niet eens is met de door de Europese Commissie
opgelegde afdracht. Kan het kabinet aangeven hoe in de aanpassing van de verordening
dit proces wordt geformaliseerd en waar dat dan gaat verschillen van het bestaande
proces?
Indien een lidstaat en de Commissie verschillen van mening over de verschuldigdheid
van TEM-afdrachten kan een lidstaat ervoor kiezen dit bedrag niet te betalen en het
gesprek met de Commissie hierover aan te gaan. Tijdens deze gesprekken loopt de vertragingsrente
op. Een lidstaat kan er onder de huidige regelgeving ook voor kiezen om het bedrag
onder voorbehoud beschikbaar te stellen. Hierdoor wordt de oploop van de rente gestuit.
Vervolgens dient de Commissie een «constructieve dialoog» met de lidstaat aan te gaan
over het geschil. Indien een lidstaat en de Commissie geen overeenstemming bereiken
tijdens deze gesprekken, kunnen één of beide partijen naar het Europees Hof van Justitie
(EHvJ) stappen. Een lidstaat kan daar op eigen initiatief een procedure starten wegens
onrechtvaardige verrijking van de Unie. De Commissie kan op haar beurt bij het Hof
een inbreukprocedure starten tegen de lidstaat. Met een inbreukprocedure kunnen lidstaten
verplicht worden Europese regelgeving alsnog goed en volledig toe te passen. Deze
stappen volgen echter niet expliciet uit de huidige verordeningen, maar zijn uitgelegd
in jurisprudentie uit juli 2020 (C-575/18 P3). De optie van betalen onder voorbehoud werd daarom in het verleden niet vaak toegepast.
Het voorliggende voorstel tot herziening van de regelgeving ziet, voor wat betreft
de procedure, met name in een formalisering van de huidige (mogelijke) praktijk, namelijk
de betalingen onder voorbehoud. Het voorstel voegt, naast het formeel opnemen van
deze mogelijkheid in de regelgeving, ook enkele procedures hieraan toe, zoals specifieke
termijnen voor het hoor- en wederhoor tussen lidstaten en Commissie na het maken van
de betaling onder voorbehoud.
Deze leden constateren dat het kabinet op dit moment geen beoordeling kan maken over
een eigen gecentraliseerde eigenmiddelenrekening van de Europese Commissie. Toch vragen
de leden van de CDA-fractie het kabinet de bevoegdheden rondom een gecentraliseerde
eigenmiddelenrekening voor de Europese Commissie toe te lichten en wat dit voor de
lidstaten betekent. Deze leden vragen of dit betekent dat de Europese Commissie meer
autonomie lijkt te krijgen op deze manier en dit dus feitelijk een overdacht van soevereiniteit
over de Europese eigen middelen is. Wat gebeurt er met de eigenmiddelenrekeningen
van de lidstaten? Indien het niet mogelijk is om dit in dit schriftelijk overleg nader
toe te lichten, verzoeken deze leden het kabinet hierover nadere informatie bij de
Europese Commissie op te vragen.
Bij de eigenmiddelrekeningen betreft het de praktische inrichting van het kasmanagement
tussen lidstaten en de Commissie. De invulling hiervan heeft geen invloed op de totale
hoeveelheid afdrachten die een lidstaat is verschuldigd aan de Europese Unie op basis
van het Eigenmiddelenbesluit. Het betreft hier de praktische uitvoering (met name
hoe en op welke moment) van het ter beschikking stellen van de kasmiddelen voor deze
afdrachten.
Iedere lidstaat heeft een eigenmiddelenrekening waarop zij de kasmiddelen voor de
afdrachten ter beschikking stelt aan de Europese Unie. Over het jaar heen worden door
lidstaten, gefaseerd, kasmiddelen op verzoek op deze rekeningen gezet, waarna de Commissie
deze kasmiddelen kan opnemen van deze rekeningen en vervolgens gebruikt om betalingen
te verrichten voor de verschillende Europesen programma’s en fondsen. Onder de huidige
regelgeving is elke lidstaat verplicht een dergelijke rekening aan te houden bij de
eigen schatkist of centrale bank. Deze rekening is op naam van de Commissie en dient
in de nationale valuta van de lidstaat aangehouden te worden. Wanneer de Commissie
kasmiddelen nodig heeft om betalingen te maken stuurt zij een bericht hierover naar
de lidstaten. Een lidstaat heeft, na dit bericht van de Commissie, gemiddeld enkele
dagen de tijd om te zorgen voor voldoende kasmiddelen op de eigenmiddelenrekening.
In het algemeen geldt dat, mede vanuit efficiëntieoverwegingen, de lidstaten op dat
moment ook pas middelen «storten» op deze rekeningen en deze op dat moment financieren
binnen het reguliere kasmanagement van de overheid.
Bovendien is de werking van de eigenmiddelenrekeningen gebonden aan voorwaarden. De
Commissie mag bijvoorbeeld de kasgelden niet vroegtijdig van deze rekeningen halen,
maar alleen voor het vrijwel direct financieren van betalingen. Ook moet de Commissie
de kasmiddelen min of meer evenredig ophalen van de rekeningen bij de 27 lidstaten.
In de praktijk kiezen lidstaten voor een verschillende invulling van de eigenmiddelenrekening;
sommige lidstaten houden de rekening aan bij de centrale bank, anderen bij de eigen
schatkist. Enkele lidstaten houden hun rekeningen aan in zowel nationale valuta als
euro’s. Deze verschillende invullingen zorgen voor een complex systeem van de kasgelden
op de eigenmiddelenrekeningen.
De Commissie geeft in het voorstel tot herziening van de MAR geen onderbouwing voor
de daarin geïntroduceerde optie van een centrale eigenmiddelenrekening van de Commissie.
In ambtelijke Raadswerkgroepen heeft de Commissie aangegeven dat het huidige kassysteem
enkele nadelen bevat, bijvoorbeeld betreffende de voorspelbaarheid voor lidstaten
van de timing, regelmaat en omvang van de gevraagde kastransacties. Het kabinet verwacht
dat het de optie van een centrale eigenmiddelenrekening een van de mogelijkheden betreft
om de complexiteit van het systeem te verminderen. Bijvoorbeeld om lidstaten meer
voorspelbaarheid te geven over de timing, regelmaat en omvang van de gevraagde kastransacties.
Indien de Commissie in de toekomst het systeem van eigenmiddelenrekeningen wil herzien,
dan zal het kabinet zich ervoor inzetten om eerst een probleemanalyse uit te voeren
en eventueel ook andere opties te verkennen voor het verbeteren van het huidige systeem.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen zijn van het verhogen van het drempelbedrag
voor kwijtschelden van rente verschuldigd door lidstaten van € 500 naar € 1.000. Kan
het kabinet toelichten wat dit precies betekent en waarom het kabinet hier positief
in staat?
Indien de door de lidstaat verschuldigde vertragingsrente minder dan 1.000 euro betreft
hoeft een lidstaat deze, onder dit voorstel, niet te betalen. In de huidig geldende
regelgeving geldt een bedrag van 500 euro. De drempel voor kwijtschelding wordt dus
verhoogd.
Het kabinet staat hier positief tegenover omdat het een relatief klein bedrag betreft
zonder materiële impact op de begroting die wel zorgt voor een afname van het aantal
financiële transacties en communicatie tussen de lidstaten en de Commissie.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er is geen impact assessment door de Europese
Commissie is uitgevoerd. Zij vragen of dat toch niet wenselijk zou zijn en indien
dit het geval is, om de Europese Commissie daarom te verzoeken. Deze leden vragen
het kabinet bovendien wat de aanpassingen van de verordening als gevolg hebben voor
het zogenaamde «Rotterdam effect» namelijk de meerwaarde van Nederland om een «port
of Europe» te zijn.
Een impact assessment, oftewel effectbeoordeling, is verplicht voor Commissie-initiatieven
waarvan aanzienlijke economische, sociale en milieugevolgen worden verwacht. Hiervan
is in het huidige voorstel geen sprake.
De voorgestelde aanpassingen in de verordening gaan over de manier waarop de eigen
middelen ter beschikking worden gesteld aan de Unie. Daarmee hebben de aanpassingen
geen gevolgen voor de positie van Nederland als belangrijke logistieke hub. Wel is
het zo dat door de positie van Nederland als logistieke hub, en de positieve impact
hiervan op de Nederlandse economie, Nederland relatief veel invoerrechten heft en
daarmee een relatief groot bedrag aan traditionele eigen middelen ter beschikking
stelt aan de Unie. Daarom is de verordening zelf wel van groot belang voor Nederland.
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet om toe te lichten hoe de antimisbruikbepalingen
bij het niet naleven van de regels eruit zouden moeten zien.
Het kabinet heeft in zijn appreciatie van het voorstel in het BNC-fiche aangegeven
dat er antimisbruikbepalingen nodig zijn wanneer de regels voor de vertragingsrente
worden ingeperkt over te laat afgedragen traditionele eigen middelen. Deze antimisbruikmaatregelen
moeten ervoor zorgen dat een lidstaat in gevallen waarbij hij redelijkerwijs op de
hoogte had moeten zijn van een afdrachtverplichting ook vertragingsrente betaalt.
Hoe zo’n antimisbruikbepaling eruit zou moeten zien, hangt af van de nieuwe vormgeving
van de vertragingsrente. Bijvoorbeeld de definitie van de situaties waarop de vertragingsrente
van toepassing is.
Kan het kabinet aan deze leden voorts aangeven of het kabinet zaken mist of overbodig
acht in het voorstel van de Europese Commissie met het oog op de Nederlandse inzet
dat het systeem van eigen middelen en terbeschikkingstelling daarvan eenvoudig, transparant
en voorspelbaar moet zijn en dat (financiële) prikkels goed belegd moeten zijn?
Het kabinet is van mening dat de vastlegging in wet- en regelgeving en de uitbreiding
van de voorwaarden en procedures van de constructieve dialoog nog onvoldoende waarborgen
voor lidstaten bevatten. Zo ziet het kabinet graag concretere voorwaarden opgenomen
voor de herzieningsprocedure, bijvoorbeeld een formele vastlegging van het start-
en eindpunt van deze procedure. Daarbij ziet het kabinet ook ruimte voor een betere
en evenwichtigere balans tussen de Commissie en lidstaten als partijen in een geschil,
bijvoorbeeld betreffende de reactietermijnen die worden gehanteerd voor beide partijen.
Voorts ziet kabinet in de verordening ook graag extra procedures opgenomen over de
communicatie en interactie tussen lidstaten en de Commissie tijdens de constructieve
dialoog.
Het kabinet ziet verder nog graag verdergaande aanpassingen om de gewenste werking
van het instrument vertragingsrente te verbeteren. Hierbij gaat het onder meer over
de berekening van vertragingsrente wanneer vertragingen buiten de invloedssfeer van
de lidstaten liggen.
Dit zijn voor het kabinet de belangrijkste zaken die in het voorstel ontbreken of
nog onvoldoende zijn uitgewerkt om te komen tot een systeem van eigen middelen en
terbeschikkingstelling die eenvoudig, transparant en voorspelbaar is en waar (financiële)
prikkels goed belegd zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen tot slot wat het tijdpad is ten aanzien van doorvoering
van de wezenlijke aanpassingen van de terbeschikkingstelling eigen middelen. Op welke
termijn dient het kabinet zijn inzet opgenomen te krijgen in de plannen en wanneer
wordt de Kamer van de voortgang en resultaten daarvan op de hoogte gesteld?
Op het moment van schrijven vinden besprekingen over het voorstel plaats in de ambtelijke
Raadswerkgroep Eigen Middelen. Er is op dit moment nog geen afrondingsdatum voorzien
voor de herziening van de verordening. Het kabinet zal de Kamer via de reguliere wegen
voorzien van relevante informatie over de voortgang, bijvoorbeeld via de geannoteerde
agenda bij behandeling van het voorstel in de Ecofinraad.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Wijziging Verordening
terbeschikkingstelling eigen middelen. Deze leden hebben daarover enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Europese Commissie de voorwaarde wenst te
schrappen waarbij het plafond van vertragingsrente van 16 procentpunten op jaarbasis
ook gaat gelden op eigen middelen die zijn verschuldigd vóór 1 oktober 2016 (de voorwaarde
dat lidstaten zich op dat moment nog niet bewust waren van de betalingsverplichting).
Tevens lezen deze leden dat het kabinet van mening is dat het wenselijk is dat de
regels rond de vertragingsrente worden aangescherpt. Wat is de reden om de voorwaarde
te schrappen? Hoe apprecieert het kabinet de wens om de genoemde voorwaarde te laten
vervallen?
De Commissie geeft bij het voorstel aan het huidige complexe systeem van toepasbare
rente te willen vereenvoudigen. Onderdeel van deze vereenvoudiging is het ook van
toepassing laten zijn van de plafonnering van vertragingsrente voor oktober 2016 indien
een lidstaat op dat moment wél bewust was van de betalingsverplichting. Het kabinet
is positief hierover omdat deze regel onredelijk hoge rentes op vertragingen buiten
invloed van de lidstaat kan beperken. Tevens is het kabinet van mening dat een jaarlijks
percentage van maximaal 16 procentpunten voldoende prikkel blijft bieden voor lidstaten
om zo snel mogelijk tot betaling over te gaan. Wel meent het kabinet dat een verdere
aanscherping van het instrument vertragingsrente nodig is.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het kabinet de voorgestelde tienjaarstermijn
waarna bedragen als «oninbaar» worden geacht apprecieert. Is dit volgens het kabinet
een logische termijn, gezien de lengte van procedures?
Hoewel het merendeel van de juridische procedures binnen tien jaar wordt afgerond,
komt het voor dat procedures langer duren. In dat geval wordt volgens het voorstel
het daarmee gemoeide bedrag oninbaar geacht. Daarna dient de lidstaat te beoordelen
of het bedrag niet is geïnd bij de schuldenaar om redenen die zijn toe te schrijven
aan de lidstaat, waardoor een lidstaat deze middelen alsnog moet afdragen en daarover
vertragingsrente verschuldigd is. Wanneer na deze 10 jaar uit de juridische procedure(s)
blijkt dat er toch geen sprake was van een douaneschuld, kan de afdracht onder voorwaarden
worden gecorrigeerd.
Het kabinet merkt op dat, wanneer er nog een procedure loopt, de invordering bij de
schuldenaars niet kan worden afgerond. In sommige gevallen is het wel mogelijk om
een oordeel te vellen over de oninbaarheid.
Overigens is het kabinet er nog niet van overtuigd dat het systeem van de traditionele
eigen middelen efficiënter wordt met de introductie van deze 10-jaarstermijn. Hierbij
onderschrijft het kabinet de opinie van de Europese Rekenkamer (ERK) over het voorstel
waarin zij stelt dat4 het management van de B-boekhouding fundamenteel beter moet. In deze B-boekhouding
worden onder andere de vermoedelijk oninbare bedragen opgenomen. Het kabinet is van
mening dat er sneller duidelijk moet worden of een bedrag terecht in de B-boekhouding
is opgenomen en (nog) niet hoeft te worden afgedragen. Ook de ERK pleit voor duidelijkere
regels vanuit de Commissie en doorlopende ondersteuning van de Commissie richting
de lidstaten.
De leden van de SGP-fractie hebben vraagtekens bij het voorstel van de Europese Commissie
om een eigen gecentraliseerde eigenmiddelenrekening in te stellen. Klopt het dat de
Europese Commissie geen enkele onderbouwing voor dit voorstel heeft gegeven? In hoeverre
wordt door de gecentraliseerde eigenmiddelenrekening de positie van de Europese Commissie
verstevigd?
Bij de eigenmiddelrekeningen betreft het de praktische inrichting van het kasmanagement
tussen lidstaten en de Commissie. De invulling hiervan heeft geen invloed op de totale
hoeveelheid afdrachten die een lidstaat is verschuldigd aan de Europese Unie op basis
van het Eigenmiddelenbesluit. Het betreft hier de praktische uitvoering (met name
hoe en op welke moment) van het ter beschikking stellen van de kasmiddelen voor deze
afdrachten.
Iedere lidstaat heeft een eigenmiddelenrekening waarop zij de kasmiddelen voor de
afdrachten ter beschikking stelt aan de Europese Unie. Over het jaar heen worden door
lidstaten, gefaseerd, kasmiddelen op verzoek op deze rekeningen gezet, waarna de Commissie
deze kasmiddelen kan opnemen van deze rekeningen en vervolgens gebruikt om betalingen
te verrichten voor de verschillende Europesen programma’s en fondsen. Onder de huidige
regelgeving is elke lidstaat verplicht een dergelijke rekening aan te houden bij de
eigen schatkist of centrale bank. Deze rekening is op naam van de Commissie en dient
in de nationale valuta van de lidstaat aangehouden te worden. Wanneer de Commissie
kasmiddelen nodig heeft om betalingen te maken stuurt zij een bericht hierover naar
de lidstaten. Een lidstaat heeft, na dit bericht van de Commissie, gemiddeld enkele
dagen de tijd om te zorgen voor voldoende kasmiddelen op de eigenmiddelenrekening.
In het algemeen geldt dat, mede vanuit efficiëntieoverwegingen, de lidstaten op dat
moment ook pas middelen «storten» op deze rekeningen en deze op dat moment financieren
binnen het reguliere kasmanagement van de overheid.
Bovendien is de werking van de eigenmiddelenrekeningen gebonden aan voorwaarden. De
Commissie mag bijvoorbeeld de kasgelden niet vroegtijdig van deze rekeningen halen,
maar alleen voor het vrijwel direct financieren van betalingen. Ook moet de Commissie
de kasmiddelen min of meer evenredig ophalen van de rekeningen bij de 27 lidstaten.
In de praktijk kiezen lidstaten voor een verschillende invulling van de eigenmiddelenrekening;
sommige lidstaten houden de rekening aan bij de centrale bank, anderen bij de eigen
schatkist. Enkele lidstaten houden hun rekeningen aan in zowel nationale valuta als
euro’s. Deze verschillende invullingen zorgen voor een complex systeem van de kasgelden
op de eigenmiddelenrekeningen.
De Commissie geeft in het voorstel tot herziening van de MAR geen onderbouwing voor
de daarin geïntroduceerde optie van een centrale eigenmiddelenrekening van de Commissie.
In ambtelijke Raadswerkgroepen heeft de Commissie aangegeven dat het huidige kassysteem
enkele nadelen bevat, bijvoorbeeld betreffende de voorspelbaarheid voor lidstaten
van de timing, regelmaat en omvang van de gevraagde kastransacties. Het kabinet verwacht
dat het de optie van een centrale eigenmiddelenrekening een van de mogelijkheden betreft
om de complexiteit van het systeem te verminderen. Bijvoorbeeld om lidstaten meer
voorspelbaarheid te geven over de timing, regelmaat en omvang van de gevraagde kastransacties.
Indien de Commissie in de toekomst het systeem van eigenmiddelenrekeningen wil herzien,
dan zal het kabinet zich ervoor inzetten om eerst een probleemanalyse uit te voeren
en eventueel ook andere opties te verkennen voor het verbeteren van het huidige systeem.
Tevens vragen deze leden het kabinet welke schriftelijke vragen het kabinet aan de
Europese Commissie heeft gesteld over dit thema en samen met welke lidstaten.
Het kabinet heeft de volgende schriftelijke vragen gesteld aan de Commissie over een
aantal aspecten betreffende een mogelijke centrale eigenmiddelenrekening van de Commissie.
In het algemeen hebben wij de Commissie verzocht wat de voor- en nadelen zijn van
een centrale eigenmiddelenrekening voor lidstaten en voor de Commissie zijn, inclusief
het algemene verzoek aan de Commissie om een toelichting te geven op het voorstel.
Daarnaast zijn vragen gesteld over het eigenaarschap van een centrale eigenmiddelenrekening,
over de verantwoordelijkheid voor eventuele (negatieve) rente op deze rekening en
over de invloed van het voorstel op de financiering van een centrale eigenmiddelenrekening
voor de lidstaten. Ook is toelichting gevraagd op de behandeling van wisselkoersverschillen,
de afspraken die gemaakt moeten worden over de uitvoering, en het beleggen van de
verantwoordelijkheden en welke partijen daarbij betrokken moeten zijn.
Nederland heeft deze vragen samen met 8 andere lidstaten schriftelijk toegezonden
aan de Commissie. Tijdens de behandelingen in de ambtelijke Raadswerkgroep Eigen Middelen
hebben meerdere lidstaten ook verder geïnformeerd naar de bedoeling en voorziene uitwerking
van het voorstel tot een centrale eigenmiddelenrekening voor de Commissie.
De leden van de fractie van de SGP lezen dat het kabinet de proportionaliteit van
het voorstel positief acht. Tegelijk lezen deze leden dat het kabinet bij diverse
onderdelen terechte vraagtekens plaatst, bijvoorbeeld bij de voorgestelde aanpassingen
rond de herzieningsprocedure, waardoor het doel en de gevolgen van de wijzigingen
lastig te meten zijn. Waarom ziet het kabinet de proportionaliteit van het voorstel
alsnog als positief? Past het in dit geval niet om een voorbehoud te maken op de proportionaliteit,
nu doel en effecten nog niet helemaal helder zijn?
Bij de beoordeling van de proportionaliteit van een voorstel van de Commissie gaat
het om de vragen of het optreden van de Commissie geschikt is om het doel te bereiken
en of het voorstel niet verder gaat dan noodzakelijk is.
Het voorstel heeft tot doel de voorspelbaarheid van de terbeschikkingstelling van
de eigen middelen aan de EU voor lidstaten te vergroten en (in de praktijk) bestaande
procedures te verduidelijken. Daarmee vormt het voorstel een verbetering van de huidige
situatie. Het voorstel is daarmee ook een stap in de richting naar het bereiken van
het uiteindelijke doel, al is het kabinet van mening dat verdere aanpassing van het
voorstel nog beter zou zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier