Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de verkenning eigen risico naar vaste eigen bijdragen en evaluatie naar financieel maatwerk door gemeenten
29 689 Herziening Zorgstelsel
Nr. 1133 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 oktober 2021
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 5 juli 2021 over de verkenning eigen
risico naar vaste eigen bijdragen en evaluatie naar financieel maatwerk door gemeenten
(Kamerstuk 29 689, nr. 1109).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 september 2021 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 26 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
8
II.
Reactie van de Minister
8
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verkenning en hebben nog een
aantal vragen en opmerkingen.
Genoemde leden zijn sowieso voor het bevriezen van het eigen risico, zodat oplopende
zorgkosten niet bij zieke mensen terechtkomen. Vooral middeninkomens kunnen hier volgens
deze leden de dupe van zijn, en dat willen de leden voorkomen. Zij willen kijken naar
een betere manier van bekostiging in de zorg. Dan is het ook logisch om te kijken
naar wat mensen zelf betalen, zoals het eigen risico. Deze leden willen dan ook kijken
naar de optie dat iedereen een eigen bijdrage betaalt per behandeling, met als maximum
de hoogte van het eigen risico. Deze verkenning levert hier een nuttige bijdrage aan.
Genoemde leden zijn echter wel van mening dat het aan een nieuw kabinet is om daarover
beslissingen te nemen en knopen door te hakken.
De leden van de VVD-fractie willen allereerst weten of er ook nog andere alternatieven
zijn dan de twee varianten die in de verkenning zijn geschetst, dan wel variaties
op of combinaties van deze varianten. Zo ja, welke zijn er?
Daarnaast vragen deze leden de Minister welke mogelijkheden tot keuzebegeleiding en
informatie over kosten bijvoorbeeld nu al kunnen bijdragen aan het keuzeproces van
de zorgvrager. Welke informatie heeft een zorgvrager nodig en op welke wijze kan hij
of zij deze informatie meenemen in het kiezen voor passende zorg? Welke eventuele
nadelen kleven er aan deze huidige mogelijkheden?
Genoemde leden willen graag een overzicht van de voor- en nadelen die de Minister
ziet aan de beide varianten die zijn bekeken, namelijk een vaste eigen bijdrage per
zorggebeurtenis en een vaste eigen bijdrage per diagnose-behandelcombinatie (dbc).
Wat kunnen de financiële gevolgen zijn voor patiënten, en specifiek gezien voor de
middeninkomens? Met name voor een vaste bijdrage per zorggebeurtenis is niet duidelijk
hoeveel mensen het raakt en over wat voor bedragen het gaat. Kan de Minister ook iets
zeggen over de gevolgen voor de nominale premie van de zorgverzekering?
De leden van de VVD-fractie willen weten of er echt niet meer gezegd kan worden over
de gevolgen op macroniveau. Het Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-advies dat zegt dat
de opbrengst van het eigen risico lager zal zijn dan nu het geval is (de huidige opbrengst
bedraagt 3,2 miljard euro per jaar), is natuurlijk een open deur.
Deze leden vragen de Minister of er iets meer gezegd kan worden over de gedragseffecten,
remgeldeffecten en zorgmijding in de beide varianten. Kan tevens een analyse gegeven
worden van de cumulatie van eigen bijdragen in de hele zorgketen?
Genoemde leden willen tot slot weten hoe de Minister de motie die is aangenomen bij
de wet voor het bevriezen van het eigen risico in 2022 met betrekking tot het eigen
risico in de GGZ (Kamerstuk 35 905, nr. 11) gaat uitvoeren. Wanneer kan de Kamer de uitkomst van de gesprekken verwachten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de verkenning van het eigen risico
naar vaste eigen bijdragen en de evaluatie naar financieel maatwerk door gemeenten.
Deze leden vragen de Minister wat de voorkeur is van de verschillende veldpartijen,
zoals de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Zorgverzekeraars Nederland
(ZN), de Nederlandse GGZ en de Patiëntenfederatie, bij de verschillende varianten
voor een alternatief van het eigen risico. Kan de Minister hier een opsomming van
maken? Zo nee, is hij bereid deze inventarisatie te doen bij de belangrijkste veldpartijen
en deze te delen met de Kamer?
Genoemde leden vragen de Minister daarnaast of er contact is geweest met de VNG (Vereniging
van Nederlandse Gemeenten) ten aanzien van het mogelijk veranderen van de systematiek
van het eigen risico of eigen betalingen. Mogelijk is het zo dat de VNG hier een rol
speelt in het geval dat zij nieuwe compensatiemechanismen ontwikkelen als het eigen
risico verandert. Ook het standpunt van de VNG is wat deze leden betreft interessant
om in ogenschouw te nemen.
De leden van de D66-fractie vragen of er een ambitie is vanuit de NZa of vanuit zorgpartijen
om in de toekomst af te stappen van de dbc-systematiek binnen de medisch specialistische zorg. Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen
en wat houden deze in?
Variant 2: Een vaste eigen bijdrage per dbc
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat het beoogde effect is van een eigen
betaling per dbc op het starten van een vervolg-dbc voor een ziekenhuisbehandeling.
Deze leden bemerken dat er ook vervolg-dbc’s, voor bijvoorbeeld een controle bij de
longarts, worden gestart, precies 181 dagen na de start van de vorige dbc. Als er
opnieuw een eigen betaling volgt bij de start van een vervolg-dbc, zou dit een prikkel
kunnen zijn voor de patiënt om te benadrukken dat een controle bezoek ook binnen de
180 dagen kan plaatsvinden of mogelijk bij de huisarts. Deze leden vragen de Minister
om een reactie hierop.
Daarnaast vragen zij de Minister hoeveel vervolg-dbc’s er jaarlijks worden gedeclareerd
in Nederland die louter een controlebezoek op de poli bevatten. Ook vragen zij hem
of bekend is bij hoeveel polibezoeken in het ziekenhuis er sprake is van een zogenoemd
hand-schud-consult, een consult zonder echte noodzaak.
De leden van de D66-fractie constateren dat bij een vaste eigen bijdrage per dbc vooraf
duidelijk is hoe hoog het bedrag is van de eigen bijdrage direct bij de start van
de behandeling. Wanneer dit bijvoorbeeld 100 euro is, is dit des te meer zo, omdat
in de ziekenhuiszorg er maar weinig dbc’s zijn die goedkoper zijn dan 100 euro. Geeft
de NZa een voorkeur aan voor de hoogte van dit bedrag, gegeven dit feit? Is het technisch
eenvoudiger om te kiezen voor 90 euro, 100 euro of 110 euro? Gegeven het feit dat
van tevoren duidelijk is hoe hoog een bijdrage bij start van een dbc is, vragen deze
leden of het technisch mogelijk is om direct bij de start dit bedrag te laten innen
door de zorgverzekeraar. Wordt, met andere woorden, de zorgverzekeraar op de hoogte
gebracht dat een dbc wordt gestart door een ziekenhuis (of zorgverlener)? Zo ja, klopt
het dat het vervolgens mogelijk moet zijn om direct de 100 euro te factureren richting
de patiënt? Zo nee, is dit wel volledig automatisch te bewerkstelligen, zoals de zorgverzekeraar
nu op de hoogte wordt gebracht zodra een dbc wordt gesloten?
De leden van de D66-fractie vragen welke varianten zijn onderzocht voor het vrijwillige
eigen risico. Immers, als er een vaste bijdrage van 100 euro per dbc wordt gevraagd
dan zijn theoretisch negen behandelingen nodig om het vrijwillige eigen risico van
885 euro vol te maken. Is het dan wenselijk om de vaste bijdrage per dbc te verhogen?
Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Welke andere alternatieven zijn er voor het
vrijwillige eigen risico binnen deze variant?
De leden van de D66-fractie vragen wat de financiële gevolgen zouden zijn als alleen
een vast bedrag per behandeling (dbc) wordt gevraagd, maar voor andere verrichtingen
binnen het eigen risico geen bijdrage meer wordt gevraagd (zoals aanvullend onderzoek
via de huisarts of medicatie). Is deze berekening te maken via Vektis, op basis van
het aantal losse verrichtingen die onder het eigen risico vallen? Zo ja, kunt u deze
uitvoeren?
Genoemde leden lezen dat overgaan tot een vaste bijdrage per dbc een ingrijpende wijziging
is in de systematiek van het eigen risico, en deze minstens twee jaar in beslag neemt.
Voor zorgaanbieders en verzekeraars kan de impact van een ingrijpende wijziging pas
bepaald worden als de uitwerking helder is. Daarna is er tijd nodig voor aanpassing
van de ICT en administratieve systemen. Kan de Minister nader ingaan welke ICT en
administratieve aanpassingen nodig zijn bij de zorgaanbieders en in hoeverre deze
ook ingrijpend zijn?
Deze leden vragen de Minister wanneer hij een antwoord van de NZa verwacht te ontvangen
op de motie van het lid Paulusma (D66) over een vaste eigen bijdrage per behandeling
in combinatie met het nieuwe zorgprestatiemodel van de GGZ.1 In hoeverre is het technisch mogelijk is om binnen het nieuwe zorgprestatiemodel
op een vergelijkbare wijze een bedrag te innen per behandeling? Deze leden zien in
dat dit niet via een dbc kan, maar wellicht wel op een andere manier.
Genoemde leden constateren dat een vaste bijdrage per dbc goed kan werken in geval
van ziekenhuisbehandelingen, maar dat er voor de ggz bijvoorbeeld al een uitdaging
ligt. Is er een opsomming van andere sectoren alwaar wel een eigen risico geldt, maar
waar een vaste bijdrage per dbc tot problemen kan leiden (zoals losse verrichtingen)?
Denk bijvoorbeeld aan behandelingen in de eerste lijn, vervolgonderzoeken in de tweede
lijn op aanvraag van de huisarts en medicatie. Hoe passen deze eigen betalingen binnen
deze variant?
Evaluatie financieel maatwerk door gemeenten
De leden van de D66-fractie lezen dat 85% van de gemeenten meer dan één compensatiemaatregel
inzetten om te komen tot financieel maatwerk. Zij lezen ook dat 95% van de gemeenten
een Gemeentepolis aanbieden als compensatiemaatregel. Zijn er gemeenten die geen compensatiemaatregel(en)
aanbieden? Is dit aandeel toegenomen in de afgelopen jaren en om welke redenen zijn
gemeenten recent gestopt met het inzetten van een compensatiemaatregel of een Gemeentepolis?
In hoeverre geldt het risico dat meer gemeenten die keuze zullen maken indien de gemeentelijke
financiën verder onder druk komen te staan? Welke actie onderneemt de Minister hierop?
Welk effect heeft dit op ingezetenen van gemeenten waar geen financieel maatwerk wordt
geleverd? Hoe waarborgen gemeenten zonder compensatiemaatregel(en) ondersteuning op
maat aan inwoners met een zorgbehoefte en een laag inkomen? Is hiervoor overwogen
om de middelen die aan het gemeentefonds zijn toegevoegd specifieker te oormerken
voor dit doel?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Minister voorbeelden kan geven
van best practices door gemeenten in het leveren van maatwerk en op welke wijze deze gedeeld worden
tussen gemeenten?
Zij constateren dat veel van de gemeentelijke maatregelen uitgevoerd worden op basis
van inkomen in plaats van ziekte of beperking. In hoeverre vindt de Minister dat dit
een verbetering of een verslechtering van het maatwerk is ten opzichte van de Wet
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie Eigen Risico
(CER)?
Genoemde leden lezen in het onderzoek weinig kwantitatieve informatie over het aantal
mensen dat extra geholpen is of de vermindering van zorgkosten voor mensen met een
chronische ziekte of beperking. Vindt de Minister dat de afschaffing van de Wtcg en
de CER goed geëvalueerd is zonder dat deze vragen goed onderzocht zijn? Heeft de Minister
nog aanvullende gegevens over de financiële effecten van het afschaffen van de Wtcg
en de CER en het gemeentelijk maatwerk?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Gemeentepolis het meest gebruikte compensatiemechanisme
is voor gemeenten. Tegelijkertijd is de Minister voornemens om de collectiviteitskorting
van de basisverzekering ook bij de Gemeentepolis af te schaffen. Wat zijn de gevolgen
van het afschaffen van de collectiviteitskorting van de basisverzekering bij gemeentepolissen?
Welk effect heeft dit voor gemeenten? Welk effect heeft dit op ingezetenen met een
minima-inkomen?
De leden van de D66-fractie constateren dat cliëntenorganisaties en gemeenten zichzelf
een laag cijfer geven voor gemeentelijk maatwerk. Welke acties is de Minister voornemens
te doen, of heeft de Minister ondernomen, om gemeentelijk maatwerk te verbeteren?
Deze leden lezen dat jongvolwassenen en ouderen zonder een bijstandsuitkering moeilijk
bereikbare groepen zijn. Welke handvatten geeft de Minister aan gemeenten om deze
moeilijk bereikbare groepen alsnog te informeren over en te includeren voor compensatiemaatregelen?
De leden van de D66-fractie lezen dat een deel van de gemeenten vanwege privacywetgeving
gehinderd worden in het bereiken van de doelgroep. Kan de Minister uiteenzetten waarom
dat bij sommige gemeenten wel een probleem is en bij anderen niet? Om welke privacywetgeving
gaat het hier? Is er wetswijziging nodig om ervoor te zorgen dat alle gemeenten de
juiste doelgroep kunnen gebruiken?
De leden van de D66-fractie constateren dat de inkomensnorm verschilt tussen gemeenten.
Waarop baseren gemeenten deze inkomensnorm? Welk effect heeft de verschillende inkomensnorm
op ingezetenen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Wat betreft de verkenning eigen risico naar vaste bedragen hebben de leden van de
CDA-fractie enkele verduidelijkende vragen.
Er wordt gesteld dat er bij deze verkenning uitgegaan wordt van de huidige bedragen
van het eigen risico: een verplicht eigen risico van 385 euro en een vrijwillig eigen
risico van maximaal 885 euro. Kan de Minister aangeven hoeveel verzekerden een vrijwillig
eigen risico hebben? Hoe groot is dat bedrag van het vrijwillig eigen risico ongeveer?
Hoeveel verzekerden kiezen voor het maximale bedrag en hoeveel verzekerden kiezen
voor een lager bedrag?
In het advies wordt gesteld dat jaarlijks ongeveer 870.000 patiënten een traject hebben
dat over de jaargrenzen heen loopt. Bij ongeveer 80.000 patiënten wordt het eigen
risico aangesproken over een ander jaar dan wanneer de zorg plaatsvindt. Zij ondervinden
nadeel. Kan de Minister dit nader toelichten? Welke nadeel wordt hier precies bedoelt?
Hoe is de groep van 80.000 patiënten samengesteld? Valt er over deze groep nog meer
te zeggen?
Wat betreft de evaluatie naar financieel maatwerk door gemeenten maken de leden van
de CDA-fractie graag eveneens gebruik verduidelijkende vragen te stellen.
Gemeenten verwijzen op hun website vaak naar de Gemeentepolis als vervanging van vergoedingen
vanuit de Wtcg en CER, maar – zo stellen de onderzoekers – de Gemeentepolis bestond
in veel gemeenten al. Dat gemeenten gemeentepolissen aanbieden hangt samen met de
hoogte van het inkomen van de burger en niet of men een chronische ziekte of handicap
en daardoor veel meer zorgkosten heeft. Dat concluderen de onderzoekers ook: «Zo hanteren
gemeenten verschillende inkomensgrenzen om gebruik te kunnen maken van regelingen,
hoewel altijd gekoppeld aan het sociaal minimum». Kan de Minister hierop reflecteren?
Deelt de Minister het standpunt van genoemde leden dat dit twee verschillende doelgroepen
kunnen zijn?
Een grote groep gemeenten geeft ook aan dat zij niet scherp hebben of elke groep die
financiële ondersteuning nodig heeft, bereikt wordt. Anderzijds kunnen zij groepen
benoemen die buiten de huidige gemeentelijke regelingen vallen. Genoemde leden lezen
het zo dat de groep mensen die veel zorg gebruiken, maar lagere middeninkomens hebben,
niet goed bereikt worden? Klopt dit?
Als deze leden dit goed gelezen hebben, kan de Minister dan aangeven wat het verschil
is met de oude landelijke regelingen (CER en Wtcg) waar niet iedereen bereikt werd?
Vindt de Minister dat de inkomensregeling dan beter werkt dan de oude landelijke regeling?
Waarom wel of waarom niet?
De onderzoekers stellen dat er in een aantal gemeenten de mogelijkheid is om het eigen
risico en/of de eigen bijdrage Wmo mee te verzekeren in de Gemeentepolis. Kan aangegeven
worden hoeveel gemeenten dit precies zijn?
De hoogte van een financiële tegemoetkoming verschilt per gemeente. Wat vindt de Minister
van het verschil zoals de onderzoekers dit specifiek benoemen, namelijk 80 euro in
de gemeente Maastricht en 498 euro in de gemeente Assen. Deelt dit de Minister de
stellingname van genoemde leden dat dit een groot verschil is en dus een groot verschil
maakt in het levens (zorgportemonnee) van mensen?
Als we de Gemeentepolis en de individuele bijzondere bijstand buiten beschouwing laten,
dit zijn immers regelingen waarvoor burgers in aanmerking komen di onder een bepaald
inkomensniveau vallen, dan biedt de helft (47%) van de deelnemende gemeenten (129)
een individuele financiële tegemoetkoming. Begrijpen deze leden dit goed?
Het gemiddelde cijfer dat cliëntenorganisaties geven voor het leveren van gemeentelijk
maatwerk is een 4,1. Ook gezien de lage respons van de cliëntenorganisaties op dit
onderzoek, is er een groot verschil tussen cliëntenorganisaties en gemeenten (6,6%
of 5,2%) over of de regeling(en) doen wat ze moeten doen, of er maatwerk geleverd
wordt. Dat vinden de leden van de CDA-fractie opmerkelijk. Deelt de Minister deze
zienswijze? Hoe interpreteert de Minister dit verschil?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
Technische verkenning aanpassing systematiek eigen risico
De leden van de SP-fractie zijn voorstander van de afschaffing van het eigen risico,
omdat het eigen risico mensen beboet als zij de pech hebben om ziek te zijn. Is de
Minister het met deze leden eens dat het beter zou zijn om het eigen risico gewoon
af te schaffen, in plaats van kleine aanpassingen te doen die alleen maar leiden tot
meer bureaucratie en meer tweedeling?
Evaluatie financieel maatwerk door gemeenten
De Minister stelt vanaf 2017 structureel 268 miljoen euro beschikbaar aan gemeentes
voor financieel maatwerk ten behoeve van financieel maatwerk voor hun ingezetenen
in verband met hun kosten van zorg en ondersteuning. De leden van de SP-fractie vragen
of dit bedrag wel voldoende is, aangezien het bijna drie keer zo laag is als het geld
dat aan de Wtcg en de CER werd uitgegeven en zowel gemeenten als cliëntenorganisaties
(relatief) lage rapportcijfers geven voor het leveren van gemeentelijk maatwerk.
Deze leden vragen daarnaast hoeveel van het geld wordt besteed aan uitgaven die toch
al werden gedaan. In hoeverre zijn deze regelingen uitgebreid nadat het extra geld
vanuit het gemeentefonds kwam?
Genoemde leden vragen de Minister hoe het verschil verklaard kan worden tussen de
gemeentes en de cliëntenorganisaties in de mate waarin zij vinden dat mensen die financiële
ondersteuning bij zorgkosten nodig hebben goed bereikt worden met de bestaande regelingen?
Is dit wellicht een indicatie dat een deel van de gemeentes delen van de doelgroep
niet goed in het vizier heeft?
De leden van de SP-fractie lezen dat slechts 15% van de gemeenten iedereen die recht
heeft op financiële ondersteuning daar persoonlijk van op de hoogte brengt. Is de
Minister bereid om alle gemeenten aan te raden dit te doen, om zo het bereik van de
maatregelen te vergroten?
Genoemde leden vragen de Minister hoe gemeenten ondersteund kunnen worden om de doelgroep
beter te bereiken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
over de verschillende opties om het eigen risico aan te passen. Deze leden hebben
een vraag over de financiën. Zo wordt er tegenwoordig ruim 250 miljoen euro gestort
in het gemeentefonds, terwijl er daarvoor zo’n 750 miljoen euro beschikbaar was voor
tegemoetkomingen van zorgkosten. Klopt het dat er de facto 500 miljoen euro minder
wordt uitgeven aan tegemoetkomingen voor zorgkosten van minima?
Genoemde leden hebben verder een vraag over variant 1 van de bekostiging. Een eigen
bijdrage per zorggebeurtenis is vergelijkbaar met de systematiek in de ggz vanaf 1 januari.
Klopt de aanname van deze leden dat mensen dan meer eigen risico gaan betalen als
behandelingen over de jaargrens heen worden gegeven? En hoeveel zou gemiddeld de betaling
stijgen van mensen die zorggebruiken?
Tot slot vragen zij de Minister hoeveel geld het zou kosten om zorgkosten die verband
houden met een chronische ziekte uit te sluiten van het eigen risico. Is het niet
mogelijk om medicijnen die verband houden met chronische aandoeningen na het eerste
jaar uit te sluiten van het eigen risico? En ook voor behandelingen binnen de curatieve
zorg in den brede, zoals ziekenhuisbezoek, paramedische zorg en wijkverpleging?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of er nog alternatieven, variaties of combinaties
mogelijk zijn van de twee varianten die in de verkenning zijn geschetst voor de aanpassing
van de systematiek van het eigen risico.
In de verkenning die de Minister voor Medische Zorg en Sport naar de Tweede Kamer
op 5 juli 2021 heeft gestuurd2 zijn twee varianten opgenomen: een vaste eigen bijdrage per zorggebeurtenis en een
vaste eigen bijdrage per diagnose-behandelcombinatie (dbc). Een combinatie van die
varianten ligt niet voor de hand, omdat mensen dan dubbel zouden betalen voor één
behandeltraject. De focus van de verkenning lag op het invoeren van een vaste eigen
bijdrage voor de medisch-specialistische zorg. Naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Paulusman (D66)3 zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ook gaan onderzoeken hoe een eigen betaling
met een vast bedrag per behandeling te realiseren is binnen het zorgprestatiemodel
voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Mogelijk is het ook een optie om het eigen
risico ook voor andere sectoren binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) te begrenzen op
een vast bedrag per keer. Dat zou nader moeten worden verkend op, waarbij goed moet
worden gekeken naar de uitvoerbaarheid voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de mogelijkheden tot keuzebegeleiding en informatie
over de kosten van zorg die nu al bij kunnen dragen aan het keuzeproces van de zorgvrager.
Zij vragen op welke wijze zorgvragers deze informatie mee kunnen nemen in de keuze voor passende zorg en welke nadelen
aan deze mogelijkheden kleven.
In de «Monitor Prijstransparantie medische specialistische zorg»» heeft de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) aangegeven dat vier zorgverzekeraars – met een gezamenlijk marktaandeel
van 87 procent – de contractprijzen tot en met het maximale vrijwillig eigen risico
(885 euro) publiceren op hun openbare website. Voor de andere verzekerden is deze
informatie op verzoek ook beschikbaar.4 De bruikbaarheid van deze informatie is echter beperkt als mensen van tevoren niet
precies weten wat voor behandeling zij nodig hebben. Ook moeten verzekerden er zelf
actief naar op zoek gaan. Verzekerden blijken van de huidige prijsinformatie dan ook
zeer beperkt gebruik te maken. De NZa is op dit moment bezig met een onderzoek naar
de achtergrond van het keuzeproces van patiënten: wat is de rol van keuzebegeleiding
en informatie over kosten hierbij?
De leden van de VVD-fractie willen graag een overzicht van de voor- en nadelen aan
beide varianten die zijn bekeken, namelijk een vaste eigen bijdrage per zorggebeurtenis
en een vaste eigen bijdrage per diagnose-behandelcombinatie (dbc).
In de bijlage is een samenvattende tabel opgenomen van de uitkomsten van de technische
verkenning van de aanpassing van de systematiek van het eigen risico.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de financiële gevolgen kunnen zijn voor patiënten,
en specifiek gezien voor de middeninkomens, met name voor een vaste bijdrage per zorggebeurtenis.
Kan de Minister ook iets zeggen over de gevolgen voor de nominale premie van de zorgverzekering?
De financiële gevolgen voor patiënten verschillen per persoon. Voor mensen die geen
gebruik maken van medisch specialistische zorg veranderen de eigen betalingen niet.
Mensen die eenmalig het ziekenhuis bezoeken en weinig andere zorgkosten hebben, gaan
naar verwachting minder betalen. Chronisch zieken of mensen die vaak naar het ziekenhuis
moeten, zullen hun eigen risico blijven volmaken. Daarbij is geen inzicht in hoe deze
zorgkosten verdeeld zijn over verschillende inkomensgroepen.
De precieze gevolgen en daarmee ook de gevolgen voor de nominale premie zijn afhankelijk
van de hoogte van de eigen bijdrage en invulling (per zorggebeurtenis of dbc) die
wordt gekozen. In algemeenheid geldt dat een lagere opbrengst van het eigen risico
gecompenseerd wordt met een hogere nominale premie. Een hoger remgeldeffect kan de
nominale premie iets drukken.
De leden van de VVD-fractie vragen of er niet meer gezegd kan worden over de financiële
gevolgen op macroniveau.
Voor Zorgkeuzes in Kaart heeft het CPB verschillende varianten van een eigen bijdrage
per dbc of per zorggebeurtenis onderzocht voor de medisch-specialistische zorg en
ggz.5 In Zorgkeuzes in Kaart is ook een inschatting gemaakt van het verwachte effect op
de opbrengst van het eigen risico. De verwachte budgettaire gevolgen verschillen per
variant. De meeste varianten leiden tot een lagere opbrengst van het eigen risico.
Dit is echter ook in sterke mate afhankelijk van de hoogte van het verplicht eigen
risico die gekozen wordt.
In Zorgkeuzes in Kaart zijn de budgettaire effecten doorgerekend onder de aanname
dat het eigen risico 385 euro is. Echter, volgens de huidige systematiek stijgt de
hoogte van het eigen risico vanaf 2023 mee met de zorguitgaven. Het bevriezen of aanpassen
van de hoogte van het verplichte eigen risico leidt daarom tot aanvullende budgettaire
gevolgen.
Tabel: Effect op de opbrengst van het eigen risico in mln. euro (bron: Zorgkeuzes
in Kaart, 2020)
Variant
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Structureel
Variant 1a: € 150 per dbc met verplicht eigen risico van € 385
– 140
– 140
– 140
Variant 1b: € 150 per dbc met verplicht eigen risico van € 885
1.600
1.600
1.600
Variant 2: € 90 per dbc met maximum van 4 trajecten (€ 360)
– 270
– 270
– 270
Variant 3: € 120 per dbc met maximum van 3 trajecten (€ 360)
– 200
– 200
– 200
Variant 4: € 140 voor 1e dbc, € 100 voor 2e dbc, € 80 voor 3e dbc en € 60 voor 4e
dbc
– 180
– 180
– 180
Variant 5: € 120 per zorgtraject met maximum van 3 trajecten (€ 360) (a)
– 240
– 240
– 240
Variant 6: € 120 per specialismen met maximum van 3 specialismen (€ 360)
– 260
– 260
– 260
De leden van de VVD-fractie vragen of er meer gezegd kan worden over de gedragseffecten,
remgeldeffecten en zorgmijding in de beide varianten. Kan tevens een analyse gegeven
worden van de cumulatie van eigen bijdragen in de hele zorgketen?
Er zijn geen studies beschikbaar die specifiek de gedragseffecten/remgeldeffect en
zorgmijding bij een eigen bijdrage per dbc of per zorggebeurtenis hebben onderzocht.
Dat maakt het moeilijk inschatten wat de gevolgen zijn van beide varianten.
In Zorgkeuzes in Kaart is wel een modelmatige inschatting gemaakt van het remgeldeffect
van verschillende varianten ten opzichte van de huidige systematiek. Daarin is de
verwachting opgenomen dat het remgeldeffect van vaste eigen bijdragen sterker is dan
in de huidige systematiek, omdat mensen hun eigen risico minder snel volmaken (en
zo langer kosten onder het verplicht eigen risico zullen maken), waardoor het remgeldeffect
wordt verlengd. De tabel hieronder geeft de inschatting van het remgeldeffect zoals
ingeschat in Zorgkeuzes in Kaart. In Zorgkeuzes in Kaart zijn de budgettaire effecten
doorgerekend onder de aanname dat het eigen risico 385 euro is. Echter, volgens de
huidige systematiek stijgt de hoogte van het eigen risico vanaf 2023 mee met de zorguitgaven.
Het bevriezen of aanpassen van de hoogte van het verplichte eigen risico leidt daarom
tot aanvullende budgettaire gevolgen.
Verandering collectieve zorguitgaven (remgeldeffect) in mln. euro (bron: Zorgkeuzes
in Kaart, 2020)
Variant
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Structureel
Variant 1a: € 150 per dbc met verplicht eigen risico van € 385
– 200
– 200
– 200
Variant 1b: € 150 per dbc met verplicht eigen risico van € 885
– 2.800
– 2.800
– 2.800
Variant 2: € 90 per dbc met maximum van 4 trajecten (€ 360)
– 200
– 200
– 200
Variant 3: € 120 per dbc met maximum van 3 trajecten (€ 360)
– 200
– 200
– 200
Variant 4: € 140 voor 1e dbc, € 100 voor 2e dbc, € 80 voor 3e dbc en € 60 voor 4e
dbc
– 200
– 200
– 200
Variant 5: € 120 per zorgtraject met maximum van 3 trajecten (€ 360) (a)
– 200
– 200
– 200
Variant 6: € 120 per specialismen met maximum van 3 specialismen (€ 360)
– 200
– 200
– 200
De hoogte van de stapeling van eigen bijdragen zal t.o.v. de huidige situatie gelijk
blijven of afnemen, aangezien men waarschijnlijk evenveel kosten of minder kosten
onder het verplicht eigen risico zal maken.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik de motie van het lid Paulusma over het eigen
risico voor de GGZ ga uitvoeren en wanneer de Kamer de uitkomst kan verwachten.
De motie van het lid Paulusman (D66)6 verzoekt de regering, om de NZa te vragen te onderzoeken hoe een eigen betaling met
een vast bedrag per behandeling te realiseren is binnen het zorgprestatiemodel, en
de Kamer hier het eerste kwartaal van 2022 over te informeren. Hierover is inmiddels
overleg geweest tussen VWS en de NZa. De NZa zal dit onderzoek gaan uitvoeren en daarbij
ook veldpartijen consulteren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen naar de voorkeur van verschillende veldpartijen
bij de twee varianten voor een alternatief van het eigen risico.
Over de technische verkenning die de Minister voor Medische Zorg en Sport op 5 juli
2021 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd over het eigen risico voor de medisch-specialistische
zorg7 hebben overleggen plaatsgevonden en heeft schriftelijke afstemming plaatsgevonden
op ambtelijk niveau met de NZa, Patiëntenfederatie Nederland, de Consumentenbond,
de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Zorgverzekeraars Nederland (ZN)
en de Vereniging van Kwaliteitszorgverzekeraars (VRZ).
− De NZa heeft geadviseerd om het eigen risico los te koppelen van de dbc-systematiek
en in plaats daarvan te koppelen aan een zorggebeurtenis (variant 1 in de verkenning).8
− De Patiëntenfederatie Nederland en de Consumentenbond hebben geen voorkeur uitgesproken
voor één van de twee varianten. Zij hechten meer aan een algehele verlaging van het
eigen risico en het beperken van de stapeling van zorgkosten dan aan een aanpassing
van de systematiek van het eigen risico. Veel chronische patiënten zullen hun eigen
risico volmaken. Wel vinden zij meer transparantie vooraf over het bedrag dat mensen
zelf moeten betalen wenselijk.
− ZN en NVZ hebben in de technische verkenning aangegeven dat een eigen bijdrage per
zorggebeurtenis (variant 1) voor hen een onbegaanbare weg is. Het opzetten van een
tweede administratie, registratie, uitwisseling en inning van eigen risico naast de
reguliere declaratiesystematiek vergt grote ICT-investeringen die zij niet in verhouding
vinden staan tot de problematiek en ook geen oplossing biedt voor de verzekerde. Met
een vaste eigen bijdrage per dbc (variant 2) wordt aangesloten bij de bestaande informatiestromen,
waardoor de administratieve lasten veel minder zullen stijgen. Al vragen zij dan ook
aandacht voor de proportionaliteit (staat de oplossing in verhouding tot het probleem)
en toekomstbestendigheid (geen grote wijziging in systematiek eigen risico als er
binnen afzienbare tijd een bekostigingswijziging in de medisch-specialistische zorg
is voorzien).
− De VRZ pleit voor vooraf vastgestelde bedragen op basis van dbc’s (variant 2), maar
sluit vaste eigen bijdragen per zorggebeurtenis (variant 1) niet per definitie uit.
Om er zeker van te zijn of iets wel of niet administratief onbegaanbaar is, pleit
de VRZ voor onderzoek naar de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en kosten van de aanpassing
van de systematiek van het eigen risico.
De leden van de D66-fractie vragen of er daarnaast contact is geweest met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
De VNG was wel betrokken bij de evaluatie naar financieel maatwerk door gemeenten9, maar niet bij de technische verkenning naar een aanpassing van de systematiek van
het eigen risico voor de medische-specialistische zorg. Er is voor gekozen om de afstemming
over die verkenning te beperken tot een aantal partijen die direct met de medische-specialistische zorg te maken hebben; vertegenwoordigers van patiënten, ziekenhuizen en zorgverzekeraars.
De evaluatie naar financieel maatwerk door gemeenten geeft geen aanleiding om aan
te nemen dat het maatwerk dat gemeenten leveren heel anders vormgegeven zou moeten
worden als de systematiek van het eigen risico wordt aangepast. Het maatwerk vertoont
namelijk geen sterke afhankelijkheid van de systematiek van het eigen risico.
De leden van de D66-fractie vragen of vanuit de NZa of zorgpartijen ambitie is om
de dbc-systematiek in de toekomst los te laten.
In het advies van de NZa over de bekostiging van de medische-specialistische zorg in 201810 adviseerde de NZa nog om het dbc-systeem niet te wijzigen, maar via de contractering
in te zetten op afspraken over kwaliteit en uitkomsten binnen de huidige regelgeving.
In het advies over passende zorg11 van de NZa en het Zorginstituut zijn ook adviezen opgenomen over de bekostiging en
hoe deze meer passende zorg kan ondersteunen. Voor beide adviezen zijn veldpartijen
geconsulteerd. In samenspraak met NZa kan een volgend kabinet bekijken welke adviezen
opvolging en/of nader onderzoek vergen.
Variant 2: Een vaste eigen bijdrage per dbc
De leden van de D66-fractie vragen wat het beoogde effect is van een eigen betaling
per dbc op het starten van een vervolg-dbc voor een ziekenhuisbehandeling en of er
bij het betalen van eigen risico per dbc een prikkel bij de patiënt zit om een afspraak
binnen de eerste dbc of zelfs bij de huisarts te laten plaatsvinden om zo een eigen
betaling bij een vervolg-dbc te voorkomen.
Het is de vraag of de professional en de patiënt – ook bij de huidige systematiek
– bij het maken van een afspraak deze termijnen van de dbc in het oog hebben. Een
dbc is over het algemeen geen herkenbaar product voor de patiënt. Het is met name
van belang dat de zorg tijdig en op de juiste plaats geleverd wordt.
Mocht het zo zijn dat een controleafspraak ook bij de huisarts plaats kan vinden in
plaats van bij de medisch-specialist lijkt mij het een goede ontwikkeling – in het
licht van de juiste zorg op de juiste plek – als de patiënt en behandelaar hier in
goede samenspraak naar kijken. De genoemde prikkel om een afspraak bij de huisarts
te laten plaatsvinden bestaat overigens ook nu al, omdat de kosten dan vaak lager
liggen én omdat verzekeraars in de praktijk geen eigen risico in rekening brengen
indien medisch-specialistische handelingen worden verricht door de huisarts.12 Zoals de Tweede Kamer heeft verzocht in de motie van het lid Van den Berg13 zal ik verschillende scenario’s uitwerken over de ontwikkeling en de toepassing van
het eigen risico bij substitutie van zorg van de tweede naar de eerste lijn.
Daarnaast is er ook een gewenst effect bij deze variant van een eigen bijdrage per
dbc. Er blijft namelijk langer gedurende het jaar een prikkel bij verzekerden bestaan
om onnodig (duur) zorggebruik te voorkomen.
Ook vragen de leden van de D66-fractie hoeveel vervolg-dbc’s er jaarlijks worden gedeclareerd
in Nederland die alleen een controlebezoek op de polikliniek bevat.
Uit gegevens van de NZa blijkt dat er in 2019 in totaal 2,6 miljoen vervolgtrajecten
met alleen herhaalpolikliniek bezoeken waren van 2,0 miljoen unieke patiënten. Dit
betreffen niet alleen fysieke bezoeken aan de polikliniek, maar ook consulten op afstand
(zoals belconsulten).
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of bekend is hoeveel polikliniek bezoeken
niet noodzakelijk zijn (zogenaamd hand-schud-consult).
Nee dit is mij niet bekend. Ik ga er ook vanuit dat de patiënt alleen voor een consult
op de polikliniek bij een arts komt indien dit medisch gezien ook nodig is.
De leden van de D66-fractie vragen of de NZa een voorkeur heeft aangegeven voor de
hoogte van de vaste eigen bijdrage per behandeling. Is het technisch eenvoudiger om
te kiezen voor 90 euro, 100 euro of 110 euro?
Nee, de NZa heeft geen voorkeur aangegeven voor de hoogte van de vaste eigen bijdrage
per zorggebeurtenis. Hier kan politiek invulling aan worden gegeven. Het verschil
tussen een vaste eigen bijdrage van 90 euro, 100 euro of 110 euro voor de uitvoering
is beperkt, omdat deze bedragen dicht bij elkaar liggen. Wel geldt in algemene zin
dat hoe lager de vaste eigen bijdrage is, des te meer eigen risico inningen er in
een kalenderjaar kunnen plaatsvinden voordat het eigen risico is volgemaakt (gegeven
de hoogte van het maximale eigen risico). Daarom geldt hoe lager de vaste eigen bijdrage,
des te hoger de extra regeldruk voor zorgverzekeraars, verzekerden en mogelijk zorgaanbieders.
De leden van de D66-fractie vragen of het technisch mogelijk is om bij de start van
een dbc het vaste bedrag (per dbc) te laten innen door de zorgverzekeraar en of het
klopt dat dit ook direct bij de patiënt gefactureerd kan worden. Indien dit niet het
geval is vragen de leden of dit wel automatisch in te regelen is.
Op het moment dat een patiënt in behandeling komt bij het ziekenhuis en er een dbc
geopend wordt, is de zorgverzekeraar hiervan niet op de hoogte. Pas bij het sluiten
van de dbc en het declareren door de zorgaanbieder bij de zorgverzekeraar wordt deze
hiervan op de hoogte gesteld. Aanpassingen in dit proces leiden, zoals uit de verkenning
ook bleek, tot meer administratieve lasten (extra informatiestroom) voor zowel de
ziekenhuizen als de zorgverzekeraars.
De leden van de D66-fractie vragen welke varianten zijn onderzocht voor het vrijwillige
eigen risico en of het wenselijk is om de vaste eigen bijdrage per dbc te verhogen
voor het vrijwillig eigen risico.
Er zijn geen aparte varianten voor het vrijwillig eigen risico onderzocht. Uitgangspunt
bij de verkenning die op 5 juli 2021 naar de Tweede Kamer is gestuurd14, is dat dezelfde systematiek wordt gehanteerd voor zowel het verplicht als het vrijwillig
eigen risico. Hiervoor is gekozen, omdat dit de begrijpelijkheid voor verzekerden
en de uitvoerbaarheid voor zorgverzekeraars ten goede komt. Als er een andere systematiek
of een ander bedrag zou gelden voor het vrijwillig eigen risico is dat lastiger uitlegbaar
aan verzekerden, terwijl het doel juist was om de transparantie richting verzekerden
te vergroten. Daarnaast zouden zorgverzekeraars in de uitvoering rekening moeten houden
met de verschillende systemen of bedragen. Om beide redenen acht ik het wenselijk
om de systematiek voor het verplicht en vrijwillig eigen risico gelijk te houden.
De leden van de D66-fractie merken terecht op dat het bij een vaste eigen bijdrage
per dbc langer duurt voordat het vrijwillig eigen risico is opgemaakt. Daardoor heeft
dat ook invloed op de premiekorting die verzekerden krijgen bij een vrijwillig eigen
risico. Omdat de verwachte eigen betalingen van verzekerden (iets) afnemen, zal deze
korting – en dus ook het aantal verzekerden dat voor een vrijwillig eigen risico kiest
– naar verwachting ook afnemen.
De leden van de D66-fractie vragen wat de financiële gevolgen zouden zijn als alleen
een vast bedrag per behandeling (dbc) wordt gevraagd, maar voor andere verrichtingen
binnen het eigen risico geen bijdrage meer wordt gevraagd (zoals aanvullend onderzoek
via de huisarts of medicatie).
De vraag kan op twee manieren worden geïnterpreteerd: (1) het invoeren van een vaste
eigen bijdrage per dbc in de medische-specialistische zorg en (2) het invoeren van
een vaste eigen bijdrage per dbc in de medische-specialistische zorg plus het afschaffen
van het verplicht eigen risico voor alle overige zorg.
1. Het invoeren van een vaste eigen bijdrage per dbc in de medische-specialistische zorg
Voor Zorgkeuzes in Kaart heeft het CPB verschillende varianten van een eigen bijdrage
per dbc of zorggebeurtenis in de medisch-specialistische zorg en ggz onderzocht.15 Daarbij is zowel een inschatting gemaakt van het verwachte effect op de opbrengst
van het eigen risico als het remgeldeffect. Onderstaande tabel toont het totale budgettaire
effect per variant.
Tabel: Effect op de netto collectieve zorguitgaven in mln. euro (bron: Zorgkeuzes
in Kaart, 2020)
Variant
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Structureel
Variant 1a: € 150 per dbc met verplicht eigen risico van € 385
– 50
– 50
– 50
Variant 1b: € 150 per dbc met verplicht eigen risico van € 885
– 4.500
– 4.500
– 4.500
Variant 2: € 90 per dbc met maximum van 4 trajecten (€ 360)
80
80
80
Variant 3: € 120 per dbc met maximum van 3 trajecten (€ 360)
0
0
0
Variant 4: € 140 voor 1e dbc, € 100 voor 2e dbc, € 80 voor 3e dbc en € 60 voor 4e
dbc
– 20
– 20
– 20
Variant 5: € 120 per zorgtraject met maximum van 3 trajecten (€ 360) (a)
50
50
50
Variant 6: € 120 per specialismen met maximum van 3 specialismen (€ 360)
70
70
70
In Zorgkeuzes in Kaart is gekeken naar het invoeren van een vaste eigen bijdrage per
dbc of zorggebeurtenis. Vanwege het nieuwe zorgprestatiemodel in de ggz vanaf 2022,
is een vaste eigen bijdrage per dbc niet meer mogelijk voor de ggz.
Daarnaast zijn de budgettaire effecten doorgerekend onder de aanname dat het eigen
risico 385 euro is. Echter, volgens de huidige systematiek stijgt de hoogte van het
eigen risico vanaf 2023 mee met de zorguitgaven. Het bevriezen of aanpassen van de
hoogte van het verplichte eigen risico leidt daarom tot aanvullende budgettaire gevolgen.
In welke mate beide effecten (uitsluitend voor medische-specialistische zorg en bevriezen
verplicht eigen risico) de budgettaire reeksen beïnvloeden, moet nader worden onderzocht
tussen het CPB en VWS.
2. Het invoeren van een eigen bijdrage per dbc in de medische-specialistische zorg en het afschaffen van het verplicht eigen risico bij alle overige
zorg.
Het afschaffen van het verplicht eigen risico voor zorg anders dan medisch-specialistische
zorg naast het invoeren van een vaste eigen bijdrage per dbc, heeft aanvullende budgettaire
gevolgen. Het structurele totale budgettaire effect van deze maatregel wordt geschat
op circa 3,5 miljard euro per jaar. Dit effect bestaat uit (A) de (per saldo) derving
van de opbrengst van het eigen risico en (B) het remgeldeffect.
A. Aangezien mensen minder snel hun verplicht eigen risico volmaken, daalt de opbrengst
van het eigen risico structureel met circa 2,1 miljard euro per jaar (uitgaande van
een vaste eigen bijdrage van € 100 per dbc).
B. Een dergelijke verandering van het systeem is dermate ingrijpend, dat het zeer onzeker
is wat het bijbehorende remgeldeffect is. Dit is met de huidige rekenmodellen niet
te berekenen. In Zorgkeuzes in Kaart heeft het CPB berekend dat het afschaffen van
het verplicht eigen risico tot een remgeldeffect van circa 2,1 miljard euro leidt.
Indien er nog wel een eigen bijdrage per dbc blijft bestaan, bedraagt de derving van
de eigen risico opbrengst circa 53% van de huidige opbrengst. Indien het remgeldeffect
gelijk zou zijn aan 53% van het remgeldeffect dat van toepassing is bij het afschaffen
van het verplicht eigen risico, zou dat structureel circa 1,4 miljard euro per jaar
bedragen. Het is overigens goed mogelijk dat het remgeldeffect verschilt tussen sectoren,
waardoor deze anders uitvalt.
Tabel: Effect op de netto collectieve zorguitgaven in mln. euro
Variant
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Structureel
€ 100 per dbc, afschaffen verplicht eigen risico voor overige zorg
3.000
3.200
3.500
w.v. verandering opbrengst eigen risico
1.800
1.900
2.100
w.v. verandering collectieve zorguitgaven (remgeldeffect)
1.200
1.300
1.400
De leden van de D66-fractie vragen welke ICT- en administratieve aanpassingen nodig
zijn bij de zorgaanbieders en in hoeverre deze ook ingrijpend zijn.
In de technische verkenning die op 5 juli 2021 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is
in paragraaf 3.3 ingegaan op de gevolgen die de twee varianten hebben voor de uitvoerbaarheid
en administratieve lasten voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Daarin is onder
andere opgenomen dat een vaste eigen bijdrage per zorggebeurtenis een veel grotere
impact heeft voor zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars dan een vaste eigen bijdrage
per dbc, omdat er een extra informatiestroom moet komen tussen deze partijen. Bij
een vaste eigen bijdrage per dbc wordt aangesloten bij bestaande informatiestromen,
waardoor de impact kleiner is. Zorgverzekeraars zullen een wijziging van de systematiek
van het eigen risico sowieso moeten verwerken in hun ICT en administratieve systemen.
Of – en in welke mate – dat ook voor zorgaanbieders geldt, is dus afhankelijk van
de invulling die wordt gekozen. Ik heb daar op dit moment geen aanvullende informatie
over beschikbaar.
De leden van de D66-fractie vragen wanneer ik een antwoord van de NZa verwacht te
ontvangen op de motie van het lid Paulusma over een vaste eigen bijdrage per behandeling
in combinatie met het nieuwe zorgprestatiemodel van de GGZ. In hoeverre is het technisch
mogelijk is om binnen het nieuwe zorgprestatiemodel op een vergelijkbare wijze een
bedrag te innen per behandeling?
De motie van het lid Paulusma (D66)16 verzoekt de regering, om de NZa te vragen te onderzoeken hoe een eigen betaling met
een vast bedrag per behandeling te realiseren is binnen het zorgprestatiemodel, en
de Kamer hier het eerste kwartaal van 2022 over te informeren. Hierover is inmiddels
overleg geweest tussen VWS en de NZa. De NZa zal dit onderzoek gaan uitvoeren en daarbij
ook veldpartijen consulteren. In het onderzoek zal de NZa ook ingaan op de technische
mogelijkheden binnen het zorgprestatiemodel.
De leden van de D66-fractie vragen om een opsomming van sectoren waar wel een eigen
risico geldt, maar waar een vaste eigen bijdrage per dbc tot problemen kan leiden
en hoe de eigen betalingen voor deze zorg binnen deze variant passen.
Het invoeren van een vaste eigen bijdrage per dbc is alleen mogelijk voor sectoren
waarin voor de bekostiging gewerkt wordt met dbc’s, zoals de medisch-specialistische
zorg. Voor sectoren zoals de ggz (vanaf volgend jaar niet meer bekostigd met dbc’s),
genees- en hulpmiddelenzorg en dieetpreparaten, paramedie, eerstelijnsverblijf, geneeskundige
zorg voor specifieke patiëntgroepen, zintuigelijk gehandicapten en mondzorg is een
vaste eigen bijdrage per dbc niet mogelijk, omdat de bekostiging niet via een dbc
is ingericht. Dat wil niet zeggen dat er in deze sectoren niet met vaste eigen bijdragen
gewerkt kan worden, maar deze moeten dan worden gekoppeld aan een andere prestatie
of declaratie dan een dbc. Dat zou nader moeten worden verkend, waarbij goed moet
worden gekeken naar de uitvoerbaarheid voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
Evaluatie financieel maatwerk door gemeenten
De leden van de D66-fractie vragen of er gemeenten zijn die geen compensatiemaatregel(en)
aanbieden. Ook willen zij weten of dit aandeel in de afgelopen jaren is toegenomen
en welke redenen gemeenten hebben voor het stoppen met de inzet van een compensatiemaatregel
of een gemeentepolis.
Het onderzoek van IVO, Platform31, het Verwey-Jonker Instituut en Rebel laat zien
dat alle gemeenten die de vragenlijst hebben ingevuld (n=129) ten minste één compensatiemaatregel
aanbieden (zie Figuur 1 en Tabel 2.3 uit de bijlage van het rapport). Het onderzoek
geeft geen inzicht in de ontwikkeling van het aanbod van compensatiemaatregelen door
de jaren heen en de redenen van gemeenten om eventueel te stoppen met het aanbieden
van een specifieke compensatiemaatregel.
Wel is bekend dat sommige gemeenten de afgelopen jaren zijn gestopt met het aanbieden
van een gemeentepolis, omdat bijvoorbeeld de zorgverzekeraar zich terugtrok. Eén van
de redenen hiervoor is dat de samenwerking tussen de verzekeraar, gemeenten, aanbieders
en bijvoorbeeld zorgkantoor moeilijker tot stand komt buiten het kernwerkgebied van
de verzekeraar.17 Ook zijn er voorbeelden van gemeenten die zijn gestopt met het aanbieden van een
gemeentepolis, omdat zij de voorkeur gaven aan een ander type compensatiemaatregel.
Zo zijn er gemeenten die zijn overgestapt op keuzehulpen om verzekerden te begeleiden
bij het kiezen van de beste passende zorgverzekering en hen helpen bij het benutten
van andere compensatiemaatregelen (zoals de zorgtoeslag).
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre het risico geldt dat meer gemeenten
die keuze zullen maken indien de gemeentelijke financiën verder onder druk komen te
staan. Welke actie onderneemt de Minister hierop?
Binnen de wettelijke kaders hebben gemeenten de beleidsvrijheid om keuzes te maken,
waardoor specifieke doelgroepen bereikt kunnen worden en waar nodig ondersteuning
op maat geboden kan worden passend bij de lokale omstandigheden De verantwoording
van deze keuzes vindt plaats aan de gemeenteraad en niet aan de Minister van VWS.
Ik heb dan ook geen aanleiding om hierop te acteren, mits de keuzes binnen de wettelijke
kaders vallen. Ik blijf met de VNG in overleg over de financiële druk die gemeenten
ervaren.
De leden van de D66-fractie vragen hoe gemeenten zonder compensatiemaatregel(en) ondersteuning
op maat aan inwoners met een zorgbehoefte en een laag inkomen borgen.
Het onderzoek van IVO, Platform31, het Verwey-Jonker Instituut en Rebel laat zien
dat alle gemeenten die de vragenlijst hebben ingevuld (n=129) ten minste één compensatiemaatregel
aanbieden (zie Figuur 1 en Tabel 2.3 uit de bijlage van het rapport).
De leden van de D66-vragen of is overwogen om de middelen die aan het gemeentefonds
zijn toegevoegd specifieker te oormerken voor dit doel?
Met het decentrale stelsel in de Wmo hebben gemeenten beleidsruimte gekregen om keuzes
te maken over de vormgeving van hun beleid. Een geoormerkt budget past hier niet bij.
De leden van de D66-fractie vragen om voorbeelden van best practices in het leveren
van maatwerk. Ook vragen zij op welke wijze deze best practices gedeeld kunnen worden
tussen gemeenten.
Op 12 oktober 2020 is een onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen
die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële
redenen tegen te gaan naar uw Kamer gestuurd.18 Dit onderzoek deelt denkrichtingen en aanbevelingen om gemeenten te inspireren zorgmijding
in een breder perspectief te plaatsen en zo passende maatregelen te nemen. Het onderzoeksbureau
heeft bijvoorbeeld gekeken naar maatregelen die zich richten op het vergroten van
het kennisniveau rondom (het kiezen van) zorgverzekeringen en compensatiemaatregelen.
Ook besteedt het aandacht aan lokale maatregelen waar het contact tussen de zorgverlener
en kwetsbare verzekerden centraal staat. De zorgverlener speelt bij deze maatregelen
een rol om in te schatten welke ondersteuning nodig is om ongewenste zorgmijding vanwege
financiële redenen te voorkomen.
Vervolgens heeft op 10 december 2020 het webinar «Maatregelen tegengaan ongewenste
zorgmijding als gevolg van geldzorgen»» plaatsgevonden. Doel van het webinar was gemeenten
te inspireren ten aanzien van de maatregelen die zij kunnen nemen om ongewenste zorgmijding
tegen te gaan. Tijdens het webinar zijn onder andere de belangrijkste resultaten van
onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut besproken. Daarnaast was er aandacht voor
de gemeentepolis en het onderwerp «Financiën in de spreekkamer». Dit was overigens
niet de eerste keer dat er een conferentie heeft plaatsgevonden over dit thema. In
2017 hebben werkconferenties plaatsgevonden over de rol van gemeenten bij de informatievoorziening
over eigen betalingen en het voorkomen van ongewenste zorgmijding.19
De leden van de D66-fractie constateren dat veel van de gemeentelijke maatregelen
uitgevoerd worden op basis van inkomen in plaats van ziekte en beperking en vragen
zich daarom af in hoeverre er sprake is van een verbetering of een verslechtering
van maatwerk ten opzichte van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten
(Wtcg) en de Compensatie eigen risico (CER).
Uit het onderzoek van IVO, Platform31, het Verwey-Jonker Instituut en Rebel komt naar
voren dat gemeenten over het algemeen vinden dat hun lokale regelingen effectiever
zijn dan de Wtcg en de CER waren, omdat de doelgroep beter bereikt wordt. De doelgroep
van de regelingen bestaat vrijwel altijd uit mensen met hoge zorgkosten en een laag
inkomen. De meeste gemeenten hanteren hierbij een inkomensgrens van 110 tot 130 procent
van het minimuminkomen. Gemeenten beschouwen de lokale regeling(en) als mogelijkheid
om, indien nodig, ondersteuning op maat te bieden aan inwoners met een zorgbehoefte
en een laag inkomen. De mate waarin financieel maatwerk geboden kan worden verschilt
wel per regeling. Met een gemeentepolis is minder ruimte voor maatwerk. Gemeenten
gebruiken daarom ook individuele financiële tegemoetkomingen of de bijzondere bijstand
om tot maatwerk te komen.
De leden van de D66-fractie geven aan weinig kwantitatieve informatie in het onderzoek
terug te lezen over het aantal mensen dat extra geholpen is en de vermindering van
de zorgkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking. Zij vragen daarom
of de afschaffing goed geëvalueerd is zonder dergelijke informatie en of er nog aanvullende
gegevens zijn over de financiële effecten van de afschaffing van de Wtcg en de CER.
Voor het onderzoek is een vragenlijst uitgezet onder gemeenten en cliëntenorganisaties.
Daarnaast hebben er casestudies plaatsgevonden in zes geselecteerde gemeenten. Deze
onderzoeksmethoden maakten het mogelijk om onder andere inzichtelijk te krijgen welke
maatregelen gemeenten hebben genomen om te komen tot financieel maatwerk en in welke
mate de omslag is gemaakt van ongerichte automatische tegemoetkoming naar maatwerk
toegesneden op de persoonlijke situatie van de burger. Er zijn verder geen aanvullende
gegevens over de financiële effecten beschikbaar.
Het is aan gemeenten om – afgestemd op de lokale omstandigheden – keuzes te maken
over de inrichting van hun financieel maatwerk. Het is verder niet aan de rijksoverheid
om dit gedetailleerd te monitoren, aangezien hier een taak ligt voor de gemeenteraad.
Daarom is gekozen voor een onderzoek op hoofdlijnen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de gevolgen van de afschaffing van de collectiviteitskorting
voor de basisverzekering op de gemeentepolis. Zij willen hierbij weten wat de effecten
zijn voor gemeenten en voor ingezetenen met een minima-inkomen.
Afschaffing van de collectiviteitskorting hoeft zeker niet te betekenen dat de gemeentepolis
verdwijnt. Het blijft voor gemeenten en zorgverzekeraars mogelijk om een gemeentepolis
overeen te komen, waarbij de gemeente een premiebijdrage kan verstrekken en de zorgverzekeraar
een premiekorting op de aanvullende verzekering.
De collectiviteitskorting op de basisverzekering wordt afgeschaft, omdat deze korting
gefinancierd wordt via een opslag op de premie en niet op basis van een besparing
op de zorguitgaven, zoals de Zorgverzekeringswet bedoeld heeft. De premie wordt eerst
verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommigen terug te geven alsof het een korting
is. De gemiddelde collectiviteitskorting op de zorgverzekeringsmarkt bedroeg in 2020
4,0 procent, terwijl de gemiddelde collectiviteitskorting voor gemeentepolissen 2,8
procent was. Gemiddeld genomen betalen mensen met een gemeentepolis dus via een premieopslag
mee aan de hoge collectiviteitskortingen op de markt. Na de afschaffing van de collectiviteitskorting
zullen zij niet meer geconfronteerd worden met deze opslag.
De leden van de D66-fractie vragen naar de acties om gemeentelijk maatwerk te verbeteren.
Ik zal in gesprek gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de uitkomsten
van het onderzoek van IVO Platform31, het Verwey-Jonker Instituut en Rebel. Hierbij
zal ik bespreken op welke wijze gemeentelijk maatwerk verder verbeterd kan worden.
De leden van de D66-fractie vragen welke handvatten ik aan gemeenten geef om moeilijk
bereikbare groepen, zoals jongvolwassenen en ouderen zonder bijstandsuitkering alsnog
te informeren over en te includeren voor compensatiemaatregelen.
Ik zal met de VNG in gesprek gaan over de uitkomsten van het onderzoek en hierbij
het verzoek doen om dit bij gemeenten onder de aandacht te brengen
De leden van de D66-fractie vragen of ik uiteen kan zetten waarom privacywetgeving
bij sommige gemeenten wel een probleem is voor het bereiken van de doelgroep en bij
anderen niet? Om welke privacywetgeving gaat het hier? Is er wetswijziging nodig om
ervoor te zorgen dat alle gemeenten de juiste doelgroep kunnen gebruiken?
Het onderzoek geeft in algemene zin aan dat gemeenten geen inzicht hebben «in het
inkomen van inwoners» en dat zij zoeken naar manieren om gegevens te koppelen «binnen
de grenzen van de privacywetgeving.» Meer in concreto zal hier gedoeld worden op de
Algemene verordening gegevensbescherming op basis waarvan verschillende gemeentelijke
databases niet gekoppeld mogen worden of moeilijk te koppelen zijn. Het onderzoek
geeft aan dat enkele gemeenten de randen van de privacywetgeving opzoeken om toch
een grotere groep te kunnen bereiken.
Het is bekend dat een overkoepelende wettelijke regeling voor domeinoverstijgende
verwerking van persoonsgegevens in het sociaal domein ontbreekt. De Autoriteit Persoonsgegevens
constateerde dit al in 2016. Binnen het sociaal domein kunnen gemeenten dit probleem
bovendien niet ondervangen door toestemming te vragen aan betrokkenen voor het verwerken
van hun gegevens. Dit is ingegeven door de veronderstelling dat die toestemming in
situaties waarin burgers afhankelijk zijn van de gemeente voor ondersteuning, niet
in vrijheid gegeven kan worden. De regering beaamt dat dit leidt tot belemmeringen
voor gemeenten in het realiseren van een gecoördineerde aanpak van meervoudige problematiek
en het leveren van maatwerk binnen het sociaal domein. Deze situatie is onwenselijk.
In dat licht kondigde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
in 2019 aan dat wetgeving noodzakelijk wordt geacht. Een wetsvoorstel is thans in
voorbereiding; het is in de zomer 2021 voor advies voorgedragen aan de Raad van State.
De leden van de D66-fractie welke effect de verschillende inkomensnormen die gemeenten
hanteren hebben op ingezetenen en waarom gemeenten deze inkomensnorm baseren.
De keuze waarop gemeenten de inkomensnorm baseren is vrij. Hier geldt geen voorschrift
vanuit het Rijk. Het gevolg van de verschillende inkomensnormen is dat er verschillen
bestaan tussen gemeenten, net als voor andere onderdelen in de Wmo.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel verzekerden een vrijwillig eigen risico
hebben, hoeveel verzekerden kiezen voor het maximale bedrag en hoeveel verzekerden
kiezen voor een lager bedrag.
In de Zorgthermometer «Verzekerden in beeld 2021»20 van Vektis is te zien dat 13,1% van de verzekerden ervoor heeft gekozen om in 2021
zijn eigen risico te verhogen. Van die groep heeft driekwart gekozen voor de maximale
verhoging van 500 euro. In onderstaande tabel staan ook de percentages voor de andere
mogelijke bedragen voor het vrijwillig eigen risico (in de tweede kolom als percentage
van het totaal aantal verzekerden en in de derde kolom als percentage binnen de groep
verzekerden die heeft gekozen voor een vrijwillig eigen risico).
Tabel: keuzes rondom het vrijwillig eigen risico (bron: Vektis)
Vrijwillig eigen risico
Aandeel
Verdeling hoogte vrijwillig eigen risico
Geen vrijwillig eigen risico
86,9%
Wel vrijwillig eigen risico
13,1%
– Verhoging van € 100 naar € 485
1,2%
9,4%
– Verhoging van € 200 naar € 585
1,2%
9,4%
– Verhoging van € 300 naar € 685
0,6%
4,7%
– Verhoging van € 400 naar € 785
0,2%
1,3%
– Verhoging van € 500 naar € 885
9,9%
75,2%
De leden van de CDA-fractie vragen om een toelichting op de cijfers over mensen die
een behandeltraject hebben dat over de jaargrens loopt en daarvan nadeel ondervinden.
Zij vragen welk nadeel wordt bedoeld en hoe de groep die nadeel ondervind is samengesteld.
In haar advies geeft de NZa aan dat jaarlijks 870.000 mensen een zorgtraject hebben
dat over een kalenderjaargrens heen loopt. De meeste mensen ondervinden geen financieel
nadeel van de huidige systematiek en voor 105.000 mensen pakt het zelfs gunstig uit.
Er zijn echter ook 80.000 mensen die er wel nadeel van ondervinden. Daarmee wordt
met nadeel bedoeld dat bij hen het eigen risico wordt aangesproken over een ander
jaar dan wanneer de zorg plaatsvindt. NZa doet in haar advies geen uitspraken over
de samenstelling van de groep. Alleen is af te leiden dat het gaat om mensen die gebruik
hebben gemaakt van medisch-specialistische zorg én vermoedelijk grotendeels niet om chronisch zieken. Veel chronisch
zieken maken hun eigen risico namelijk gedurende het jaar al vol. Als het eigen risico
eenmaal is volgemaakt, maakt het niet uit als er nog extra kosten aan dat jaar worden
toegerekend.
De leden van de CDA-fractie vragen of ik deel dat mensen met een laag inkomen en mensen
met een chronische ziekte of handicap twee verschillende doelgroepen zijn en vragen
mij te reflecteren op de bevindingen van de onderzoekers dat gemeenten vooral gemeentepolissen
aanbieden die samenhangen met de hoogte van het inkomen van de burger.
Ik deel met de genoemde leden, dat dit twee verschillende doelgroepen kunnen zijn.
De ene gemeentepolis is echter niet de andere. Eerder onderzoek laat zien dat de keuzevrijheid
ten aanzien van de aanvullende verzekering van de gemeentepolis vanaf 2015 – het jaar
na de afschaffing van de Wtcg en de CER – aanzienlijk is toegenomen. Waar in 2014
nog ongeveer de helft van de gemeenten slechts één aanvullende verzekering aanbood,
is dit in 2020 nog slechts bij een tiende van de gemeenten het geval.21 Chronisch zieken hebben dus de mogelijkheid om andere aanvullende verzekeringen te
kiezen bij de gemeentepolis dan niet-chronisch zieken.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de groep mensen die veel zorg
gebruikt en een laag middeninkomen heeft niet goed wordt bereikt.
Het staat gemeenten vrij om te bepalen op welke doelgroep zij zich richten met hun
maatregelen. Het onderzoek van IVO, Platform31, het Verwey-Jonker Instituut en Rebel
laat inderdaad zien dat de doelgroep vrijwel altijd bestaat uit mensen met hoge zorgkosten
en een laag inkomen. De meeste gemeenten hanteren hierbij een inkomensgrens van 110
tot 130 procent van het minimuminkomen.
Aan het begin van deze Kabinetsperiode is aangegeven dat er vooral bij mensen die
bijvoorbeeld vanwege hun middeninkomen geen beroep kunnen doen op de gemeentelijke
regelingen sprake is van een stapeling van zorgkosten.22 Er zijn vervolgens verschillende maatregelen genomen om de stapeling van zorgkosten
voor hen te verminderen. Zo pakken de maatregelen in de Wlz en de introductie van
het abonnementstarief gunstig uit voor de middeninkomens.23
De leden van de CDA-fractie vragen naar het verschil met de Wtcg en de CER waarmee
niet iedereen bereikt werd. Zij willen weten of en waarom de huidige regeling beter
werkt dan de oude landelijke regeling.
Per 1 januari 2014 zijn de Wtcg en de CER afgeschaft, omdat het lastig bleek te zijn
om de doelgroep van de Wtcg en de CER op de juiste wijze vast te stellen. Zo waren
er mensen die geen extra zorgkosten hadden maar wel een tegemoetkoming vanuit de Wtcg
en/of de CER ontvingen, terwijl er ook mensen waren die wel extra zorgkosten maakten,
maar geen tegemoetkoming ontvingen. Zo kon het ook zijn dat er mensen waren die hun
eigen risico niet (volledig) vol maakten en toch een compensatie kregen en mensen
die hun eigen risico jaar in jaar uit vol maakten maar geen compensatie kregen.
De maatwerkbeoordeling die gemeenten kunnen uitvoeren werd gezien als belangrijkste
meerwaarde van de wijziging. Gemeenten zijn vrij om te bepalen of, en zo ja op welke
wijze en in welke mate, zij de middelen inzetten. Deze beleidsruimte stelt gemeenten
in staat hun verantwoordelijkheid te nemen op een wijze die zo goed mogelijk aansluit
op de lokale omstandigheden en de persoonlijke situatie van hun ingezetenen. De verwachting
was dat gemeenten beter in staat zijn de doelgroep te bereiken dan de Wtcg en de CER
deden, waardoor de ondersteuning gerichter wordt. En uit het onderzoek van IVO, Platform31,
het Verwey-Jonker Instituut en Rebel komt ook daadwerkelijk naar voren dat gemeenten
over het algemeen vinden dat hun lokale regelingen
effectiever zijn dan de Wtcg en de CER waren, omdat de doelgroep beter bereikt wordt.
Zij beschouwen de lokale regeling(en) als mogelijkheid om, indien nodig, ondersteuning
op maat te bieden aan inwoners met een zorgbehoefte en een laag inkomen.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel gemeenten de mogelijkheid bieden om het
eigen risico en/of de eigen bijdrage Wmo mee te verzekeren in de gemeentepolis.
Op 12 oktober 2020 is een uitgebreid onderzoek van Zorgweb met feiten over de gemeentepolis
naar uw Kamer gestuurd.24 Dit onderzoek laat zien dat in 2020 circa 61 procent van de gemeenten een gemeentepolis
aanbiedt met regelingen rondom het eigen risico (herverzekering dan wel gespreid betalen).
Dit percentage is de afgelopen jaren gestegen, want in 2012 ging het nog om 7,5 procent
van de gemeenten. Daarnaast laat dit onderzoek van Zorgweb zien dat in 2020 bij 87
procent van de uitgebreide gemeentepolissen extra dekking25 ten aanzien van de eigen bijdrage van de Wmo is opgenomen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat ik vind van de verschillen in de omvang van
de financiële tegemoetkoming tussen gemeenten.
Binnen de wettelijke kaders hebben gemeenten de beleidsvrijheid om keuzes te maken
die passen bij de lokale situatie. De verantwoording van deze keuzes vindt plaats
aan de gemeenteraad en niet aan de Minister van VWS.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de helft (47 procent) van de deelnemende
gemeenten een individuele financiële tegemoetkoming bieden, als de gemeentepolis en
de individuele bijzondere bijstand buiten beschouwing blijven. Zij merken hierbij
op dat de gemeentepolis en de individuele bijzondere bijstand regelingen zijn waarvoor
burger in aanmerking komen die onder een bepaald inkomensniveau vallen.
Het klopt dat circa 47 procent van de gemeenten gebruikmaakt van een individuele financiële
tegemoetkoming. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een extra tegemoetkoming voor
het eigen risico of de premie voor de aanvullende verzekering. Ook voor deze individuele
financiële tegemoetkomingen gelden toegangscriteria, waarbij inkomensgrenzen het vaakste
gebruikt worden (zie voor meer informatie Tabel 4 van het onderzoek van IVO, Platform31,
het Verwey-Jonker Instituut en Rebel).
De leden van de CDA-fractie wijzen op het grote verschil in het rapportcijfer dat
gemeenten versus cliëntenorganisaties geven voor het gemeentelijk maatwerk. Zij vinden
dit opmerkelijk en vragen of de Minister deze zienswijze deelt en hoe het verschil
geïnterpreteerd kan worden.
Het klopt dat er een groot verschil zit in het rapport dat gemeenten versus cliëntenorganisaties
geven voor het financieel maatwerk. In totaal hebben echter slechts 15 cliëntenorganisaties
(van de 65 aangeschreven cliëntenorganisaties) de vragenlijst ingevuld. De onderzoeksbureaus
hebben bij de antwoorden van de cliëntenorganisaties opgemerkt dat deze gegeven de
lage respons met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Het kan immers
zo zijn dat voornamelijk de relatief ontevreden cliëntenorganisaties de vragenlijst
hebben ingevuld. Daarom kunnen er geen (harde) conclusies getrokken worden op basis
van de antwoorden van de cliëntenorganisaties.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Technische verkenning aanpassing systematiek eigen risico
De leden van de SP-fractie vragen of het niet beter is om het eigen risico af te schaffen.
Nee daar ben ik het niet mee eens. De financiering van de zorg kent een grote mate
van solidariteit; als je gezond bent, betaal je mee voor wie ziek is; als je jong
bent, betaal je mee voor ouderen; en als je veel verdient, betaal je mee voor mensen
met lage inkomens. Juist om het draagvlak voor die solidariteit te bewaren, vragen
we ook wat extra aan de mensen die gebruik maken van de zorg. Zij betalen eigen risico.
Vergeleken met de ons omringende, vergelijkbare landen zijn de eigen betalingen in
Nederland laag; circa 11% van de totale zorguitgaven. Dat is iets hoger dan Frankrijk
(9%) maar een stuk lager dan in bijvoorbeeld België (18%) en Zwitserland (25%). Het
afschaffen van het eigen risico kost structureel zo’n 6 miljard euro en heeft tot
gevolg dat de nominale premie voor alle volwassenen stijgt (met ongeveer 300 euro
per jaar), dat de zorgkosten nog harder stijgen omdat mensen zich minder bewust zullen
zijn van de kosten (met ruim 2 miljard euro) en dat de werkgeverslasten stijgen (met
ruim 1 miljard euro). Dit alles vind ik niet gewenst.
Evaluatie financieel maatwerk door gemeenten
De leden van de SP-fractie vragen of het bedrag van 268 miljoen euro dat beschikbaar
is voor gemeenten om te komen tot financieel maatwerk voldoende is, aangezien het
drie keer zo laag is als de uitgaven aan de Wtcg en de CER en gemeenten en cliëntenorganisaties
(relatief) lage rapportcijfers geven voor het leveren van gemeentelijk maatwerk.
Het is niet zo dat het bedrag beschikbaar is om de financiële toegankelijk tot zorg
te borgen drie keer lager is dan de uitgaven aan de Wtcg en de CER waren. Bij de afschaffing
van de Wtcg en de CER was sprake van een netto besparing van 375 miljoen euro (vanaf
2017). Het bedrag dat resteerde is deels naar gemeenten gegaan (268 miljoen euro),
maar daarnaast is destijds besloten om bewoners in een intramurale instelling direct
in de hoogte van de eigen bijdrage te compenseren en de fiscale regeling, inclusief
de Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ-regeling), in aangepaste vorm te continueren.26
Desalniettemin laat het onderzoek van IVO, Platform31, het Verwey-Jonker Instituut
en Rebel laat zien dat gemeenten over het algemeen vinden dat hun lokale regelingen
effectiever zijn dan de Wtcg en de CER waren, omdat de doelgroep beter bereikt wordt.
Zij beschouwen de lokale regeling(en) als mogelijkheid om, indien nodig, ondersteuning
op maat te bieden aan inwoners met een zorgbehoefte en een laag inkomen.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel van het geld wordt besteed aan uitgaven
die toch al werden gedaan. In hoeverre zijn deze regelingen uitgebreid nadat het extra
geld vanuit het gemeentefonds kwam?
De middelen die gemeenten ontvangen voor de Wmo 2015, waarbinnen het financieel maatwerk
valt, zijn niet geoormerkt en kunnen naar eigen inzicht worden ingezet. Er bestaat
geen inzicht welk deel daadwerkelijk wordt ingezet om mensen financieel te ondersteunen
ten aanzien van hun zorgkosten. Uit het onderzoek blijkt wel dat de gemeenten in de
afschaffing van de Wtcg en de Cer aanleiding zagen om bestaande afspraken rond collectieve
zorgverzekeringen tegen het licht te houden en opnieuw te beoordelen gelet op de nieuwe
verantwoordelijkheden en het extra budget. Dit leidde tot veranderingen, bijvoorbeeld:
een hogere bijdrage van de gemeente; een aanvullende regeling, verruiming bijzondere
bijstand, keuze tussen verschillende polissen en verzekeraars en meeverzekeren van
het eigen risico en de eigen bijdrage Wmo in de Gemeentepolis.
De leden van de SP-fractie vragen hoe het verschil verklaard kan worden tussen gemeenten
en cliëntenorganisaties ten aanzien van de mate waarin mensen die financiële ondersteuning
nodig hebben goed bereikt worden. Zij vragen zich af of dit een indicatie is dat een
deel van de gemeenten de doelgroep niet goed in het vizier heeft.
In totaal hebben slechts 15 cliëntenorganisaties (van de 65 aangeschreven cliëntenorganisaties)
de vragenlijst ingevuld. De onderzoeksbureaus hebben bij de antwoorden van de cliëntenorganisaties
opgemerkt dat deze gegeven de lage respons met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd
moeten worden. Het kan immers zo zijn dat voornamelijk de relatief ontevreden cliëntenorganisaties
de vragenlijst hebben ingevuld. Daarom kunnen er geen (harde) conclusies getrokken
worden op basis van de antwoorden van de cliëntenorganisaties.
De leden van de SP-fractie geven aan dat slechts 15 procent van de gemeenten iedereen
die recht heeft op financiële ondersteuning daar persoonlijk van op de hoogte stelt.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is om alle gemeenten aan te
raden mensen die recht hebben op financiële ondersteuning hier persoonlijk van op
de hoogte te brengen, zodat het bereik van de maatregelen wordt vergroot.
Het onderzoek laat zien dat 15 procent van de gemeenten iedereen die recht heeft op
de financiële ondersteuning daar persoonlijk van op de hoogte brengt. Daarnaast blijkt
uit het onderzoek dat 55 procent van de gemeenten dit in een persoonlijk gesprek (met
bijvoorbeeld een hulpverlener, wijkteammedewerker en/of sociale dienst) ter sprake
brengt.
Ik zal in gesprek gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de uitkomsten
van het onderzoek van IVO Platform31, het Verwey-Jonker Instituut en Rebel. Hierbij
zal ik de informatievoorziening rondom de maatregelen meenemen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe gemeenten beter ondersteund kunnen worden om
de doelgroep te bereiken.
Het staat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze zij de doelgroep van hun
maatregelen bereiken. De afgelopen jaren hebben er diverse conferenties plaatsgevonden
om onderling ideeën hierover uit te wisselen.27
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat er de facto 500 miljoen
euro minder wordt uitgegeven aan tegemoetkomingen voor zorgkosten van minima, aangezien
er circa 250 miljoen gestort wordt in het Gemeentefonds en er daarvoor nog 750 miljoen
euro beschikbaar was voor tegemoetkomingen van zorgkosten.
Bij de afschaffing van de Wtcg en de CER was sprake van een netto besparing van 375
miljoen euro (vanaf 2017). Het bedrag dat resteerde is deels naar gemeenten gegaan
(268 miljoen euro), maar daarnaast is destijds besloten om bewoners in een intramurale
instelling direct in de hoogte van de eigen bijdrage te compenseren en de fiscale
regeling, inclusief de Tegemoetkoming Specifieke Zorgkosten (TSZ-regeling), in aangepaste
vorm te continueren.28
Overigens betalen sociale minima nu gemiddeld minder voor hun zorgverzekering dan
in 2014 (465 euro in 2014 versus 418 euro in 2021). Dat komt omdat zij naast gemeentelijk
maatwerk ook zorgtoeslag kunnen ontvangen als tegemoetkoming voor de nominale premie
en het eigen risico.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of hun aanname klopt dat mensen meer eigen
risico gaan betalen bij een vaste eigen bijdrage per zorggebeurtenis als behandelingen
over de jaargrens heen worden gegeven. Ook vragen zij hoeveel de betaling gemiddeld
zou stijgen?
Die situatie kan zich inderdaad voordoen als mensen een behandeltraject hebben dat
over de kalenderjaargrens heen loopt en zij verder in beide jaren weinig of geen anderen
zorgkosten hebben. En als er in beide jaren een zorggebeurtenis plaatsvindt waarvoor
een vaste eigen bijdrage geldt, dan betalen zij in beide jaren een eigen bijdrage.
Of ze per saldo meer of juist minder betalen dan onder de huidige systematiek hangt
af van de bedragen die worden gekozen en aan welke (en hoeveel) zorggebeurtenissen
een vaste eigen bijdrage wordt gekoppeld. De gevolgen op individueel niveau van de
invoering van een vaste eigen bijdrage per zorggebeurtenis zijn niet gekwantificeerd.
Daarom kan geen uitspraak worden gedaan over de verandering van de gemiddelde eigen
betaling.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel geld het zou kosten om zorgkosten
die verband houden met een chronische ziekte uit te sluiten van het eigen risico.
Is het niet mogelijk om medicijnen die verband houden met chronische aandoeningen
na het eerste jaar uit te sluiten van het eigen risico? En ook voor behandelingen
binnen de curatieve zorg in den brede, zoals ziekenhuisbezoek, paramedische zorg en
wijkverpleging?
Het is niet inzichtelijk welk deel van de opbrengst van het eigen risico verband houdt
met een chronische ziekte. Daarmee is niet in te schatten wat de budgettaire gevolgen
zijn van het uitsluiten van deze kosten van het eigen risico.
Ervaringen met de Wtcg en CER laten zien dat het erg lastig is om op landelijk niveau
de doelgroep op de juiste wijze vast te stellen, laat staan dat het mogelijk is om
onderscheid te maken tussen de zorgkosten die wel en geen verband houden met hun chronische
aandoening. Zo waren er mensen die geen extra zorgkosten hadden maar wel een tegemoetkoming
vanuit de Wtcg en/of de CER ontvingen, terwijl er ook mensen waren die wel extra zorgkosten
maakten, maar geen tegemoetkoming ontvingen. Zo kon het ook zijn dat er mensen waren
die hun eigen risico niet (volledig) vol maakten en toch een compensatie kregen en
mensen die hun eigen risico jaar in jaar uit vol maakten maar geen compensatie kregen.
Ook voor verzekeraars zou het niet uitvoerbaar zijn om onderscheid te maken tussen
kosten die samenhangen met een chronische aandoening en overige zorgkosten. Het is
aan een volgend kabinet om een standpunt in te nemen over de toekomst van het eigen
risico.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier