Brief Algemene Rekenkamer : Organisatie van de uitvoering: ‘een goed begin is het halve werk’
35 387 Parlementair onderzoek uitvoeringsorganisaties
Nr. 5
                   BRIEF VAN DE ALGEMENE REKENKAMER
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 oktober 2021
Eerder dit jaar ontving uw Kamer het rapport Klem tussen balie en beleid van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) (Kamerstuk 35 387, nr. 2). De TCU doet in haar rapport aanbevelingen voor een betere balans tussen ministeries,
                  Tweede Kamer en uitvoeringsorganisaties. Deze balans moet leiden tot een betere overheidsdienstverlening
                  waarin de burger weer centraal staat.
               
Al vele jaren doet de Algemene Rekenkamer onderzoek naar de uitvoering van overheidsbeleid
                  en naar verzelfstandiging en privatisering van overheidstaken.1 Deze ervaring leert dat vragen als «hoe weten we of het goed gaat in de uitvoering?»
                  en «wie is aan zet om het op te lossen als het mis gaat?» vaak makkelijker zijn gesteld
                  dan beantwoord. Dit heeft deels te maken met de manier waarop de uitvoering wordt
                  georganiseerd, en ook hoe en bij wie toezicht en verantwoording zijn belegd. Vanuit
                  deze invalshoek dragen we graag bij aan het vervolg dat u als Kamer gaat geven aan
                  het rapport van de TCU. Hoewel bespreking van het rapport van de TCU nog niet door
                  uw Kamer is geagendeerd, vinden wij het onderwerp dermate belangrijk dat wij nu al
                  deze brief sturen.
               
U kunt onze bevindingen ook in het achterhoofd houden bij de bespreking van de conclusies
                  uit de brede evaluatie van de organisatiekaders van het rijk, die eind 2021 worden
                  verwacht.
               
Het belang van goede uitvoering
Vrijwel dagelijks krijgen burgers te maken met organisaties die overheidsbeleid uitvoeren.
                  Soms moeten ze daarvoor letterlijk naar een (virtuele) balie, bijvoorbeeld om een
                  uitkering aan te vragen of hun keuze over orgaandonatie vast te leggen. Veel vaker
                  krijgen ze er terloops mee te maken: als ze over de snelweg rijden, in een lift stappen
                  of als de kinderbijslag wordt gestort. Burgers in Nederland vertrouwen erop dat alles
                  goed geregeld is. En meestal is dat ook zo. Achter de schermen werken de rijksoverheid,
                  gemeenten, provincies en uitvoeringsorganisaties daar hard aan. Welke partij precies
                  verantwoordelijk is, zal veel burgers en bedrijven niet uitmaken. Tot het misgaat...
               
Problemen in de uitvoering van overheidsbeleid kunnen verstrekkende gevolgen hebben
                  voor burgers, zoals de toeslagenaffaire laat zien. Ook op andere terreinen zagen we
                  in de afgelopen jaren in onze onderzoeken dat burgers en bedrijven klem kwamen te
                  zitten door problemen in de uitvoering. Denk bijvoorbeeld aan het oplossen van de
                  problemen in het aardbevingsgebied in Groningen en de invoering van het trekkingsrecht
                  voor het persoonsgebonden budget (pgb), waardoor zorgaanbieders niet op tijd betaald
                  kregen en burgers niet goed uit de voeten konden met hun pgb.
               
Aandacht nodig voor uitvoering én voor organisatie van de uitvoering
De TCU concludeert onder meer dat de Tweede Kamer een blinde vlek heeft voor de uitvoering.
                  De commissie roept u daarom op om u beter over de uitvoering te (laten) informeren.
                  En om bij het behandelen van wetsvoorstellen stil te staan bij de vraag wat het in
                  de praktijk van de uitvoering en voor burgers betekent.
               
Wij herkennen deze conclusie van de TCU, die naadloos aansluit bij hetgeen wij in
                  het verleden in andere bewoordingen hebben gepubliceerd. Sinds ons rapport Tussen beleid en uitvoering (2003) (Kamerstuk 28 831, nr. 2) hebben we verschillende keren geconstateerd dat er onvoldoende parlementaire belangstelling
                  is voor de uitvoering. Dit leidde in 2015 tot ons pleidooi «het is tijd voor uitvoering»:
                  kabinet en parlement zouden vóór en als onderdeel van hun besluitvorming meer aandacht
                  moeten besteden aan de realiteit van de uitvoering.2 Het vooraf toetsen van nieuw beleid op zowel uitvoerbaarheid als (onbedoelde) gevolgen
                  voor burgers is van groot belang.
               
Daarbij hoort ook de erkenning dat daarmee de kous niet af is. Op basis van ons jarenlange
                  onderzoek concluderen we dat het in de discussie over (verbetering van) de uitvoering
                  óók zou moeten gaan over de wijze waarop de uitvoering wordt georganiseerd. Het gaat
                  dan om vragen zoals:
               
– Bij welke organisatie wordt de uitvoering belegd?
– Hoe wordt de uitvoering gefinancierd?
– Hoe verhouden uitvoeringsorganisatie en Minister zich (formeel) tot elkaar?
– Welke informatie ontvangt de Minister over de uitvoering?
De keuzes die het kabinet en uw Kamer hierin maken, bepalen namelijk in hoeverre de
                  Minister – en daarmee uw Kamer – nog zicht en invloed kunnen hebben op de uitvoering. En dus of u in de praktijk ook in staat bent om de kwaliteit
                  van de uitvoering goed te volgen en problemen in de uitvoering zo snel mogelijk te
                  signaleren, zoals de TCU u aanbeveelt. Het is immers moeilijk voor een Minister opheldering
                  te geven over de staat van de uitvoering als hij zelf, door eerder gemaakte inrichtingskeuzes,
                  nauwelijks over uitvoeringsinformatie beschikt. Dit raakt aan het primaat van de politiek.
                  Ook bepaalt het in hoeverre de Minister kan ingrijpen mochten burgers klem komen te
                  zitten «tussen balie en beleid».
               
We illustreren het belang van het goed doordenken van de organisatie van de uitvoering
                  aan de hand van drie thema’s.
               
1. Uitvoering van overheidsbeleid buiten de rijksoverheid: waar gaat de Minister (nog)
                  over?
               
In Nederland wordt veel van het beleid uitgevoerd door zelfstandige organisaties die
                  niet tot de rijksoverheid behoren. Burgers en bedrijven krijgen bijna dagelijks met
                  deze organisaties te maken. Het gaat om «grote uitvoeringsorganisaties» zoals het
                  UWV, SVB en het CBR, maar ook om stichtingen en bedrijven, zoals fondsen die cultuursubsidies
                  verstrekken of keurders van liften. Ook gemeenten en provincies voeren regelingen
                  uit die op rijksniveau zijn vastgesteld, zoals de bijstand en natuurbeheer. Het gaat
                  om veel publiek geld: in 2020 bestond twee derde van de uitgaven van het Rijk uit
                  overboekingen naar andere partijen.
               
Als het Rijk beleid niet (langer) zelf uitvoert, staat de Minister zowel letterlijk
                  als figuurlijk op afstand van de uitvoering. Hij staat niet aan het roer: de verantwoordelijkheid
                  voor uitvoering van de publieke taken ligt in de eerste plaats bij de besturen van
                  de uitvoeringsorganisaties of de gemeenten en provincies.
               
Welke mogelijkheden de Minister nog heeft om informatie te ontvangen over de uitvoering,
                  bij te sturen en/of in te grijpen, is afhankelijk van hetgeen daarover is vastgelegd:
                  in de meeste gevallen in wet- en regelgeving en soms (aanvullend) in contracten of
                  statuten. In veel gevallen is ook uw Kamer bij deze keuzes betrokken, doorgaans in
                  de rol van medewetgever.
               
Voorbeeld | Decentralisaties sociaal domein: Minister gaat niet over uitvoering op
                        lokaal niveau
Als beleid en uitvoering bij gemeenten ligt, zoals in het sociaal domein, is het niet
                     de bedoeling van de wetgever dat uw Kamer de Minister ter verantwoording roept over
                     de situatie in een specifieke gemeente. Ook de besluitvorming en verantwoording over
                     de inzet van middelen vindt op het niveau van de gemeenten plaats.
                  
Voorbeeld | Nationaal programma onderwijs: Minister kan niet sturen op besteding niet-geoormerkt
                        geld  
Als kabinet en parlement ervoor kiezen om onderwijsinstellingen vanuit de rijksbegroting
                     lumpsum te bekostigen – zoals deels in het recente Nationaal programma onderwijs –
                     hebben de instellingen bestedingsvrijheid en een beperkte verantwoordingsplicht. De
                     Minister kan dan niet sturen hoe scholen deze publieke gelden besteden, bijvoorbeeld
                     aan leraren of ICT, noch achteraf informatie verzamelen hoe de scholen te werk zijn
                     gegaan.
                  
Daarmee willen we allerminst zeggen dat de rijksoverheid alle uitvoering in eigen
                  hand moet houden of dat per definitie centraal op rijksniveau aan alle touwtjes moet
                  worden getrokken. Integendeel: er kunnen goede redenen zijn om beleid en uitvoering
                  op gemeentelijk of provinciaal niveau te organiseren3, uitvoering op afstand te zetten bij een zelfstandig bestuursorgaan, te privatiseren,
                  en/of ruimte te laten voor keuzes in de besteding van publiek geld. Dat zijn politieke
                  keuzes waar de Algemene Rekenkamer niet over gaat.
               
We pleiten er wél voor dat kabinet en parlement bij het vormgeven van beleid en het
                  opstellen van wet- en regelgeving goed nadenken over hoe de uitvoering wordt georganiseerd
                  en gefinancierd, en wat consequenties van deze keuzes zijn. We nemen waar dat er al
                  meerdere decennia sprake is van een steeds verdergaande trend van uitvoering van beleid
                  op afstand van de rijksoverheid. Wanneer burgers vervolgens klem komen te zitten tussen
                  balie en beleid is het bijna onvermijdelijk dat regering en parlement beperkte mogelijkheden
                  hebben om te interveniëren. Uiteindelijk kan dit ook het vertrouwen van burgers in
                  de politiek schaden. Doorgaans is aan de achterkant namelijk niet meer op te lossen,
                  wat aan de voorkant niet (goed) geregeld is.
               
2. Uitvoering steeds complexer; verantwoordelijkheden vervagen en zicht vertroebelt
               
Het doordenken van de organisatie van de uitvoering is des te meer van belang, nu
                  we zien dat de organisatie van de uitvoering in de afgelopen jaren complexer is geworden.
                  Steeds vaker werkt de rijksoverheid samen met anderen om overheidsbeleid uit te voeren
                  of bepaalde beleidsdoelen te halen, bijvoorbeeld met gemeenten, met andere landen
                  en/of met het bedrijfsleven. Daarbij vloeien publiek en privaat geld vaak samen.
               
Op zichzelf is het natuurlijk toe te juichen dat partijen samen optrekken om maatschappelijke
                  doelen – zoals de energietransitie – integraal aan te pakken. Tegelijkertijd roept
                  deze vervlechting ook vragen op: wie gaat waar over en op welk niveau vindt democratische
                  verantwoording plaats?
               
Als overheden onderling en/of met het bedrijfsleven samenwerken moet voorkomen worden
                  dat voor burgers niet helder is bij wie ze terecht kunnen met vragen over de uitvoering,
                  of als het misgaat. Ook voor een goede democratische controle en verantwoording is
                  het van belang dat helder is wie kan worden aangesproken op de uitvoering, en waarop
                  precies. Soms zijn de organisatie en bekostiging van de uitvoering namelijk zo ingewikkeld,
                  dat nog maar moeilijk is na te gaan hoe het precies zit. Het zicht op publieke taken
                  en publiek geld is dan troebel.
               
Voorbeeld | Revolverende fondsen: onduidelijkheid door complexe geldstromen en organisatie
                        
Het kabinet realiseert rijksbeleid rond innovatie en verduurzaming door geld onder
                     te brengen in fondsen, zoals het Nationaal Warmtefonds en Invest-NL. Daaruit kunnen
                     burgers en bedrijven leningen krijgen, of investeert de fondsbeheerder in bedrijven.
                     Eind 2017 ging in revolverende fondsen € 3,6 miljard aan rijksgeld om. Vaak komen
                     publiek en privaat geld samen in 1 fonds.
                  
Hebben burgers en bedrijven hier nog te maken met de overheid, of met de private sector?
                     Wat kan de overheid eigenlijk nog doen als het misgaat? Ook heeft de Tweede Kamer
                     beperkt zicht op hoeveel en hoe lang geld wordt ingezet en welke resultaten daarmee
                     worden bereikt.
                  
Kortom: hoe meer partijen en hoe meer geldstromen betrokken zijn, hoe meer kabinet
                  en parlement vooraf moeten regelen om helder zicht te kunnen houden op de uitvoering
                  en op de maatschappelijke resultaten van het publieke geld.
               
3. Zicht houden op de uitvoering en de resultaten
               
Bij publiek geld hoort publieke verantwoording. Om te kunnen vaststellen hoe het gaat
                  met de uitvoering van overheidsbeleid en of beoogde maatschappelijke doelen worden
                  gehaald, is informatie nodig. Als Ministers en uitvoeringsorganisaties de juiste beleidsinformatie
                  verzamelen, kunnen zij problemen in de uitvoering eerder zien aankomen. Het zorgt
                  er bovendien voor dat Ministers zich beter kunnen verantwoorden over de resultaten
                  die met beleid en publiek geld zijn bereikt.
               
Bij het goed organiseren van de uitvoering van overheidsbeleid hoort dus ook dat kabinet
                  en parlement vooraf nadenken over de vraag: welke beleidsinformatie hebben we nodig om goed zicht te houden op de uitvoering en de
                  resultaten van beleid en hoe zorgen we ervoor dat deze informatie ook daadwerkelijk beschikbaar komt? Wat zijn
                  de concrete doelstellingen en welke indicatoren horen daarbij?
               
Nu maken kabinet en parlement daar vooraf vaak onvoldoende afspraken over. Ook de
                  organisaties die overheidsbeleid uitvoeren richten hun eigen informatiehuishouding
                  vaak nog onvoldoende in om te kunnen sturen op de beoogde resultaten. Het is bovendien
                  van belang – zeker nu de uitvoering steeds complexer wordt georganiseerd – dat informatiesystemen
                  van de rijksoverheid, decentrale overheden en uitvoeringsorganisaties op elkaar aansluiten.
                  Wij roepen daarom op tot modernisering van de manier waarop Ministers het publieke
                  geld verantwoorden. Door bijvoorbeeld meer gebruik te maken van (open) data, heldere
                  standaarden te hanteren en een stevige regie te voeren. Dat maakt dat publiek geld
                  te volgen is en te koppelen aan prestaties. Het is van belang dat alle bestuurslagen
                  letterlijk «dezelfde taal» spreken. Daarmee bedoelen we: dezelfde begrippen, definities
                  en indicatoren gebruiken teneinde informatie-uitwisseling mogelijk te maken. We noemden
                  dat eerder «de digitale eenheidsstaat».
               
Voorbeeld | Luchtkwaliteit en aardgasvrije wijken: onvoldoende zicht op resultaten
                        door gebrek aan informatie
In ons onderzoek naar het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit zagen wij
                     dat Rijk, provincies en gemeenten niet op eenzelfde wijze bijhielden hoeveel zij uitgaven
                     aan het verbeteren van de luchtkwaliteit in Nederland. De toenmalige Minister van
                     Infrastructuur en Milieu had daardoor weinig zicht op het aan het programma bestede
                     geld en daarmee ook op de effectiviteit van de maatregelen die de luchtkwaliteit moeten
                     verbeteren.
                  
Ook in ons onderzoek naar Aardgasvrije wijken zagen we dat het ontbreekt aan een uniforme
                     informatievoorziening, waardoor er nog onvoldoende inzicht is in de voortgang op landelijk
                     niveau. Ook zijn er – door het ontbreken van definities en door mogelijke belemmeringen
                     in de privacywetgeving – nog geen gegevens over wat het aardgasvrij maken kost.
                  
Een goed begin is het halve werk
Er zijn veel manieren om de uitvoering van beleid te organiseren. Uitvoering door
                  de rijksoverheid zelf is geen garantie dat alles wel goed gaat, uitvoering op afstand
                  betekent niet dat het fout gaat. Het gaat er vooral om de keuzes bewust te maken en
                  de consequenties van die keuzes goed te doordenken.
               
«Het is tijd voor uitvoering», zeiden we in 2015. De conclusies van de TCU en onze
                  recente onderzoeken laten zien dat dit pleidooi onverminderd actueel is. Ook nu geven
                  we u mee: neem uitvoeringstoetsen serieus, accepteer dat implementatie van nieuw beleid
                  tijd kost en heb oog voor (onbedoelde) gevolgen voor individuele burgers en de samenleving
                  als geheel.
               
Nieuwe wet- en regelgeving, de oprichting van nieuwe organisaties en de begrotingsbehandeling
                  zijn ook momenten om bewust stil te staan bij en vorm te geven aan de verantwoordelijkheidsverdeling
                  tussen partijen, de wijze van financiering, en de manier van verantwoorden over het
                  publieke geld en de behaalde resultaten. Het is zowel voor burgers en bedrijven, als
                  voor een goede democratische controle en verantwoording belangrijk dat duidelijk is
                  wie waarop kan worden aangesproken.
               
Vragen die uw Kamer daarbij kan stellen, zijn bijvoorbeeld: waar willen wij dat de
                  rijksoverheid over gaat? Waar moet de Minister op kunnen sturen en heeft hij daartoe
                  de bevoegdheden? Sluit de wijze van financiering en verantwoording aan bij de beoogde
                  verantwoordelijkheidsverdeling? Welke informatie is straks nodig om zicht te hebben
                  op de besteding van het publieke geld en de effecten in de praktijk?
               
Daarbij geldt wat ons betreft het adagium: een goed begin is het halve werk, maar
                  half werk is geen goed begin. Goed zicht achteraf vraagt goed nadenken vooraf. Waarborgen
                  voor voldoende mogelijkheden tot bijsturing, voor een goed beeld van de resultaten
                  en voor een heldere verantwoording moeten kabinet en parlement vooraf inbouwen. Aan de achterkant is immers niet meer op te lossen, wat aan de voorkant
                  niet goed (genoeg) is geregeld.
               
Desgewenst zijn wij graag bereid om deze brief nader toe te lichten en met u mee te
                  denken.
               
Een afschrift van deze brief sturen wij aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Algemene Rekenkamer
A.P. (Arno) Visser, president
C. (Cornelis) van der Werf, secretaris
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A.P. Visser, president van de Algemene Rekenkamer