Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Milieuraad 6 oktober 2021 te Luxemburg
21 501-08 Milieuraad
Nr. 836
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 oktober 2021
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische
Zaken en Klimaat over de brief van 24 september 2021over de geannoteerde agenda Milieuraad
6 oktober 2021 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-08, nr. 835), de brief van 9 juni 2021 over de bijdrage aan Europese consultatie over het beleidsinitiatief
duurzame producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3124), over de brief van 18 juni 2021 over het fiche: Mededeling EU Actieplan «Verontreiniging
van lucht, water en bodem naar nul» (Kamerstuk 22 112, nr. 3157), over de brief van 25 juni 2021 over het fiche: Mededeling duurzame blauwe economie
in de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 3147), over de brief van 22 juni 2021 over het verslag van de Milieuraad op 10 juni in
Luxemburg (Kamerstuk 21 501-08, nr. 831), over de brief van 6 juli 2021 over de antwoorden op vragen van de commissie over
de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers 20 en
21 juli te Ljubljana, Slovenië (Kamerstuk 21 501-08, nr. 833), over het EU-voorstel: CO2-emissienormen voor personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen COM (2021) 556 en
over de brief van 30 augustus 2021 over het verslag van de informele bijeenkomst van
klimaat- en milieuministers van 20 en 21 juli 2021 te Ljubljana, Slovenië (Kamerstuk
21 501-08, nr. 834).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 september 2021 aan de staatssecretarissen van
Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief
van 5 oktober 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Meijer
Inleiding
Hierbij doen wij u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de antwoorden toekomen op de vragen
gesteld in het schriftelijk overleg over de Milieuraad van 6 oktober 2021 te Luxemburg.
Daarnaast ontvangt u het joint paper m.b.t. de EU-textielstrategie dat Nederland samen
met gelijkgestemde lidstaten heeft opgesteld en op 4 oktober jl. aan de Commissie
heeft toegezonden.
Tot slot wordt u geïnformeerd dat een punt onder diversen aan de agenda van de Milieuraad
van 6 oktober is toegevoegd. Het betreft een punt op verzoek van België waarin de
Commissie wordt opgeroepen om ten aanzien van het PFAS-restrictievoorstel snel en
ambitieus actie te ondernemen.
I. VERSLAG VAN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Fit for 55
De leden van de VVD-fractie vragen hoe Nederland vanuit de Nederlandse bedrijven een
bijdrage kan leveren op het gebied van elektrisch vervoer, waarbij deze leden vooral
denken aan bedrijven die zich bezighouden met laadinfrastructuur, maar ook veel andere
bedrijven.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft dit jaar in opdracht van het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgezocht wat het verdienpotentieel is
voor het Nederlandse bedrijfsleven op het gebied van elektrisch vervoer.1 Zoals de leden van de VVD-fractie aangeven, gaat dit breder dan alleen de bedrijven
die zich bezighouden met laadinfrastructuur. De groei van elektrisch vervoer zet door.
Niet alleen voor personenvervoer en bussen, maar ook in de segmenten bestelwagens
en zwaar vervoer is de transitie ingezet. De einddatum voor het uitfaseren van fossiele
voertuigen in Europa komt in zicht (Commissie stelt 2035 voor). Dankzij slimme toepassingen
en ontwikkelingen in batterijtechnologie blijkt mogelijk wat tot voor kort als verre
toekomstmuziek klonk.
In Nederland is een sterke bedrijfssector ontstaan rondom elektrische voertuigen.
De sector bouwt voort op de kennis en ervaring die het heeft opgedaan in het vroeg
volwassen geworden Nederlandse elektrische voertuigenecosysteem. Nederlandse bedrijven
blijven innovatief en boren nieuwe markten aan, onder andere in de Verenigde Staten,
en nieuwe marktsegmenten, zoals het hergebruik van batterijen. We zien dit terug in
de cijfers in het RVO-rapport. De productie in de EV-sector groeide t.o.v. 2018 met
27% naar EUR 4,2 miljard in 2019. Deze sector is daarmee al ongeveer drie keer zo
groot in vergelijking met de Nederlandse fietsenbranche. De toegevoegde waarde kende
een vergelijkbare groei: 25% toename t.o.v. 2018 naar EUR 670 miljoen in 2019. Steeds
meer mensen verdienen hun boterham in de EV-sector: in 2020 waren er bijna 7.000 banen,
een groei van 31% ten opzichte van 2018. Voor 2025 wordt bijna een verdubbeling voorspeld
met 13.500 banen.
Kansen liggen er vooral in het uitbreiden van activiteiten, zoals het in gebruik nemen
van zero-emissieoplossingen voor zwaar vervoer en binnenvaart. Ook internationaal
liggen er mogelijkheden met het toetreden tot internationale markten en het verstevigen
van internationale afspraken en samenwerkingen. Hierbij profiteert Nederland nog steeds
van de vroeg opgelopen voorsprong. Het kabinet blijft zich inspannen, zowel op internationaal
als nationaal vlak om de ingezette koers vast te houden of te versnellen. Bijvoorbeeld
met fiscale regelingen en het samenwerken met bedrijven en brancheorganisaties.
De leden van de VVD-fractie vragen in welke mate andere landen in de Europese Unie
(EU) zich gaan inzetten om de doelen te halen die in de herziening voor koolstofdioxide-
(CO2) normen voor personen-en bestelauto’s staan. Daarnaast vragen deze leden hoe andere
landen aankijken tegen de hogere ambitie van Nederland op dit onderdeel.
Sommige EU-lidstaten hebben al – zowel meer als minder ambitieuze – nationale doelstellingen
en een datum voor uitfasering van verbrandingsmotoren vastgesteld. Het lijkt lastig
om voldoende steun te verwerven voor meer aanscherping dan de Commissie nu heeft voorgesteld
omdat met name de lidstaten met een significante auto-industrie het voorstel juist
willen afzwakken.
In aanloop naar de publicatie van het nu voorliggende voorstel heeft Nederland samen
met acht andere EU-lidstaten voor ambitieuzere klimaatdoelstellingen in de transportsector
gepleit.2
De leden van de VVD-fractie lezen in de herziening CO2-normen nieuwe personen- en bestelauto’s dat er doelen zijn opgenomen die vooral zien
op de uitstoot aan de uitlaat. Deze leden zijn van mening dat dit alsnog negatieve
effecten kan hebben voor het klimaat als in de ketenbenadering groene stroom zal worden
gebruikt. Deze leden vragen waarom in de herziening niet concreter is opgenomen dat
er bij de doelen, en de transitie naar de doelen van nul CO2-uitstoot aan de uitlaat, ook ruimte is voor oplossingen die veel resultaat opleveren
in de keten. Deze leden denken hierbij aan bioCNG (Bio Compressed Natural Gas), waarmee
auto’s 70% tot 80% CO2-uitstoot besparen ten opzichte van fossiele uitstoot.
De CO2-norm voor personen- en bestelauto’s gaat inderdaad alleen over de CO2-uitstoot van het voertuig, dus de uitlaat. Afspraken over reductie van de CO2-uitstoot in de keten worden gemaakt in de Richtlijn hernieuwbare energie (RED).
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de landen in de EU gaan voorkomen dat de kosten
voor brandstoffen als gevolg van de invoering van het EU Emissions Trading System
(EU-ETS) gaan stijgen. Deze leden lezen in de herziening dat de impact voor burgers
nihil of klein is, terwijl het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aangeeft dat
de prijzen wel degelijk zullen stijgen. Deze leden vragen dus hoe dat wordt gegarandeerd.
Het voorgestelde ETS voor de gebouwde omgeving en het wegvervoer (ETS-BRT) geeft een
prijsprikkel die ertoe leidt dat emissies in beide sectoren gereduceerd worden en
kan bijdragen aan een kosteneffectieve transitie. Door het voorgestelde ETS zullen
de brandstofprijzen aan de pomp stijgen vanaf 2026, het jaar wanneer het ETS-BRT in
werking moet treden. Conform de informatie uit het BNC-fiche3 die eerder met uw Kamer is gedeeld, hanteert de Commissie in haar Impact Assessment een bandbreedte van ETS-prijzen van EUR 48 tot EUR 80 per ton CO2 in 2030 wat zich vertaalt tot een prijseffect aan de pomp van respectievelijk ca.
€ 0,11 tot € 0,19 en € 0,13 tot € 0,21 per liter benzine en diesel (exc. BTW). Het
kabinet heeft aandacht voor de impact van deze prijsstijgingen voor huishoudens en
maatschappelijke organisaties. Het kabinet houdt de portemonnee van de Nederlandse
burgers in de gaten. Hierbij spelen ook nationale keuzes een belangrijke rol, aangezien
de impact van prijsontwikkelingen ook in de bredere nationale beleidscontext kunnen
worden bekeken. Het kabinet is zich er verder van bewust dat dit in combinatie met
de andere voorgestelde maatregelen, zoals de aanpassing van de richtlijn voor de energiebelasting
en het Social Climate Fund (CSF), moet worden bezien. In lijn met het Commissievoorstel kan eventueel, wanneer de
effecten bekend zijn, bezien worden of een tegemoetkoming noodzakelijk is.
De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland op dit moment kampioen is in
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen.
Het Fit for 55-pakket leidt tot een verhoogde ambitie voor elektrisch (personen)vervoer
met gevolgen voor de laadinfrastructuur. Tegelijkertijd leidt het Fit for 55-pakket
ook in andere sectoren tot een hogere elektriciteitsvraag. Deze leden vragen daarom
of al in beeld is of het Nederlands elektriciteitsnetwerk de verwachte verzwaring
van de laadinfrastructuur aan kan. Zij vragen tevens of er een integrale analyse is
gemaakt óf wordt gemaakt van de verwachte vraag naar elektriciteit naar aanleiding
van de Fit for 55-plannen en de huidige capaciteit van het stroomnetwerk.
Netbeheerders hebben een eerste analyse gemaakt van het Fit for 55-pakket en geven
aan dat een ophoging van de doelen niet zondermeer voor hen te realiseren valt, bovenop
de opgave uit het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342). Bovendien is de verhoogde doelstelling nog niet vertaald per sector. Het vergt
hoe dan ook een goede fasering om uitbreiding van de netten voor de verschillende
sectoren te plannen om de ambitie waar te kunnen maken. Dit vraagt ook om sturing
over de hele breedte aan de zijde van de rijksoverheid.
De leden van de D66-fractie zien een grote kans en noodzaak in de verduurzaming van
de mobiliteitssector en zijn verheugd met de ambitie van het kabinet om het Europese
doel tot zero-emissie nieuwverkoop te vervroegen naar 2030 in plaats van 2035, zoals
door de Europese Commissie is voorgesteld. Met de kostendaling van de productie van
elektrische voertuigen kan de aanschafprijs van (tweedehands) elektrische auto’s stevig
naar beneden, zoals ook blijkt uit een Bloomberg-rapport waar de Europese Commissie
naar verwijst. Deze leden vragen op welke wijze Nederland de ontwikkeling van productiekosten,
beschikbaarheid en betaalbaarheid analyseert en monitort. Deze leden vragen tevens
hoe wordt gewaarborgd dat de (tweedehands) elektrische auto, met behulp van flankerend
beleid, bereikbaar en betaalbaar wordt voor Nederlanders met verschillende inkomens.
Bij de beleidsvorming en -adviezen rondom elektrische auto’s hanteert het kabinet,
maar ook het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), modelinstrumenten. Voor elektrisch
vervoer is dit het zogenaamde Carbon tax model. Dit wagenparkmodel wordt periodiek (meestal eens in de twee jaar) geactualiseerd
op het gebied van prijs- en aanbodontwikkelingen. Hiermee wordt geborgd dat nieuwe
ontwikkelingen meelopen in de beleidsvorming en -advisering. Daarnaast verwijst het
kabinet u naar het Trendrapport Nederlandse markt personenauto’s (editie 2021)4. Dit betreft een overzicht van trends en ontwikkelingen van de (elektrische) personenauto’s,
dat in het kader van het Belastingplan 2022 aan uw Kamer is aangeboden. Binnenkort
ontvangt uw Kamer eveneens een update van de kosteneffectiviteitsanalyse van elektrische
voertuigen.
Het kabinet waarborgt dat (tweedehandse) elektrische auto’s bereikbaar en betaalbaar
worden voor Nederlanders met verschillende inkomens met diverse flankerende maatregelen.
Zo is er tot en met 2024 een jaarlijks gebudgetteerde subsidieregeling voor particulieren,
voor zowel nieuwe als gebruikte elektrische auto’s, om gebruik van te maken. Recent
heeft het kabinet hiervoor het budget uitgebreid5. Doel van deze regeling is om het prijsverschil tussen een elektrische auto en een
auto met een verbrandingsmotor te verkleinen en op die manier elektrisch rijden ook
voor mensen met een lager inkomen bereikbaarder te maken. Daarnaast bouwt het kabinet
in de zakelijke markt de fiscale voordelen voor privégebruik van relatief dure auto’s
van de werkgever steeds verder af. De zogenoemde cap in de bijtelling (de cataloguswaarde
van de auto waarvoor de bijtellingskorting geldt) wordt eerder verlaagd dan in het
Klimaatakkoord voorzien. Deze wijziging is in het Belastingplan 20226 opgenomen. Vanaf 2022 wordt de cap verlaagd naar € 35.000, en vanaf 2023 naar € 30.000.
Zo blijven goedkopere emissievrije personenauto’s aantrekkelijk voor de zakelijke
markt. Dit sluit beter aan op de toekomstige vraag van particuliere kopers in Nederland,
wanneer deze zakelijke personenauto’s na de leaseperiode tweedehands worden verkocht.
Belangrijk voor de occasionmarkt is het vertrouwen van consumenten in tweedehands
elektrische auto’s. Naast de Europese regelgeving die op termijn hiervoor beschikbaar
komt, werkt Nederland op de korte termijn, conform afspraak uit het Klimaatakkoord,
aan een nationale universele accucheck om in deze behoefte te voorzien. Het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat onderzoekt de mogelijkheden om te komen tot een eenduidig
kwaliteitsniveau van verschillende accuchecks. Dit doet het ministerie samen met partijen
die een accucheck op korte termijn willen gaan aanbieden, zoals de ANWB, en met marktpartijen
die een dergelijke check momenteel al aanbieden.
Verder is de sector in een vergevorderd stadium om een verbeterde prijsvergelijking
van fossiele brandstof en elektrische auto’s in de showroom en online te implementeren.
Daarin worden alle kosten van eigendom en gebruik meegenomen, de zogenoemde Total Cost of Ownership (TCO). In eerste instantie zal dit gericht zijn op nieuwe voertuigen, maar het voornemen
is om ook voor gebruikte voertuigen een verbeterde prijsvergelijking te realiseren.
Onder de vlag van de koepelcampagne van het Klimaatakkoord #iedereendoetwat zal dit
najaar informatie worden verstrekt over onder andere de TCO, zodat automobilisten
die zich oriënteren op een nieuwe auto hier kennis over kunnen opdoen.
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris of hij in de Milieuraad
kan pleiten voor een milieubeleid dat de koopkracht van Nederlandse ondernemers en
inwoners niet verzwakt door torenhoge extra lasten en Brusselse regeldruk.
Dat de leden van de PVV-fractie naar aanleiding van het Fit-for-55 pakket aandacht
vragen voor de financiële impact van de voorstellen voor burgers en ondernemers is
begrijpelijk. Zoals vermeld is de exacte impact van de voorstellen afhankelijk van
een reeks factoren die zich moeilijk laat voorspellen, de onderhandelingen in Brussel
– die pas net zijn gestart – en de exacte nationale beleidsinvulling. Daarnaast formuleert
het pakket de grootte van de opgave en een deel van de invulling ervan, maar blijft
een groot deel van de concrete maatregelen ook afhankelijk van nationale politieke
keuzes. Het Fit-for-55 pakket biedt enerzijds kansen, bijvoorbeeld voor innovatie
en nieuwe werkgelegenheid, maar zal ook een transformatie van de Nederlandse samenleving
tot gevolg hebben. De precieze budgettaire gevolgen van het pakket zijn in deze fase
nog niet bekend, en afhankelijk van verdere Europese besluitvorming en nationale politieke
keuzes bij de uitwerking. Deze gevolgen zullen, als zij duidelijk in beeld zijn, door
het volgend kabinet moeten worden bezien. Het is hierbij, met het oog op effectief
klimaatbeleid en draagvlak, van belang dat in het verdere proces bijzondere aandacht
blijft voor de gevolgen voor burgers en sectoren die hoge reductiekosten hebben en
voor een grote opgave staan. Ook wordt rekening gehouden met de mogelijke lastenverzwaring
voor huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Tegelijkertijd zou het
uitblijven van effectief klimaatbeleid eveneens tot grote kosten leiden die zouden
doorwerken op de Nederlandse ondernemers en inwoners.
Sinds 2012 kent de Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED) een artikel waarmee
centrale overheden verplicht worden om jaarlijks 3% van hun kantoorgebouwen te renoveren.
In het Commissievoorstel voor een herziening van de EED wordt voorgesteld dit uit
te breiden naar alle publieke gebouwen. Een heldere definitie en afbakening van publieke
gebouwen ontbreekt in de voorstellen. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris
of verwacht wordt dat sociale huurwoningen ook onder de voorstellen gaan vallen. Tevens
zijn deze leden benieuwd naar de gevolgen voor Nederlandse woningcorporaties indien
de renovatieplicht ook voor hen gaat gelden. Zoals wordt aangegeven in het BNC-fiche
schrijft de voorgestelde wijziging in de EED voor dat woningen ten minste in één keer
naar het niveau van BENG (bijna energieneutrale gebouwen) verduurzaamd moeten worden.
Deze leden constateren dat dit corporaties onvoldoende ruimte biedt om stapsgewijs
en op natuurlijke momenten te renoveren en zijn benieuwd of de Staatssecretaris dit
ter sprake gaat brengen tijdens de Milieuraad. Ook zijn deze leden benieuwd naar de
effecten van de uitbreiding van de renovatieplicht naar sociale huisvesting voor de
betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen. Tot slot constateren deze
leden dat er voor de sociale huursector straks mogelijk drie vormen van normering
zijn: de renovatieplicht, de Energy Performance of Buildings Directive/Minimum energy
performance standards (EPBD MEPS) en de Nederlandse Isolatiestandaard. Deze leden
vragen de Staatssecretaris naar de onderlinge samenhang tussen deze drie normeringen.
De renovatieverplichting in het huidige voorstel is van toepassing op aanbestedende
diensten (waaronder publiekrechtelijke instellingen) in de zin van richtlijn 2014/24/EU.
Op 9 juni jl. heeft de Commissie een zogenaamd met redenen omkleed advies gestuurd
aan Nederland. In dat advies stelt de Commissie, kort gezegd, dat Nederlandse woningcorporaties
onterecht niet voldoen aan hun Europese aanbestedingsplicht omdat zij moeten worden
gezien als publiekrechtelijke instelling. Nederland is het niet eens met deze stelling.
Anders dan dat de Commissie stelt is er, volgens Nederland geen sprake van «toezicht
op beheer» van woningcorporaties en zijn zij daarmee geen publiekrechtelijke instelling
in de zin van richtlijn 2014/24/EU en zal de EED ook niet van toepassing zijn op woningcorporaties.
Of de renovatieverplichting in het huidige voorstel van toepassing is op woningcorporaties
zal dus afhangen van de uitkomst van deze procedure. Daarnaast is het in het huidige
voorstel onduidelijk of de verplichting alleen ziet op gebouwen die de publiekrechtelijke
instelling zelf in gebruik heeft (bijvoorbeeld een eigen of gehuurd kantoorgebouw)
of ook op gebouwen die eigendom zijn van publiekrechtelijke instellingen en gebruikt
worden door niet-publieke instellingen (bijvoorbeeld woningen). Nederland zal de Commissie
om duidelijkheid vragen hierover in de desbetreffende raadswerkgroep.
De EED staat niet op de agenda tijdens de Milieuraad van 6 oktober 2021 en valt onder
de portefeuille van de Energieraad. Wel zal ook voor dit onderwerp in de desbetreffende
raadswerkgroep aandacht worden gevraagd.
Het kabinet is van mening dat een alternatieve renovatieaanpak, die leidt tot hetzelfde
of een beter resultaat via gebouwmaatregelen op natuurlijke momenten van verbouwing
of renovatie, mogelijk moet zijn, evenals het rapporteren op sectorniveau. Dit past
goed bij de Nederlandse portefeuilleaanpak en sectorale routekaarten voor maatschappelijk
vastgoed die zijn opgesteld naar aanleiding van het Klimaatakkoord. Voor wat betreft
de corporatiesector moet eerst worden uitgemaakt of woningcorporaties inderdaad publiekrechtelijke
instellingen zijn conform de aanbestedingsrichtlijn en moet, na onderhandelingen,
de EED aansluiten bij de definitie van publiekrechtelijke instellingen in de aanbestedingsrichtlijn
en deze ook zien op gebouwen die in het bezit zijn van publiekrechtelijke instellingen
en gebruikt worden door niet-publieke instellingen, bijvoorbeeld woningen.
Het kabinet zet zich proactief in om de nationale aanpak te delen met de Commissie
met als doel het voorkomen van tegenstrijdig beleid aangaande de energieprestatie
van gebouwen. Een voorbeeld hiervan is de indiening van de reactie op de publieke
consultatie van de EPBD afgelopen voorjaar7. Naar verwachting zal de Commissie in december 2021 een voorstel uitbrengen voor
aanpassing van de EPBD. Het proces tot publicatie wordt nauwlettend gevolgd en het
voorstel wordt in samenhang bezien met de andere voorstellen van het Fit-for-55 pakket,
in het bijzonder de EED en de RED. Het EPBD-voorstel zal het kabinet beoordelen op
het effect en of dit passend is bij het reeds in gang gezette beleid betreffende energiebesparing,
energie-efficiëntie, inzet van hernieuwbare energie en circulariteit in Nederland.
Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd via een BNC-fiche.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het PBL in zijn policy brief «Nederland
Fit for 55?» aangeeft dat het Europese voorstel voor een emissiehandelssysteem voor
de gebouwde omgeving en wegtransport ertoe kan leiden dat de gemiddelde jaarlijkse
energierekening per huishouden met ruim 100 euro stijgt en de gemiddelde jaarlijkse
brandstofrekening voor personenauto’s op benzine of diesel met ongeveer 85 euro. Deze
leden vragen de Staatssecretaris of deze conclusie wordt gedeeld en, zo ja, op welke
wijze dit tijdens de Milieuraad onder de aandacht zal worden gebracht? Welke mogelijkheden
ziet de Staatssecretaris om de impact op de energie- en brandstofrekening, met name
voor lage inkomens, zoveel mogelijke te beperken? Wat is de reactie van de Staatssecretaris
op de aanbeveling van het PBL om «de voorstellen van de Commissie in de volle breedte
te doordenken op mogelijkheden om ook in Nederland, aanvullend op het huidige sociale
en inkomensbeleid, ook in het energiebeleid aandacht aan energiearmoede te besteden»?
Op welke wijze zal aan deze aanbeveling gevolg worden gegeven? Tevens vragen deze
leden of de Staatssecretaris voornemens is om bij de Milieuraad in te zetten op het
beter oormerken van middelen van het Social Climate Fund (SCF) voor emissiereducerende
maatregelen.
De analyse van het PBL geeft een eerste inschatting van de voorstellen van de Commissie
voor de Nederlandse burger en de diverse sectoren. De exacte uitwerking van de voorstellen
is afhankelijk van een reeks factoren die zich moeilijk laat voorspellen, de onderhandelingen
in Brussel – die pas net zijn gestart – en de exacte nationale beleidsinvulling. De
voorbeeldberekening in de PBL-analyse is gebaseerd op een CO2-prijs van € 50/ton CO2 in de ETS gebouwde omgeving en wegtransport (het ETS-BRT).
Wat betreft de invoering van het ETS-BRT staat het kabinet nu open in de discussie,
waar het kabinet eerder terughoudend was. Het ETS-BRT kan bijdragen aan het halen
van de Europese klimaatdoelen door een heldere prijsprikkel te verzorgen, die duurzaamheid
stimuleert. Het kabinet acht het van belang dat klimaatmaatregelen worden vormgegeven
in proportionele, uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen die rekening houden
met bijkomende brede maatschappelijke gevolgen. Dit zal bij de Milieuraad worden aangekaart.
Daarnaast formuleert het pakket de grootte van de opgave en een deel van de invulling
ervan, maar blijft het grootste deel van de concrete maatregelen afhankelijk van nationale
politieke keuzes. Een exacte analyse van de impact op burgers, bedrijven en de begroting,
waar de motie van het lid Van der Staaij (APB)8 om vraagt, is dus ook afhankelijk van die keuzes. De verdere nationale invulling
van de opgave en eventueel flankerend sociaal beleid zijn aan een volgend kabinet.
Het kabinet is terughoudend ten aanzien van nieuwe fondsen, zoals benoemd in het BNC-fiche9. Het is daarbij van belang om op te merken dat een volledige appreciatie van het
SCF pas mogelijk is nadat er meer duidelijkheid is gekomen over de precieze financiële
opzet van het fonds. Daarbij blijft het kabinet van mening dat maatregelen binnen
het Fit-for-55 pakket integraal bezien moeten worden, afgezet tegen de bredere klimaatambities,
kostenefficiëntie en evenwichtige kostenverdeling van maatregelen.
Duurzame energie: Groene waterstof
De leden van de CDA-fractie constateren dat het PBL tevens de bindende verplichting
voor het gebruik van tenminste 50% groene waterstof in het waterstofgebruik van de
industrie uitlicht als mogelijk problematisch. Het PBL stelt dat deze verplichting
betekent dat het huidige waterstofverbruik al een enorme opgave zou zijn, en dat dit
bij de beoogde toename van het waterstofgebruik een nog grotere opgave wordt. Bovendien
sluit het voorstel volgens het PBL slecht aan bij de Nederlandse verduurzamingsstrategie
voor de industrie. Deelt de Staatssecretaris deze conclusie van het PBL? Zo ja, op
welke wijze zal ervoor gezorgd worden dat Europese voorstellen, zoals het percentage
groene waterstof in de industrie, beter aansluiten bij de Nederlandse verduurzamingsstrategie
voor de industrie en deze niet in de weg staan? Het PBL stelt tevens dat de haalbaarheid
van de gestelde opgave op het gebied van groene waterstof binnen de gestelde termijn
twijfelachtig is. Deelt de Staatssecretaris deze conclusie? Op welke wijze zal hier
aandacht voor gevraagd worden tijdens de Milieuraad? Wat is de inschatting van de
Staatssecretaris waar het gaat om de positie van andere lidstaten met betrekking tot
de ambitie voor het gebruik van groene waterstof?
Het kabinet onderkent dat het voorgestelde doel van 50 procent een grotere opgave
is dan de huidige ambitie van 3–4 gigawatt elektrolyse in 2030. Het kabinet onderkent
dat het gaat om een forse opgave, waarbij nog onduidelijk is welke inzet van zowel
overheid als bedrijfsleven nodig is om deze te realiseren. Daarom gaat het kabinet
de consequenties hiervan samen met de markt grondig onderzoeken.
Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat de gestelde ambities in het Europese
klimaatpakket een enorme impuls kunnen geven aan de ontwikkeling van de Nederlandse
waterstofmarkt. Door marktpartijen met deze ambities te mobiliseren is het mogelijk
dat de opschaling van hernieuwbare waterstof in de komende jaren versnelt.
In het krachtenveld valt op dat andere lidstaten veel behoefte is aan hoge ambities
op het gebied van waterstof, maar dat lidstaten verdeeld zijn over de invoering van
het bindende doel voor hernieuwbare waterstof in de industrie. Dat hangt er onder
meer mee samen dat hernieuwbare waterstof meetelt met het aandeel hernieuwbare energie
in de consumerende sector. Dus in het geval van export telt dit mee voor de doelstellingen
van het importerende land. Dit laatste is voor Nederland bijzonder gunstig. Desondanks
zal het kabinet er scherp op toezien dat de haalbaarheid van deze doelstelling zwaar
meeweegt in de komende onderhandelingen.
Als laatste acht het kabinet de consequenties voor de verduurzamingstrategie van de
industrie nog afhankelijk van de bredere ontwikkeling van het aanbod van hernieuwbare
waterstof en de relevante prijzen. Tot de consequenties voldoende helder zijn blijft
het kabinet er kritisch op letten dat er rekening wordt gehouden met de consequenties
van het voorgestelde doel voor de industrie. Deze consequenties worden grotendeels
bepaald door de voorwaarden die de Europese Commissie gaat stellen aan de gebruikte
hernieuwbare waterstof. Dat gaat onder andere om eisen aan de gebruikte hernieuwbare
energiebronnen en de behaalde emissiereducties. Ze werkt deze eisen uit in gedelegeerde
handelingen; het kabinet zal er kritisch op toezien dat deze voldoende ruimte laten
voor de Nederlandse industrie om aan haar uiteindelijke doelstelling te voldoen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het Commissievoorstel voor de Renewable
Energy Directive (RED) een indicatief EU-target voor de gebouwde omgeving bevat van
49%. Deze leden vragen of zij dit target moeten interpreteren als een minimumaandeel
hernieuwbare energie in individuele gebouwen of in de gebouwde omgeving.
Het voorgestelde indicatieve EU-doel voor een aandeel van 49 procent hernieuwbare
energie geldt voor de gebouwde omgeving. Lidstaten zouden een passend niet-bindend
nationaal doel moeten formuleren om hun bijdrage te leveren aan dit EU-doel. Daarnaast
stelt de Commissie voor dat lidstaten minimumniveaus voor het gebruik van hernieuwbare
energie in gebouwen opnemen in hun nationale regelgeving. Dit zal moeten gebeuren
in lijn met de EU-richtlijn voor energieprestaties in gebouwen (EPBD). Naar verwachting
zal de Commissie in december 2021 een voorstel uitbrengen voor aanpassing van de EPBD.
Nederland zal dit voorstel vervolgens beoordelen in samenhang met onderdelen uit de
RED- en EED-voorstellen die betrekking hebben op gebouwen.
De leden van de SP-fractie vragen wat de inzet van de Staatssecretaris zal zijn in
de eerste gedachtewisseling over het Fit for 55-pakket. Daarnaast vragen deze leden
hoe de inbreng van de Staatssecretaris in de Milieuraad zich verhoudt tot die van
de Staatssecretaris in de Energieraad en de Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden
constateren dat de voorstellen verspreid over verschillende raden worden besproken,
waardoor een versnipperde discussie plaatsvindt. Deze leden vragen of er niet één
integrale behandeling moet plaatsvinden in een in te stellen Klimaatraad waar alle
voorstellen die raken aan het klimaatbeleid van de EU worden besproken.
Nederland heeft de afgelopen jaren gepleit voor een Europees broeikasgasreductiedoel
van 55%, conform het Regeerakkoord (Kamerstuk 34 700, nr. 34). Het gaat er nu om dat dit doel met maatregelen wordt ingevuld, waaraan alle landen
en alle sectoren bijdragen. Daarbij zal het kabinet bij de ontwikkeling van beleid
blijven letten op een kosteneffectieve aanpak, het creëren van een gelijker speelveld
door Europees beleid, het voorkomen van weglekeffecten en de concurrentiepositie van
bedrijven. Effectief klimaatbeleid dient samen te gaan met draagvlak, waarbij rekening
wordt gehouden met de mogelijke lastenverzwaring voor huishoudens, bedrijven en maatschappelijke
organisaties. Deze inzet voor de Milieuraad is in lijn met de Nederlandse appreciatie
van het Fit for 55-pakket en de bijbehorende BNC-fiches10 die uw kamer op 17 september jl. heeft ontvangen.
In verschillende vakraden (Milieuraad, ECOFIN, Energieraad, en Transportraad) worden
verschillende wetgevende voorstellen van het Fit for 55-pakket behandeld die onder
de verantwoordelijkheid van deze bewindspersonen vallen. Uit de brief11 die u op 17 september jl. heeft ontvangen blijkt dat het kabinet het pakket integraal
heeft beoordeeld en dat de onderhandelingen voor dwarsdoorsnijdende onderwerpen of
waar wetgevende voorstellen elkaar raken, bijv. de koolstofheffing aan de grens en
het ETS, tussen de ministeries onderling worden afgestemd.
Het kabinet is het eens met de leden van de SP-fractie dat het belangrijk is dat de
samenhang van het pakket goed wordt bewaakt. Dit is ook een aandachtspunt voor het
kabinet. Om de samenhang te borgen is de Milieuraad aangewezen als de coördinerende
vakraad. Het kabinet ziet daarom geen noodzaak om aan te sturen op de inrichting van
een nieuwe Raadsformatie.
De leden van de GroenLinks-fractie zien een terughoudende houding in de brief over
de Verordening Social Climate Fund en lezen dat de Staatssecretaris terughoudend is
ten aanzien van nieuwe fondsen en het openbreken van het in 2021 in werking getreden
Meerjarig Financieel Kader (MFK). Hoe valt dit te rijmen met de ook door de Staatssecretaris
geconstateerde noodzaak voor het eerlijk en betaalbaar zijn van de klimaattransitie?
En hoe valt dit te rijmen met de nieuwe positieve houding van het kabinet ten opzichte
van de uitbreiding van het EU-ETS naar de gebouwde omgeving en transport?
Klimaatverandering houdt niet op bij onze landsgrenzen. Een Europese aanpak voor het
klimaatbeleid is daarom slimmer en goedkoper dan een puur nationale aanpak. Het kabinet
is zich er daarbij van bewust dat de klimaattransitie alleen op draagvlak kan rekenen
als deze voor iedereen betaalbaar is. Het bestaande beleid richt zich dan ook op een
zo kosteneffectief mogelijke transitie. Of het SCF het juiste en proportionele instrument
is om aan sociaaleconomische effecten tegemoet te komen, is nog niet met zekerheid
te stellen.
Het kabinet acht het van belang dat klimaatmaatregelen worden vormgegeven in proportionele,
uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen die rekening houden met bijkomende brede
maatschappelijke gevolgen. Daarbij wordt ook gekeken naar de kostenstijgingen voor
burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. De financiële voorstellen zal
het kabinet te zijner tijd integraal beoordelen. In deze afweging zullen ook alle
reeds beschikbare middelen voor de klimaattransitie, o.a. in het kader van het EU-herstelfonds
en het MFK worden betrokken. Het kabinet is terughoudend ten aanzien van nieuwe fondsen
en het openbreken van het in 2021 in werking getreden MFK.
Vorig jaar is na lange en moeizame onderhandelingen een gebalanceerd akkoord bereikt
over dit MFK en het Europese herstelfonds. Daarbij is afgesproken dat ten minste 30%
van deze middelen moet bijdragen aan de klimaatdoelstellingen en is ook een nieuw
Just Transition Fund in het leven geroepen om de sociale en economische gevolgen van de transitie naar
klimaatneutraliteit in 2050 te mitigeren. Daarbij blijft het kabinet van mening dat
maatregelen binnen Fit-for-55 pakket integraal bezien moeten worden, afgezet tegen
de bredere klimaatambities, kostenefficiëntie en evenwichtige kostenverdeling van
maatregelen.
Bij het nieuwe emissiehandelssysteem voor de gebouwde omgeving en wegtransport was
het kabinet eerder terughoudend. Echter, staat het kabinet na beoordeling van het
Commissievoorstel open in deze discussie. Zo acht het kabinet het positief dat het
als een apart handelssysteem wordt voorgesteld naast het bestaande ETS en dat het
voorgestelde systeem een betrekkelijk rustige start maakt. Het voorstel draagt bij
aan een kosteneffectieve transitie en vergroot de kans op het halen van de Europese
klimaatdoelen. Daarnaast zorgt het voor meer convergentie tussen lidstaten: het grootste
effect valt namelijk te verwachten in landen waar nationale CO2-beprijzing in deze sectoren nog relatief laag is.
De uitbreiding van het EU ETS met zeevaart en de introductie van een nieuw ETS voor
de gebouwde omgeving en wegtransport leiden tot extra veilinginkomsten. De opbrengsten
uit de veiling van rechten worden over de lidstaten verdeeld conform een verdeelsleutel
op basis van historische emissies. De inhoudelijke beoordeling van het kabinet betreffende
het voorstel voor ETS-BRT is opgenomen in het betreffende BNC-fiche.
De inhoudelijke beoordeling van de beleidsvoorstellen staat voor het kabinet los van
de beoordeling over de financiële gevolgen van het gehele pakket, waaronder het SCF.
Naar verwachting presenteert de Commissie in het najaar 2021 de nog resterende financiële
voorstellen. Het kabinet zal alle nieuwe financiële voorstellen te zijner tijd integraal
beoordelen.
De leden van de GroenLinks-fractie zien graag een ambitieuze en positieve houding
richting de andere lidstaten rondom het benodigde klimaatbeleid en het Fit for 55-pakket.
Is de Staatssecretaris bereid die houding aan te nemen en tijdens de onderhandelingen
niet slechts te focussen op efficiëntie en kosten, maar op het met een hoge mate van
zekerheid behalen van de klimaatdoelen? Dit ook gezien de verwachting dat andere lidstaten
het klimaatpakket flink zullen tegenwerken. Nederland moet een voortrekkersrol spelen
in de onderhandelingen rondom het klimaatbeleid en geen obstakel.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren gepleit voor een Europees broeikasgasreductiedoel
van 55%, conform het Regeerakkoord. Die lijn trekt het kabinet door, want net als
de Commissie vindt het kabinet het van belang dat het hele pakket in samenhang garandeert
dat de juridische verplichting van ten minste netto 55% reductie in 2030 uit de Europese
Klimaatwet en uiteindelijk klimaatneutraliteit in 2050 wordt behaald. Het kabinet
is voorstander van een effectief en ambitieus Europees klimaatbeleid. Een Europese
aanpak voor het klimaatbeleid is immers (kosten)effectiever dan een nationale aanpak,
ook gezien het grensoverschrijdende effect van broeikasgasuitstoot. Het kabinet verwelkomt
daarom dat er tijdig een breed en ambitieus pakket van samenhangende voorstellen is
gepresenteerd. Het kabinet zal o.a. in de kopgroep die voor het hogere doel van ten
minste 55% heeft gepleit, de samenwerking blijven zoeken om invulling aan dit doel
te geven. Daarnaast blijft het kabinet ook bij de ontwikkeling van beleid letten op
een kosteneffectieve aanpak, het creëren van een gelijker speelveld door Europees
beleid, het voorkomen van weglekeffecten en de concurrentiepositie van bedrijven.
Effectief klimaatbeleid dient samen te gaan met draagvlak, waarbij rekening gehouden
met de mogelijke lastenverzwaring voor huishoudens, bedrijven en maatschappelijke
organisaties.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het PBL-rapport «Nederland Fit for 55?»
voor invloed heeft op de inbreng van Nederland op de eerste gedachtewisseling tijdens
de Milieuraad. Kan de Staatssecretaris dit toelichten? Kan de Staatssecretaris daarnaast
reflecteren op de conclusies van het PBL rondom de beperkte beschikbaarheid van schone
energie die nodig is voor het behalen van de Fit for 55-doelen?
De PBL-analyse over de hoofdlijnen en mogelijke implicaties van het Fit for 55- pakket
voor Nederland helpt het kabinet bij zijn eerste positiebepaling in de EU-onderhandelingen.
Op veel punten sluit de PBL-analyse aan bij de eerste beoordeling die het kabinet
heeft opgenomen in de BNC-fiches over de EU-voorstellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor
de PBL-analyse van de mogelijke gevolgen voor Nederland van de hogere reductieopgave
in het ESR-voorstel en de aangescherpte doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing.
De mogelijke knelpunten die het kabinet daarbij ziet – en zoals ook verwoord in de
BNC-fiches – zullen in de discussie in de Milieuraad van 6 oktober naar voor worden
gebracht.
De eerste bevindingen van het PBL ten aanzien van voldoende beschikbaarheid van hernieuwbare
energie om de RED-doelen – en daarmee het Fit for 55-doel – te behalen, bevestigen
het beeld dat de EU voor een grote opgave staat. Het kabinet brengt momenteel verder
in kaart wat dit betekent voor Nederland en welke opties er zijn om het aandeel duurzame
energie verder te verhogen.
De leden van de Volt-fractie constateren dat tijdens de Milieuraad voor het eerst
op politiek niveau gesproken zal worden over het Fit for 55-pakket. Deze leden hebben
met interesse de BNC-Fiches met betrekking tot het pakket gelezen en zijn voornamelijk
benieuwd naar de aankomende wetsonderhandelingen, de effecten voor Nederland en de
Europese verdeelsleutel om de 2030 en 2050-doelstellingen te kunnen halen. Hoe is
Nederland bijvoorbeeld voornemens zich integraal in de Europese wetsonderhandelingen
op te stellen? Is de Staatssecretaris voornemens de Kamer structureel mee te nemen
in de besluitvorming en informatievoorziening van de kabinetsinzet tijdens de Europese
wetsonderhandelingen?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op 17 september jl. geïnformeerd over de Nederlandse
opstelling bij het Fit-for-55 pakket, inclusief BNC-fiches. Het kabinet heeft hierbij
de 13 voorstellen op een integrale wijze bekeken en beoordeeld, o.a. als het gaat
om het kunnen realiseren van het 2030-doel van ten minste 55% en de sociaaleconomische
gevolgen en de financiële consequenties. Dit zal ook in de loop van de onderhandelingen
in Brussel blijven gebeuren. Conform het verzoek van uw Kamer zal het Kabinet reguliere
updates over de onderhandelingen over het Fit-for-55 doen toekomen.
De leden van de Volt-fractie vragen bovendien wat de Nederlandse inzet is ten aanzien
van de nationale uitwerking van het opgehoogde Europese doel van ten minste 55% broeikasgasemissiereductie
in 2030. Hoe is Nederland voornemens bij te dragen aan het bewerkstelligen van negatieve
emissies na 2050? Hoe is Nederland voornemens een aandeel te nemen in de klimaatopgave,
gezien de huidige opstelling om «een gelijk speelveld» te creëren in Europa?
Het kabinet heeft zich sinds het Regeerakkoord steeds sterk ingezet voor het ophogen
van het Europese 2030-doel naar ten minste 55%. Het kabinet is blij dat deze inzet
geslaagd is en dat de EU nu een compleet pakket van maatregelen heeft gepresenteerd,
waar alle landen en alle sectoren aan bij moeten dragen. Het Fit-for-55 pakket zorgt
daarmee voor een gelijker speelveld, omdat ingezet Nederlands beleid al een stap zet
naar het halen van deze nieuwe doelen, voorkomt dat bedrijven vertrekken en zorgt
voor baanbehoud.
Vorige week publiceerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een analyse van
het Fit-for-55 pakket over de additionele klimaatopgave voor Nederland.12 De analyse geeft een eerste, voornamelijk kwalitatieve, inschatting van de gevolgen
van de voorstellen voor Nederlandse huishoudens en bedrijven. Dit betreft nog een
analyse op hoofdlijnen, omdat de onderhandelingen in Brussel pas net zijn gestart,
en omdat keuzes over hoe we Europees beleid in Nederland gaan inpassen nog genomen
moeten worden. De keuzes hierover zijn aan een volgend kabinet. Dit kabinet zal er
bij de onderhandelingen in Brussel scherp op letten dat de plannen haalbaar en betaalbaar
zijn voor alle Nederlanders, zodat iedereen mee kan komen in de transitie.
In Europa is afgesproken om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Daar is het Nederlandse
beleid op geënt. Deze beleidsinzet moet worden doorgetrokken om na 2050 op negatieve
emissies uit te komen. In lijn met de motie van het lid Bontenbal13 zal de regering in samenspraak met onderzoeksinstellingen en bedrijven bezien of,
en zo ja, gericht op welke technologieën, een onderzoeksprogramma opgezet kan worden
om te werken aan technologieën voor het realiseren van negatieve emissies.
De leden van de Volt-fractie leggen ten aanzien van de Nederlandse Klimaatwet graag
de volgende vragen voor aan de Staatssecretaris: hoe is de Staatssecretaris voornemens
de Nederlandse Klimaatwet aan te scherpen, zoals juridisch verplicht onder de Europese
Klimaatwet en hoe borgt hij hierbij dat er oog blijft voor draagvlak en uitvoerbaarheid?
Op 13 juli jl. is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het demissionaire kabinet
de Europese Klimaatwet in de Nederlandse klimaatwet zal omzetten.14 Belangrijkste reden hiervoor is om te voorkomen dat de doelen van de Nederlandse
Klimaatwet conflicteren met de Europese Klimaatwet. De fundamentele keuzes over de
invulling van het nationale 2030-doel is daarbij aan een volgend kabinet en de wijze
waarop zij willen omspringen met draagvlak en uitvoerbaarheid.
De leden van de Volt-fractie zien dat Nederland al een aantal jaren samen met klimaatambitieuze
lidstaten in kopgroepverband optrekt. Hoe is de Staatssecretaris voornemens zich in
de kopgroep te positioneren tijdens de Europese onderhandelingen? Graag vernemen deze
leden meer over de inzet van Nederland in de kopgroep en ook of Nederland de intentie
heeft om andere ambitieuze lidstaten bij de kopgroep te betrekken. Zo ja, welke lidstaten
betreft dit? Zo nee, wat is hiervoor de argumentatie? Tijdens de onderhandelingen
zullen grote verschillen zichtbaar zijn wat betreft de ambitieniveaus van Europese
lidstaten. Graag ontvangen deze leden een overzicht van het huidige Europese krachtenveld
ten aanzien van de ophoging van de opgaves met betrekking tot Effort Sharing Regulation
(ESR), blijkend uit de al plaatsgevonden raadswerkgroepen en de onderhandelingen tijdens
de Milieuraad.
De kopgroep is destijds opgezet om gezamenlijk te pleiten voor het doel van ten minste
55% in 2030. Dit is inmiddels, mede dankzij inzet van deze kopgroep, wettelijk vastgelegd
in de Europese Klimaatwet. Nu dit doel bereikt is, is een nieuwe fase aangebroken
over de wettelijke implementatie. De meeste landen in de kopgroep hebben nog geen
definitieve posities op de verschillende onderdelen van het Fit-for-55 pakket. De
inzet van Nederland in deze kopgroep is conform de posities zoals beschreven in de
Kamerbrief over het Fit-for-55 pakket en de verschillende BNC-fiches over de voorstellen.
Uiteraard zal er worden gekeken of samenwerkingen met lidstaten die (nog) niet in
de kopgroep zitten, op onderdelen van het pakket mogelijk is.
De posities van de lidstaten zijn nog op hoofdlijnen en zullen zich de komende tijd
moeten ontwikkelen. De meeste lidstaten zijn het eens met de Commissie dat de ESR-verordening
in lijn moet worden gebracht met het overkoepelende 2030-doel van ten minste netto
55% emissiereductie ten opzichte van 1990, en zijn dus positief over ophoging. Een
aantal lidstaten, waaronder Nederland, had liever wat meer ophoging gezien bij het
ETS dan bij de ESR, en hebben vragen hierbij. Over de verdeelsleutel van de bindende
nationale doelstellingen zijn de lidstaten verdeeld. Aan de ene kant pleit een aantal
klimaatambitieuze lidstaten vooral voor meer convergentie met het oog op klimaatneutraliteit
in 2050, aan de andere kant vindt een aantal lidstaten dat de verdeelsleutel nog sterker
op basis van BBP/capita had moeten zijn. In het verslag van de Milieuraad op 6 oktober
zult u verder worden geïnformeerd over het krachtenveld.
De leden van de Volt-fractie stellen voor wat betreft de verschillende verordeningen
de volgende vragen aan de Staatssecretaris. Wat is de kabinetsinzet ten aanzien van
de verhoogde ESR-opgaves voor Nederland en Europa? Hoe past deze inzet binnen de Europese
2050-doelstelling? Graag ontvangen deze leden een overzicht van het krachtenveld ten
aanzien van de herziening van de Verordening inzake de opname van broeikasgasemissies
en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF)
inclusief de verschillende aspecten. Ook vragen deze leden de Staatssecretaris hoe
hij de klimaatdoelstellingen en de stikstofopgave op nationaal niveau integraal wil
behandelen. Hoe verhoudt de Europese bossenstrategie zich tot de Nederlandse inzet
ten aanzien van de LULUCF-
Verordening? Is de Staatssecretaris voornemens hierop leiderschap te tonen en een
ambitieuze positie in te nemen, gezien de Europese bossenstrategie een groot aandeel
beslaat in het vergroten van de sinks in Europa en Nederland, ondanks dat bosbeleid
een nationale aangelegenheid betreft? Hoe verhoudt het Nederlandse bronbeleid zich
tot de vergrote convergentieopgave onder de opgehoogde ESR-opgave? Wat is de Nederlandse
inzet voor de ESR-onderhandelingen en hoe verhoudt deze inzet zich tot het Nederlandse
aandeel in het bereiken van de Europese 2050-doelstelling? Wat is het huidige Nederlandse
standpunt ten aanzien van het bieden van meer financiële middelen aan lidstaten met
een lager Bruto Binnenlands Product (BBP) per capita, om zo de balans tussen de klimaatopgave
van lidstaten en de mate van financiële ondersteuning in balans te houden? Kan dit
vanuit Europese schulddeling onderbouwd worden? Nederland zet in op een duurzame energiemix,
ook onder de EU taxonomie. Wat is de Nederlandse inzet bij de door Tsjechië aangevraagde
discussie op politiek en technisch niveau over het doel en de reikwijdte van de taxonomie
en hoe verhoudt deze positie zich tot de Nederlandse interesse in de opname van kernenergie
in de EU taxonomie? Hoe ziet de percentuele verdeling van de verschillende groene
energiebronnen onder de EU taxonomie er op dit moment uit en hoe is de EU voornemens
deze verdeling vorm te geven richting het bewerkstelligen van het 2030 en 2050-doel?
Nederland heeft zich, samen met een groep andere klimaatambitieuze landen, de afgelopen
jaren hard gemaakt voor ophoging van het Europese 2030-broeikasgasreductiedoel naar
ten minste 55%. Het kabinet is dan ook positief dat de Commissie de ESR-verordening
in lijn wil brengen met dit opgehoogde doel. Alle sectoren en landen moeten bijdragen
aan de extra opgave. Daarnaast zal het kabinet zich samen met gelijkgezinde lidstaten
inzetten voor meer convergentie binnen de ESR-opgave, zodat de ESR-opgave tussen lidstaten
naar elkaar toegroeit. De inspanning van alle lidstaten moet gericht zijn op klimaatneutraliteit
in 2050. Dat betekent dat een grote groep lidstaten de transitie de komende 30 jaar
zal moeten versnellen. Er bestaat nu nog een grote spreiding tussen de nationale reductiedoelen
van lidstaten, waardoor een aantal lidstaten het overgrote deel van hun reductie richting
klimaatneutraliteit na 2030 moet realiseren. Deze inzet staat los van wat Nederland
zal moeten doen om de ESR-opgave te behalen. Het is aan een volgend kabinet om deze
aanvullende Nederlandse opgave in te vullen. Er zullen verschillende soorten maatregelen
nodig zijn. Europees bronbeleid, zoals het voorstel om de CO2-normen van auto’s aan te scherpen, kan hier ook bij helpen.
Vrijwel alle lidstaten zijn nog bezig om zich te beraden op hun positie ten aanzien
van het voorstel om de LULUCF verordening te herzien15. Desalniettemin hebben verschillende lidstaten kritisch gereageerd op het voorstel
van de Commissie. Met name bosrijke en Mediterrane lidstaten maken zich zorgen of
zij hun nationale doelstellingen voor 2030 kunnen bereiken, in het bijzonder vanwege
het toenemende risico van natuurlijke verstoringen, zoals bosbranden. De Commissie
is daarom gevraagd om meer duidelijkheid te scheppen over de nieuwe mogelijkheden
in het voorstel om rekening te houden met natuurlijke verstoringen.
Het is aan een nieuw kabinet om te bepalen hoe de hogere EU klimaatopgave ingevuld
gaat worden op nationaal niveau. In het formuleren van een stikstofaanpak en in de
keuze voor maatregelen wordt er gekeken naar de samenhang met klimaatmitigatie.
De Europese Bossenstrategie16 biedt een roadmap voor de aanplant van 3 miljard bomen, die moeten bijdragen aan
koolstofvastlegging en daarmee de LULUCF-doelen17. Nederland steunt de doelen uit de Europese Bossenstrategie. De Nederlandse bijdrage
hieraan is omschreven in de nationale Bossenstrategie18. Zo heeft Nederland de ambitie om tot 2030 37.000 hectare bos aan te leggen, waarvan
18.000 hectare reeds geïnstrumenteerd is. Met de ambitie van 37.000 hectare extra
bos neemt Nederland een ambitieuze positie in Europa in, gezien de beperkte oppervlakte
van ons land en hoge bevolkingsdichtheid. De nationale Bossenstrategie speelt daarmee
ook een belangrijke rol bij het bereiken van de nationale LULUCF doelstellingen die
voor Nederland gelden.
Ondanks het feit dat bosbeleid een nationale aangelegenheid betreft, onderschrijft
Nederland het belang van Europese samenwerking op het gebied van de bossen, om belangrijke
bijdragen aan met name biodiversiteit en het klimaat in samenhang te kunnen vergroten.
Op EU-niveau zet Nederland primair in op het voorkomen van ontbossing en beschermen
van oerbos in Europa en daarbuiten. Ook zal Nederland zich er sterk voor maken dat
de ambitie van LULUCF in samenhang met die van het Fit-for-55 pakket als geheel bijdraagt
aan 55% netto-emissiereductie in de EU in 2030.
Het kabinet acht het van belang dat er een balans moet zijn tussen de zwaarte van
de klimaatopgave en de financiële ondersteuning per lidstaat. Daarom bekijkt het kabinet
de maatregelen binnen het Fit-for-55 pakket integraal, dat wil zeggen afgezet tegen
de bredere klimaatambities, kostenefficiëntie en evenwichtige kostenverdeling van
maatregelen. De uitwerking van de verschillende voorstellen, zoals ESR, ETS-BRT, SCF,
ophoging van het moderniseringsfonds en innovatiefonds, evenals de financiële voorstellen
die in het najaar gepubliceerd worden, zijn hierbij relevant. De financiële voorstellen
zal het kabinet te zijner tijd integraal beoordelen, in acht nemende de gevolgen op
Europees niveau. In deze afweging zullen ook alle reeds beschikbare middelen voor
de klimaattransitie, o.a. in het kader van het EU-herstelfonds en het MFK worden betrokken.
Het kabinet is terughoudend ten aanzien van nieuwe fondsen en het openbreken van het
in 2021 in werking getreden Meerjarig Financieel Kader (MFK).
Vorig jaar is na lange en moeizame onderhandelingen een gebalanceerd akkoord bereikt
over dit MFK en het Europese Herstelfonds. Daarbij is afgesproken dat ten minste 30%
van deze middelen aan klimaat moet bijdragen aan de klimaatdoelstellingen. Ook is
het Just Transition Fund in het leven geroepen om de sociale en economische gevolgen van de transitie naar
klimaatneutraliteit in 2050 op Europees niveau te mitigeren. De inhoudelijke beoordeling
van de beleidsvoorstellen staat voor het kabinet los van de beoordeling over de financiële
gevolgen van het gehele pakket. Naar verwachting presenteert de Commissie in het najaar
2021 de nog resterende financiële voorstellen. Het kabinet zal alle nieuwe financiële
voorstellen te zijner tijd integraal beoordelen. Daarbij blijft het kabinet van mening
dat maatregelen binnen het Fit-for-55 pakket integraal bezien moeten worden, afgezet
tegen de bredere klimaatambities, kostenefficiëntie en evenwichtige kostenverdeling
van maatregelen. Hierbij wordt ook gekeken naar wat hiervan de financiële effecten
zijn van de verschillende lidstaten.
Zoals voor de zomer in uw Kamer aangegeven steunt het kabinet, net als uw Kamer, het
gedegen wetenschappelijke proces dat de Commissie volgt.19 Het kabinet pleit steeds voor een technologie-neutrale EU-taxonomie, waarin economische
activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Tsjechië
bracht tijdens de informele Milieuraad van 10 juni jl.20 een diversen-punt in t.a.v. de taxonomie, waarin het o.a. opriep op politiek en technisch
niveau te spreken over elementen van de taxonomie. Eventuele nadere aandachtspunten
moeten eerst op expertniveau worden besproken en worden in het bestaande forum én
de taxonomie reeds geadresseerd. Uw Kamer is op 1 oktober jl. nader geïnformeerd over
de omgang met motie van het lid Erkens cs.21
De uitwerking van de taxonomie t.a.v. klimaatmitigatie betreft 88 economische activiteiten
in negen sectoren. Daarin zitten diverse activiteiten die betrekking hebben op duurzame
energie. Lidstaten zijn vrij hun eigen energiemix te bepalen, daar doet de EU taxonomie
niets aan af. Een verdeling is derhalve niet te geven.
De leden van de Volt-fractie constateren dat Nederland in november zal deelnemen aan
de onderhandelingen tijdens de COP26 in Glasgow over de uitvoering van de huidige
internationale klimaatdoelstellingen, vastgesteld onder de Overeenkomst van Parijs.
Wanneer verwacht de Staatssecretaris in Europees verband de Europese gemeenschappelijke
termijn voor Nationally Determined Contributions (NDC) vast te stellen? Kan de keuze
voor een gemeenschappelijke termijn van tien jaar voor de Europese NDC onderbouwd
worden. Hoe is Nederland voornemens met het huidige nationale begrotingsbudget en
de huidige nationale doelstellingen haar aandeel aan het Paris Rulebook te bewerkstelligen?
Is de Staatssecretaris voornemens de bijdrage aan de financiële tegemoetkoming aan
Annex II-landen onder de Overeenkomst van Parijs te voldoen? Welke lidstaten hebben
al extra financiële bijdragen aangekondigd?
Het komen tot gemeenschappelijke termijnen voor Nationally Determined Contributions
(NDC’s) (vanaf 2030) is een onderhandelingspunt tijdens COP26 in Glasgow en een van
de prioriteiten van inkomend COP-voorzitter het Verenigd Koninkrijk. Of landen hierover
in november overeenstemming kunnen bereiken zal in Glasgow moeten blijken. Tijdens
de Milieuraad van 6 oktober wordt over de Europese inzet in deze discussie door Europese
Ministers vergaderd. Als de EU tot een positie kan komen, betekent dit enkel dat we
als EU hiermee de onderhandelingen met derde landen in kunnen gaan om op de COP een
multilateraal besluit te nemen dat voor alle landen zal gelden.
De huidige NDC van de EU heeft een termijn van tien jaar en loopt van 2020 tot 2030.
Over de termijnen voor NDC’s vanaf 2030 is mondiaal nog niet besloten, daarover lopen
discussies in de VN-organisatie voor klimaat (UNFCCC). De Europese klimaatwet heeft
als doel klimaatneutraliteit in 2050 en kent een tussendoel voor 2040. In de wet is
ruimte opgenomen om aan te sluiten bij de NDC-cyclus onder de Overeenkomst van Parijs22, wanneer daarover een besluit is genomen. Het kabinet is voorstander van een termijn
van vijf jaar en is, net als de Commissie en veel andere lidstaten, van mening dat
een dergelijke termijn voor de Europese NDC verenigbaar is met een Europees reductiedoel
voor de broeikasgasuitstoot elke tien jaar en met de Europese klimaatwet.
Het Paris Rulebook bevat de multilaterale regels waarmee uitvoering wordt gegeven aan de afspraken uit
de Overeenkomst van Parijs. Deze regels worden vastgesteld door de landen die partij
zijn bij de Overeenkomst. Een groot deel van deze regels is reeds vastgesteld bij
COP24 in 2018 in Katowice, Polen. Op dit moment resteren nog regels op een aantal
afspraken, zoals de regels voor internationale samenwerking via het gebruik van internationale
markten, de regels voor gemeenschappelijke termijnen voor NDC’s, en voor de uitvoering
van rapportage afspraken. In de onderhandelingen over deze regels treedt de EU als
één partij op en maakt de Nederlandse delegatie hier onderdeel van uit. Voor de uitvoering
van de in Parijs afgesproken mitigatiedoelstelling om de temperatuurstijging te beperken
treedt de EU ook als één partij op en dient een gezamenlijke NDC in, waar de Nederlandse
opgave onderdeel van uitmaakt.
In het kader van de Overeenkomst van Parijs zegden ontwikkelde landen toe vanaf 2020
gezamenlijk USD 100 miljard per jaar vrij te maken voor klimaatactie in ontwikkelingslanden.
De Nederlandse klimaatfinanciering vertoont al jaren een stijgende trend. In 2020
besteedde Nederland EUR 596 miljoen aan publieke middelen voor klimaatactie ten behoeve
van ontwikkelingslanden en mobiliseerde Nederland EUR 592 miljoen aan private investeringen
in klimaatprojecten (EUR 1.188 miljoen in totaal). In 2022 verwacht Nederland dat
haar klimaatfinanciering in totaal EUR 1,3 miljard zal zijn, waarvan EUR 660 miljoen
publieke klimaatfinanciering en EUR 640 gemobiliseerde private klimaatfinanciering.
De Nederlandse publieke bijdrage bestaat op een klein revolverend deel na geheel uit
giften, een groot deel gaat naar de minst ontwikkelde landen en een aanzienlijk deel
gaat naar klimaatadaptatie.
De COP26 voorzitter het Verenigd Koninkrijk en de Secretaris-Generaal van de Verenigde
Naties roepen donorlanden op om in de aanloop naar COP26 aanvullende toezeggingen
te doen. De EU en haar lidstaten waren in 2019 met ruim USD 23 miljard al de grootste
donor op het gebied van internationale klimaatfinanciering. Onder andere Duitsland,
Frankrijk en recentelijk Italië deden reeds aanvullende toezeggingen.
De leden van de Volt-fractie constateren dat de nationale consequenties van de aangescherpte
en gewijzigde verordeningen en richtlijnen voortvloeiend uit het Fit for 55-pakket
groot zullen zijn. Ziet de Staatssecretaris samenhang tussen de verschillende verordeningen
en richtlijnen uit het Fit for 55-pakket? Leiden deze tot een eerlijke verdeling van
de lasten tussen sectoren, lidstaten en burgers? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor
zorgen dat de hogere benzine- en gasprijzen niet bij de lagere inkomens terecht komen?
Is de Staatssecretaris bereid hier aandacht voor te vragen in de Milieuraad? Hoe zorgt
de Staatssecretaris ervoor dat de opschaling van waterstof niet ten koste zal gaan
van de nodige groene stroomtoevoer voor huishoudens en de industrie?
Het kabinet is voorstander van een effectief en ambitieus Europees klimaatbeleid.
Het kabinet vindt het van belang dat het hele pakket in samenhang garandeert dat de
juridische verplichting van ten minste netto 55% reductie in 2030 uit de Europese
Klimaatwet wordt behaald. Een Europese aanpak voor het klimaatbeleid is immers (kosten)effectiever
dan een nationale aanpak, ook gezien het grensoverschrijdende effect van broeikasgasuitstoot.
Het pakket vereist stevige extra inspanningen van alle lidstaten en moet daarnaast
in alle lidstaten een goede basis leggen voor het behalen van klimaatneutraliteit
in 2050.
Daarom is het belangrijk dat gedurende de onderhandelingen alle Fit-for-55 voorstellen
in onderlinge samenhang worden beoordeeld op hun bijdrage aan de realisatie van de
bovenstaande doelstellingen en de mate waarin ze aansluiten bij nationaal beleid.
Effectief klimaatbeleid dient samen te gaan met draagvlak, waarbij rekening gehouden
met de mogelijke lastenverzwaring voor huishoudens, bedrijven en maatschappelijke
organisaties. Daarbij zal het kabinet bij de ontwikkeling van beleid blijven letten
op een kosteneffectieve aanpak, het creëren van een gelijker speelveld door Europees
beleid, het voorkomen van weglekeffecten en de concurrentiepositie van bedrijven.
De verdeling tussen lidstaten is hierbij een aandachtspunt. Het kabinet zal zich samen
met gelijkgezinde lidstaten inzetten voor meer convergentie binnen de ESR-opgave,
zodat de ESR-opgave tussen lidstaten naar elkaar toegroeit. De uiteindelijke verdeling
van lasten tussen sectoren, bedrijven, en burgers is sterk afhankelijk van nationale
beleidskeuzes. Deze zijn aan een volgend kabinet.
Het kabinet acht het van belang dat klimaatmaatregelen worden vormgegeven in proportionele,
uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen die rekening houden met bijkomende brede
maatschappelijke gevolgen, en zal dit ook uitdragen in de Milieuraad. Daarbij wordt
ook gekeken naar de kostenstijgingen voor burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Zoals vermeld, is de exacte impact van de voorstellen afhankelijk van een reeks factoren
die zich moeilijk laten voorspellen, de onderhandelingen in Brussel – die pas net
zijn gestart – en de exacte nationale beleidsinvulling. Dit betreft ook de impact
van de ontwikkeling van benzine- en gasprijzen op lagere inkomens. Een exacte analyse
van de impact op burgers, bedrijven en de begroting, waar de motie van het lid Van
der Staaij (APB) 23 om vraagt, is dus ook afhankelijk van die keuzes. De verdere nationale invulling
van de opgave uit Europa en eventueel flankerend sociaal beleid zijn aan een volgend
kabinet.
Waterstof is juist cruciaal om CO2-reductie te realiseren in sectoren waar elektrificatie geen serieuze optie is. Om
ervoor te zorgen dat de opschaling van waterstof niet ten koste gaat van de verduurzaming
van het elektriciteitsgebruik van huishoudens en de industrie, zal de productie van
hernieuwbare energie minstens evenredig opgeschaald moeten worden. Het kabinet kijkt
hiervoor met name naar de opschaling van de productie van windenergie op de Noordzee.
Het kabinet werkt via onder andere Programma Noordzee aan meer windenergie op zee.
In de Verkenning Aanlanding Windenergie op Zee wordt gekeken hoe deze opgewekte energie
op land kan komen. De extra in te plannen windparken op zee zullen tot 2030 elektrisch
aanlanden. Gekoppeld aan de verduurzaming van het huidige elektriciteitsverbruik en
de elektrificatie in alle sectoren draagt dit bij aan CO2-reductie. Doordat er heel veel gigawatt aan Wind op Zee komt, kan niet alle elektriciteit
van die windparken op het hoogspanningsnet terecht. Dit is vooral het geval wanneer
het hard waait en de windparken veel elektriciteit produceren. Waterstof is dan een
goed middel om het elektriciteitsnet te ontlasten door de pieken van de windenergie
op te vangen, de effecten en mogelijkheden worden nog nader onderzocht.
De leden van de Volt-fractie vragen ten aanzien van de Europese onderhandelingen wie
het rapporteurschap namens het Europees Parlement zal dragen in de wetsbehandelingen
en in de triloogfase.
De verschillende Fit-for-55 voorstellen zullen apart worden behandeld in het Europees
Parlement (EP), met elk een aparte rapporteur en schaduwrapporteurs. De commissies
van het EP verdelen de dossiers onderling, waarvoor met name de Milieu, Transport,
Energie en Economische commissies in aanmerking komen. Binnen de commissies worden
de (schaduw)rapporteurschappen verdeeld tussen de politieke groepen. De Conferentie
van Voorzitters zal de verdeling van de dossiers en de rapporteurschappen goedkeuren.
Op dit moment is de verdeling nog niet rond, een stand van zaken kan worden gevonden
op de website van het EP. Nederlandse Europarlementariërs hebben veel interesse getoond
in rapporteurschappen en schaduwrapporteurschappen.
De leden van de Volt-fractie stellen bovendien graag de volgende vragen ten aanzien
van het voorstel voor een wijziging van de verordening (EU) 2019/631 betreffende de
aanscherping van de CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen. Hoe
verhouden de CO2-emissienormen, zoals opgenomen in de algemene doelstellingen van dit voorstel, zich
tot het Nederlandse bronbeleid? Is de Staatssecretaris voornemens aan de CO2-emissienormen op nationaal niveau uitvoering te geven en betekent dit dat het Nederlandse
bronbeleid hierdoor komt te vervallen? Zo ja, per wanneer zal deze wijziging in werking
treden? Welk aandeel zal de stimulering van CO2-vrije voertuigen beslaan op de gehele CO2-reductie in Nederland en wanneer verwacht de Staatssecretaris volledig CO2-vrij vervoer uitgerold te hebben in Nederland? Hoe ziet Nederland zijn positie ten
aanzien van de doelstelling om innovatie op het gebied van emissievrije technologieën
te stimuleren? Hoe ziet de Staatssecretaris het krachtenveld in Europa ten aanzien
van de stimulering van emissievrije technologieën en is de hij van plan hier samen
met andere Europese lidstaten in op te trekken? Hoe zal de Staatssecretaris uitvoering
geven aan de doelstelling om consumenten en burgers te laten profiteren van een bredere
uitrol van emissievrije voertuigen? Wat is de positie van de Staatssecretaris in de
aankomende Europese onderhandelingen, beginnend bij de volgende Milieuraad, ten aanzien
van het aangekondigde ETS voor de gebouwde omgeving en het wegvervoer? De Staatssecretaris
geeft in de geannoteerde agenda van de Milieuraad aan dat hij een terughoudende positie
inneemt en dat veel andere lidstaten nog studeren op de voorstellen. Deze leden vernemen
echter graag wat de effecten van een separaat ETS voor de gebouwde omgeving en het
wegvervoer voor Nederlandse huishoudens zal betekenen, hoeveel de Staatssecretaris
inschat dat deze effecten percentueel zullen bijdragen op de totale nationale CO2-reductie en hoe hij dit ETS-deel op haalbare en betaalbare wijze in wil zetten in
het Nederlandse klimaatbeleid. Wat zijn de plannen van de Staatssecretaris omtrent
het bieden van zekerheden ten aanzien van investeerders zodat in emissievrije technologieën
geïnvesteerd wordt? Wat zijn de plannen van de Staatssecretaris ten aanzien van de
nieuwe Europese industriestrategie versus de Nederlandse industriebelasting?
Het kabinet heeft in het Regeer- en Klimaatakkoord het streven opgenomen dat uiterlijk
in 2030 alle nieuwe auto’s emissieloos zijn. Er is dus geen Nederlands bronbeleid,
er is alleen een uitgesproken nationale ambitie. Deze is ambitieuzer dan het Fit-for-55
voorstel dat voorligt om per 2035 alleen nog maar nieuwe auto’s te verkopen die emissieloos
zijn.
Als lidstaat is het juridisch gezien niet mogelijk om voertuigen met een verbrandingsmotor
eerder dan 2035 te weren. Voertuigen die in een lidstaat een typegoedkeuring hebben
verkregen, mogen in Nederland verkocht worden. De regels voor de interne markt staan
het verbieden van de verkoop en de parallelimport van voertuigen met een conventionele
verbrandingsmotor niet toe.
Het voornemen is vast te houden aan de nationale ambitie in het Klimaatakkoord om
in 2030 alle nieuwe auto’s emissieloos te laten zijn en het nationale stimuleringsbeleid
na 2025 hierop in te richten zodat Nederland haar klimaatdoelen tijdig behaalt.
In 2020 werd van de totale hoeveelheid broeikasgassen in Nederland 19 procent24 uitgestoten door de sector mobiliteit (binnenlands verkeer en vervoer). De CO2-uitstoot door het binnenlandse verkeer en vervoer, dus exclusief de internationale
lucht- en zeevaart, wordt voor de helft veroorzaakt door personenauto’s. Een derde
wordt veroorzaakt door vrachtvoertuigen (vooral diesel) en een tiende komt door mobiele
werktuigen, die vooral ingezet worden in de bouwnijverheid en de landbouw (ook vooral
diesel). De CO2-uitstoot door personenauto’s was in 2020 vertekend in verband met COVID-19 (in 2020
een kwart minder dan in 2019). De broeikasgasuitstoot door alle binnenlands verkeer
en vervoer nam daardoor met 13 procent af. Het kabinet verwacht dat het gehele wagenpark
in 2050 CO2-vrij is.
Volgens de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV 2020) is er nog een additionele
reductie van 6,7 Mton CO2 nodig om de doelstelling van 25 Mton CO2 voor mobiliteit in 2030 te halen25. Met verdere invulling van (nationale) maatregelen om 100% emissievrije nieuwverkopen
in 2030 te realiseren, is nog circa 3 Mton CO2 extra te realiseren ten opzichte van de huidige afgesproken maatregelen in het Klimaatakkoord
en 14 Mton in 2050.
Het kabinet ziet Nederland als een koploper op het gebied van de transitie naar nul-emissie
voertuigen. Met het aanjagen van een snellere transitie naar nul-emissie voertuigen,
wordt innovatie gestimuleerd, waardoor Europese fabrikanten een betere uitganspositie
kunnen verkrijgen ten opzichte van hun wereldwijde concurrenten. Europa kan hierdoor
een mondiale voortrekkersrol blijven vervullen in de transitie naar nul-emissie voertuigen.
Naast directe effecten voor de burgers van de elektrificatie van het wagenpark, zoals
de verminderde CO2 uitstoot en de luchtkwaliteit (minder stikstof) is, in het Klimaatakkoord een breed
pakket aan fiscale, financiële en flankerende maatregelen uitgewerkt voor de periode
tot en met 2025 waarmee het kabinet samen met decentrale overheden en bedrijfsleven
invulling geeft aan de bredere uitrol van emissievrij voertuigen. Zo is bijvoorbeeld
recent het budget uitgebreid voor subsidiemaatregelen voor particulieren die nu of
in de komende jaren op zoek zijn naar een andere auto om ook voor hen een elektrische
auto bereikbaar te maken. Naast uitrol van de emissievrije voertuigen zet het kabinet
ook stevig in op de uitrol van voldoende laadinfrastructuur middels de Nationale Agenda
Laadinfrastructuur (NAL) om ook het opladen van elektrische voertuigen verder te vergemakkelijken.
Op de lange termijn (vóór 2030) profiteren burgers naar verwachting van een brede
uitrol van elektrische auto’s, omdat de totale kosten over de levensduur van deze
voertuigen (Total Cost of Ownership, TCO) negatief zullen zijn26. Een elektrische auto kost dan naar verwachting minder dan een auto die rijdt op
fossiele brandstoffen. Naast het overheidskostenperspectief is voor de maatschappij
als geheel het nationale kostenperspectief van belang. In Kansrijk mobiliteitsbeleid
202027 staat beschreven dat de nationale kosten van het Klimaatakkoord voor elektrisch rijden
reeds in 2025 lager zijn dan 0 euro per ton CO2. Het stimuleringsbeleid is maatschappelijk gezien kosteneffectief.
Conform het BNC-fiche28 dat met uw Kamer is gedeeld staat het kabinet open in de discussie over het voorgestelde
ETS-systeem voor gebouwen en wegvervoer (ETS-BRT). Het kabinet deelt de onderliggende
gedachte van de Commissie dat CO2-beprijzing een aanvullende rol heeft als onderdeel van een gebalanceerde beleidsmix
in deze sectoren. Het is daarmee een steun in de rug voor het halen van de ESR-doelstellingen.
Het voorstel draagt bij aan een kosteneffectieve transitie en vergroot de kans op
het halen van de Europese klimaatdoelen. Daarnaast zorgt het voor meer convergentie
tussen lidstaten: het grootste effect van het ETS-BRT valt namelijk te verwachten
in andere landen waar nationale CO2-beprijzing in deze sectoren nog relatief laag is.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche zal het ETS-BRT leiden tot hogere fossiele brandstofprijzen
aan de pomp en een hogere aardgasprijs in de gebouwde omgeving vanaf 2026, het beoogde
moment van inwerktreding van het ETS-BRT. De door de Commissie geraamde prijzen in
2030 (EUR 48 tot EUR 80 per ton CO2) zouden zich in Europa naar verwachting vertalen naar een stijging van respectievelijk
ca. EUR 0,11 tot 0,19 en EUR 0,13 tot 0,21 per liter benzine en diesel en ca. EUR
0,10 tot 0,17 per m3 aardgas. Op weg naar 2030 zijn de prijzen naar verwachting lager.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft recent berekend dat een ETS-prijs
van EUR 50 per ton CO2 bij verder ongewijzigd beleid zou leiden tot een stijging van de gemiddelde jaarlijkse
energierekening per huishouden met ruim EUR 100 en een stijging van de gemiddelde
jaarlijkse brandstofrekening voor personenauto’s op benzine of diesel met rond de
EUR 8529. Het PBL schat eveneens dat het ETS-BRT de emissies in de gebrouwde omgeving en het
wegtransport samen met ruim 1 megaton verlagen (als Nederland de bestaande energiebelastingtarieven
niet verlaagt).
Het kabinet heeft aandacht voor de impact van de prijsstijgingen als gevolg van het
ETS-BRT voor huishoudens en maatschappelijke organisaties. Hierbij spelen ook nationale
keuzes een belangrijke rol, aangezien de impact van prijsontwikkelingen ook in de
bredere nationale beleidscontext kunnen worden bekeken. Het kabinet is zich er verder
van bewust dat dit in combinatie met de andere voorgestelde maatregelen, zoals de
aanpassing van de richtlijn voor de energiebelasting en het Social Climate Fund, moet worden bezien.
Zekerheden voor investeringen in emissievrije technologieën zijn gebaat bij ambitieus
en voorspelbaar beleid. Het kabinet zet zich in voor een transitieroute waarbij fossiele
brandstoffen voor licht transport geleidelijk en voorspelbaar worden uitgefaseerd.
Het Europese beleid waarbij in 2030 ten minste 14% van alle transportbrandstoffen
emissievrij moet zijn (RED) is hierbij leidend. In het Klimaatakkoord is afgesproken
dat in 2030 alle nieuw verkochte personenauto’s CO2 emissievrij moeten zijn. Voor markten als luchtvaart en scheepvaart zullen langere
tijd biobrandstoffen en brandstoffen uit afval noodzakelijk zijn. Het kabinet ziet
door deze stappen op dit moment het investeringsvolume van duurzame brandstoffen groeien.
Nederland blijft biobrandstoffen, elektrische voertuigen, waterstof (incl. ammoniak)
en groen gas voor transport ondersteunen, daarnaast wordt extra ingezet op duurzame
kerosine. Met het stimuleren en uitbouwen van de in Nederland beschikbare hoogwaardige
kennis, innovatie, logistiek en infrastructuur wordt doorontwikkeling naar niet-fossiele
brandstoffen in verschillende eindmarkten mogelijk gemaakt. Hiermee wordt toegang
tot brede marktsegmenten gegarandeerd en de kans op technische en financiële lock-ins verminderd.
Op 5 mei jl. presenteerde de Commissie een mededeling met een update van de vorig
jaar vastgestelde industriestrategie.30 De aanleiding voor de update van de industriestrategie is de COVID-19-crisis. De
nadruk in de update blijft dat de Europese industrie nog meer een wereldleider wil
worden in de groene en digitale transitie door alle spelers in industriële ecosystemen
en waardeketens beter met elkaar te verbinden. Om dit kracht bij te zetten wordt de
strategie gericht op de fundamenten van de industrie: innovatie, concurrentie en een
sterke interne markt. Dit moet de Europese economie versterken, het concurrentievermogen
verhogen en het toekomstig verdienvermogen vergroten door het behoud van open markten
en een gelijk speelveld. De Commissie stelt dat, ondanks de COVID-19 crisis, de industriestrategie
van maart 2020 onverminderd relevant is. Het kabinet ondersteunt de geactualiseerde
industriestrategie.
Op 14 juli jl. presenteerde de Commissie ook voorstellen voor het aanpassen van de
richtlijn energiebelasting (ETD) 31 en de introductie van een Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM)32. Het kabinet is positief over het voorstel van de Commissie om op Europees niveau
de energiebelasting sterker te laten bijdragen aan de aangescherpte klimaatdoelen.
Tevens is het kabinet positief over het voorstel een CBAM in te voeren, en onderschrijft
het de doelstelling van de Commissie om koolstoflekkage te voorkomen en aan te zetten
tot klimaatactie in derde landen. Wel is het van belang dat de voorstellen in het
gehele Fit-for-55 pakket samenvallen, op elkaar aansluiten en elkaar waar mogelijk
versterken. Het kabinet zal de samenhang tussen de voorstellen de komende tijd verder
bestuderen en ook gedurende de behandeling van de voorstellen de samenhang blijven
volgen.
Het lid van de BBB-fractie constateert dat als gevolg van de herziening van het EU-ETS
een flinke prijsstijging voorzien is voor brandstofkosten. Dit heeft grote gevolgen
voor burgers. De extra kostenpost voor autorijden zal 12 tot 14 eurocent per liter
benzine bedragen. Huizenbezitters zullen in 2030 tien eurocent per kubieke meter gas
meer kwijt zijn. Dit lid is van mening dat energie betaalbaar moet zijn en dat het
niet zo kan zijn dat minderbedeelden straks letterlijk in de kou komen te zitten.
Daarnaast is mobiliteit ook van groot belang; veel mensen zijn afhankelijk van een
auto om ergens te komen. Immers niet iedereen woont nabij het openbaar vervoer. Dit
lid vraagt hier aandacht voor en verzoekt om dit in te brengen in de Milieuraad. Is
de Staatssecretaris bereid hier aandacht voor te vragen? Weliswaar wordt er aandacht
besteed aan een Sociaal Klimaat Fonds, maar het dit vraagt zich af of dit afdoende
zal zijn en of dit juist terecht zal komen. Ook hiervoor zou aandacht moeten zijn.
Het kabinet acht het van belang dat klimaatmaatregelen worden vormgegeven in proportionele,
uitvoerbare en kosteneffectieve maatregelen die rekening houden met bijkomende brede
maatschappelijke gevolgen. Daarbij wordt ook gekeken naar de kostenstijgingen voor
burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. De desbetreffende bewindspersonen
zullen dit tijdens de Milieuraad van 6 oktober aankaarten.
Zoals vermeld is de exacte impact van de voorstellen afhankelijk van een reeks factoren
die zich moeilijk laten voorspellen, de onderhandelingen in Brussel – die pas net
zijn gestart – en de exacte nationale beleidsinvulling. Daarnaast formuleert het pakket
de grootte van de opgave en een deel van de invulling ervan, maar blijft het grootste
deel van de concrete maatregelen ook afhankelijk van nationale politieke keuzes. Een
exacte analyse van de impact op burgers, bedrijven en de begroting, waar de motie
van het lid Van der Staaij (APB)33 om vraagt, is dus ook afhankelijk van die keuzes.
Het kabinet is terughoudend ten aanzien van nieuwe fondsen zoals het SCF. Het is daarbij
van belang om op te merken dat een volledige appreciatie van het SCF pas mogelijk
is nadat er meer duidelijkheid is gekomen over de precieze financiële opzet van het
fonds. Daarbij blijft het kabinet van mening dat maatregelen binnen het Fit-for-55
pakket integraal bezien moeten worden, afgezet tegen de bredere klimaatambities, kostenefficiëntie
en evenwichtige kostenverdeling van maatregelen. De verdere nationale invulling van
de opgave uit Europa en eventueel flankerend sociaal beleid zijn aan een volgend kabinet.
Overigens is het zo dat het kabinet aandacht heeft voor het beschermen van de financiële
belangen van de Unie, opdat er voldoende waarborgen in het instrument zijn die fraude,
corruptie, belangenverstrengeling en dergelijke tegengaan.
Het lid van de BBB-fractie ziet dat het PBL waarschuwt voor de haalbaarheid van de
doelstelling om groene waterstof te gebruiken, die wordt gemaakt op basis van duurzame
energie. Deelt de Staatssecretaris deze zorg en is hij bereid daar aandacht voor te
vragen in de Milieuraad?
Waterstof is cruciaal om CO2-reductie te realiseren in sectoren waar elektrificatie geen serieuze optie is. Om
ervoor te zorgen dat de opschaling van waterstof niet ten koste gaat van de verduurzaming
van het elektriciteitsgebruik van huishoudens en de industrie, zal de productie van
hernieuwbare energie minstens evenredig opgeschaald moeten worden. Het kabinet kijkt
hiervoor met name naar de opschaling van de productie van windenergie op de Noordzee.
Het kabinet werkt via onder andere Programma Noordzee aan meer windenergie op zee.
In de Verkenning Aanlanding Windenergie op Zee wordt gekeken hoe deze opgewekte energie
op land kan komen. De extra in te plannen windparken op zee zullen tot 2030 elektrisch
aanlanden. Gekoppeld aan de verduurzaming van het huidige elektriciteitsverbruik en
de elektrificatie in alle sectoren draagt dit bij aan CO2-reductie. Doordat er heel veel gigawatt aan Wind op Zee komt, kan niet alle elektriciteit
van die windparken op het hoogspanningsnet terecht. Dit is vooral het geval wanneer
het hard waait en de windparken veel elektriciteit produceren. Waterstof is dan een
goed middel om het elektriciteitsnet te ontlasten door de pieken van de windenergie
op te vangen, de effecten en mogelijkheden worden nog nader onderzocht.
Het lid van de BBB-fractie ziet dat de kosten voor emissiereductie voor de zeevaart
relatief hoog zijn. Wat vindt de Staatssecretaris ervan als de opbrengsten uit het
EU-ETS Zeevaart terugvloeien naar de sector om hieruit de groene investeringen en
de ombouw van schepen te financieren? De verantwoordelijkheid voor bepaalde voorgestelde
nieuwe verplichtingen moet wel bij de juiste partij komen te liggen. Dit zijn niet
altijd de reders, zoals bijvoorbeeld in het EU-ETS (fiche 9) is aangegeven. Commerciële
charteraars die het zeeschip huren zijn over het algemeen als huurder verantwoordelijk
voor de CO2-uitstoot van een schip. Deze charteraar is een andere partij dan de reder. Deze charteraars
krijgt echter niet de verantwoordelijkheid toegewezen in het voorstel van de Europese
Commissie. Ook bij de Fuel EU Maritime (fiche 5) ligt het anders: de Europese Commissie
legt de verantwoording van gebruikte brandstoffen bij rederijen. De reder heeft alleen
geen invloed op de samenstelling van deze bunkers en weet lang niet altijd wat de
samenstelling hiervan is. Hoe regelt de Staatssecretaris dat de juiste partijen de
verantwoordelijkheid krijgen opgelegd?
Het kabinet erkent dat de uitdaging voor sectoren als de zeevaart om te verduurzamen
groot is vanwege de relatief hoge reductiekosten en, de tijd die nodig is om de transitie
te realiseren, en vanwege de internationale concurrentiepositie van deze sector. Met
het oog op effectief klimaatbeleid én draagvlak, is het daarom van belang dat in het
verdere proces de nodige aandacht blijft voor dergelijke sectoren en hoe deze voldoende
kunnen worden ondersteund in deze opgave. Het kabinet kijkt daarom uit naar de precieze
uitwerking van het Commissievoorstel, in het bijzonder met betrekking tot het Innovatiefonds
en op welke wijze de Commissie terdege rekening wil houden met stimulering van innovatieve
technologie en schone scheepsbrandstoffen om de transitie op korte termijn in gang
te zetten. Afhankelijk van verdere Europese besluitvorming zal in beeld worden gebracht
welke nationale politieke keuzes door het volgende kabinet gemaakt moeten worden om
de benodigde snelle start mogelijk te maken die nodig is om de lange termijn doelen
te halen.
De Commissie stelt voor dat de verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de verplichtingen
onder ETS-zeevaart en FuelEU Maritime komt te liggen bij «shipping companies», als in reders of andere partijen die de verantwoordelijkheid dragen voor de operatie
van het schip, in lijn met de afspraken die daarover in de Internationale Maritieme
Organisatie (IMO) zijn gemaakt. Deze «shipping company» kan desgewenst contractueel vastleggen dat een andere partij aansprakelijk is voor
de verplichtingen om aan ETS te voldoen. Bijvoorbeeld als deze partij de verantwoordelijkheid
draagt voor keuzes inzake bijvoorbeeld de snelheid, de route en de soort brandstof.
Het kabinet staat in algemene zin positief ten opzichte van de op doelen gebaseerde,
technologie-neutrale benadering in het FuelEU Maritime voorstel tot reductie van de
broeikasgasintensiteit van de energie gebruikt aan boord van schepen. Een reder is
vrij om een keuze te maken uit die gecertificeerde brandstoffen die bijdragen aan
de reductiedoelstellingen van de verordening. Via de Bunker Delivery Note (brandstofleveringsnota’s) krijgt de reder informatie over de gebunkerde brandstof.
De technische kwaliteit van brandstoffen is geborgd via de geldende brandstofnormen.
Voldoen aan eisen aan hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen die worden gebunkerd
wordt geborgd door de geldende duurzaamheidseisen en broeikasgasreductie-eisen. Dit
gebeurt via certificering in de aanvoerketen van deze energiedragers onder door de
Commissie voor de richtlijn hernieuwbare energie (RED) erkende certificeringssystemen.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt dus onder andere bij de brandstofproducenten
en -leveranciers, die gecertificeerd moeten zijn door zo’n erkend systeem. Als de
brandstof in schepen wordt ingezet binnen de reikwijdte van de verordening geldt deze
certificeringseis, dus ook voor brandstofproducenten en -leveranciers buiten de EU.
Informatie uit de aanvoerketen wordt via de zogenaamde «Bunker Delivery Note» door geleverd aan de eindgebruiker (de reder).
Het lid van de BBB-fractie ziet dat de Staatssecretaris zorgen heeft ten aanzien van
de handhaving van de Fuel EU Maritime Initiative. De Koninklijke Vereniging van Nederlandse
Reders (KVNR) deelt deze zorgen en ziet liever een bijmengverplichting. Deze bijmengverplichting
bestaat al in het wegverkeer en de binnenvaart. Is de Staatssecretaris bereid dit
te overwegen? Het voorstel van Fuel EU Maritime richt zicht erg op de koolstofinhoud
van bepaalde scheepsbrandstoffen en sluit toekomstige technologieën uit. Mogelijk
zal Carbon Capture and Storage (CCS) ook een oplossing gaan bieden voor een aantal
zeeschepen. Dit wordt nu in een aantal Nederlandse projecten onderzocht. Hiervoor
lijkt nu geen ruimte te worden geboden in het Fuel EU Maritime-voorstel. Staat de
Staatssecretaris ervoor open om dit onder de aandacht te brengen tijdens komende Milieuraad?
Het kabinet acht een goede uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid vanzelfsprekend van
groot belang en heeft de Commissie opgeroepen om hier verbeteringen op aan te brengen
in het kader van de RED34. Het kabinet ziet in de EU-ETS zeevaart en FuelEU Maritime voorstellen enkele aandachtspunten
waarover zij met de Commissie in gesprek wil gaan. Het gaat bijvoorbeeld over de vraag
wat er via privaat en via publiek toezicht gedaan kan worden en de rolverdeling daartussen,
en in het bijzonder over de vraag hoe publiek toezicht zal plaatsvinden van de onder
de RED gecertificeerde brandstoffen die door producenten en leveranciers van buiten
de EU worden geleverd waarmee reders aan de EU-verplichtingen kunnen voldoen. De inzet
van het kabinet is om een verplichting tot levering van hernieuwbare energiedragers
te hanteren voor wegvervoer en binnenvaart met daarnaast eigen verplichtingen voor
de internationale lucht- en de zeevaart in ReFuel en FuelEU Maritime35. Alleen een verplichting tot levering van hernieuwbare energie (dit kan via bijmengen
of via inzet van andere energiedragers zoals elektriciteit en waterstof) op aanbieders
van brandstoffen aan de zeevaart, geen verplichting op het schip zelf, is beperkt
effectief om de verduurzamingdoelstellingen te behalen. Dit brengt namelijk als risico
met zich mee dat schepen relatief eenvoudig de scheepsbrandstof kunnen bunkeren in
niet-EU havens, waar geen verplichting voor brandstofleveranciers geldt. Dit zou de
concurrentiepositie van Europese en dus ook Nederlandse havens schaden en bovendien
niet leiden tot de gewenste verduurzaming. Daarom wordt met FuelEU Maritime een technologie
neutrale en op doelen gebaseerde verplichting opgelegd om de broeikasgasintensiteit
van de gebruikte energie aan boord van schepen te reduceren.
Carbon Capture and Storage (CCS) kan bijdragen aan het reduceren van de uitstoot van koolstofdioxide, waaronder
de uitstoot van koolstofdioxide na verbranding van koolstofrijke fossiele brandstoffen.
In het ETS-voorstel36 voorziet de Commissie niet dat CCS bij de voorziene ETS-prijzen rendabel is, maar
wel dat onder voorwaarden (zoals veiligheid) steun voor CCS-projecten onder het innovatiefonds
mogelijk moet zijn.
Het FuelEU Maritime voorstel heeft echter als doel het stimuleren van de vraag naar
hernieuwbare koolstofarme brandstoffen. De inzet van CCS kan de vraag hiernaar juist
verminderen. Daarom is de bespreking van het FuelEU Maritime voorstel in de Milieuraad
niet de plek om CCS onder de aandacht te brengen. Het kabinet zal inzetten op het
tijdig stimuleren van de inzet van duurzame biobrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen
van niet-biologische oorsprong (RFNBO’s) en zet daarom in op een hogere ambitie voor
de reductiedoelstelling in 2025 en 2030.
Publieke consultatie EU-strategie voor duurzaam textiel
De leden van de D66-fractie lezen in de consultatie dat de Nederlandse inbreng overwegend
positief is op de EU-strategie voor duurzaam textiel en ondersteunen deze inzet. Wel
hebben deze leden nog een aantal vragen en opmerkingen. In de consultatie wordt aangegeven
dat Nederland in den brede voorstander is van regelgeving en beleidskaders op het
terrein van textiel (inclusief productieprocessen en -technologieën) om duurzaamheid
van de textielketen te bevorderen. Kan worden toegelicht over welke regelgeving positief
wordt geoordeeld?
Nederland is voorstander van een ambitieus Europees textielbeleid. Op dit moment zijn
er op Europees niveau nog weinig regelgeving en beleidskaders op het vlak van textiel.
Daarom heeft Nederland aangegeven hier in den brede voorstander van te zijn. Concrete
aanbevelingen voor regelgeving die Nederland heeft gedaan zijn: een verplichte, geharmoniseerde
Europese uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, ambitieuze producteisen (inclusief
een in de tijd oplopend verplicht percentage gerecycled materiaal) en een verbod op
verbranding van onverkocht textiel.
De leden van de D66-fractie zijn tevens positief over het ingenomen standpunt dat
Nederland voorstander is van een Europees duurzaamheidslabel/etiketteringssysteem (in de vorm van een verkeerslicht of iets vergelijkbaars
met het energielabel). Dit verschaft de consument direct en eenvoudig inzicht in de
duurzaamheid van de kleding. Wordt hierbij retournering van textielproducten meegenomen
in de uitwerking? Deze leden zijn van mening dat de consument op dit moment te weinig
inzicht heeft in wat er met het kledingstuk gebeurt nadat het geretourneerd wordt.
Kan dit worden geagendeerd? Worden verder ook sociale aspecten meegenomen in het label/etiketteringssysteem?
De leden zijn van mening dat de consument op dit moment te weinig inzicht heeft in
wat er met het kledingstuk gebeurt nadat het geretourneerd wordt. Kan dit worden geagendeerd?
Worden verder ook sociale aspecten meegenomen in het label/etiketteringssysteem?
Nederland roept de Commissie op om onderzoek te doen naar een gemeenschappelijk verplicht
Europees duurzaamheidslabel/etiketteringssysteem waarbij de consument tijdens de aankoop
kan zien wat de milieu impact en sociale impact van het kledingstuk is. Nederland
heeft aangegeven dat dit label de vorm kan aannemen van een verkeerslicht of een vergelijkbare
vorm als het energielabel. Daarbij heeft Nederland nog geen specifieke wensen geuit
over het meenemen van de retournering van textielproducten bij de uitwerking.
Wat betreft het retourneren van kledingstukken, heeft Nederland al bij de Commissie
aangegeven dat het van belang is om e-commerce, waaronder het retourneren van textielproducten,
mee te nemen in de Europese textielstrategie en Nederland zal dit blijven doen. De
Commissie heeft nog geen uitspraken gedaan over de bereidheid tot het onderzoeken
van het label/etiketteringssyteem. Wel is de wens vanuit Nederland geuit dat het te
onderzoeken label/etiketteringssyteem betrekking moet hebben op zowel de milieu impact
als de sociale impact.
De leden van de D66-fractie constateren dat het gebrek aan afzonderlijke inzamelsystemen
voor textiel in het stuk niet herkent wordt als een belangrijk obstakel. Deze leden
zijn het hiermee eens. Zij zien echter ook nog veel ruimte voor verbetering. Op dit
moment wordt nog steeds een groot deel van textiel in het afval teruggevonden. Ziet
de Staatssecretaris deze uitdaging ook? Welke maatregelen zijn in dezen wel toepasbaar
voor Nederland zonder dat de verantwoordelijkheid op de schouders van de inwoners
terechtkomt? Ook de vervuilingsgraad van textiel is zeer hoog, rond de 15%. Op welke
manier wordt dit meegenomen in de aanpak van de inzamelsystemen, anders dan de huidige
inzamelsystemen, zonder hier de verantwoordelijkheid direct bij gemeenten neer te
leggen?
Er is inderdaad nog een hoop winst te behalen als het gaat om het gescheiden en schoon
inzamelen van textiel. In 2018 bevatte het Nederlands restafval 9,9 kg textiel per
inwoner. In 2012 was dat nog 8,5 kg per inwoner. Om een circulaire textielketen te
bereiken is daarnaast meer hergebruik en (hoogwaardige) recycling nodig van het textiel
dat al gescheiden wordt ingezameld. Op dit moment werkt het kabinet regelgeving uit
voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor textiel. Daarmee worden producenten
van textiel verantwoordelijk gemaakt voor de achterkant van de textielketen, van inzameling
tot hergebruik en recycling. Zij moeten voldoen aan in de regelgeving opgenomen doelstellingen.
Naast gemeenten gaan producenten daarmee een rol spelen in de aanpak van de huidige
inzamelsystemen. Daarnaast is aandacht besteed aan het verlagen van de vervuilingsgraad
van textiel in het uitvoeringsprogramma VANG-Huishoudelijk afval.
De leden van de D66-fractie zijn zeer positief over het ingebrachte punt van een Europees
verbod op verbranding van onverkocht textiel, waarbij direct recyclen van onverkocht
textiel ook als vernietiging wordt beschouwd. In een circulaire economie mag het nooit
zo zijn dat een product de gebruiksfase overslaat. Welke termijn van implementatie
van wet- en regelgeving acht de Staatssecretaris reëel met betrekking tot dit standpunt?
Kan zo een verbod, wanneer implementatie op Europees niveau te lang op zich laat wachten,
ook een uitgangspunt zijn voor Nederland? Hoe wordt hierbij ingegaan op de overproductie
van textiel, waar immers de bron ligt van dit probleem?
De Commissie heeft aangekondigd een verbod op verbranding van onverkocht textiel te
willen introduceren. Het kabinet wacht af wat daarover in de Europese Textielstrategie
– die naar verwachting eind 2021 verschijnt – wordt gemeld. Na publicatie van een
mogelijk voorstel op dit punt door de Commissie en de afronding van het codecisieproces
met de Lidstaten en het Europees Parlement, geldt een implementatietermijn. Een reële
planning is daarbij drie tot vijf jaar totdat Europese verplichtingen in de praktijk
gebracht zijn. Nederland zet zich proactief in om een dergelijk verbod op vernietiging
gereflecteerd te zien in de Europese Textielstrategie. Het kabinet acht een verbod
op Europees niveau effectiever. Daarom is de inzet van het kabinet gericht op Europese
regelgeving.
In Nederland is voor textiel al in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) vastgelegd
dat de minimumstandaard voor verwerking, recycling is. Het is mogelijk hiervan af
te wijken en een minder hoogwaardige vorm van verwerking (verbranding) toe te staan
wanneer recycling meer dan EUR 205 per ton kost of de partij textiel te vervuild is.
Voor verschillende afvalstromen, waaronder textiel, wordt onderzocht hoe we de uitzonderingsgronden
om in te kunnen stemmen met verbranding zo specifiek mogelijk kunnen maken, zodat
beoordeling door de vergunningverlener makkelijker wordt. Een verbrandingsverbod ziet
niet op de overproductie van textiel.
De leden van de D66 fractie hebben vernomen dat op dit moment speciaal voor de outlet
winkels kleding van mindere kwaliteit wordt geproduceerd. Is de Staatssecretaris hiervan
op de hoogte? Is de Staatssecretaris van mening dat dit eerder een devaluering van
kleding is? Kan dit worden meegenomen in de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
(UPV)? Past dit in de visie op een circulaire textiel keten? Is de Staatssecretaris
bereid dit te agenderen?
Het kabinet is geen studie bekend die aantoont dat speciaal voor outlets kleding van
lagere kwaliteit wordt geproduceerd. Op dit moment gelden er geen specifieke producteisen
voor textiel. Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ziet op de achterkant van
de keten, niet op producteisen. In een circulaire textielketen wordt textiel zo lang
mogelijk gebruikt, en is goede kwaliteit dus onontbeerlijk. Het kabinet is voorstander
van ambitieuze producteisen voor textiel.Dit moet geregeld worden op Europees niveau.
Ambitieuze producteisen gaan wat het kabinet betreft over meerdere Europese ecodesign
principes, waaronder goede kwaliteit.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat er een strategie voor duurzaam
textiel zal worden ontwikkeld. Deze leden hebben enkele vragen over de geplande inzet
van de Staatssecretaris om deze strategie zo ambitieus mogelijk te maken. Deze leden
vinden het met name van belang dat de markt voor textielrecyclaat aantrekt. Op welke
manier is de Staatssecretaris van plan om die markt te versterken? Hoe kijkt de Staatssecretaris
bijvoorbeeld naar een verplicht percentage gerecycled materiaal in nieuw textiel?
Deze leden maken zich tevens zorgen over zogenaamde «wegwerpmode». Zo zijn er merken
waarvan kledingstukken na vijf keer wassen al vergaan of helemaal niet recyclebaar
zijn. Is de Staatssecretaris voornemens om in te zetten op textiel dat zeer vaak wasbaar
moet zijn en helemaal recyclebaar?
Het kabinet is groot voorstander van de toepassing van een verplicht percentage gerecycled
materiaal in nieuw textiel. Nederland zou graag zien dat dit een producteis wordt
die op Europees niveau aan textiel wordt gesteld en heeft dit punt ook ingebracht
bij de Commissie. Met de Denim Deal wordt er voor een specifieke productgroep al een stap in deze richting gezet: de
ondertekenaars hebben afgesproken dat in alle denim producten 5 procent post-consument-recyclaat
wordt toegepast en dat er drie miljoen spijkerbroeken met 20 procent recyclaat worden
geproduceerd.
Op dit moment gelden er nog geen kwaliteitseisen voor textiel. Goede kwaliteit is
cruciaal in een circulaire textielketen. Nederland is voorstander van ambitieuze producteisen
voor textiel. Dit moet geregeld worden op Europees niveau. Ambitieuze producteisen
gaan wat het kabinet betreft over meerdere Europese ecodesign-principes, waaronder
goede kwaliteit en recyclebaarheid.
Met de introductie van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor textiel in
Nederland krijgen producenten de verplichting ervoor te zorgen dat een deel van het
afgedankte textiel wordt gerecycled of hergebruikt. Hiermee ontstaat een prikkel om
het textiel ook beter recyclebaar te maken.
BNC-fiche Blauwe economie
De leden van de D66-fractie willen één van de onderdelen van de Blue Economy bijzonder
onderstrepen. Dat betreft de noodzaak om (zwerf-)afval in de oceanen te voorkomen en te verwijderen. De 27 duizend ton aan macroplastics
die elk jaar in de Europese zeeën terecht komen zijn immers een directe bedreiging
voor de mariene- en landecosystemen. Wat deze leden echter misten in deze constatering
en de acties die lijken te volgen in het Blue Economy-initiatief, is het verlies van
containers door containerschepen. Wereldwijd verliezen containerschepen volgens nieuwsbronnen
als Al Jazeera en Bloomberg jaarlijks enkele duizenden containers, wat op zichzelf
weer duizenden tonnen aan afval in de zeeën betekent. Ook in Nederland hebben we hier
in 2019 met de MSC Zoë-ramp en redelijk recent met de Baltic Tern-ramp mee te maken
gehad, waardoor het kwetsbare en zeer waardevolle Waddengebied direct bedreigd werd.
Alhoewel deze leden weten dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat al enkele
acties heeft ondernomen in Europa om het probleem van containerverlies op de kaart
te zetten, zien deze leden het probleem niet expliciet aangekaart in de Blue Economy-mededeling,
noch zien zij een pakket aan acties aangekondigd om het risico en de nasleep van containerrampen
in Europees verband aan te pakken. Dit terwijl dit volgens deze leden bij uitstek
een onderwerp is waarbij het zou helpen om één gecoördineerde strategie te hebben
waar de EU als gezamenlijk front mee naar de International Maritime Organisation (IMO)
kan. Is de Staatssecretaris het eens dat dit probleem expliciet moet worden aangekaart
en aangepakt in de Blue Economy-mededeling? Zo ja, kan de Staatssecretaris toezeggen
dit onderwerp, eventueel in overleg met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
in te brengen bij de aankomende Milieuraad? Zo ja, kan worden toegelicht aan wat voor
een pakket aan maatregelen wordt gedacht? Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris
het eens dat één pakket van maatregelen en aanwijzingen nodig is dat raakt aan het
sjorren van containers, het in het geval van schade hebben van draaiboeken, het sluiten
van bepaalde risicovolle routes, actieve en bindende verkeersadviezen, controle op
sjorren en een algemene aanpak voor het mitigeren van de risico’s van schaalvergroting
in de containerscheepvaart? Zo nee, waarom niet?
In reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV)37 naar het ongeval met de MSC Zoë zijn er door het kabinet een groot aantal maatregelen
aangekondigd om het risico op verlies van containers boven de Wadden te verminderen38. In mei 2021 heeft de Minister de voortgang van deze acties aan de Kamer gemeld39, gevolgd door een brief met een overzicht van alle acties die in IMO-verband door
Nederland worden ondernomen40. Tijdens de Transportraad van 3 juni jl. heeft Nederland aandacht gevraagd voor het
risico op containerverlies en daarbij de casus van de MSC Zoë, inclusief de genomen
maatregelen, als voorbeeld genoemd41. Daarnaast heeft Nederland het onderwerp in een overleg met de Eurocommissaris voor
Milieu, Oceanen en Visserij en marge van de Europese Maritieme Dagen in Den Helder op 18 mei 2021 aan de orde gesteld.
Er wordt dus reeds, zowel op nationaal, als op Europees niveau, aandacht besteed aan
dit dossier. De Kamer wordt voorafgaand aan het Commissiedebat Maritiem op 24 november
opnieuw geïnformeerd over de stand van zaken van alle acties ter opvolging van het
OvV-rapport.
De leden van de D66-fractie missen het onderdeel uitfaseren van vispluis in het fiche
Blue Economy. Is de Staatssecretaris dit met deze leden eens? Zo nee, waarom niet?
In het maatregelenpakket is opgenomen dat het gebruik van vispluis zo veel als mogelijk
circulair moet. Wat is de reden dat het verminderen en het zelfs tot nul brengen van
het gebruik niet is opgenomen? Deze leden zijn van mening dat het uitfaseren van vispluis
een onderdeel moet zijn van het voorgenomen beleid, evenals een verbod op vispluis.
Is de Staatssecretaris dit met deze leden eens?
Het uitfaseren van conventioneel pluis is opgenomen als een streven voor 2027 in het
Ontwerp Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2022–2027 (deel
3)42, KRM-programma van maatregelen. Het naar nul brengen van conventioneel pluis is daarmee
onderdeel van de maatregelen voor het behalen van een goede milieutoestand, zoals
bedoeld in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie43(KRM). Het Ontwerp Nationaal Water Programma 2022–2027, incl. het Ontwerp Programma
Noordzee met de Mariene Strategie is op 18 maart 2021 met uw kamer gedeeld44.
Het kabinet deelt de mening dat het uitfaseren van conventioneel pluis onderdeel moet
zijn van voorgenomen beleid. Zoals bovenstaand toegelicht, is dit streven opgenomen
in voorgenomen beleid en in lijn met mening van de leden van de D66-fractie. Echter,
het verbieden van alle vormen van pluis deelt het kabinet niet. Onder de term «pluis»
of «vispluis» kan ook materiaal bedoeld worden dat als duurzaam alternatief wordt
ingezet ter bescherming van visnetten. Een voorbeeld van een alternatief is (biodegradeerbaar)
«biopluis». Dit alternatief is één van de uitkomsten van het project VisPluisVrij.
Biopluis is daarmee een potentieel materiaal dat het uitfaseren van conventioneel
pluis kan ondersteunen.
Publieksconsultatie over beleidsinitiatief duurzame producten
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de bijdrage die is ingediend
bij de Europese Commissie in het kader van een publieksconsultatie over het beleidsinitiatief
duurzame producten. Deze leden zien dat in de consultatie betreffende maatregelen
om duurzame producten de norm te maken (hoofdstuk 2) op veel vragen een preferentie
is voor maatregelen en geen hoge preferentie. De mogelijkheden spreiden zich uit van
1 (lage preferentie) naar 5 (hoge preferentie) en veelal is ingevuld dat Nederland
een score geeft van een preferentie van 4 op deze schaal. In de brief lezen deze leden
echter dat Nederland oproept tot een ambitieuze beleidsinitiatie. Wat is dan de reden
dat in de enquête niet is ingevuld dat Nederland een hogere preferentie heeft voor
de aangedragen maatregel? Kan per maatregel aangegeven worden waarom is gekozen voor
een lagere dan maximale preferentie bij onderdeel 2.A?
Het kabinet heeft hoge verwachtingen van het beleidsinitiatief duurzame producten
en hoopt inderdaad dat dit een zeer ambitieus initiatief zal zijn. Het kabinet deelt
ook van harte de wens om duurzame producten de norm te maken op de EU interne markt.
Dit is ook aan de Commissie duidelijk gemaakt, o.a. in de bijdrage aan deze consultatie,
met name in het daarbij bijgevoegde paper met een nadere uiteenzetting van de Nederlandse
prioriteiten op dit gebied.
Deel 2A van de enquête vraagt om een preferentie aan te geven t.a.v. een reeks maatregelen
die genomen zouden kunnen worden. Het kabinet ziet alle genoemde maatregelen als stappen
in de goede richting. Om toch een bepaalde volgorde in preferentie aan te geven is
er niet voor gekozen alle genoemde maatregelen de maximale score te geven. Twee maatregelen
springen er het kabinet betreft uit: 1) het informeren van consumenten over waar zij
reparatiediensten voor producten kunnen vinden en 2) het informeren over bepaalde
garanties die voorbij de wettelijke garantietermijn strekken, bijvoorbeeld een garantie
van gratis reparatie of het updaten van een product als dit verouderd raakt. Deze
maatregelen zijn van buitengewoon belang om consumenten in staat te stellen duurzame
keuzes te maken. Bovendien zijn ze relatief laagdrempelig te verwezenlijken (laaghangend
fruit). Om deze reden is aan deze maatregelen de maximale score van 5 gegeven, en
aan alle andere maatregelen de score van 4 – hetgeen uiteraard nog altijd een hoge
score is.
Het beleidsinitiatief wordt naar verwachting eind 2021 gepubliceerd. Dan zal duidelijk
worden welke maatregelen de Commissie erin heeft opgenomen. Uiteraard volgen dan de
onderhandelingen in de Raad en het Europees Parlement. Te zijner tijd wordt uw kamer
nader geïnformeerd, o.a. via het gebruikelijke BNC fiche.
Luchtkwaliteit
De leden van de D66-fractie zijn positief over de Nederlandse inzet omtrent het EU
Actieplan «Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul». De grondhouding van
het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Daarnaast zijn deze
leden positief over de inzet om de EU-luchtkwaliteitsnormen meer in lijn te brengen
met de nieuwe luchtkwaliteitsrichtsnoeren van de World Health Organization (WHO),
zodat deze voldoen aan het ambitieniveau voor wat betreft het terugbrengen van de
luchtverontreiniging. Zijn hier de nieuwe WHO-normen, welke afgelopen september zijn
uitgekomen, in meegenomen? Kan de Staatssecretaris erop aandringen dat zo snel mogelijk
gestart moet worden met de implementatie van de nieuwe WHO-normen? Op welke manier
worden de nieuwe normen in Nederlandse beleid geïmplementeerd en op welk termijn worden
de veranderingen doorgevoerd? Gaat Europa met de nieuwe WHO-normen vooruit lopen op
Europese normen? Gaat Nederland daarnaast zo snel mogelijk aan de slag met de nieuwe
WHO-normen op plekken in Nederland waar de urgentie hoog is en waarvan bekend is dat
maatregelen getroffen kunnen worden?
De leden van de fracties van D66 en van GroenLinks hebben een aantal vragen gesteld
over de recent uitgebrachte WHO-advieswaarden voor de luchtkwaliteit in relatie tot
zowel het EU Actieplan Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul (Zero Pollution Action Plan, hierna: ZPAP) en de herziening van de EU-Richtlijn Luchtkwaliteit als het nationale
luchtkwaliteitsbeleid.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft de nieuwe advieswaarden voor luchtkwaliteit
uitgebracht op 22 september jl. Het ZPAP is van eerdere datum (12 mei 2021)45. In het ZPAP wordt gesteld dat de huidige normstelling in de EU-Richtlijn Luchtkwaliteit
meer in lijn moet worden gebracht met de nieuwe WHO-advieswaarden. Zoals aangegeven
in het BNC-fiche over het ZPAP46, wordt dit standpunt door Nederland gedeeld. Wat Nederland betreft zou bij de herziening
van de richtlijn de gezondheidswinst centraal moeten staan, net zoals dit bij het
Schone Lucht Akkoord het geval is. De Commissie is inmiddels het traject gestart voor
het herzien van de richtlijn. In de komende maanden verzamelt de Commissie de inbreng
van betrokken burgers, stakeholders en ook de lidstaten via een publieke consultatie
en een targeted stakeholder survey. De Nederlandse inbreng wordt momenteel voorbereid.
In de eerste helft van 2022 stelt de Commissie een Impact Assessment op. Hierin worden een aantal opties met uiteenlopende ambitieniveaus uitgewerkt. De
tussenstappen die de WHO voorstelt om uiteindelijk tot de WHO-advieswaarden te komen,
worden hierin door de Commissie meegenomen. In het derde kwartaal 2022 verwacht de
Commissie een wetgevend voorstel uit te brengen met daarin nieuwe normstelling voor
luchtkwaliteit. Met deze zorgvuldige aanpak moet worden bereikt dat de huidige normstelling
op een evenwichtige wijze wordt aangescherpt op weg naar het uiteindelijk doel dat
luchtverontreiniging niet langer een negatieve impact heeft op de gezondheid. Een
zorgvuldige aanpak is nodig vanwege de brede consequenties die het aanscherpen van
normen potentieel kan hebben. Het onderwerp zal daarom ook nog niet ter sprake komen
op de bijeenkomsten van de Milieuraad van 6 oktober, maar op een van de daaropvolgende
bijeenkomsten.
Daarnaast speelt de vraag of de nieuwe WHO-advieswaarden – parallel aan het EU traject
– ook moeten doorwerken in het nationale luchtkwaliteitsbeleid. Het Schone Lucht Akkoord
is hiervan een van de belangrijkste pijlers. Concreet doel is om in 2030 ten opzichte
van de situatie van 2016 minimaal 50% gezondheidswinst gerealiseerd te hebben uit
binnenlandse bronnen. In Nederland, zijn er, mede als gevolg va het Nationaal Samenwerkingsprogramma
Luchtkwaliteit (NSL), bijna geen overschrijdingen meer van de EU-grenswaarden. Daarom
kan worden gesteld dat Nederland met de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord al
het traject heeft ingezet om van de huidige EU-advieswaarden richting de nieuwe WHO-advieswaarden
te gaan. Het antwoord op de vraag of de nieuwe WHO-advieswaarden zouden moeten leiden
tot nog weer een beleidsintensivering zal afhangen van de uitkomsten van de eerste
voortgangsmeting van het Schone Lucht Akkoord. Op dit moment wordt er gewerkt aan
die voortgangsmeting. De resultaten zullen onderwerp zijn van overleg met de deelnemende
partijen aan het Schone Lucht.
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in een rechterlijke
uitspraak heeft gesteld dat het aan het land is om deugdelijke regelgeving inzake
de luchtkwaliteit tot stand te brengen en in dat kader de verschillende betrokken
belangen tegen elkaar af te wegen Kan de Staatssecretaris een oordeel geven over deze
uitspraak. En kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit bekeken kan worden in het licht
van de discussie van het centraal stellen van de gezondheid van inwoners?
Het kabinet ziet in deze uitspraak een bevestiging van de lijn die de Hoge Raad bij
het Urgenda-arrest47 heeft ingezet, waarbij aan staten verplichtingen worden opgelegd ter invulling van
de artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Gezondheid
is één van de belangen die hierbij een rol kan spelen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vorige week met veel zorg kennisgenomen
van de nieuwe advieswaarden van de WHO. Jaarlijks overlijden wereldwijd zeven miljoen
mensen aan de gevolgen van slechte luchtkwaliteit. Daarom heeft de WHO de advieswaarden
voor luchtkwaliteit aangescherpt. Deze nieuwe advieswaarden zijn tot wel vijf keer
strenger dan de Europese luchtkwaliteitsnormen die we ook in Nederland hanteren. Dat
baart deze leden veel zorgen. De Europese Commissie heeft in het Zero Pollution Action
Plan aangegeven dat zij de EU-normen meer in lijn wil brengen met de nieuwe WHO-advieswaarden.
Kan de Staatssecretaris concreet toelichten wat «in lijn brengen» betekent? Gaat de
Staatssecretaris zich er bij de aankomende Milieuraad voor inzetten dat de nieuwe
advieswaarden per direct leidend moeten zijn in het Europese luchtkwaliteitsbeleid?
Welke gevolgen hebben de nieuwe adviezen van de WHO voor de herziening van de Luchtkwaliteitsrichtlijn
waarvan de voorstellen in 2022 worden verwacht? De WHO adviseert dat er tussenstappen
kunnen worden genomen in de vorm van targets. Gaat de Staatssecretaris ervoor pleiten
dat er een helder tijdpad komt in de EU?
De antwoorden op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie m.b.t. de nieuwe
WHO-advieswaarden zijn opgenomen in de beantwoording van de vragen van de leden van
de D66-fractie t.a.v. de inzet van het kabinet om de EU-luchtkwaliteitsnormen meer
in lijn te brengen met de nieuwe WHO-luchtkwaliteitsrichtsnoeren.
De leden van de Volt-fractie stellen graag de volgende vragen ten aanzien van de Mededeling
EU actieplan «Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul». Het actieplan formuleert
zes Europese doelstellingen voor 2030 en kondigt daarnaast 33 maatregelen aan. Deze
leden vragen naar de maatregelen die voor Nederland zullen gelden. Bovendien zijn
deze leden benieuwd welke maatregelen de EU voorstelt om luchtverontreiniging in Nederland
te verminderen. Welke maatregelen zullen gelden voor andere lidstaten en welke lidstaten
betreft dit? Welke prioritaire stoffen zullen onder de Kaderrichtlijn Water gelden
voor Nederland? Deze leden vernemen graag hoe de Staatssecretaris de verhouding ziet
tussen het EU Actieplan en de Nationale Omgevingsvisie en het Nationaal Milieuprogramma.
Op basis van het recht van initiatief dat de Commissie toe komt, zal de Commissie
wetgevende of beleidsmatige voorstellen doen met daarin maatregelen waarmee de Europese
Green Deal meer concreet uit gewerkt wordt. Zo zal de Commissie in 2022 voorstellen
presenteren om de luchtkwaliteitsnormen van de EU beter af te stemmen op de komende
aanbevelingen van de WHO en om de bepalingen inzake monitoring, modellering en luchtkwaliteitsplannen
te versterken. Parallel met het initiatief om de Richtlijn luchtkwaliteit48 te herzien wil de Commissie strengere eisen invoeren om luchtverontreiniging aan
de bron aan te pakken, zoals emissies vanuit de landbouw, de industrie, het vervoer,
de gebouwde omgeving. Dit gebeurt onder meer via een aantal maatregelen en strategieën
van de Green Deal. Meer concreet zal de Commissie begin 2022 een voorstel doen om
de Richtlijn Industriële Emissies49 zodanig te herzien dat het aantal sectoren wordt uitgebreid waar de richtlijn op
ziet en er strengere normen zullen gaan gelden. Voorts werkt de Commissie aan een
aantal nieuwe voorstellen om de ammoniakemissies afkomstig uit de veehouderij omlaag
te brengen. Ammoniak is immers een belangrijke precursor voor de vorming van secundair
fijnstof (PM2,5). In principe geldt de aangekondigde EU wetgeving voor alle lidstaten. Uit de voorstellen
volgt ook welke maatregelen voor Nederland zouden kunnen gelden. Alle voorstellen
doorlopen vervolgens de gewone wetgevingsprocedure met de betrokkenheid van Raad en
Europees Parlement. De Kamer ontvangt, zoals gebruikelijk, over ieder voorstel een
BNC-fiche.
De fractie van Volt verneemt graag de verhouding tussen het EU-actieplan en de Nationale
Omgevingsvisie (Novi) en het Nationale Milieuprogramma (NMP). Met de Novi50 en het Nationaal Milieubeleidskader51, is er door het Rijk een visie vastgesteld over de richting van het milieubeleid
in de komende decennia. Doel is het bereiken in Nederland van een schone, veilige
en gezonde leefomgeving in 2050, waarbij de gezondheids- en milieurisico’s verwaarloosbaar
zijn. Deze visie zal verder worden uitgewerkt in het NMP, een programma onder de Novi.
Het NMP zal vooral het in te zetten beleid en de daarbij te gebruiken instrumenten
concretiseren. Ook start met het NMP een duidelijke beleidscyclus in het milieubeleid
van monitoring en mogelijke bijstelling. Hierbij zal uiteraard de verbinding worden
gemaakt met de acties vanuit de EU en andere internationale ontwikkelingen. Het NMP
zal duidelijk maken hoe het Nederlandse beleid past in deze internationale ontwikkelingen.
Tegelijkertijd kunnen de nationale voornemens oproepen tot nieuwe internationale en
Europese initiatieven.
Europese bossenstrategie
De leden van de GroenLinks-fractie willen daarom weten hoe de Staatssecretaris voornemens
is om dat laatste te realiseren en wat dan voor 2030 een redelijk tussendoel is, in
acht genomen dat de klimaattafels al één megaton hebben afgesproken. Deze leden verzoeken
de Staatssecretaris tevens om bij de EU te pleiten de Nederlandse opgave vijf keer
hoger in te schalen tot de hier afgesproken één megaton. Dat is niet alleen nodig
voor het klimaat, consequent en consistent, maar geeft ook het voorbeeld aan andere
landen.
Om in 2050 klimaatneutraliteit te realiseren is het stimuleren van koolstofvastlegging
noodzakelijk. De Commissie stelt daarom onder andere een herziening van de LULUCF
verordening52 voor om het tussendoel in 2030 te verhogen tot 310 Mton CO2 equivalenten koolstofvastlegging in 2030. Het demissionair kabinet onderschrijft
de noodzaak om meer koolstof vast te leggen en staat positief tegenover deze herziening.
De opgave om de netto-koolstofput in de periode tot en met 2030 te vergroten is verdeeld
over de lidstaten via een EU verdeelsleutel. Behaalt Nederland het voorgestelde nationale
doel dan wordt volgens de Commissie met andere woorden voldoende bijdrage geleverd
aan het behalen van EU klimaatneutraliteit in 2050. Nederland blijft onverminderd
gecommitteerd en gebonden aan de afspraken in het Klimaatakkoord, waarmee Nederland
volgens de Klimaat en Energieverkenning 2020 (KEV2020)53 in 2030 een restemissie van 3,6 Mton CO2 eq. realiseert, ook als dit bovenop de nieuwe EU-landgebruiksdoelstellingen komt.
Het demissionair kabinet ziet op dit moment geen redenen om voor een dergelijke aanpassing
te pleiten, zoals de leden van de GroenLinks-fractie voorstaan.
De leden van de GroenLinks-fractie steunen het idee om het bosareaal in Europa fors
uit te breiden en veel sterkere bescherming te geven aan de laatste oerbossen. Ook
het herstel van ooit sterk beboste gebieden is van groot belang voor klimaat en biodiversiteit.
Deze leden zijn benieuwd wat Nederland hieraan, in Nederland, kan bijdragen. Hoe en
waar kan Nederland grootschalig herbebossen? Hoe kan dit worden gecombineerd met de
andere opgaven zoals de forse inkrimping van de veestapel voor de stikstofreductie?
Is grootschalige herbebossing of verwildering dan een beter idee dan extensivering
van de bestaande landbouw? Kan aangegeven worden wat hier de kansen voor zijn? En
hoe deze vorm van koolstofopslag door de EU beloond wordt?
De Nederlandse bijdrage aan de Europese Bossenstrategie54 voor bosuitbreiding is de eerder in de nationale Bossenstrategie55 uitgebrachte ambitie van 37.000 hectare. 18.000 hectare hiervan is reeds door provincies
en Rijk geïnstrumenteerd. De overige 19.000 hectare, die buiten het Natuurnetwerk
Nederland (NNN) moet landen, moet worden gerealiseerd in combinatie met andere opgaven
in het ruimtelijke domein, zoals bij herinrichting van beekdalen of uiterwaarden of
de aanpak van de stikstofopgave. Voor grootschalige (her)bebossingslocaties is in
Nederland niet veel plek. Provincies en Rijk kijken dan ook met name naar het uitbreiden
van bestaande bossen of het verbinden van natuurterreinen met nieuw bos. Ook kunnen
bossen worden aangelegd als buffer rondom kwetsbare Natura 2000-gebieden, afhankelijk
van de specifieke situatie in het gebied. Waar mogelijk (aanwezigheid van de juiste
zadenbank in de bodem) kan er gebruik worden gemaakt van spontane bosopslag of verwildering.
De Commissie heeft in haar Europese Bossenstrategie nog geen vorm van financiële beloning
voor koolstofopslag door bossen opgenomen. Eind 2021 komt de Commissie met een Carbon Farming Initiative, waarin dit onderwerp verder is uitgewerkt.
EU-Bestuiversinitiatief
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de stukken dat Nederland zich
volledig schaart achter de tien actiepunten van het EU-Bestuiversinitiatief56. Hierin valt te lezen dat er acties ondernomen moeten worden om de effecten van het
gebruik van pesticiden op bestuivers te verminderen (actie 7) en dat habitats voor
bestuivers op en rond landbouwgronden en in stedelijke gebieden en het ruimere landschap
verbeterd moeten worden (acties 5 en 6). Klopt het dat de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit (LNV) nog aan het wachten is op het advies van het College voor
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) over de maximaal toelaatbare
sterfte onder wilde, solitaire bijen en hommels door landbouwgif in het Bijenrichtsnoer?
Wordt het inzicht gedeeld dat de toelaatbare sterfte onder wilde bijen zeker niet
hoger moet zijn dan de toelaatbare sterfte onder honingbijen, namelijk maximaal 7%,
waarvoor in Europa is gepleit? Hoe passen de acties die onder het EU-Bestuiversinitiatief
vallen bij het Bijenrichtsnoer en hoe worden deze afgestemd op elkaar?
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 19 juli 2021 is gepleit voor een maximale
afname van de omvang van honingbijenkolonies van 7%. Uw Kamer is op 7 september 2021
geïnformeerd over het verloop van deze bijeenkomst57. Omdat de levenswijzen en biologie van honingbijen, hommels en solitaire bijen verschillen,
zijn de beschermdoelen echter niet één-op-één vergelijkbaar. De Europese Autoriteit
voor Voedselveiligheid (EFSA) werkt daarom aan de ontwikkeling van specifieke beschermdoelen
voor hommels en solitaire bijen op basis van alle beschikbare wetenschappelijke inzichten.
De resultaten hiervan worden naar verwachting nog dit jaar aan de lidstaten gepresenteerd.
Het kabinet wacht eerst het werk van EFSA af, alvorens het zicht hierop laat adviseren
door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)
en vervolgens mijn standpunt bepaal. U Kamer zal hierover te zijner tijd worden geïnformeerd.
Wanneer EFSA het gehele bijenrichtsnoer heeft afgerond zal de Commissie een voorstel
aan de lidstaten doen voor de daadwerkelijke implementatie van het bijenrichtsnoer.
Door deze implementatie worden bijen nog beter beschermd dan bij het huidig toetsingskader,
waarbij het beschermdoel voor honingbijen op een maximale afname van de koloniegrootte
van 20% tot 25% ligt. Het kabinet is daarom voorstander van een zo spoedig mogelijke
implementatie van het bijenrichtsnoer omdat dit bijdraagt aan het verminderen van
de effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op bestuivers, zoals in
het EU-bestuiversinitiatief58 is opgenomen.
II. Joint paper EU Textielstrategie
De Commissie heeft aangegeven eind 2021 te komen met een Textielstrategie. Nederland
heeft samen met gelijkgestemde lidstaten59 op 1 juni van dit jaar een rondetafelgesprek gevoerd over dit onderwerp met Eurocommissaris
Sinkevicius. De uitkomsten van dit gesprek zijn vervat in een joint paper van de elf
deelnemende lidstaten aan de Commissie. In dit joint paper komen de punten aan de
orde die de lidstaten van belang achten voor de Textielstrategie. Het kabinet zet
zich in voor een ambitieuze Textielstrategie met stevige maatregelen om de textielketen
meer circulair te maken. U vindt in de bijlage bij deze beantwoording het joint paper,
dat op 4 oktober jl. aan de Commissie is verzonden60.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier