Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad 5-7 september 2021 (deel II)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1339
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 10 september 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 20 augustus 2021 over de geannoteerde agenda informele Landbouw-
en Visserijraad 5-7 september 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1336).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 augustus 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 20 september 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Nouse
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1336). Deze leden hebben daar meerdere vragen en opmerkingen over.
Beleid, GLB en middelen
Volgens de leden van de VVD-fractie staan er interessante hoofdvragen centraal tijdens
de informele Raad. Het is goed dat lidstaten ervaringen en verwachtingen met elkaar
uitwisselen. Voor deze leden staat bij de totstandkoming van het Nederlandse Nationaal
Strategisch Plan (NSP) het uitgangspunt van een gelijk speelveld tussen lidstaten
centraal, waar het gaat om de internationale discussie over het nieuwe Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB). De Europese Unie is geen homogene entiteit, maar een unie van
onafhankelijke lidstaten, waartussen en zelfs waarbinnen grote verschillen zijn. Deze
leden vragen de Minister expliciet aandacht te hebben voor de unieke Nederlandse kenmerken,
op het terrein van grond, milieu en transport/export. Is de Minister daartoe bereid
en zo ja, op welke wijze doet zij dat?
De leden van de VVD-fractie ontvangen signalen vanuit de agrarische sector dat als
boeren niet kunnen voldoen aan basiseisen in het GLB, zij ook geen toegang tot de
ecoregelingen en het agrarisch natuurbeheer krijgen. Op die manier vindt minder vergroening
plaats en schiet het GLB zijn doel voorbij, zo denken deze. Zij vragen de Minister
of zij bereid is om te komen tot een lage instap en geen verzwaring van de eisen zoals
die nu aan de basisbetaling worden gesteld.
Antwoord
Uw Kamer heeft op 26 april 2021 mijn appreciatie van de aanbevelingen die de Europese
Commissie aan Nederland gestuurd heeft voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
in de periode 2023–2027 ontvangen (Kamerstuk 28 625, nr. 288). Ik heb daarin aangegeven dat ik er veel belang aan hecht dat het Europese gelijke
speelveld gehandhaafd blijft. Ik ben het met de leden van de VVD fractie eens dat
er evenwel oog moet zijn voor de specifieke nationale of regionale omstandigheden
in lidstaten. In mijn ogen biedt de opzet van het GLB daar alle ruimte voor. Binnen
de Europese kaders kunnen lidstaten op basis van hun eigen behoeften en SWOT-analyse
keuzes maken over de inzet van de GLB middelen die het best bij hen past. Het Nederlandse
GLB-NSP is ook gebaseerd op die behoeftenanalyse en de SWOT. Uw Kamer heeft de SWOT
reeds ontvangen (Bijlage bij Kamerstuk 21 501-32, nr. 1330). Daarin wordt ook ingegaan op de bijzondere positie van Nederland, haar sectoren
en de opgaven die we hebben om de stappen te kunnen zetten richting klimaatvriendelijke
kringlooplandbouw. Voorstellen voor de invulling van het NSP worden besproken met
uw Kamer, maar worden ook getoetst bij de stakeholders. Wat betreft de basiseisen
heb ik mijn brief van 27 juni jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 291) aangegeven mij te realiseren dat er in de sector met enige ongerustheid gekeken
wordt naar bijvoorbeeld de conditionaliteit in relatie tot een lagere basispremie.
Uiteraard zullen maatregelen effect hebben en voelbaar zijn in de praktijk. De nadruk
van het Nationaal Strategisch Plan zal liggen op doelgerichte betalingen voor bijdragen
aan de transitie naar een duurzamere landbouw, zowel via ecoregelingen in de eerste
pijler, als via tweede pijler-interventies, in aanvulling op de basispremie.
«Van boer tot bord»-strategie en biodiversiteitsstrategie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de studie van het Joint Research
Centre van de Europese Commissie over de effecten van de Van boer tot bord-strategie
en de EU-biodiversiteitsstrategie. Wat vindt de Minister van de resultaten van het
onderzoek? Deze leden constateren dat meerdere interventies en doelstellingen niet
worden meegenomen in de analyse. Zij vernemen graag op welke manier de effecten van
de overige interventies en doelstellingen uit de Van boer tot bord-strategie en biodiversiteitsstrategie
worden onderzocht. Hoe denkt de Minister daarover? Deze leden constateren dat de daadwerkelijke
impact van de effecten afhangt van de daadwerkelijke implementatie. Zij vernemen graag
van de Minister welk implementatiescenario het meest realistisch is volgens de meest
actuele inzichten. In welke mate vallen er implementatieverschillen te verwachten
tussen de Europese lidstaten?
Antwoord
Ik vind de resultaten van het onderzoek nuttig, omdat ze bijdragen aan inzichten over
de positie van de boer, de EU agro-handelsbalans en de rol die het herziene GLB kan
spelen bij de transitie naar een duurzaam voedselsysteem en een grotere biodiversiteit.
Ik acht het scenario waarin wordt uitgegaan van het voorstel uit 2018 van de Europese
Commissie voor de herziening van het GLB realistischer dan het scenario waarin wordt
uitgegaan van het huidig GLB. Ik deel echter de mening van het Joint Research Centre
dat de reikwijdte van deze studie te beperkt is om hieraan conclusies te verbinden.
Daarvoor zijn teveel van de andere aangekondigde voorstellen uit beide strategieën,
evenals eventuele synergiewinsten, niet meegerekend in deze studie. Bovendien is het
voorstel voor een herzien GLB uit 2018 alweer verouderd ten opzichte van het recente
politieke akkoord.
Volgens JRC is een ware, bredere en meer integrale effectbeoordeling van de van Boer
tot Bord- en de Biodiversiteitsstrategieën niet mogelijk. Dit omdat er geen rekenmodellen
bestaan die de complexiteit en integraliteit van de twee strategieën kunnen verwerken
en omdat data ontbreken. Ik heb dan ook mijn twijfels over de haalbaarheid van een
volledig integrale effectbeoordeling. Wel zal ik de Europese Commissie verzoeken om
in haar effectbeoordelingen van elk van de in de strategieën aangekondigde individuele
voorstellen extra aandacht te geven aan dwarsverbanden met andere thema’s en aan de
kosten van het niet ondernemen van actie. Ik verwacht dat implementatieverschillen
tussen de lidstaten, net zoals die er nu ook al zijn, blijven bestaan. De Europese
wetgeving maar ook nationale omstandigheden bieden daarvoor de ruimte. Dat heeft als
risico dat de ene lidstaat ambitieuzer implementeert dan de andere. Tegelijkertijd
is de geboden ruimte ook essentieel om rekening te kunnen houden met nationale omstandigheden.
EU-Bossenstrategie 2030
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe bossenstrategie 2030.
In deze strategie staat dat er 3 miljard bomen bij moeten komen. Deze leden vragen
zich af hoeveel bomen daarvan in Nederland geplant zouden moeten worden en hoe de
aanplant gefinancierd gaat worden. Zij ontvangen graag een reactie van de Minister.
De Europese Commissie geeft aan dat zij met stakeholders gaan kijken naar nieuwe indicatoren
voor duurzaam bosbeheer. Welke indicatoren zijn redelijkerwijs te verwachten en in
welke mate is Nederland daarop voorbereid? Deze leden delen de mening dat optimalisatie
van het gebruik van hout essentieel is. In welke mate is het gebruik van hout momenteel
geoptimaliseerd in Nederland en welke stappen dienen er nog genomen te worden? Hoe
zorgt de Minister ervoor dat de optimalisatie van het gebruik van hout voor de ondernemers
in deze sector betaalbaar en behapbaar is? De Europese Commissie wil op termijn 30%
van het Europese landoppervlakte gaan beschermen. Hoe kijkt de Minister naar deze
doelstelling en welke gevolgen heeft een dergelijke ambitie voor Nederland? Eind 2021
komt er een wetgevend voorstel voor ecosysteemherstel. In welke mate zal het wetgevende
voorstel naar verwachting een dwingend karakter hebben? In welke mate zal Nederland
aanvullende bosplannen op moeten stellen in relatie tot de huidige bossenstrategie
van eind 2020? Meerdere lidstaten hebben hun zorgen geuit over de EU-bossenstrategie
vanwege het feit dat de bevoegdheid voor bosbeleid voornamelijk bij de lidstaten ligt.
Hoe vindt de Minister het totstandkomingstraject van de EU-bossenstrategie en de strategie
zelf?
Antwoord
De aanplant van 3 miljard bomen in de EU is een ambitie van de Europese Commissie(EC),
waarbij lidstaten worden aangemoedigd daar vrijwillig aan bij te dragen. De Commissie
somt daarbij een reeks instrumenten op die zij wil inzetten. Ook heeft zij in een
zogenaamd «pledge» document aangegeven wat landen zouden kunnen bijdragen. Voor Nederland
denkt de EC aan 11.000 ha. Financiering zal deels uit bestaande Europese fondsen kunnen
komen, maar de EC rekent ook op financiering vanuit de private sector. In de landelijke
Bossenstrategie is de aanplant van 18.000 ha bos reeds gefinancierd. Deze additionele
Europese middelen zouden kunnen bijdragen aan de ambitie uit de landelijke Bossenstrategie
voor bosuitbreiding buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), landschapselementen
en agroforestry.
Nieuwe criteria voor duurzaam bosbeheer zullen vooral op het terrein van biodiversiteit,
vitaliteit van bos, productiviteit en sociale criteria (recreatie, landschappelijke
kwaliteit en bos in de stad) liggen. Nederland is hier goed op voorbereid omdat het
actief heeft deelgenomen aan de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria in pan-Europees
verband. Ook heeft Nederland een uitgebreide set van criteria ontwikkeld voor hout
dat afkomstig moet zijn uit duurzaam beheerde bossen in het kader van het duurzaam
inkoopbeleid van de rijksoverheid en opwekking van duurzame energie uit houtige biomassa.
Er worden op diverse fronten stappen genomen in het optimaliseren van het hoogwaardig
houtgebruik. LNV en BZK werken in de City Deal samen aan het stimuleren van Biobased
Bouwen, waarbij biobased grondstoffen een belangrijke bijdrage moeten gaan leveren
aan de verstedelijkingsopgave. Ook zal de inzet van houtige biomassa voor het opwekken
van energie op termijn afgeschaald worden, waarbij deze grondstof duurzaam ingezet
kan worden voor hoogwaardigere toepassingen.
De doelstelling om 30% van het land en 30% van de zee te beschermen geldt op EU-niveau
en niet op het niveau van individuele lidstaten. Desalniettemin zal Nederland daar
zijn steentje aan bijdragen. Met de uitvoering van staand beleid komen we in Nederland
op zee op ca. 29% beschermd gebied in 2030 en op land op ca. 26%.
Met betrekking tot het wetgevend voorstel dat eind dit jaar verwacht wordt zal ik
pas een oordeel geven als dit is uitgebracht. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.
Bij het uitbrengen van die wetgeving zal het kabinet via de gebruikelijke BNC-procedure
haar positie met uw Kamer delen. Over de bevoegdheid voor bosbeleid die momenteel
bij de lidstaten ligt, is met name door lidstaten de zorg geuit dat deze meer en meer
bij de EC lijkt te komen liggen. De bossituatie per lidstaat verschilt sterk als het
gaat om de maatschappelijke, economische en ecologische betekenis van bossen. Dat
vereist maatwerk op nationaal niveau vinden veel landen.
De totstandkoming van de EU Bossenstrategie is wat schoksgewijs verlopen: in april
2019 heeft de Landbouw- en Visserijraad raadsconclusies aangenomen waarin om een nieuwe
EU Bossenstrategie na 2020 werd gevraagd. De EC heeft dat ook later aangekondigd als
onderdeel van de EU Biodiversiteitstrategie bij de presentatie van de Green Deal.
Onder Duits voorzitterschap zijn in november raadsconclusies aangenomen waarin de
Raad haar verzoek herhaalt om te zorgen voor consistentie en samenhang in de bosgerelateerde
beleidsmaatregelen van de EU voor de periode na 2020, en om dringend een nieuwe en
evenwichtige EU-bosstrategie uit te werken die het bosbeleid op nationaal en subnationaal
niveau ondersteunt en aanvult». Later hebben lidstaten, soms gezamenlijk bij brief,
bij de EC erop aangedrongen ook aandacht te besteden aan de sociale en economische
functies die bossen vervullen. Voor de Commissie was dit aanleiding een bredere publieke
consultatie te houden dat tot latere publicatie van de EU Bossenstrategie leidde.
End the Cage Age
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie een brede impactassessment
gaat uitvoeren voordat er concrete wetgevingsvoorstellen worden gedaan. De Minister
schreef in de beantwoording van een vorig schriftelijk overleg dat er gekeken zal
worden «naar voordelen voor dierenwelzijn, sociale en economische behoeften van de
veehouderijsector in de EU, de internationale handelsdimensie en naar milieuaspecten.»
Graag willen deze leden nog iets meer toelichting krijgen van de Minister over dit
impactassessment. Wanneer verwacht de Europese Commissie dit assessment gereed te
hebben? Zal dat dan meteen een openbaar stuk zijn? In welke mate zal het assessment
zich uitsluitend richten op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek?
Antwoord
De Europese Commissie geeft aan dat er uiterlijk het eerste kwartaal van 2022 een
publieke consultatie gelanceerd zal worden, waarbij vanaf dat moment alle belanghebbenden
kunnen reageren op de effectbeoordeling via de website van de Commissie. Het doel
van het opstellen van een effectbeoordeling met bijbehorende consultatie is om een
ieder de gelegenheid te bieden relevante informatie aan te dragen en dat gaat breder
dan alleen onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. De definitieve effectbeoordeling
zal vervolgens naar verwachting eind 2022 gereed zijn. De Commissie heeft daarnaast
het onafhankelijke Europese onderzoeksbureau EFSA gevraagd om de bestaande wetenschappelijke
gegevens over de gevolgen voor het dierenwelzijn van landbouwsystemen met kooien aan
te vullen, om onder andere de voorwaarden te kunnen bepalen die nodig zijn voor het
verbod op het gebruik van kooien. Naar verwachting zullen de rapporten van EFSA hierover
in de loop van 2022 en begin 2023 gereed zijn. Deze zullen onder andere gebruikt worden
voor het opstellen van de wetgevingsvoorstellen door de Commissie, dat gepland staat
voor eind 2023 in het kader van de bredere herziening van de EU-dierenwelzijnsregelgeving.
Verder schrijft de Minister dat de Europese Commissie had verwezen naar plattelandsontwikkelingsgelden
en de gelden die via de NSP’en kunnen worden vastgelegd voor «het financieren van
de noodzakelijke aanpassingen die boeren zullen moeten maken naar aanleiding van deze
wetgevingsvoorstellen.» Hoe duidt de Minister dit? Kan zij al iets van een verwachting
uitspreken over de financiële omvang van deze noodzakelijke aanpassingen?
Antwoord
Graag verwijs ik naar Fiche Mededeling End the Cage Age dat uw Kamer 3 september jl.
is toegestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 3173). De Europese Commissie heeft in haar Mededeling over End of the Cage Age aangegeven dat lidstaten instrumenten uit het GLB kunnen inzetten om aan landbouwers
financiële steun te bieden om op kooivrije systemen over te schakelen. Het plattelandsontwikkelingsbeleid
en de nieuwe ecoregelingen worden daarbij als mogelijkheden genoemd. De wijze waarop
het GLB-budget in de lidstaat besteed en verdeeld wordt, is een nationale keuze en
vergt voor de maatregelen onder de tweede pijler (Europese Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling)
ook aanvullend nationaal budget. Momenteel verken ik de mogelijkheden om middels het
GLB-NSP dierenwelzijn te bevorderen. De effectbeoordeling van de Commissie zal verwacht
ik meer duidelijkheid geven over de financiële gevolgen van de omschakeling naar kooivrije
systemen op EU-niveau, het is nu te vroeg om een inschatting te maken van de effecten
op de Nederlandse situatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en
Visserrijraad van 5 tot en met 7 september en wensen de Minister enkele vragen voor
te leggen.
Joint Research Center studie over de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie
Op 28 juli jongstleden is de studie van het Joint Research Centre van de Europese
Commissie over de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie
naar buiten gekomen, zo hebben de leden van de D66-fractie vernomen. Kan de Minister
een appreciatie geven over deze studie?
Antwoord
In de studie wordt uitgegaan van het volledig implementeren van de vier overlappende
doelstellingen uit de «Van boer tot bord»- strategie en de EU Biodiversiteitsstrategie.
Vervolgens is berekend wat de effecten daarvan zijn (zowel de milieueffecten als de
economische effecten) in verschillende GLB-scenario’s. De berekende effecten betreffen
een substantiële afname van het aantal dieren, stijgende prijzen en opbrengsten in
de dierlijke sector en substantiële milieuwinst in 2030. Hierbij lijkt het scenario
waarin uitgegaan is van het Commissievoorstel voor het nieuwe GLB uit 2018 zowel economisch
als milieutechnisch (inclusief het weglekeffect), beter te scoren dan het huidig GLB.
Ik vind de resultaten van het onderzoek nuttig, omdat ze bijdragen aan inzichten over
de positie van de boer, de EU agro-handelsbalans en de rol die het herziene GLB kan
spelen bij de transitie naar een duurzaam voedselsysteem en een grotere biodiversiteit.
Ik acht het scenario waarin wordt uitgegaan van het voorstel uit 2018 van de Europese
Commissie voor de herziening van het GLB realistischer dan het scenario waarin wordt
uitgegaan van het huidig GLB.
Ik deel echter de mening van het Joint Research Centre dat de reikwijdte van deze
studie te beperkt is om hieraan conclusies te verbinden. Daarvoor zijn teveel van
de andere aangekondigde voorstellen uit beide strategieën, evenals eventuele synergiewinsten,
niet meegerekend in deze studie. Bovendien is het voorstel voor een herzien GLB uit
2018 alweer verouderd ten opzichte van het recente politieke akkoord.
EU-bossenstrategie
De leden van de D66-fractie juichen het toe dat de Europese Commissie een EU-bossenstrategie
hebben gepresenteerd. Deze leden zijn van mening dat het cruciaal is om de biodiversiteit
van Europa beter te beschermen. Het herstel en de veerkracht versterken van bossen
is hierbij cruciaal. Kan de Minister een eerste appreciatie geven van de EU-bossenstrategie?
Kan de Minister tevens aangeven hoe de nationale bossenstrategie past binnen de EU-bossenstrategie
en op welke punten deze van elkaar afwijken? Zijn er onderdelen uit de nationale bossenstrategie
die aanpassing vergen op basis van de recent gepresenteerde EU-bossenstrategie? Eind
2021 wil de Europese Commissie in samenwerking met de lidstaten en stakeholders tot
een gezamenlijke definitie komen voor primaire en «old-growth»-bossen en het strikte
beschermingsregime. Welke definitie gaat door Nederland aangedragen worden? Deze leden
hebben vernomen dat meerdere lidstaten zorgen hebben geuit over de EU-bossenstrategie,
het subsidiariteitsbeginsel en het punt dat deze lidstaten zich onvoldoende betrokken
voelen bij de totstandkoming van deze strategie. Hoe oordeelt de Minister over deze
zorgen?
Antwoord
Ik beperk mijn appreciatie tot wat het kabinet eerder heeft gezegd bij de aankondiging
van de EU-bossenstrategie bij de presentatie van de EU Biodiversiteitsstrategie, namelijk
dat het kabinet de aankondiging van een EU-bossenstrategie in 2021 verwelkomt evenals
de voornemens om tot 2030 3 miljard bomen te planten en om alle resterende «oerbossen»
en oude bossen in Europa strikt te beschermen. Het kabinet onderschrijft de blijvende
noodzaak om hetzelfde mondiaal uit te dragen zodat EU-acties niet resulteren in ontbossing
elders in de wereld. Momenteel is het kabinet een bredere standpuntbepaling aan het
opstellen over de EU-bossenstrategie die recent in het kader van het Fit for 55-pakket
is gepresenteerd. Dit laatste illustreert overigens dat de EC een duidelijk rol voor
bossen op het gebied van klimaat ziet weggelegd. De nationale bossenstrategie kent
dezelfde brede insteek als de huidige EU Bossenstrategie. Aanpassing is niet aan de
orde omdat de EU Bossenstrategie vooral een niet-verplichtend beroep doet op lidstaten
om aan de strategie bij te dragen. Wel zou aanpassing aan de orde kunnen zijn als
wij gebruik zouden willen maken van EU Fondsen. Over de definitiekwestie met betrekking
tot primaire en «old-growth»-bossen wordt momenteel door de lidstaten en EC overleg
gevoerd. Bossen in de EU vervullen functies die de landsgrenzen overstijgen. Een rol
voor de EU ligt dan voor de hand om Europese publieke goederen te beschermen. Het
is daarbij van belang steeds de rol van de EC en die van de lidstaten in het oog te
houden. Een meer uitgebreide reactie ontvangt uw Kamer binnenkort bij brief in het
BNC-fiche met het kabinetstandpunt.
Fit for 55 en de aanpassing van de LuLucF-verordening
Kan de Minister aangeven hoe zij aankijkt tegen de voorgestelde aanpak om in drie
fasen tot klimaatneutraliteit te komen in 2035 voor de land- en bosbouwsector? De
leden van de D66-fractie lezen dat fase 1 (tot 2025) de huidige voorschriften van
kracht blijven. Hierin is opgenomen dat lidstaten moeten zorgen dat de uitstoot van
broeikasgassen niet meer is dan de koolstofverwijderingen. Hoe doet Nederland het
op dit punt? Kan worden toegelicht wat de veranderingen van de voorgestelde aanpak
voor invloed hebben op de Nederlandse landsector? Kan de Minister aangeven hoe de
precieze verdeling tussen lidstaten tot stand komt voor het bepalen van individuele
doelstellingen die samen moeten leiden tot de 310 miljoen ton verwijdering?
Antwoord
De netto-emissies uit landgebruik en verandering daarin laten in Nederland vanaf 2000
tot 2018 een dalende trend zien. Naar verwachting zal deze dalende trend doorzetten.
Wanneer de projecties uit de Klimaat en Energie Verkenning (KEV) van 2020 uitkomen
voldoet Nederland aan de huidige doelstellingen voor 2025 en 2030 dat de LULUCF-sector
geen extra netto-emissies mag veroorzaken bovenop wat is toegestaan. De Kamer zal
middels een apart BNC-fiche in meer detail worden geïnformeerd over de invloed van
de veranderingen van de voorgestelde aanpak en hoe het kabinet kijkt naar de aanpak
om in drie fasen tot klimaatneutraliteit te komen in 2035 op EU-niveau.
De individuele doelstellingen voor lidstaten om gezamenlijk tot een koolstofput van
310 miljoen CO2-equivalenten te komen op EU-niveau in 2030 wordt in het voorstel van de Commissie
gebaseerd op twee elementen. Elke lidstaat handhaaft het gemiddelde aan gerapporteerde
emissies en vastlegging over de periode 2016, 2017 en 2018. Dit resulteert in een
EU koolstofput van 267,7 megaton CO2-equivalenten. De resterende kloof van 42,3 megaton CO2-equivalenten om tot een totaal aan 310 megaton CO2-equivalenten te komen wordt in het voorstel van de Commissie verdeeld op basis van
het percentage beheerd land ten opzichte van het totaal EU areaal aan beheerd land.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor
het schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad en hebben nog enkele vragen.
Kan de Minister aangeven hoe zij aankijkt tegen de voorgestelde aanpak om in drie
fasen tot klimaatneutraliteit te komen in 2035 voor de land- en bosbouwsector? Welke
kansen ziet de Minister voor de Nederlandse land- en bosbouwsector en welke gevaren
ziet zij?
Antwoord
Uw Kamer zal hier middels een apart BNC-fiche in meer detail over worden geïnformeerd.
Kan de Minister aangeven wat de precieze gevolgen voor de Nederlands landsector zullen
zijn van de aanpassingen voor de land- en bosbouwsector vanwege de Land Use and Land-Use
Changes (LULUC)-verordening? Met name als het gaat om gevolgen voor de landbouw, en
tevens specifiek op het moment dat de niet CO2-uitstoot van deze sector mee gaat tellen voor LULUCF.
Antwoord
De Commissie stelt voor dat vanaf 2031 de niet CO2-uitstoot van landbouw en LULUCF worden samengevoegd in een AFOLU1 beleidspijler en dat deze AFOLU-pijler op EU-niveau in 2035 klimaatneutraal is. Het
is nog onduidelijk wat de mogelijke consequenties voor lidstaten zijn. De Commissie
zal in 2025 een voorstel presenteren met betrekking tot de bijdrage per lidstaat om
het EU-doel voor 2035 te bereiken. Uw Kamer zal hierover te zijner tijd middels een
apart BNC-fiche in meer detail worden geïnformeerd.
Kan de Minister aangeven hoe de precieze verdeling tussen lidstaten tot stand zal
komen en hoe de individuele doelstellingen die samen moeten leiden tot de 310 miljoen
ton verwijdering zullen worden bepaald? In hoeverre wordt bij deze verdeling rekening
gehouden met de individuele omstandigheden van lidstaten? Hoe zal de Minister ervoor
zorgen dat er voldoende rekening wordt gehouden met de Nederlandse omstandigheden,
weinig bos (forest sinks) en veel landbouw? In hoeverre ziet de Minister kansen dat
er gekozen wordt voor Europese doelstellingen in plaats van nationale? Zo ja, hoe
wil zij zich hier hard voor maken?
Antwoord
De Commissie houdt bij de verdeling van de genoemde 310 megaton CO2-equivalenten rekening met de emissies en vastleggingen van de lidstaten en het areaal
beheerd land in de periode 2016, 2017 en 2018.
De Commissie geeft aan dat zij in 2025 een voorstel presenteert met betrekking tot
de bijdrage per lidstaat om in 2035 op EU-niveau een klimaat neutrale AFOLU-beleidspijler
te bereiken. Daarbij geeft de Commissie aan dat het wegens verschillende biofysische
omstandigheden niet redelijk noch efficiënt zou zijn om te verwachten dat elke lidstaat
op zijn grondgebied in 2035 een klimaat neutrale AFOLU-beleidspijler bereikt. Het
kabinet heeft meerdere keren in gesprekken met de Commissie en via de publieke consultatie
aangegeven dat er rekening gehouden moet worden met specifieke omstandigheden binnen
lidstaten. Uw Kamer zal middels een apart BNC-fiche in meer detail worden geïnformeerd
over de Europese en nationale doelstellingen.
Kan de Minister een eerste appreciatie geven van de voorgestelde EU-bossenstrategie?
Kan de Minister aangeven hoe de EU-bossenstrategie en de eerder gepresenteerde nationale
bossenstrategie samenhangen? Kan zij hierbij ook aangeven in hoeverre er sprake is
van verschillen van bijvoorbeeld definities? Zijn er onderdelen uit de nationale bossenstrategie
die aanpassing vergen op basis van de recent gepresenteerde EU-bossenstrategie?
Antwoord
Ik beperk mijn appreciatie tot wat het kabinet eerder heeft gezegd bij de aankondiging
van de EU-bossenstrategie bij de presentatie van de EU Biodiversiteitsstrategie, namelijk
dat het kabinet de aankondiging van een EU-bossenstrategie in 2021 verwelkomt evenals
de voornemens om tot 2030 3 miljard bomen te planten en om alle resterende «oerbossen»
en oude bossen in Europa strikt te beschermen. Het kabinet onderschrijft de blijvende
noodzaak om hetzelfde mondiaal uit te dragen zodat EU-acties niet resulteren in ontbossing
elders in de wereld. Momenteel is het kabinet een bredere standpuntbepaling aan het
opstellen over de EU Bossenstrategie die recent in het kader van het Fit for 55-pakket
is gepresenteerd. Dit laatste illustreert overigens dat de EC een duidelijk rol voor
bossen op het gebied van klimaat ziet weggelegd. De nationale bossenstrategie kent
dezelfde brede insteek als de huidige EU-bossenstrategie. Aanpassing is niet aan de
orde omdat de EU-bossenstrategie vooral een niet-verplichtend beroep doet op lidstaten
om aan de strategie bij te dragen. Wel zou aanpassing aan de orde kunnen zijn als
wij gebruik zouden willen maken van EU Fondsen. Over de definitiekwestie met betrekking
tot primaire en «old-growth»-bossen wordt momenteel door de lidstaten en EC overleg
gevoerd.
Er zijn verschillende lidstaten die hun zorgen hebben geuit over het subsidiariteitsbeginsel.
Hoe ziet de Minister deze zorgen? Kan de Minister aangeven in hoeverre zij de strategie
en de voorgenomen voorstellen voor wetgeving in lijn acht met het subsidiariteitsbeginsel?
Antwoord
De bossituatie per lidstaat verschilt sterk als het gaat om de maatschappelijke, economische
en ecologische betekenis van bossen. Dat vereist maatwerk op nationaal niveau vinden
veel landen. Maar bossen in de EU vervullen functies die de landsgrenzen overstijgen.
Een rol voor de EU ligt dan voor de hand om Europese publieke goederen te beschermen.
Het is daarbij van belang steeds de rol van de EC en die van de lidstaten in het oog
te houden. Een meer uitgebreide reactie ontvangt uw Kamer binnenkort bij brief in
het BNC-fiche met het kabinetstandpunt. Als het gaat om het subsidiariteitsbeginsel
en de voorgenomen voorstellen voor wetgeving wil ik pas een oordeel geven als dit
wetsvoorstel aan de Raad is aangeboden.
Wat is de stand van zaken van het uitvoeren van de motie van het lid Boswijk c.s.
(Kamerstuk 33 576, nr. 237) over maatregelen in kaart brengen om vrijwillig bos planten op landbouwgronden mogelijk
te maken?
Antwoord
Aan de uitvoering van deze motie wordt momenteel gewerkt, en de stand van zaken zal
worden toegelicht in de verzamelbrief Natuur, die uw Kamer binnenkort zal ontvangen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad van 5 tot en met 7 september en
van de reactie van de Minister op deze discussiepunten.
Studie over de effecten van de «Van boer tot bord»-strategie en de EU-Biodiversiteitsstrategie
Tevens valt in de agenda te lezen dat de uitkomsten van de studie naar de effecten
van de «Van boer tot bord»-strategie en de EU-Biodiversiteitsstrategie in het kader
van de 2030 klimaatdoelstellingen en het nieuwe GLB zijn gedeeld. De commissie LNV
kan op 15 september beslissen over de verdere behandeling van deze studie.
De studie vormt, zoals vermeld, een beperkte analyse van de mogelijke effecten van
de «Van boer tot bord»-strategie en de EU-Biodiversiteitsstrategie. Bovendien wordt
de studie ook gebruikt om te testen of het CAPRI-model (Common Agricultural Policy
Regionalised Impact) nog geschikt is voor het analyseren van de nieuwe milieu en klimaatambities.
Kan de Minister de leden van de Partij voor de Dieren-fractie informeren over de uitkomsten
van de studie voor het volledig implementeren van de «Van boer tot bord»-strategie
en de EU Biodiversiteitsstrategie met betrekking tot de volgende aspecten: de 50%
vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, de 25% vermeerdering van
het aandeel land voor biologische landbouw, de 10% vermeerdering van het gebruik van
landbouwgrond voor landschapselementen, de maatregelen voor de verminderde uitstoot
van broeikasgassen in de landbouwsector en de 50% vermindering van nutriëntenverliezen?
Deze leden zien dit graag uitgesplitst naar aspect.
Antwoord
De studie biedt geen inzicht in de uitkomsten per genoemd aspect. In de studie wordt
namelijk uitgegaan van het volledig implementeren van de vier overlappende doelstellingen
uit de «Van boer tot bord»-strategie en de EU Biodiversiteitsstrategie. Dit wordt
als een gegeven beschouwd. Vervolgens is berekend wat de effecten daarvan zijn (zowel
de milieueffecten als de economische effecten) in verschillende GLB-scenario’s. De
berekende effecten betreffen een substantiële afname van het aantal dieren, stijgende
prijzen en opbrengsten in de dierlijke sector en substantiële milieuwinst in 2030.
Hierbij lijkt het scenario waarin uitgegaan is van het Commissievoorstel voor het
nieuwe GLB uit 2018 zowel economisch als milieutechnisch (inclusief het weglekeffect),
beter te scoren dan het huidig GLB.
In de studie wordt ook het risico op een weglekeffect genoemd wanneer landen buiten
de EU geen aanvullende maatregelen nemen. Kan de Minister aangeven hoeveel EU-landen
(Europese financiële instellingen) investeren in projecten die bijdragen aan weglekeffect
en hoe de EU green taxonomie kan bijdragen aan het verminderen van dit effect? Deelt
de Minister het inzicht dat subsidies die het milieuvoordeel verminderen gestopt dienen
te worden?
Antwoord
Met de EU-taxonomie kunnen financiële instellingen inzichtelijk maken of de economische
activiteiten die zij financieren wel of niet als duurzaam te classificeren zijn. De
EU-taxonomie-verordening vraagt van financiële instellingen en bedrijven die onder
de toepassing van de Richtlijn niet-financiële rapportage vallen, dat zij rapporteren
over in hoeverre hun investeringen en activiteiten – ook investeringen buiten de EU
– in lijn zijn met de EU-taxonomie. Daardoor worden mogelijke weglekeffecten ook beter
inzichtelijk. Het is mij niet bekend hoeveel EU landen op dit moment investeren in
projecten die bijdragen aan zulke effecten.
Doordat de milieuprestaties van investeringen beter inzichtelijk worden, verwacht
ik dat financiële instellingen binnen de EU worden gestimuleerd hun investeringen
te verduurzamen, waardoor het vinden van financiers voor niet-duurzame activiteiten
ook buiten de EU lastiger wordt, het ondernemen van deze activiteiten minder aantrekkelijk
wordt en het risico op een weglekeffect zal verminderen.
De EU-taxonomie is een van de eerste internationale standaarden die op grote schaal
wettelijk wordt vastgelegd. Een werkgroep onder leiding van de EU en China binnen
het International Platform on Sustainable Finance zal werken aan een «common ground
taxonomy» om overeenkomsten tussen bestaande taxonomieën te identificeren, wat de
basis voor een mondiale standaard kan vormen.
Mijn inzet is erop gericht om de transitie naar duurzame landbouw te realiseren. Het
verstrekken van subsidies is één van de instrumenten die daaraan kan bijdragen.
Wat is het standpunt van Nederland over de uitkomsten van de studie en het nut van
het CAPRI-model? Wat is het standpunt van Nederland over voortzetting van de studie?
Deelt de Minister de mening dat er naast de maatregelen aan de vraagkant van de voedselketen
ook moet worden gekeken naar de kosten van het niet uitvoeren van de strategieën en
de voordelen en opbrengsten van het volledig uitvoeren van beide strategieën?
Antwoord
Ik vind de resultaten van het onderzoek nuttig, omdat ze bijdragen aan inzichten over
de positie van de boer, de EU agro-handelsbalans en de rol die het herziene GLB kan
spelen bij de transitie naar een duurzaam voedselsysteem en een grotere biodiversiteit.
Ik acht het scenario waarin wordt uitgegaan van het voorstel uit 2018 van de Europese
Commissie voor de herziening van het GLB realistischer dan het scenario waarin wordt
uitgegaan van het huidig GLB.
Ik deel echter de mening van het Joint Research Centre dat de reikwijdte van deze
studie te beperkt is om hieraan conclusies te verbinden. Daarvoor zijn teveel van
de andere aangekondigde voorstellen uit beide strategieën, evenals eventuele synergiewinsten,
niet meegerekend in deze studie. Bovendien is het voorstel voor een herzien GLB uit
2018 alweer verouderd ten opzichte van het recente politieke akkoord.
Volgens JRC is een ware, bredere en meer integrale effectbeoordeling van de van Boer
tot Bord- en de Biodiversiteitsstrategieën niet mogelijk. Dit omdat er geen onderzoek
modellen bestaan die de complexiteit en integraliteit van de twee strategieën kunnen
verwerken en omdat data ontbreken. Ik heb dan ook mijn twijfels over de haalbaarheid
van een integrale effectbeoordeling en verwacht niet dat JRC een vervolgstudie zal
uitvoeren.
Ik deel met uw Kamer de mening dat het wenselijk is om – mocht de studie alsnog worden
voortgezet – ook te onderzoeken wat de kosten zouden zijn van het niet uitvoeren van
de strategieën.
EU-bossenstrategie 2030
Ook zal de Europese Commissie de nieuwe EU-bossenstrategie voor 2030 presenteren en
nieuwe indicatoren voor duurzaam bosbeheer bespreken. Onderdeel is mogelijk het cascadebeginsel,
waarbij hout een bestemming krijgt in volgorde van afnemende prioriteit, van meubel-
tot energieproduct. Kan de Minister aangeven of het cascadebeginsel al onderdeel is
van de strategie waarvoor indicatoren bedacht zullen worden? Kan de Minister aangeven
welke definities van primaire en «old-growth»-bos er nu bestaan en welke mogelijke
aanpassingen Nederland onderschrijft?
Antwoord
Onderscheid moeten worden gemaakt tussen criteria en indicatoren voor het duurzaam
beheer van bossen en criteria en indicatoren voor de toepassing van het (duurzaam
geproduceerde) hout dat uit deze bossen afkomstig is. Voor toepassing van het cascadebeginsel
worden aparte criteria ontwikkeld die los staan van die van criteria voor duurzaam
bosbeheer. Ik kan geen overzicht geven welke definities er momenteel bestaan. Een
EC werkgroep bestaande uit lidstaten en EC-ambtenaren [EGvd1][SZ(2] werkt aan een
gemeenschappelijke definitie gebaseerd op de verschillende huidige definities. Dat
resultaat zal openbaar worden gemaakt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn tegen het gebruik van hout als
energiebron. Deelt de Minister het inzicht dat met het cascadebeginsel het gebruik
als biomassa gestopt kan worden, aangezien er nooit genoeg hout over zal zijn om te
verbranden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Met toepassing van het cascade beginsel wordt het gebruik van hout voor duurzame energieopwekking
tot een minimum beperkt omdat gestreefd wordt naar een zo hoogwaardig mogelijke toepassing.
Wel wordt de toepassing van hout sterk beïnvloed door de marktprijs van hout voor
een bepaalde toepassing, waaronder het gebruik als brandstof. Afschaffing van subsidie
op de verbranding van hout heeft een positief effect op het gebruik van hout voor
hoogwaardiger toepassingen dan het verbranden.
Kan de Minister toelichten waarom de Europese Commissie op het laatste moment de set
verplichte criteria voor de beoordeling van duurzaam bosbeheer heeft geschrapt uit
het plan voor een wetgevend voorstel voor een geïntegreerd monitoringskader voor bos,
en deze criteria in plaats daarvan vrijwillig heeft gemaakt? Klopt het dat de Commissie
op dit punt gezwicht is voor de lobby van een groepje lidstaten en de industrie? Als
de Commissie niet gezwicht is voor de lobby, hoe is deze verandering dan tot stand
gekomen? Is de Minister het met deze leden eens dat vrijwilligheid gezien de urgentie
van de biodiversiteitscrisis niet meer te rechtvaardigen is? Erkent zij dat op een
dergelijke manier omgaan met bossen gezien kan worden als verwoesting van de bossen
en daarmee ecocide? Zo nee, op welke manier is het op het laatste moment schrappen
van de set verplichte criteria voor de beoordeling van duurzaam bosbeheer dan te rechtvaardigen?
Antwoord
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat ik bedoelde verplichte criteria niet ken,
alsmede overwegingen van de Commissie niet ken om deze te schrappen als dit al aan
de orde was. Ik kan daarom ook geen reactie geven op uw vervolgvragen die daarop gebaseerd
zijn.
Kan de Minister reflecteren op de kritiek van meerdere milieuorganisaties dat de nieuwe
bossenstrategie economische winst prioritair stelt aan winst voor het klimaat en biodiversiteit?
Voorts vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich af in hoeverre de
bossenstrategie van invloed is op het gedrag van EU-lidstaten en -bedrijven in landen
buiten de EU. Deze leden benadrukken dat de EU de op een na grootste regio is die
de meeste grondstoffen gelinkt aan ontbossing importeert. Deelt de Minister het inzicht
dat bos buiten de EU ook beschermd dient te worden door maatregelen in de EU? Op welke
manier voorziet de EU-bossenstrategie hierin? Op welke manier zou de EU-bossenstrategie
op dit punt verbeterd kunnen worden volgens de Minister? Op welke manier zouden financiële
instellingen, zoals pensioenfondsen, bij kunnen dragen aan het beschermen van bossen
buiten de EU? Op welke manier ondersteunt de EU-bossenstrategie hen hier nu bij? Wat
betekent de EU-bossenstrategie voor de zorgplicht van financiële instellingen? Biedt
de EU-bossenstrategie financiële instellingen voldoende ondersteuning volgens de Minister?
Zo ja, wat zijn de gevolgen voor financiële instellingen die ondanks de EU-bossenstrategie
toch meehelpen met het veroorzaken van ontbossing (bijvoorbeeld door te investeren
in de intensieve veeteelt)? Zo nee, waar zit op dat vlak de ruimte voor verbetering
in de EU-bossenstrategie volgens de Minister? Op welke manier kan de Nederlandse overheid
zelf bijdragen aan het beschermen van bos buiten de EU middels het instrumentarium
«exportkredietverzekeringen» (ekv)? Op welke manier zou de EU-bossenstrategie geïntegreerd
kunnen worden in de aanvraagprocedure voor ekv’s? In hoeverre bevat de strategie maatregelen
gericht op het indammen van de import van landbouwgrondstoffen en -producten zoals
rundvlees, leer, palmolie, soja, cacao en rubber uit landen buiten de EU? Zullen de
nieuwe indicatoren ook gebruikt worden voor hout dat afkomstig is van buiten de EU?
Zijn er andere onderdelen uit de nationale bossenstrategie die aanpassing vergen op
basis van de recent gepresenteerde EU-bossenstrategie?
Antwoord
Duurzaam bosbeheer is gebaseerd op de drie pijlers van duurzaamheid, namelijk biodiversiteit/milieu,
een sociale component en de economie. Er moet steeds een afweging tussen die pijlers
gemaakt worden. Bij waardevolle en zeldzame bossen mag de economische pijler pas op
de laatste plaats komen of geen enkele rol spelen. Maar op bredere schaal bezien is
een economie die rekening houdt met deze waarden essentieel om het bos in stand te
houden. De EU Bossenstrategie richt zich primair op de bossen in de EU, maar waarbij
wel ook de internationale dimensie in het oog moet worden gehouden. Om die reden onderschrijft
het kabinet de blijvende noodzaak om wat wij in de EU doen ook mondiaal uit te dragen
zodat EU-acties niet resulteren in ontbossing elders in de wereld. Wij hebben dit
ook duidelijk verwoord in het BNC-fiche over de EU Mededeling Intensivering EU inzet
bescherming & herstel bossen wereldwijd (Kamerstuk 22 112, nr. 2826). Daarin worden vijf prioriteiten genoemd die Nederland onderschrijft namelijk:
1. Verklein de ecologische voetafdruk van de EU-consumptie op het land en
2. bevorder de consumptie van producten uit ontbossingsvrije toeleveringsketens in de
EU;
3. Werk samen met producerende landen om de druk op bossen terug te dringen en maak de
EU-ontwikkelingssamenwerking aantoonbaar ontbossingsbestendig;
4. Versterk de internationale samenwerking om ontbossing en bosdegradatie te stoppen
en bevorder het herstel van bossen;
5. Verleg de financiering om duurzamer landgebruik te ondersteunen;
6. Ondersteun de beschikbaarheid van, de kwaliteit van, en toegang tot informatie over
bossen en toeleveringsketens van grondstoffen. Ondersteun onderzoek en innovatie.
Op basis van deze prioriteiten heeft de Commissie een reeks van maatregelen aangekondigd
waaronder wetgeving gericht op het vermijden dan wel het minimaliseren van het risico
dat producten die gerelateerd zijn aan ontbossing en bosdegradatie op de interne markt
worden gebracht. Het wetgevingsvoorstel wordt eind dit jaar verwacht. Ook op het gebied
van financiering is de EC een taxonomie aan het ontwikkelen waarmee financiële instellingen
inzichtelijk kunnen maken of de economische activiteiten die zij financieren wel of
niet als duurzaam te classificeren zijn. Op deze wijze wil de EC greenwashing door
bedrijven en financiële instellingen voorkomen. Momenteel kan nog niet worden beoordeeld
hoe succesvol dit is omdat deze taxonomie nog in de uitwerkingsfase zit als het gaat
om bosbouw.
Daarnaast heeft het kabinet in haar reactie op de initiatiefnota van GroenLinks Behoud
het Woud (Kamerstuk 35 327, nr. 3) aangegeven wat zij doet via o.a. de diplomatieke kanalen en in het kader van het
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Met de EU-bossenstrategie
moet de EU ook laten zien dat zij op haar eigen grondgebied ook serieus werk maakt
van het beschermen, versterken en herstellen van bossen.
Het primaire doel van de exportkredietverzekering (ekv) is het bevorderen van Nederlandse
export door het verzekeren van betalingsrisico’s. Het ekv-instrumentarium staat daarmee
ook open voor export die relateert aan bescherming van bossen, klimaat-slimme landbouw
en landgebruik. De in 2020 geïntroduceerde «Groenlijst» voor de ekv, gedeeld met uw
Kamer (Kamerstuk 35 570 IX, nr. 42) kwalificeert onder meer bebossing, herbebossing en behoud van de biosfeer als groene
projecten. Door deze kwalificatie in de aanvraagprocedure komen deze projecten in
aanmerking voor aantrekkelijkere verzekeringsvoorwaarden. Hiermee stimuleert de Nederlandse
overheid dit type projecten. Bij de in de EU-bossenstrategie beschreven opgave tot
bosuitbreiding kan daarmee gebruik gemaakt worden van het ekv-instrumentarium, mits
aan alle geldende voorwaarden wordt voldaan.
De EU-bossenstrategie bevat geen maatregelen die betrekking hebben op de import van
landbouwgrondstoffen. Naar verwachting zal de Commissie nog voor het einde van het
jaar een wetgevend voorstel daartoe presenteren.
Daarnaast moet de EU-bossenstrategie bijdragen aan het doel van de EU-Biodiversiteitsstrategie
om 30% van het landoppervlakte in EU te beschermen, waarvan 10% strikt. Deelt de Minister
het inzicht dat ten minste 30% van het Europese landoppervlak effectief en strategisch
beschermd moet worden, en wel vooral essentiële ecosystemen, die belangrijk zijn voor
biodiversiteit en ecosysteemdiensten? Deelt de Minister het inzicht dat veenweidegebied
zo’n essentieel ecosysteem is, voor zowel biodiversiteit als het tegengaan van klimaatverandering?
Hoe verhoudt de EU-bossenstrategie, die tot meer bos moet leiden, zich tot de noodzaak
bestaande essentiële ecosystemen te beschermen? Kan de Minister aangeven wat is afgesproken
over de definitie van het begrip «strikt beschermd»?
Antwoord
In de EU-Biodiversiteitsstrategie wordt aangegeven dat er bij het realiseren van de
doelstelling om 30% van het land en 30% van de zee te beschermen (waarvan 10% strikt),
speciale aandacht moet worden besteed aan koolstofrijke ecosystemen. Veengebieden
en bossen betreffen beide koolstofrijke ecosystemen. Zowel de EU-Biodiversiteitsstrategie
als de EU-bossenstrategie bepleiten, onder andere om die reden, het vergroten van
het bosoppervlak. Dit overigens in overeenstemming met de ambities op het gebied van
biodiversiteit. De definitie van «strikte bescherming» is nog onderwerp van discussie
in EU-verband.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Europa wil het eerste klimaatneutrale continent zijn. Daarvoor moeten we in alle sectoren
vergroenen, ook in de landbouw. Het GLB is een belangrijk instrument om onze ambities
voor een groene circulaire economie te bereiken door onze boeren te ondersteunen in
de overgang naar duurzame voedselproductie. Tijdens de informele Landbouw- en Visserijraad
van 13-15 juni (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1329) is door de voorzitter van de Europese landbouwkoepel Comité des organisations professionnelles
agricoles (COPA) aangegeven dat haalbare doelen de komende periode van belang zijn
om de landbouw bij te laten dragen aan de oplossingen rondom het klimaatvraagstuk.
Het GLB moet de boeren ondersteunen bij deze overgang. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad
van 28-29 juni (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1330) werden compromissen uit het hervormingspakket van het GLB kenbaar gemaakt. De Minister
geeft aan dat met het oog op een gelijk speelveld en verduurzaming van de Europese
boeren, de richting voor de laatste drie punten van deze lijst compromissen worden
gesteund.
Kan de Minister aangeven op welke manier(en) de positie van de boeren en op welke
manier het gelijke speelveld voor hen beschermd is? Welke specifieke punten kan de
Minister terugkoppelen waaruit blijkt dat het belang van de Nederlandse boeren voldoende
is meegenomen? Welke verduurzamingsmogelijkheden zijn voor Nederlandse boeren mogelijk
op basis van dit compromis? Kan de Minister toelichten of deze mogelijkheden volstaan,
of had de Minister zelf liever nog andere punten toegevoegd aan het compromis? Op
welke manier zijn de Nederlandse positie en doelen rondom een gelijk speelveld en
klimaatdoelstellingen meegewogen?
Antwoord
Uw Kamer heeft op 26 april 2021 mijn appreciatie van de aanbevelingen die de Europese
Commissie aan Nederland gestuurd heeft voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
in de periode 2023–2027 ontvangen (Kamerstuk 28 625, nr. 288). Ik heb daarin aangegeven dat ik er veel belang aan hecht dat het Europese gelijke
speelveld gehandhaafd blijft. Er moet evenwel oog zijn voor de specifieke nationale
of regionale omstandigheden in lidstaten. In mijn ogen biedt de opzet van het GLB
daar alle ruimte voor. Binnen de Europese kaders kunnen lidstaten op basis van hun
eigen behoeften en SWOT analyse keuzes maken over de inzet van de GLB middelen die
het best bij hen past. Ik heb bij mijn inzet in de Raad ervoor dat die subsidiariteit
zo veel mogelijk in stand blijft. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de bepalingen met betrekking
tot de goedkeuring van de strategische plannen van de lidstaten. Voorts heb ik bij
de voorstellen voor álle interventies en bepalingen kritisch gekeken naar de impact
op Nederlandse boeren. Een van de voorbeelden betreft de invulling van de conditionaliteiten
en in het bijzonder Goede Landbouw en Milieu Conditionaliteit 4 over bufferstroken.
Deze is aangepast voor de Nederlandse situatie. Ook heb ik mij verzet tegen dwingende
voorstellen voor ecoregelingen die in Nederland niet zouden werken.
Met het voorliggende compromis is er voldoende ruimte voor verduurzaming richting
een klimaatvriendelijke kringlooplandbouw. Het GLB kent hiervoor verschillende instrumenten
op het gebied van klimaat, milieu, biodiversiteit en landschap, waaronder de conditionaliteiten,
ecoregelingen, operationele plannen van producenten organisaties, agrarisch natuurbeheer,
samenwerking, compensatie voor boeren in N2000 en KRW gebieden, investeringen, innovatie
en last but not least kennis en advies. Ik heb er met succes voor gepleit om natte teelten te kunnen vergoeden.
Inhoudelijk biedt het GLB voldoende instrumenten en ruimte om stappen in de verduurzaming
te zetten. Beperkend is de omvang van de vanuit de EU toegekende middelen en aanvullende
nationale financiering is nodig. De volgende stap is de invulling van het NSP.
De Minister heeft in de beantwoording van eerdere vragen van de leden van de Volt-fractie
aangegeven dat het GLB-budget op zichzelf onvoldoende is om de klimaatdoelen te halen
en dat hier aanvullende middelen en instrumenten voor nodig zijn. Heeft de Minister
al enig zicht op welke middelen en instrumenten dit zijn en hoe en wanneer deze zullen
worden ingezet? Zo nee, wanneer verwacht de Minister dit beeld wel te hebben? Kan
de Minister toezeggen daar zo snel mogelijk terugkoppeling op te geven aan de Kamer,
door middel van een brief?
Antwoord
Uw Kamer heeft vóór de conferentie van 1 juli de publieksversie van het NSP ontvangen.
Aan de invulling van het NSP wordt nu gewerkt. Ik ben in overleg met de provincies
en de waterschappen over de invulling, de doelen en de nationale financiering. Hierover
moet dit najaar worden besloten voor indiening in Brussel uiterlijk 31 december 2021.
Het is mijn wens om uw Kamer goed te betrekken bij de totstandkoming van het plan.
De leden van de Volt-fractie geloven dat boeren een nieuwe taak willen, waarbij ze
zowel zorgen voor ons voedsel als voor onze omgeving. Welke mogelijkheden ziet de
Minister in het NSP om het oude model niet in stand te houden, maar ook de boeren
voldoende te ondersteunen om de hervormingen door te voeren? En welke pijnpunten ziet
de Minister?
Antwoord
Boerenbedrijven maken intrinsiek onderdeel uit van het platteland en de natuurlijke
omgeving. Dat is altijd zo geweest. Vanuit de GLB fondsen zou ik hen willen stimuleren
om meer bij te dragen aan een natuurlijkere omgeving en daarmee ook een meer weerbare
sector. Boerenbedrijven zijn ook belangrijk om een aantal maatschappelijke diensten
te leveren, zoals het in stand houden van het landschap en koolstofvastlegging. De
waardering van de samenleving moeten we daarom ook materialiseren. In het NSP willen
we de bedrijven hiervoor meer gaan belonen en daarmee bijdragen aan versterking van
het verdienvermogen van de sector.
De Minister zei immers zelf al dat de nieuwe Europese Commissie eigenlijk meer ambitieuze
klimaatdoelstellingen heeft gesteld en dat het GLB daarmee in lijn moet komen. Daarnaast
sprak Commissaris Wojciechowski over hoe de «Van boer tot bord»-strategie kan zorgen
voor een verduurzaming van de gehele voedselketen. Het landbouwbeleid staat niet op
zichzelf. In haar voorstel stelt de Europese Commissie dat de klimaatdoeleinden alleen
gehaald kunnen worden als we het GLB in lijn brengen en koppelen aan de «Van boer
tot bord»-strategie en de biodiversiteitstrategie. Daarnaast gaf de Minister twee
commissiedebatten geleden aan dat het nuttig is om te gaan kijken welke stappen je
nú al kunt gaan zetten met het GLB om deze ambitieuzere doelen te halen. Heeft de
Minister nu al een concreter beeld bij een aantal van die stappen?
Antwoord
Met het huidige GLB zijn in de transitieperiode al stappen gezet. Graag verwijs ik
uw Kamer naar mijn brief met de vaststelling van plattelandsontwikkelingsprogramma
in de transitieperiode (POP3+) en inzet Economisch Herstelfonds (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1274). Hierin is een focus aangebracht op klimaat, kringlooplandbouw (inclusief stikstof)
en biodiversiteit/bodem. Met de bestuurders van het bestuurlijk overleg GLB-NSP wil
ik kijken of en hoe de ingezette koers gecontinueerd, versterkt en verbreed kan worden
voor de periode 2023–2027.
De Europese Rekenkamer heeft geconcludeerd dat de 103 miljard van het totale GLB-budget
2014–2020, dat was toegewezen aan klimaatadaptatie en -mitigatie, niet heeft geleid
tot het reduceren van broeikasgassen. Het is dus belangrijk dat we de verschillende
plannen – het «Fit-for-55»-pakket, de «Van boer tot bord»-strategie en het GLB – goed
op elkaar afstemmen in de Nederlandse situatie om de doelen te halen. In het klimaatplan
en de klimaatwet is een reductiedoel opgesteld van 6 miljoen ton voor landbouw en
landgebruik, een doel dat verzwaard is door de sector zelf. Is dit volgens de Minister
voldoende, aangezien de klimaatwet een doel hanteert dat lager ligt dan de doelen
uit het «Fit-for-55»-pakket? Zo niet, wat zou volgens de Minister dan het streefdoel
moeten zijn voor de sector? En op welke manier houdt de Minister hier rekening mee
in het NSP? Wanneer en op welke manier wordt dit door de Minister teruggekoppeld?
Antwoord
Het is aan de Europese Commissie om haar mededelingen goed op elkaar af te stemmen.
Iedere mededeling geeft een agenda van de Commissie voor het uitrollen van de onderhavige
nieuwe wetgevende voorstellen. Dat zal de komende jaren gebeuren. Het is belangrijk
om deze in goede samenhang te beoordelen. Over de bedragen van het GLB-NSP aan de
klimaatdoelen neem ik dit najaar nog een besluit, samen met de bestuurders van de
provincies en waterschappen. Uw Kamer wordt in de besluitvorming meegenomen. Er zal
een strategische MER en een ex-ante evaluatie uitgevoerd worden om te kijken wat de
bijdrage is.
Wat betreft uw vraag of de huidige doelstelling voor de landbouw en landgebruik in
het klimaatakkoord voldoende is in relatie tot het Fit for 55-pakket, kan ik het volgende
melden: In het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) heeft de sector met een ambitie van 6 Mton reductie in 2030 al geanticipeerd op
een hogere reductieopgave dan 49%. Of het voldoende is hangt af van de verdere uitwerking
van de EU-voorstellen. Binnenkort wordt uw Kamer – onder andere – hierover geïnformeerd
in een brief en de BNC-fiches over het Fit for-55 pakket
In dezelfde beantwoording heeft de Minister aangegeven dat aanvullende middelen en
instrumenten nodig zijn voor het herstel van de biodiversiteit, naast de Europese
«Van boer tot bord»-strategie. Welke middelen en instrumenten schat de Minister nodig
te hebben? En verwacht de Minister dat dit een nationale of internationale aanpak
vereist? Kan de Minister in de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de verschillende
stappen toelichten, zodat het afwegingskader zo transparant en inzichtelijk mogelijk
is?
Antwoord
De omvang van de middelen en instrumenten voor het GLB-NSP is nog onderwerp van het
bestuurlijk overleg. Ik kan daar nu niet op vooruit lopen. Eén van de voorliggende
dilemma’s is onder meer hoe de (beperkte) middelen zo efficiënt mogelijk ingezet kunnen
worden met het grootste doelbereik voor de vele en diverse opgaven die we in Nederland
hebben. De keuzes zullen gemaakt worden op basis van de behoeftenanalyse, SWOT, studies
van Wageningen University and Research en de aanbevelingen van de Commissie. Ook zal
gekeken worden hoe bijgedragen kan worden aan die behoeften buiten het GLB.
De Minister geeft aan dat er tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 19 juli (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1334) een aantal lidstaten aangaf het doel van 25% biologische landbouw als erg ambitieus
te ervaren. Nederland heeft in deze Raad aangegeven dat biologische landbouw een belangrijke
rol kan spelen in de transitie naar een duurzaam voedselsysteem. Welke uitdagingen
ziet de Minister in het behalen van deze doelen in de Nederlandse situatie? En welke
acties zal de Minister in het NSP opstellen om deze uitdagingen uit de weg te nemen?
Is hiervoor al voorbereidend werk gedaan? Zo ja, wat kan de Minister nu al terugkoppelen
over deze voorbereidingen?
Antwoord
Om meer inzicht te krijgen in de biologische productie en consumptie heb ik aanvullend
onderzoek (SWOT-analyse) uitgezet. Met dit onderzoek wil ik inzichtelijk krijgen welke
uitdagingen er voor de sector zijn en hoe het NSP-GLB hieraan een bijdrage kan leveren.
Ik neem daarin de motie van de leden de Tjeerd Groot en Boswijk over een prominente
plek voor biologische landbouw in het Nationaal Strategisch Plan (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1300) mee. Ik verwacht uw Kamer hier binnen twee maanden over te kunnen informeren. Tegelijk
ben ik begonnen met een verkenning van de mogelijkheden om biologische landbouw met
het NSP-GLB te stimuleren. Zo wordt overwogen om biologische landbouwers in het puntensysteem
voor de ecoregeling standaard op het premieniveau goud uit te betalen. Voor (onderdelen
van) de conditionaliteit wordt overwogen om te stellen dat biologische boeren per
definitie aan die voorwaarden voldoen.
Zoals aangegeven in de eerdere schriftelijke beantwoording, is het volgens de Minister
van cruciaal belangrijk goed contact te onderhouden met andere lidstaten en praktijken
uit te wisselen, met name in de implementatiefase. Deze fase staat nu voor de deur
en ontstaat in het opstellen van het NSP. Is er contact geweest met andere lidstaten
tijdens het opstellen van het NSP? Zijn in dit contact de gezamenlijke uitdagingen
rondom de biologische landbouw besproken? Hoe valt dit samen met de natuur inclusieve
en meer extensieve kringlooplandbouw? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze uitwisseling
en waar ziet de Minister kansen voor verbetering in contact? Welke kansen en obstakels
ziet de Minister? Zijn er bijvoorbeeld landen of regio’s waarmee «best practices»
uitgewisseld kunnen worden? Op welke manier wordt hier in het opstellen van de kaders
van het NSP al rekening mee gehouden?
Antwoord
Ik zie biologische landbouw als een van de mogelijke opties bij veel GLB-doelen naast
andere vormen van duurzame landbouw, zoals kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw.
Dit komt ook ter sprake tijdens overleggen met Europese Commissie en met andere lidstaten
aangezien er bij deze overleggen in brede zin wordt gesproken over landbouw en aangezien
biologische landbouw horizontaal wordt verweven in ecoregelingen, operationele programma’s,
ANLb, kennis, innovatie (EIP, kwaliteitsregeling) en conditionaliteiten. Uit enkele
ambtelijke contacten met andere lidstaten blijkt dat veel lidstaten overwegen om biologische
boeren via ecoregelingen te belonen. Ik verwacht op basis van die informatie dat een
deel van het budget voor ecoregelingen naar biologische boeren zal gaan. Voor Nederland
geldt dat ik verwacht om op basis van het aanvullende SWOT-onderzoek (zie beantwoording
vorige vraag) specifiek inzicht te krijgen in de verschillende biologische sectoren.
Op basis daarvan is goed te kijken welke stappen het meest passend zijn binnen het
NSP instrumentarium en waar aandacht aan kan worden besteed bij de nationale strategie
voor biologische productie en consumptie die aan het opstellen ben (verwacht voor
de zomer van 2022) (Kamerstuk 22 112, nr. 3106).
De Minister gaf in de vorige schriftelijke beantwoording aan dat met het nieuwe GLB
stappen worden gezet om boeren te vergoeden voor geleverde publieke diensten, via
de ecoregelingen. Deze doelgerichte betalingen ontvangt een boer aanvullend op de
hectarebetalingen waaraan ook voorwaarden met betrekking tot klimaat en leefomgeving
zijn verbonden. Welke voorwaarden zijn hieraan verbonden? En welk percentage van de
pijler verwacht de Minister in te moeten zetten voor deze aanvullende betalingen om
de klimaat- en biodiversiteitsdoelen te halen?
Antwoord
Op dit moment kan ik nog geen antwoord geven op deze vraag. Dit zal onderdeel zijn
van het NSP. We zoeken naar een goede balans tussen de conditionaliteiten, omvang
van de ecoregelingen en betalingen via pijler 2. Versterking van de duurzaamheidsdoelen
van het NSP is een belangrijk principe. Maar we weten ook dat de duurzamheidsopgave
voor de landbouwsector groter is dan het beschikbare NSP-budget.
De invulling van de ecoregelingen is volgens de Minister mede gebaseerd op zes lopende
GLB-pilots. Het ontwerp van de ecoregelingen en de conditionaliteit wordt ook getoetst
aan praktijkproeven. Dat zijn gesprekken met boeren en adviseurs. Hierover is op 1 juli
een stakeholderbijeenkomst met allerlei partijen georganiseerd. Kan de Minister aangeven
wat de uitkomsten waren en hoe deze worden meegenomen in de voorbereiding van het
NSP?
Antwoord
De maatregelen voor het NSP worden op verschillende manieren getoetst bij de belanghebbenden,
waaronder een conferentie over de concept publieksversie waar de voornemens voor het
nieuwe NSP gedeeld zijn. Op website ToekomstGLB delen we het laatste nieuws over de
totstandkoming van het NSP. Op deze website zijn onder meer de verslagen en terugkijklinks
van de conferentie van 1 juli terug te vinden.2 De ingebrachte opmerkingen en vragen zijn input om de in de publieksversie genoemde
maatregelen verder uit te werken op een manier die aansluit bij de praktijk. De meest
gestelde vragen zijn ook terug te vinden op website.
Om de maatregelen goed bij de praktijk te laten aansluiten zijn er zeven GLB pilots
geweest die eind juni 2020 de eindresultaten aan het programmateam aangeboden en op
hun websites gepubliceerd hebben.3 Deze pilots hebben onder meer mogelijke methodes voor een ecoregeling ontwikkeld
en getest. Op basis van de resultaten van deze pilots en de NSP verordening is een
concept ecoregeling ontwikkeld door het Programmateam NSP. Met deze concept ecoregeling
is afgelopen zomer een zogenaamde praktijktoets uitgevoerd (besproken en doorgerekend
met een aantal boeren, verspreid over alle sectoren die gebruik maken van het GLB).
Het eindrapport verwacht ik uw Kamer begin oktober te kunnen toesturen. De resultaten
worden gebruikt om de ecoregeling te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB fractie heeft kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Landbouw en Visserijraad van 5 tot en met 7 september en het verslag van de landbouw
en visserijraad op 19 juli jl.
Het lid van de BBB-fractie is zeer teleurgesteld over de inbreng van de Minister over
de uitdagingen die zich in op het platteland voordoen en inzet behoeven. Waar de Minister
zaken als klimaat, de energietransitie en de biodiversiteitscrisis expliciet benoemt,
is de volgens dit lid belangrijkste opgave die in het buitengebied ligt vergeten.
Voedselzekerheid is wereldwijd een van de belangrijkste opgaven voor de komende decennia.
Het bevreemdt haar dan ook dat dit niet als belangrijk inzetpunt van de Minister is
opgenomen en zij verzoekt de Minister om het belang van het waarborgen van de voedselproductie
in Nederland en andere lidstaten alsnog in haar inbreng op te nemen.
Het lid van de BBB-fractie wil daarnaast opmerken dat er volgens internationale wetenschappers
de komende decennia meer dan 3 miljoen vierkante kilometer extra landbouwgrond nodig
zal zijn om de toenemende mondiale bevolking te kunnen voeden. Dat pleit ervoor om
in de vruchtbare delta voor voedselproductie geschikte gronden te beschermen en voedselproductie
niet ondergeschikt te maken aan andere opgaves. De Minister heeft daar over nog niets
opgenomen in haar inzet. Kan de Minister toezeggen dat zij inzet gaat plegen om ervoor
te zorgen dat het areaal landbouwgrond dat geschikt is voor voedselproductie op peil
blijft?
Antwoord
In reactie verwijs ik uw Kamer naar mijn brief van 12 mei jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 141) die ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
aan uw Kamer zond bij de aanbieding van het rapport van de Studiegroep Ruimtelijke
inrichting landelijk gebied «Kiezen én delen». Het rapport, dat onder meer beleidsopties
schetst voor de vitalisering en ruimtelijke inrichting van het platteland, spreekt
in één van de aanbevelingen over het belang van bescherming van de landbouw in de
gebieden met geschikte landbouwgrond tegen functieverandering en ruimte voor de landbouw
om zich met voorrang verder te ontwikkelen. De daadwerkelijke afweging van functies
in het landelijk gebied is de bevoegdheid van decentrale overheden en vindt in gebiedsprocessen
plaats.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
L.L. Nouse, adjunct-griffier