Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Leijten over de geringe straf op het mogelijk maken van belastingontduiking
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën over de geringe straf op het mogelijk maken van belastingontduiking (ingezonden 25 mei 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst),
mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 6 november 2020). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3272.
Vraag 1
Erkent u dat het mogelijk maken van belastingontduiking een ernstig vergrijp is, dat
niet mag lonen? Zo ja, kunt u verklaren waarom accountant Baker Tilly Berk er met
een schijntje van af komt voor het verzinnen van een ontduikingsroute via Cyprus?1
Antwoord 1
Ja, belastingontduiking is beboetbaar en strafbaar. Daarvoor kunnen (forse) straffen
worden opgelegd tot maximaal een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een
geldboete van de vijfde categorie. Daaruit blijkt dat belastingontduiking als een
ernstig vergrijp wordt beschouwd. De strafzaak tegen het accountskantoor is afgedaan
met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Voor betrokkenheid
bij verschillende onjuiste belastingaangiften en het niet voldoen aan de informatieplicht
jegens de Belastingdienst heeft het accountantskantoor een geldbedrag van € 20.000
aan de Staat betaald. Wanneer een strafzaak wordt afgedaan door middel van een transactie,
is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare
terechtzitting zou eisen. Voor zover het beeld zou bestaan dat verdachten die een
transactie aangeboden krijgen hiermee een bevoorrechte behandeling genieten, is dit
beeld dus niet terecht.
Vraag 2
Erkent u dat het aannemelijk is dat een belastingadvies bij Baker Tilly Berk voor
een klant al meer kost dan de boete die is opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2
Ik ben niet bekend met de tarieven die Baker Tilly Berk hanteert. Bij het vaststellen
van het te betalen geldbedrag in het kader van deze transactie speelt de behaalde
omzet van de rechtspersoon of de tarieven die deze in rekening brengt geen rol.
Vraag 3
Hoe is bepaald dat € 20.000 een proportionele straf is in deze zaak? Erkent u dat
van deze hoogte geen afschrikwekkende werking uitgaat?
Antwoord 3
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Zoals
het OM in het Financieel Dagblad2 opmerkt, speelden in deze strafzaak de volgende omstandigheden een rol bij het bepalen
van de wijze van afdoening: Baker Tilly Berk heeft zichzelf gemeld bij het OM, de
feiten erkend en maatregelen genomen. Daarnaast speelden een rol dat aan een rechtspersoon
geen andere (hoofd)straf kan worden opgelegd dan een geldboete en dat nu geen extra
onderzoek nodig was wat lang zou hebben geduurd. Daarbij lag verjaring op de loer,
ook omdat de coronacrisis voor vertraging had gezorgd. Zoals hiervoor in antwoord
op vraag 1 reeds is aangegeven is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het
bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen.
Er is volgens het OM sprake van een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende
straftoemeting. Bij het bepalen van een dergelijke straftoemeting komt niet alleen
gewicht toe aan de hoogte van het geldbedrag, maar ook aan het feit dat een accountantskantoor
voorwerp is (geweest) van strafrechtelijk onderzoek in het kader van het bedenken
en adviseren van (grensoverschrijdende) belastingconstructies. Daarbij bestaat er
strafrechtelijk gezien nog wel steeds een onderscheid tussen het gebruik van deze
constructies in het kader van belastingontwijking of belastingontduiking. Ik kom daar
in antwoord op vraag 7 en 10 op terug.
Vraag 4
Bent u bereid uit te zoeken wat Baker Tilly Berk verdient aan deze zaak? Kunt u aangeven
waarom deze gegevens geheim zijn, indien dit het antwoord op de vraag gaat zijn, en
waarom georganiseerde misdaad op deze manier extra beloond wordt?
Antwoord 4
De strafzaak tegen het accountantskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74
van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 reeds
is aangegeven rekening gehouden met de concrete omstandigheden van de strafzaak. Daarmee
zie ik voor mijzelf geen rol meer weggelegd.
Vraag 5
Wat vindt u ervan dat er een patroon zichtbaar is in de behandeling van fiscale onregelmatigheden
in de zin dat degenen die (mogelijke) fraude mogelijk maken minder hard of niet bestraft
worden, maar degenen die door hen zijn misleid juist extra hard worden aangepakt?
Antwoord 5
Mij is een dergelijk patroon niet bekend en kan ik ook niet afleiden aan de hand van
de strafzaak waarnaar wordt verwezen in vraag 1. Zoals het OM in het Financieel Dagblad
opmerkt is de strafzaak tegen de belastingplichtige voorwaardelijk geseponeerd nadat
de verschuldigde belasting was voldaan. Ook de strafzaak tegen diens boekhouder is
geseponeerd.
Vraag 6
Erkent u dat gedupeerde ouders van De Parel en De Appelbloesem, die te goedertrouw
dachten te handelen, in grote mate vergelijkbaar zijn met degenen die te goeder trouw
zich laten voorlichten over hun belastingafdracht?
Antwoord 6
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het opleggen van een straf of boete
en het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of het recht op publiekrechtelijke
uitkeringen en verstrekkingen waaronder toeslagen. Bij het vaststellen van de verschuldigde
belasting en/of recht op toeslag kan blijken dat de belanghebbende een bedrag moet
(terug) betalen. Dit te betalen bedrag vormt geen straf, maar kan vanzelfsprekend
voor de belanghebbende wel onaangename financiële consequenties hebben. Mede om onevenredige
financiële consequenties in de toekomst te voorkomen, worden in het wetsvoorstel Wet
verbetering uitvoerbaarheid toeslagen een aantal maatregelen voorgesteld. Zo bevat
dit wetsvoorstel een maatregel die het mogelijk maakt om een beschikking tot terugvordering
te matigen bij bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat
de belanghebbende het slachtoffer is geweest van fraude door derden. Met de maatregelen
in dit wetsvoorstel en de reeds ingevoerde maatregelen van de Wet hardheidsaanpassing
Awir wordt geprobeerd om de hardheid van het stelsel te verminderen en de menselijke
maat en de praktische rechtsbescherming in de uitvoering te verbeteren.
Ten aanzien van De Parel en De Appelbloesem heeft de Staatssecretaris van Financiën
– Toeslagen en Douane in de derde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 29 september
jl. gemeld dat binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) deze zaken
op groepsniveau zullen worden beoordeeld. Deze zaken maken onderdeel uit van zogenoemde
«pre-CAF» zaken. UHT toetst institutionele vooringenomenheid bij de ouders die zichzelf
hebben gemeld in principe op individueel niveau. Als zich echter meerdere ouders uit
één zaak bij UHT hebben gemeld (zoals bij De Parel en Appelbloesem het geval is) of
als UHT bij de beoordeling van één ouder of een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen
ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-)onderzoeken groepsgewijs
worden beoordeeld. Uit de beoordeling kan volgen dat de ouders institutioneel vooringenomen
zijn behandeld op groepsniveau en daarmee in aanmerking komen voor de compensatieregeling.
Als dat niet het geval is, kan bijvoorbeeld wel recht bestaan op de hierboven genoemde
matiging van de terugvordering bij bijzondere omstandigheden. In de planning houdt
UHT rekening met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. In
de volgende VGR wordt een update over de stand van zaken gegeven.
Vraag 7
Hoe is het mogelijk dat mensen in de toeslagenaffaire jarenlang zo hard zijn aangepakt
via de kwalificatie «opzet grove schuld» en dat een zaak van bewezen belastingontwijking
wordt geseponeerd en afgedaan wordt met een minimale boete?
Antwoord 7
De kwalificatie opzet, grove schuld had tot gevolg dat belanghebbenden geen persoonlijke
betalingsregeling konden krijgen en dat zij na verloop van drie jaren met betrekking
tot de resterende openstaande schuld niet in aanmerking kwamen voor het niet meer
nemen van invorderingsmaatregelen. Daarmee zijn ouders die de kwalificatie opzet,
grove schuld hebben gekregen, inderdaad geconfronteerd met een harder invorderingsregime
dan ouders die die kwalificatie niet hebben gekregen. Overigens erken ik, samen met
de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, dat het toeslagenstelsel
in bepaalde situaties onredelijk hard uitpakt. Ook voor de regelgeving en uitvoeringspraktijk
met betrekking tot opzet, grove schuld geldt dat de gevolgen disproportioneel konden
zijn. In verband daarmee is in november 2019 de invordering van schulden met de kwalificatie
opzet, grove schuld stopgezet en wordt bij verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling
niet meer getoetst of het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet, grove
schuld. Inmiddels is een regeling gecreëerd die ertoe strekt ouders een tegemoetkoming
te bieden die ten onrechte de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen en
daardoor hard zijn getroffen.3
Voor de wijze waarop de strafzaak tegen Baker Tilly Berk is afgedaan, verwijs ik naar
het antwoord op vraag 1, 3 en 5. De strafzaak is niet beëindigd door middel van een
sepot, maar door middel van een transactie. Wanneer een verdachte instemt met een
transactie en deze betaalt is de strafzaak daarmee afgedaan, terwijl bij een sepot
het OM besluit niet verder te vervolgen, bijvoorbeeld omdat er te weinig bewijs is
om tot een veroordeling te kunnen komen. Misschien ten overvloede merk ik op dat er
sprake was van belastingontduiking en niet (ook) van belastingontwijking, dat laatste
is namelijk niet strafbaar. Wel heeft het kabinet met betrekking tot onder meer belastingontduiking
het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke
verantwoordelijkheid opgeroepen een Tax Governance Code ontwikkelen. Een Tax Governance
Code is primair een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf, maar ik neem
hierbij graag een aansporende rol op mij. Een stap hiertoe doe ik met een publicatie
van een essaybundel over dit onderwerp. Daarnaast organiseert het Ministerie van Financiën
eind dit jaar een webinar, waarin verschillende stakeholders over Tax Governance zullen
praten. Ik verwacht dat deze bundel half oktober is afgerond. Deze wordt dan gepubliceerd
op de website van het Ministerie van Financiën en vormt de aftrap voor een routekaart
naar één ambitieuze, breed gedragen maar vooral door velen ondertekende Tax Governance
Code.
Vraag 8
Is het huidige stelsel van vergrijp- en verzuimboetes toereikend om juridisch goed
onderlegde misdadigers als Baker Tilly Berk of haar voormalige CEO aan te pakken?
Zo nee, welke wijzigingen gaat u hierin aanbrengen? Zo ja, waarom leidt het in dit
geval niet tot vervolging en substantiële straffen en kunt u aangeven in welke gevallen
er wel grootschalige gevolgen zijn voor facilitators?
Antwoord 8
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het strafrecht en het bestuurlijke boeterecht.
De zaak tegen Baker Tilly Berk is strafrechtelijk afgedaan. Voor de wijze waarop dat
is gedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5.
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp-
en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs.
Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen
wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk
de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur
slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval
waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds
1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar
opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee
acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals
belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend.
Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en
ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande
instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk
aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs
als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld
accountants.
Misschien ten overvloede merk ik nog op dat ten aanzien van hetzelfde feit naast een
strafrechtelijke sanctie niet ook een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Dit
volgt uit het una via-beginsel dat er in de kern op neer komt dat indien dezelfde
gedraging zowel bestuurlijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan op een gegeven
moment de keuze voor een van deze twee wegen dient te worden gemaakt, waarmee de andere
weg wordt uitgesloten.
Vraag 9
Kunt u aangeven wat de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen is
op belastingontwijking? Kunt u aangeven hoe dat in verhouding staat met fraudeopsporing
bij Toeslagen?
Antwoord 9
Ik neem aan dat u doelt op de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen
op belastingontduiking.
De inzet van de Belastingdienst op belastingontduiking en fraudeopsporing bij Toeslagen
zet de Belastingdienst jaarlijks uiteen in zijn Jaarplan4. Daarin staat toegelicht dat fraudebestrijding één van de kerntaken vormt van de
Belastingdienst, welke keuzes daarin door de Belastingdienst worden gemaakt en hoe
de Belastingdienst daarin samenwerking zoekt met andere overheidsinstanties, waaronder
het OM.
In de Fraudemonitor wordt door middel van cijfers een beeld gegeven van de strafrechtelijk
prestaties van de FIOD en het OM in de bestrijding van fraude. Daarbij zijn de instroom
en uitstroom van zaken, inclusief de afdoeningsvormen door zowel het OM als de rechter
alsook het type zaken vermeld.5 Het OM kan alleen een strafrechtelijk onderzoek starten als sprake is van een redelijk
vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Vraag 10
Hoeveel bedrijven en belastingadviseurs zijn de afgelopen jaren tegen de lamp gelopen
en succesvol veroordeeld voor belastingontwijking? Kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
Antwoord 10
Er zijn de afgelopen jaren geen (rechts)personen veroordeeld voor belastingontwijking.
Dit komt omdat belastingontwijking niet strafbaar is gesteld.
Belastingontduiking is dat wel. Geprobeerd is de cijfers zoals hier gevraagd ten aanzien
van belastingontduiking te achterhalen. Daarbij is gebleken dat er geen eenduidige
wettelijke grondslag is op basis waarvan fiscale delicten worden vervolgd. Hierdoor
is geen sluitend beeld te geven. Fiscale delicten worden immers niet alleen vervolgd
op grond van de bijzondere wetgeving uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 68
en 69 AWR), maar ook vaak op grond van de commune wetgeving uit het Wetboek van Strafrecht
(bijv. valsheid in geschrift (artikel 225 Sr), deelname aan een criminele organisatie
(artikel 140 Sr) of witwassen (artikel 420bis/420ter Sr). Daar komt bij dat van verdachte
natuurlijke personen niet wordt geregistreerd welk beroep (bijvoorbeeld belastingadviseur)
zij uitoefenen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.