Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 542 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020 (Vierde incidentele suppletoire begroting inzake steun- en herstelpakket)
Nr. 10
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 22 september 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 15 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. Bij brief van 21 september 2020 zijn ze door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Vraag 1
Kunt u aangeven of na dit derde steunpakket een vierde steunpakket reeds uitgesloten
is?
Antwoord 1
Minder dan een maand geleden is het derde pakket, het steun- en herstelpakket, aangekondigd.
Hiermee worden de NOW en de Tozo met negen maanden verlengd, namelijk tot juli 2020,
en is er sociaal aanvullend beleid aangekondigd. In dit stadium is het echter te vroeg
om te bepalen of een vierde steunpakket gewenst is. Dit is namelijk afhankelijk van
de gezondheidssituatie en de sociaaleconomische ontwikkelingen. Daar is nu nog te
veel onzekerheid over.
Vraag 2
Hoe wordt fraude bij de noodmaatregelen zoveel mogelijk voorkomen?
Antwoord 2
De snelheid waarmee de noodmaatregelen tot stand zijn gekomen impliceert dat mogelijk
zaken over het hoofd zijn gezien en dat de regelingen onvoorziene consequenties kunnen
hebben. Dit is niet zonder risico op misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O).Voor zover
mogelijk worden de risico’s geadresseerd met beheersmaatregelen. Het is echter realistisch
te verwachten dat er nog onvolkomenheden in de aanpak zullen zijn waarbij meer restrisico’s
op misbruik en oneigenlijk gebruik moeten worden aanvaard dan bij reguliere omstandigheden
gebruikelijk zou zijn.
Bij de NOW hangt dit samen met de noodzaak van het op zeer korte termijn beschikbaar
stellen van voorschotten en het gegeven dat de definitieve subsidie achteraf wordt
vastgesteld. SZW en UWV werken samen om zicht te houden op de uitvoering van de NOW
en om gezamenlijk de M&O-aanpak verder te versterken. Om misbruik en oneigenlijk gebruik
bij NOW zoveel mogelijk te voorkomen worden door UWV controles uitgevoerd. Zo wordt
bijvoorbeeld controle uitgevoerd op een bestaand bankrekeningnummer en loonheffingsnummer
van de aanvrager door een gegevensuitwisseling met de Belastingdienst. Ook heeft UWV
voordat de NOW gepubliceerd werd de loongegevens over januari 2020 vastgelegd. Verder
zijn accountantsverklaringen en derdenverklaringen een belangrijk onderdeel van het
vaststellingsproces met het oog op het kunnen vaststellen van de rechtmatigheid van
de NOW-subsidie en daarbij het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Om fraude
en misbruik omtrent de NOW effectief te kunnen bestrijden is een samenwerkingsverband
opgezet tussen UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en FIOD.
Voor de Tozo geldt dat de controle bij de beoordeling van de aanvraag beperkt is vormgegeven;
ingewikkeld en langdurig onderzoek strookt niet met het karakter van de Tozo als noodmaatregel.
Met die reden is er sprake van een lichtere toets op benodigde gegevens en voorwaarden
en wordt voor een deel gesteund op verklaringen van de zelfstandig ondernemer, met
het uitgangspunt dat hij de informatie naar waarheid heeft verstrekt. Gemeenten zijn
omtrent de Tozo verantwoordelijk voor hun eigen beleid ten aanzien van misbruik en
oneigenlijk gebruik (M&O). Dit vereist veelal een mix van maatregelen die passend
is binnen de lokale praktijk. Onderdeel van dit M&O-beleid is de controle achteraf,
die een gemeente onder andere steekproefgewijs en/of signaalgestuurd kan vormgeven.
Hierbij geldt dat rekening moet worden gehouden met de grote aantallen Tozo-uitkeringen
en beperkte capaciteit van gemeenten. Aanvullend op het eigen M&O-beleid, worden alle
gemeenten daarom ondersteund door een gezamenlijke aanpak van het Ministerie van SZW,
VNG en Divosa. Zo is het Inlichtingenbureau gevraagd om verschillende bestandskoppelingen
aan te brengen, zodat gemeenten op basis van daaruit voortvloeiende signalen eventueel
misbruik kunnen opsporen. Ook is voor gemeenten een handreiking M&O Tozo opgesteld
met expliciete aandacht voor preventie aan de hand van gedragswetenschappelijke inzichten.
Daarnaast brengen VNG en Divosa een aantal (complexe) misbruikrisico’s gedetailleerd
in kaart en bieden ze gemeenten handelingsperspectief hoe hier mee om te gaan.
Het aanvragen van een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling
voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) was mogelijk tot 27 juli jongstleden. In de
brief van de Minister over dit vangnet voor flexibele arbeidskrachten is aangegeven
dat de regeling M&O-risico’s bevat. Samen met UWV is gepoogd de risico’s zo goed mogelijk
te beperken, maar er resteerden risico’s. UWV heeft deze risico’s beschreven in een
brief aan de Minister, die tevens vertrouwelijk is gedeeld met uw Kamer.
Vraag 3
Kunt u schematisch weergeven hoeveel mensen en/of bedrijven er in de afgelopen maanden
gebruik gemaakt hebben van de TOZO, de TOFA en de NOW?
Antwoord 3
Ja. Hieronder gaan wij in op het gebruik van de Tozo, TOFA en de NOW.
Vanwege de decentrale uitvoering, administratieve vertraging in de verwerking in de
gemeenten en in dataverzameling en verwerking door het CBS zijn op dit moment geen
exacte cijfers beschikbaar over het gebruik van de Tozo.
Voor de monitoring van het beroep op de regeling maken we een schatting van het totaal
aantal aanvragen op basis van informatie van een steekproef van ongeveer 150 gemeenten.
Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling in het geschatte totaal aantal aanvragen
voor respectievelijk Tozo 1 en Tozo 2 in de afgelopen maanden. Het betreft zowel aanvragen
voor levensonderhoud als bedrijfskapitaal alsmede gecombineerde aanvragen.
Naast deze schattingen rapporteert het CBS op ons verzoek voorlopige cijfers op basis
van registratiebestanden om zicht te krijgen op het gebruik van Tozo. In onderstaande
tabel staan respectievelijk het totaal aantal lopende uitkeringen in het kader van
de Tozo levensonderhoud en het aantal verstrekkingen van bedrijfskapitaal (beide inclusief
uitkeringen Bbz met startdatum vanaf 1 maart 2020, zonder het nadere kenmerk voor
Tozo).
Het CBS geeft aan dat deze voorlopige cijfers een onderschatting zijn van het totaal
aantal uitkeringen levensonderhoud over de gerapporteerde maanden. Vertraagde administratieve
informatie is hier niet in meegenomen. Daarnaast hebben diverse gemeenten ook voorschotten
verstrekt die nog niet in de registraties zijn verwerkt. Het CBS zal de komende maanden
deze voorlopige cijfers actualiseren, de nadere voorlopige cijfers over maart worden
eind september gepubliceerd. De verstrekkingen bedrijfskapitaal zijn eenmalige verstrekkingen,
hierin speelt de vertraging niet. In totaal zijn er tot eind juni 10.960 Bbz/Tozo
bedrijfskredieten verstrekt.
In de CBS tabellen wordt tevens informatie gegeven over aantallen en kenmerken van
mensen en bedrijven die middels Tozo ondersteund worden. De aantallen wijken iets
af van het aantal uitkeringen, wat het primaire object van registratie is. Een uitkering
wordt immers uitgekeerd aan een huishouden dat kan bestaan uit één of twee personen
en begunstigden kunnen meerdere bedrijven op hun naam hebben staan.
Tabel 1: Tozo
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
Schatting totaal aantal aanvragen (SZW)
Tozo 1 (cumulatief)
343.000
374.000
Tozo 2 (cumulatief)
74.000
Nb
103.000
Registratiegegevens CBS
Levensonderhoud
7.020
99.730
179.240
64.510
Nnb
Nnb
Bedrijfskapitaal
40
700
4.710
5.510
Nnb
Nnb
Het loket voor de TOFA is op 27 juli gesloten. In totaal er zijn 23.563 aanvragen
ontvangen. Hiervan zijn er tot nu toe 11.160 toegekend. Er zijn 12.261 aanvragen afgewezen,
voornamelijk omdat het inkomen dat de aanvrager in april ontving hoger is dan 550
euro (28%) of dat het ontvangen inkomen in februari lager is dan 400 euro (27,7%).
Hieronder staat de belangrijkste informatie samengevat.
Tabel 2: TOFA, stand 10 september 2020
Aanvragen
23.563
Toekenningen
11.160
Afwijzingen
12.261
De aanvraagperiode voor de NOW2 liep tot en met 31 augustus en is inmiddels gesloten.
Er zijn 65.203 aanvragen ingediend door werkgevers en 65.129 behandeld. Hiervan zijn
er 63.088 goedgekeurd. In totaal vertegenwoordigen deze bedrijven ongeveer 1,3 miljoen
werkenden. Er zijn 2.041 aanvragen afgewezen. De voornaamste reden van afwijzing was
dat de loonsom in maart 0 euro bedraagt of dat er geen loonsom in maart en november
is. Hieronder staat de belangrijkste informatie samengevat en aangevuld met informatie
omtrent de NOW1.
Tabel 3: Voorlopige stand van zaken NOW, stand 11 september 2020
NOW 1
(maart-mei)
NOW 2
(juni-augustus)
Aanvragen
148.335
65.203
Toekenningen
139.399
63.088
Afwijzingen
8.963
2.041
Werknemers
2.653.041
1.332.904
Vraag 4
Kunt u op een schematische wijze per maand aangeven hoeveel werklozen er bij zijn
gekomen sinds het begin van de coronacrisis, als gevolg van die crisis? In welke sectoren
waren deze werklozen werkzaam?
Antwoord 4
Sinds februari 2020 zijn er ongeveer 152 duizend werklozen bijgekomen. Hieronder is
de werkloze beroepsbevolking en de verandering van de werkloze beroepsbevolking weergegeven
voor de maanden februari tot en met augustus.
Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Aug
Werkloze beroepsbevolking
(x1.000)
274
273
314
330
404
419
426
Mutatie werkloze beroepsbevolking t.o.v. vorige maand
(x1.000)
–1
+41
+16
+74
+15
+7
Bron: CBS.
Er is geen beschikbare maandelijkse data over de sector waarin deze werklozen werkzaam
waren. Het CBS heeft echter wel informatie over het aantal banen per sector per kwartaal.
Hieruit blijkt dat de grootste daling van het aantal banen van het eerste kwartaal
op het tweede kwartaal plaatsvond bij uitzendbureaus (130 duizend). Daarna volgt de
sector «handel, vervoer en horeca» (123 duizend) en de sector «zakelijke dienstverlening
(28 duizend). De daling van het aantal banen is echter niet één-op-één te vergelijken
met de stijging van het aantal werklozen. Niet alle personen die hun baan verliezen
zijn volgens de CBS-statistieken werkloos1. Daarnaast kan één persoon meerdere banen hebben.
Vraag 5
Hoeveel mensen die sinds de beschikbaarheid van het eerste noodpakket zijn ontslagen
hadden op het moment van ontslag een «vast» contract?
Antwoord 5
Werkgevers kunnen sinds begin april 2020 gebruikmaken van de noodmaatregelen. In het
onderstaande overzicht is de WW-instroom per contractvorm tot en met mei 2020 opgenomen.
Deze komen uit de Polisadministratie van UWV. Omdat het enige maanden duurt voordat
deze compleet is, zijn deze gegevens beschikbaar tot en met mei 2020. Voor de vergelijking
zijn dezelfde cijfers voor de maanden april en mei 2019 opgenomen.
Niet iedere werknemer die ontslagen wordt, heeft recht op WW. Desondanks geeft de
WW-instroom een goed beeld van de uitstroom uit werk na corona.
WW-instroom per contractvorm (bron: Polisadministratie UWV)
Vanuit
vast contract
Vanuit uitzendcontract
Vanuit oproepcontract
2020
April 2020 (5 weken)
12.600
21.300
11.900
Mei 2020
8.900
7.800
6.100
2019
April 2019
6.000
4.900
1.400
Mei 2019 (5 weken)
8.600
5.500
1.600
Vraag 6
Hoeveel mensen die sinds de beschikbaarheid van het eerste noodpakket zijn ontslagen
hadden op het moment van ontslag een «uitzend» contract?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Hoeveel mensen die sinds de beschikbaarheid van het eerste noodpakket zijn ontslagen
hadden op het moment van ontslag een «oproep» contract?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 8
Hoeveel werknemers, uitzendkrachten of ZZP’ers zijn sinds het begin van de crisis
in een andere sector gaan werken?
Antwoord 8
Hieronder gaan we in op het aantal werknemers en zelfstandigen per sector. Het is
echter niet mogelijk te zeggen hoeveel werknemers en zelfstandigen van sector zijn
veranderd. Dat komt omdat de beschikbare cijfers (o.a. van het CBS) de stand op een
bepaald meetmoment geven. Hierachter gaan verschillende ontwikkelingen op de arbeidsmarkt
schuil: sommige mensen verliezen een baan en sommigen vinden een baan, soms in dezelfde
sector en soms in een andere sector. Er is echter geen data beschikbaar die deze verplaatsingen
weergeeft of die individuen kan volgen. Hierdoor is het niet duidelijk of personen
die in de ene sector werkzaam waren zijn overgestapt naar de andere sector. Met de
beschikbare data kunnen we wel wat zeggen over de afname en toename van het aantal
werkenden per sector. Dat zegt iets over hoe de werkgelegenheid is veranderd sinds
de coronacrisis.
Uit CBS-data blijkt dat het aantal werknemers het afgelopen kwartaal fors is gedaald
in de sectoren «uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling» (– 16,3%), «zakelijke dienstverlening»
(– 9,4%) en «handel, vervoer en horeca» (– 5,3%). Voor de sectoren «uitzendbureaus
en arbeidsbemiddeling» en «zakelijke dienstverlening» is al langer een dalende trend
zichtbaar, die de afgelopen tijd is versneld. Hoewel er bij het CBS geen recente sectorale
data beschikbaar is waarbij de categorie werknemer verder wordt uitgesplitst naar
het type arbeidscontract ligt het voor de hand dat het in de sector «uitzendbureaus
en arbeidsbemiddeling» om uitzendkrachten gaat. Het aantal werkenden neemt alleen
bij het openbaar bestuur toe. Dat betekent echter niet dat er geen mensen zijn die
een baan vinden in de andere sectoren. Het betekent alleen dat het aantal mensen dat
een baan verliest groter is dan het aantal mensen dat een baan vindt. Zie tabel 1
voor meer informatie.
Tabel 1: werknemers in duizenden personen per sector
2019 2e kwartaal
2020 1e kwartaal
2020 2e kwartaal
Kwartaalmutatie
Jaarmutatie
A Landbouw, bosbouw en visserij
104
105
105
0,0%
1,0%
B-E Nijverheid (geen bouw) en energie
829
827
819
– 1,0%
– 1,2%
C Industrie
759
757
749
– 1,1%
– 1,3%
F Bouwnijverheid
320
325
323
– 0,6%
0,9%
G-I Handel, vervoer en horeca
2111
2117
2004
– 5,3%
– 5,1%
J Informatie en communicatie
273
279
277
– 0,7%
1,5%
K Financiële dienstverlening
201
203
203
0,0%
1,0%
L Verhuur en handel van onroerend goed
64
66
65
– 1,5%
1,6%
M-N Zakelijke dienstverlening
1569
1548
1402
– 9,4%
– 10,6%
78 Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling
746
698
584
– 16,3%
– 21,7%
O Openbaar bestuur en overheidsdiensten
489
499
500
0,2%
2,2%
P Onderwijs
497
502
496
– 1,2%
– 0,2%
Q Gezondheids- en welzijnszorg
1266
1290
1282
– 0,6%
1,3%
R-U Cultuur, recreatie, overige diensten
265
268
248
– 7,5%
– 6,4%
Uit CBS-cijfers blijkt ook dat het aantal zelfstandigen is gedaald in de sectoren
«landbouw, bosbouw en visserij» (– 3,2%) en «onderwijs» (– 1,9%) en gestegen in de
sectoren «informatie en communicatie» (+2,2%), «cultuur, recreatie en overige diensten»
(+2,5%) en «nijverheid (geen bouw) en energie» (4,3%). Zie tabel 2 voor meer informatie.
Tabel 2: zelfstandigen in duizenden personen per sector
2019 2e kwartaal
2020 1e kwartaal
2020 2e kwartaal
Kwartaalmutatie
Jaarmutatie
A Landbouw, bosbouw en visserij
97
94
91
– 3,2%
– 6,2%
B-E Nijverheid (geen bouw) en energie
45
47
49
4,3%
8,9%
C Industrie
43
46
47
2,2%
9,3%
F Bouwnijverheid
177
178
177
– 0,6%
0,0%
G-I Handel, vervoer en horeca
264
274
276
0,7%
4,5%
J Informatie en communicatie
44
45
46
2,2%
4,5%
K Financiële dienstverlening
6
6
6
0,0%
0,0%
L Verhuur en handel van onroerend goed
9
11
11
0,0%
22,2%
M-N Zakelijke dienstverlening
515
515
517
0,4%
0,4%
78 Uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling
O Openbaar bestuur en overheidsdiensten
P Onderwijs
52
53
52
– 1,9%
0,0%
Q Gezondheids- en welzijnszorg
214
222
225
1,4%
5,1%
R-U Cultuur, recreatie, overige diensten
150
159
163
2,5%
8,7%
Vraag 9
Wordt er iets gedaan voor de groep van bijstandsgerechtigden boven de 27 jaar die
niet in aanmerking komen voor de banenafspraak maar wel een afstand tot de arbeidsmarkt
hebben aangezien deze groep niet behoort tot de kwetsbare groepen zoals jongeren en
mensen in een banenafspraak waarop de inzet van het pakket van € 1,4 miljard is gericht?
Antwoord 9
De middelen uit het steun- en herstelpakket zien onder meer op het bieden van dienstverlening
aan bijstandsgerechtigden. Deze dienstverlening heeft betrekking op het bieden van
ondersteuning aan alle mensen die instromen in de bijstand, ook de groep van bijstandsgerechtigden
boven de 27 jaar met een afstand tot de arbeidsmarkt. Voor de groep van bijstandsgerechtigden
boven de 27 jaar met een afstand tot de arbeidsmarkt die al een uitkering ontvangt
(het zittende bestand) blijft het reguliere participatiewetbudget beschikbaar, dat
onderdeel uitmaakt van de algemene uitkering.
Vraag 10
Hoe wordt de € 1,4 miljard van het aanvullend sociaal pakket verdeeld over de jaren
2020–2022? In welke begrotingen komen deze bedragen tot uitdrukking?
Antwoord 10
De tabel op de volgende pagina geeft een overzicht van de verdeling van de € 1,4 mld.
uit het aanvullend sociaal pakket en op welke begrotingen deze bedragen tot uitdrukking
komen. In deze tabel is de verdeling uit de Kamerbrief Steun- en herstelpakket (Tweede
Kamer, 35 420, nr. 105) aangehouden.
Een aantal subtotalen in de tabel verschilt van die in de Kamerbrief doordat is gekozen
voor een iets andere categorisering. Dit maakt geen verschil voor het totaal van de
maatregelen. De maatregel «praktijkleren in het MBO» was in de optelling in de brief
onderdeel van de categorie «scholing & ontwikkeling», waar deze in de tabel op de
volgende pagina in de categorie «van werk(loosheid) naar werk / dienstverlening gemeenten»
valt. Het omgekeerde geldt voor de ontwikkeladviezen, die in de tabel onder «diverse
maatregelen scholing» en dus in de categorie «scholing & ontwikkeling» vallen.
Een aanzienlijk deel van de middelen is in eerste instantie op artikel 99 van de SZW-begroting
gereserveerd. Voor reserveringen op artikel 99 geldt in algemene zin dat deze naar
het betreffende beleidsartikel op de begroting van SZW worden overgeboekt zodra de
uitwerking van de maatregel voldoende concreet is. Een deel van de maatregelen zal
worden uitgevoerd door gemeenten, zoals de dienstverlening aan bijstandsgerechtigden,
het gemeentelijk schuldenbeleid en de bijzondere bijstand. In de komende weken worden
deze maatregelen verder uitgewerkt. De middelen voor deze maatregelen worden – zodra
de uitwerking voldoende concreet is – overgeboekt naar het Gemeentefonds. Hierover
wordt uw Kamer op een later moment geïnformeerd.
in € mln.
2020
2021
2022
2023
2024
Cum.
Begroting
Totaal aanvullend sociaal pakket
149
714
392
88
42
1.385
Van werk(loosheid) naar werk / dienstverlening gemeenten
104
351
228
0
0
683
Werkgeversdienstverlening UWV
–
11
–
–
–
11
SZW, art. 11
Regionale mobiliteitsteams en extra crisisdienstverlening regio1
11
109
752
–
–
195
SZW, art. 99
Ondersteuningstrajecten zelfstandigen
1
6,5
–
–
–
7,5
SZW, art. 99
Dienstverlening bijstandsgerechtigden
40
90
1402
–
–
270
SZW, art. 99
Impuls nieuwe instroom bijstand (dienstverlening bijstandsgerechtigden)
–
50
–
–
–
50
SZW, art. 99
Tijdelijke impuls re-integratie banenafspraak
2
21
13
–
–
36
SZW, art. 99
Praktijkleren in het mbo
–
63
–
–
–
63
SZW, art. 99
Tegemoetkoming SW-bedrijven
50
–
–
–
–
50
BZK, gem. fonds
Aanpak jeugdwerkloosheid
13
103
100
88
42
346
Uitvoering scholen en gemeenten
13
70
–
–
–
83
w.v. SZW-begroting
8,5
51
-
-
-
59,5
SZW, art. 99
w.v. OCW-begroting
4,5
19
-
-
-
23,5
OCW
Reservering extra uitgaven onderwijs
–
33
100
88
42
263
FIN, AP
Scholing & ontwikkeling
0
181
18
0
0
199
Diverse maatregelen scholing1
–
113,5
18
–
–
131,5
SZW, art. 1
Werkgeverssubsidie basisvaardigheden
–
6
–
–
–
6
OCW
Werkgeverssubsidie intersectorale scholing
–
37,5
–
–
–
37,5
EZK
Scholingsbudget WW
–
23,5
–
–
–
23,5
SZW, art. 5 & 11
Armoede & schulden
23
78
45
0
0
146
Gemeentelijk schuldenbeleid
15
30
302
–
–
75
SZW, art. 99
Bijzondere bijstand
5
10
152
–
–
30
SZW, art. 99
Versnellen brede schuldenaanpak
3
8
–
–
–
11
SZW, art. 2
Garantiefonds schulden
–
30
–
–
–
30
FIN, AP
Diversen
9
2
1
0
0
12
Flankerend beleid Caribisch Nederland
0,2
0,7
0,7
–
–
1,6
SZW, art. 98
Eilandelijk beleid Caribisch Nederland
0,5
1
–
–
–
1,5
BZK, SZW (art. 99)
Compensatie niet-KOT
8,5
–
–
–
–
8,5
SZW, art. 7
X Noot
1
Deze posten zijn onderwerp van gesprek met de sociale partners. Over de exacte invulling
hiervan wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd.
X Noot
2
Bedrag is op de aanvullende post (AP) bij Financiën gereserveerd.
Vraag 11
Worden de extra middelen voor gemeenten geoormerkt?
Antwoord 11
Het flankerend beleid betreft maatregelen op het gebied van begeleiding van werk(loosheid)
naar werk, aanpak van jeugdwerkloosheid, (om)scholing en ontwikkeling en het tegengaan
van armoede en problematische schulden. Een deel van het flankerend beleid zal worden
uitgevoerd door gemeenten, zoals de dienstverlening aan bijstandsgerechtigden en het
gemeentelijk schuldenbeleid. In de komende weken zullen de maatregelen verder worden
uitgewerkt. Dan zal ook besluitvorming plaatsvinden over de vorm waarin de middelen
voor gemeenten beschikbaar worden gesteld en in hoeverre deze middelen kunnen worden
geoormerkt.
Vraag 12
Wat zijn de kosten om de subsidie praktijkleren voor werkgevers met 500 euro te verhogen?
Antwoord 12
De maximale subsidie die een werkgever kan krijgen voor het realiseren van een leerbaan
is € 2.700 op jaarbasis. Om het bedrag per werkgever te verhogen in het jaar 2021
van € 2.700 naar € 3.200 is € 60 miljoen nodig. Echter, in de afgelopen jaren is de
subsidieregeling praktijkleren overschreven. Hierdoor wordt uiteindelijk een lager
bedrag aan subsidie uitgekeerd per leerbaan. Om voor het jaar 2021 het maximale bedrag
per leerbaan van € 2.700 uit te keren, is een extra intensivering van € 98 miljoen
noodzakelijk.
Vraag 13
Kunt u aangeven hoe het UWV en gemeenten de uitvoerbaarheid zien van maatregelen uit
de sociale agenda van het steunpakket? Zijn er uitvoeringstoetsen beschikbaar?
Antwoord 13
Bij de totstandkoming van het beleid zijn alle partijen zoals UWV en VNG, sociale
partners en beroepsonderwijs (MBO-Raad en SBB), vanaf een vroeg stadium betrokken.
Deze betrokkenheid en intensieve samenwerking wordt ook de komende periode gecontinueerd.
Hierbij gaat veel aandacht uit naar de uitvoerbaarheid.
Er zijn voor de Vierde incidentele suppletoire begroting inzake steun- en herstelpakket
en de sociale agenda geen uitvoeringstoetsen beschikbaar. De effectmeting Uitvoerbaarheid
en Handhaafbaarheid (U&H) en daarmee het instrument uitvoeringstoets zijn aan de orde
bij ontwerpregelgeving op nationaal niveau. Begrotingswetten zijn hiervan uitgezonderd
(Integraal afwegingskader voor beleid en regelgeving).
Vraag 14
Worden er afspraken gemaakt met onderwijs en zorgsector zodat in het kader «van werk
naar werk» mensen die hun baan verliezen snel concreet aan de slag kunnen met scholing
en stages in onderwijs en zorg?
Antwoord 14
Het derde steunpakket omvat grotendeels generieke maatregelen bedoeld om werkzoekenden
snel en duurzaam naar werk te begeleiden. Deze maatregelen zijn niet gericht op specifieke
sectoren, in plaats daarvan is individuele begeleiding en maatwerk leidend. Bij de
begeleiding naar nieuw werk wordt nadrukkelijk gekeken naar sectoren waar momenteel
kansen liggen, waardoor sectoren als de zorg en het onderwijs vaak in beeld zullen
komen.
Vraag 15
Kan in een samenvattend staatje worden weergegeven hoe het bedrag van ruim € 1 miljard
wat wordt uitgetrokken voor begeleiding, arbeidsbemiddeling en her-, om- en bijscholing
over de betrokken begrotingsjaren wordt verdeeld en welk bedrag voor welk beleidsonderdeel
en voor welke doelgroep (jongeren, mensen met een arbeidsbeperking, ouderen etc.)
in principe gereserveerd/begroot wordt?
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 16
Is overwogen om de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten
(TOFA) opnieuw in te voeren en zo ja, welke argumenten waren doorslaggevend om dit
niet te doen?
Antwoord 16
In de brief van de Minister over de zoektocht naar vangnet voor flexwerkers van mei
jongstleden is aangegeven dat naar schatting ruim twee derde van de flexwerkers recht
heeft op WW.
Om de eerste schok van de coronacrisis op te vangen heeft de Minister op verzoek van
de Tweede Kamer de TOFA ingevoerd. De TOFA was een regeling die veel haken en ogen
kende en die een beslag legde op capaciteit van UWV. Het loket is inmiddels gesloten
en sommige aanvragen moeten nog worden verwerkt, maar zoals uit de meest recente monitoringsbrief
bleek zullen er ongeveer 11.000 mensen zijn die de TOFA toegekend krijgen. Inmiddels
is de eerste schok van de lockdown achter de rug en wil het kabinet, gegeven het beperkte
gebruik van de TOFA en het beslag daarvan op de capaciteit van UWV, vol inzetten op
van werk-naar werk en op de dienstverlening van UWV en gemeenten voor mensen die werkloos
zijn geworden.
Vraag 17
Is de verlenging en versobering van de Compensatie loonkosten en inkomensverlies Caribisch
Nederland, naar verhouding vergelijkbaar met de verlenging en versobering van de overeenkomende
/ vergelijkbare regelingen in Europees Nederland? Graag een uitvoerige toelichting
per onderdeel van de regelingen.
Antwoord 17
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 28 augustus 2020 wordt de Tijdelijke subsidieregeling
loonkosten en inkomensverlies eveneens met 9 maanden verlengd. Deze verlenging zal
gepaard gaan met aantal aanpassingen om de regeling meer in lijn te brengen met het
reguliere beschermingsniveau in Caribisch Nederland zoals dat ook in Europees Nederland
gebeurt.
Tevens is in de brief genoemd dat eind 2020 wordt bezien hoe de Tijdelijke subsidieregeling
loonkosten en inkomensverlies CN in de loop der tijd verder kan worden afgebouwd indien
de economische situatie dit op dat moment toelaat. De concrete invulling van de per
13 oktober 2020 te wijzigen Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies
CN is momenteel in voorbereiding. Hierbij is oog voor de parallellen met de relevante
Europees Nederlandse regelingen, maar wordt ook de specifieke context van Caribisch
Nederland meegewogen. De gevraagde vergelijking is daarom nog niet te geven, maar
wordt betrokken bij een door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
mede namens de andere bewindslieden die het aangaat te verzenden kamerbrief waarin,
aanvullend op de brief van 28 augustus jl., het brede steunpakket voor Caribisch Nederland
nader wordt uiteengezet.
Vraag 18
Waarop wordt de referentiemaand van de loonsom bepaald of vastgesteld in NOW 3? Is
dit voor alle 3 de tranches van de NOW3 hetzelfde?
Antwoord 18
Het tijdvak voor het bepalen van de referentieloonsom bij de NOW 3 wordt nog vormgegeven.
Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd. Dit geldt ook voor de vraag of het
tijdvak voor alle drie de tranches hetzelfde zal zijn.
Bij de vormgeving wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de behoefte van werkgevers,
goede aansluiting op het bestaande uitvoeringsproces en het voorkomen van misbruik
en oneigenlijk gebruik.
Vraag 19
Hoe wordt de referentieperiode voor de omzet bepaald in NOW 3? Is dat een vergelijking
met een periode over 2019 of ook over 2020? Kunt u dit aangeven voor elk van de 3
tranches van de NOW3?
Antwoord 19
Het referentietijdvak voor het bepalen van de omzetdaling bij de NOW 3 wordt nog vormgegeven.
Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.
Bij de vormgeving wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de behoefte van werkgevers,
goede aansluiting op het bestaande uitvoeringsproces en het voorkomen van misbruik
en oneigenlijk gebruik.
Vraag 20
In hoeverre is er sprake van een knelpunt in de toekenning van NOW-subsidies aan zgn.
«pseudowerknemers» (zoals kerkelijke ambten), werknemers over wie geen sociale premies
over het loon worden betaald en wier loongegevens niet in de loonaangifteketen bekend
zijn, omdat zij noch in aanmerking komen voor NOW noch voor Tozo (waar de vergelijking
met een DGA2 niet opgaat)? In welke sectoren doet dit knelpunt zich voor? Lopende er acties om
het op te lossen?
Antwoord 20
De NOW is een eenvoudige, robuuste regeling die wordt uitgevoerd op basis van gegevens
in de polisadministratie. In de polisadministratie staan de loongegevens van alle
werknemers in Nederland. Mensen waarvoor er geen sociale premies worden betaald staan
niet in de polisadministratie. Organisaties kunnen voor deze mensen dus geen NOW-subsidie
ontvangen. Gegeven de systematiek van de NOW is dat niet op te lossen.
Vraag 21
Zijn er weegmomenten om de voorgestelde afbouw in de NOW opnieuw te bezien mocht er
een nieuwe lockdown moeten plaatsvinden en/of andere maatregelen genomen worden die
de economie schaden?
Antwoord 21
Er zijn geen vooraf vastgestelde weegmomenten in de regeling opgenomen, maar mocht
er een nieuwe lockdown nodig zijn dan zal vanzelfsprekend per direct worden bezien
of verruiming van de NOW noodzakelijk is. Aanpassen van de NOW kan overigens niet
gedurende een subsidietijdvak door een percentage op te hogen, dit vereist aanpassing
van de systemen bij UWV. Bij een eventuele nieuwe lockdown is het uitvoeringstechnisch
mogelijk om, rekening houdend met de tijd die benodigd is voor het aanpassen van de
systemen, UWV te vragen de systemen aan te passen en een nieuwe regeling open te zetten
die beter aansluit bij de nieuwe situatie.
Vraag 22
Is bekend in welke mate bedrijven met payrollkrachten bij NOW in problemen zijn gekomen,
vanwege de paradoxale situatie dat het bedrijf wel (fors) omzetverlies heeft maar
de payrollwerkgever niet en het bedrijf daarom geen NOW-subsidie ontvangt?
Antwoord 22
Nee. In eerdere antwoorden op vragen van Uw Kamer heeft de Minister aangegeven dat
payroll- en uitzendkrachten niet meetellen in de loonsom van het bedrijf waar ze de
werkzaamheden verrichten. Maar hun eigen werkgever kan wel voor hen NOW aanvragen.
Hierbij wordt geadviseerd dat het payrollbedrijf hierover afspraken maakt met de inlener.
Er is één gerechtelijke procedure bekend over dit onderwerp tussen het payrollbedrijf
en de inlener. In deze zaak is nog geen uitspraak in de bodemprocedure gedaan.
Vraag 23
Hoeveel bedrijven hebben sinds het begin van de NOW tot nu toe hiervan gebruik gemaakt
en hebben in diezelfde periode mensen ontslagen?
Antwoord 23
Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel werkgevers die gebruikmaken van de NOW ook
(collectief) ontslag hebben aangevraagd voor een deel van hun werknemers. In het vaststellingsproces
van de NOW zal UWV controleren of er bij bedrijven die NOW hebben aangevraagd ontslagaanvragen
wegens bedrijfseconomische redenen zijn ingediend. Als de vaststelling heeft plaatsgevonden
kan vastgesteld worden hoeveel van de werkgevers de NOW heeft aangevraagd en in diezelfde
periode een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen heeft ingediend bij
UWV.
De cijfers over de koppeling tussen ontslagaanvragen en de NOW geven overigens alleen
een beeld over het aantal ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen bij
UWV. Als werkgevers en werknemers op andere wijze afscheid van elkaar nemen, komen
deze aantallen niet terug in de ontslagcijfers die gekoppeld zijn aan de NOW.
Vraag 24
Kunt u aangeven welke bedrijven sinds het begin van de coronacrisis gebruik hebben
gemaakt van de NOW én waar een massaontslag heeft plaatsgevonden?
Antwoord 24
Zie voor de beantwoording het antwoord onder vraag 23.
Vraag 25
Hoeveel bedrijven die NOW aangevraagd hebben zitten in sectoren waarvan aannemelijk
is dat deze in de vorm zoals het was voor corona weinig of geen overlevingskansen
hebben?
Antwoord 25
Van de bedrijven die aanspraak hebben gemaakt op de NOW-subsidie is bekend in wat
voor sector zij vallen. Het gaat hierbij om een indeling op hoog niveau, waarbij niet
bekend is hoeveel van de aanvragende bedrijven los van de uitbraak van het coronavirus
weinig tot geen overlevingskansen gehad zouden hebben.
In dit kader is relevant dat de steunmaatregelen bewust zoveel mogelijk generiek zijn
vormgegeven, om ze breed en snel toegankelijk te maken voor bedrijven en werkenden.
Inkomensbescherming en behoud van werkgelegenheid zijn hierbij de belangrijkste doelen.
Hierdoor, en met het oog op snelle uitvoerbaarheid, is het niet mogelijk om op andere
voorwaarden, waaronder levensvatbaarheid van bedrijven, te selecteren dan die direct
gerelateerd zijn aan het primaire doel van de regeling.
Vraag 26
Hoeveel bedrijven hebben zelf de aangevraagde en ontvangen steun geheel of gedeeltelijk
weer terug betaald?
Antwoord 26
Op 15 september hebben 1.807 werkgevers aangegeven hun aanvraag in te willen trekken.
1.375 werkgevers hebben hun voorschot volledig terugbetaald, en daarmee hun aanvraag
ingetrokken. 22 werkgevers hebben de steun gedeeltelijk terugbetaald.
Vraag 27
Hoeveel bedrijven die steun hebben terugbetaald hebben mensen ontslagen sinds de beschikbaarheid
van de NOW?
Antwoord 27
Dat is op dit moment nog onbekend.
Vraag 28
Van hoeveel bedrijven wordt verwacht dat ze de ontvangen NOW steun geheel of gedeeltelijk
terug moeten betalen?
Antwoord 28
Voordat de definitieve omzetdalingen bekend zijn, kunnen hier geen uitspraken over
worden gedaan. Deze vraag kan pas beantwoord worden als UWV de beslissingen over de
definitieve subsidievaststelling heeft genomen.
Vraag 29
Indien bedrijven NOW terug moeten betalen, hoelang krijgen ze daar de tijd voor?
Antwoord 29
Hoelang bedrijven de tijd krijgen om geld terug te betalen, wordt nog besproken met
UWV. Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.
Vraag 30
Hoeveel werknemers hebben sinds de invoering van het eerste noodpakket NOW, gebruik
gemaakt, of maken gebruik, van ondersteuning in de vorm van scholing, omscholing,
van-werk-naar-werk trajecten?
Antwoord 30
Mede ter ondersteuning van de inspanningsverplichting voor werkgevers die in aanmerking
komen voor een tegemoetkoming NOW 2.0 om hun werknemers te stimuleren om aan bij-
of omscholing te doen, heeft het kabinet een flankerend tijdelijk crisispakket beschikbaar
gesteld: NL leert door. In 2020 is er in totaal 50 miljoen vrij gekomen voor enerzijds
ontwikkeladviezen en anderzijds online scholing.
Voor de ontwikkeladviezen geldt dat binnen een maand tijd het maximaal aantal registraties
van 22.000 trajecten is bereikt. Dit betekent dat in ieder geval de komende tijd ruim
20.000 mensen een kosteloze ontwikkeladviestraject (gaan) volgen. De subsidieregeling
voor (online) scholing is begin september van kracht gegaan. Met de regeling wordt
tussen de 50.000–80.000 scholingstrajecten gesubsidieerd. De verwachting is dat deze
winter de eerste deelnemers kunnen starten met de scholingstrajecten. Uw Kamer wordt
later geïnformeerd over de voortgang.
Vraag 31
Welke cijfers (succescriteria) zijn beschikbaar over de ramingen en resultaten m.b.t.
NOW 1 en NOW 2 als het gaat om «behoud werkgelegenheid» en «euro per behouden baan»?
Antwoord 31
Het is moeilijk te zeggen wat het precieze effect van NOW 1 en NOW 2 op het behoud
van werkgelegenheid is geweest, aangezien we niet weten wat er zonder deze regelingen
zou zijn gebeurd. Een aantal signalen wijst er echter op dat deze regelingen inderdaad
hebben gezorgd voor behoud van werkgelegenheid. Zo blijkt uit een publicatie van UWV
dat 79% van de werkgevers die hebben aangegeven geen gebruik te zullen maken van NOW
2, maar wel van NOW 1 gebruik hebben gemaakt, dat niet deed omdat het weer goed ging
met het bedrijf. Voor deze bedrijven is de NOW 1 voldoende gebleken om de periode
van tijdelijke vraagterugval te overbruggen en heeft de regeling daarmee waarschijnlijk
banen behouden. Daarnaast onderschrijft het CPB op basis van een literatuurstudie
het positieve effect op de werkgelegenheid van NOW-achtige regelingen. Dit zien we
ook terug in de werkloosheidsverwachtingen van het CPB. Op basis van het aangekondigde
Steun- en herstelpakket heeft het CPB zijn verwachtingen voor de werkloosheid in 2021
naar beneden bijgesteld. Wel is de verwachting dat het positieve effect op de werkgelegenheid
vanaf 2022 wegebt.
In de ramingen voor zowel NOW 1, 2 en 3 zijn geen expliciete veronderstellingen gemaakt
over het resulterende werkgelegenheidsbehoud van deze regelingen en het daaruit resulterende
effect op de uitgaven voor de werknemersregelingen. Dat wil niet zeggen dat er in
de werknemersregelingen geen rekening is gehouden met dit effect. De raming van de
uitgaven aan de werknemersregelingen is namelijk gestoeld op de CPB raming van de
werkloze beroepsbevolking. Het CPB neemt de werkgelegenheidseffecten van de NOW mee
in deze raming. De precieze omvang van het effect is echter moeilijk te distilleren.
Vraag 32
Welke cijfers (succescriteria) staan er in de ramingen als het gaat om de «behouden
werkgelegenheid» en «euro per behouden baan»?
Antwoord 32
Zie het antwoord op vraag 31.
Vraag 33
Hoe is voorzien in de afhandeling van NOW 1 en NOW 2 als het gaat om aangifte en vaststelling
van de cijfers?
Antwoord 33
Samen met UWV wordt momenteel hard gewerkt aan de laatste zaken om het loket voor
vaststelling van de NOW 1-subsidie te openen. Zo heeft uw Kamer bijvoorbeeld vorige
week een brief van de Minister over het accountants protocol ontvangen. Streven is
het loket in oktober te openen. Zodra daar meer over duidelijk is starten het ministerie
en SZW en UWV de voorlichting aan werkgevers. Ten aanzien van de vaststelling van
NOW 2 is het streven het loket te openen in februari 2021, al is dat met meer onzekerheden
omgeven omdat zich nog onverwachte zaken kunnen voordoen bij de uitvoering van NOW
3.
Vraag 34
Hoe is voorzien in de beoordeling van werkgevers die volgens de geautomatiseerde processen
niet in aanmerking komen voor NOW, maar volgens de bedoeling wel? Welke dienstverlening
is voor hen beschikbaar?
Antwoord 34
Werkgevers die gedurende het aanvraagproces bij UWV niet geautomatiseerd beoordeeld
kunnen worden, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van stukken in de aanvraag, worden
door UWV proactief benaderd. Daarbij wordt gekeken naar wat nog nodig is om de aanvraag
compleet te maken.
Als in het verdere proces blijkt dat de werkgever niet in aanmerking komt voor de
NOW volgens de geautomatiseerde processen, zal UWV een afwijzend beschikken op de
aanvraag. In dat geval kan de werkgever in bezwaar gaan bij UWV tegen de beschikking,
en zal in deze procedure gekeken worden of wellicht sprake is van bijzondere omstandigheden
waardoor toch recht zou kunnen bestaan op een NOW-subsidie.
Vraag 35
Hoe is de verwachting van het aantal mkb-bedrijven dat gebruik zal maken van NOW 3?
Hoe is de verwachte verdeling over de sectoren?
Antwoord 35
Uit informatie afkomstig van UWV over het gebruik van de NOW 1 blijkt dat 138.444
van de 139.499 toekenningen betrekking heeft op werkgevers met minder dan 250 medewerkers.
Voor de NOW 2 geldt dat dit bij 62.575 van de 63.088 toekenningen het geval is. Bij
beide regelingen is het grootste aandeel van de aanvragende werkgevers actief in de
sectoren horeca en catering, detailhandel en overige commerciële dienstverlening.
Welke bedrijven gebruik zullen maken van de NOW 3 is afhankelijk van verschillende
factoren, waaronder vanzelfsprekend de economische ontwikkelingen. Het economisch
herstel hangt nauw samen met internationale ontwikkelingen en met het verloop van
de pandemie. Een concrete inschatting van het aantal mkb-bedrijven dat van de NOW
3 gebruik zal maken is daarom dan ook niet te geven evenals uit welke branches de
aanvragers afkomstig zullen zijn. Wel kan met enige zekerheid worden gezegd dat ook
in de NOW 3 het merendeel van de aanvragen van mkb-bedrijven zal komen.
Vraag 36
Welke referentiemaanden worden gebruikt voor het bepalen van de omzetdaling bij NOW
3? Welke waren dat voor NOW 1 en NOW 2?
Antwoord 36
Het referentietijdvak voor het bepalen van de omzetdaling bij de NOW 3 wordt nog vormgegeven.
Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd. Bij de vormgeving wordt zo veel mogelijk
rekening gehouden met de behoefte van werkgevers, goede aansluiting op het bestaande
uitvoeringsproces en het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.
De omzetdaling wordt bepaald door een meetperiode te vergelijken met de referentieperiode.
Net als bij de NOW 1 en 2 zal een aanvrager bij de NOW 3 kunnen kiezen welke (aaneengesloten)
maanden de meetperiode voor de omzetdaling beslaan, over een totale bandbreedte van
zeven maanden. Dit geldt alleen voor nieuwe aanvragers, voor aanvragers die ook NOW2
hebben ontvangen zal de meetperiode automatisch aansluiten op de opgegeven meetperiode
van de NOW2.
Voor de NOW 1 is het referentietijdvak voor het bepalen van de omzetdaling gesteld
op een gemiddelde driemaandsperiode gebaseerd op de omzet in 2019. Deze wordt berekend
door de totale omzet in 2019 te delen door 4.
Voor de NOW 2 is hetzelfde systeem gehanteerd als bij de NOW 1, met als enige verschil
dat het een gemiddelde viermaandsperiode betreft, omdat de subsidieperiode voor de
NOW 2 ook vier maanden betreft. Hiervoor wordt de totale omzet in 2019 gedeeld door
3.
Vraag 37
Welke referentiemaanden worden gebruikt voor het bepalen van de basisloonsom bij NOW
3? Welke waren dat voor NOW 1 en NOW 2?
Antwoord 37
Het tijdvak voor het bepalen van de referentieloonsom bij de NOW 3 wordt nog vormgegeven.
Hierover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd. Bij de vormgeving wordt zo veel mogelijk
rekening gehouden met de behoefte van werkgevers, goede aansluiting op het bestaande
uitvoeringsproces en het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Voor de NOW 1 is het tijdvak voor het bepalen van de referentieloonsom gesteld op
een januari 2020, met als terugvaloptie november 2019. Voor vierwekenverloners betreft
dit het eerste aangiftetijdvak in 2020, met als terugvaloptie het twaalfde tijdvak
in 2019.
Voor de NOW 2 is het tijdvak voor het bepalen van de referentieloonsom gesteld op
een maart 2020, met als terugvaloptie november 2019. Voor vierwekenverloners betreft
dit het derde aangiftetijdvak in 2020, met als terugvaloptie het twaalfde tijdvak
in 2019.
Vraag 38
NOW – Met welke restrisico’s (in euro’s of %) wordt rekening gehouden als het gaat
om misbruik en oneigenlijk gebruik van de NOW 3? En hoe is dat voor NOW 1 en NOW 2?
Antwoord 38
De M&O-risico’s van de NOW-regelingen zijn in beeld en worden voor zover mogelijk
gemitigeerd met beheersmaatregelen. In zijn algemeenheid geldt bij (subsidie)regelingen
dat het niet goed mogelijk is restrisico’s concreet aan te duiden in bedragen of percentages.
Dat geldt ook voor de NOW; te meer nu dit een nieuwe regeling betreft. De snelheid
waarmee deze noodmaatregelen tot stand zijn gekomen impliceert dat mogelijk zaken
over het hoofd zijn gezien en dat de regeling onvoorziene consequenties kunnen hebben.
Voor zover mogelijk worden de risico’s geadresseerd met beheersmaatregelen. Het is
echter realistisch te verwachten dat er nog onvolkomenheden in de aanpak zullen zijn
waarbij meer restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik moeten worden aanvaard
dan bij reguliere omstandigheden gebruikelijk zou zijn. Voor een toelichting omtrent
de getroffen beheersmaatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 39
Hoeveel is besteed aan transitievergoedingen bij ontslag van medewerkers in NOW 2
(door werkgevers die gebruikmaakten van NOW)? En hoeveel is dat voor werkgevers die
geen gebruik maakten van NOW 2?
Antwoord 39
Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel geld uitgegeven wordt aan transitievergoedingen.
De hoogte van de transitievergoeding ligt weliswaar wettelijk vast, maar het staat
partijen vrij hier naar boven van af te wijken. Afspraken hierover zijn een civiele
aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. Daarnaast kunnen scholingskosten, cao-afspraken
etc. de hoogte van de transitievergoeding beïnvloeden. Ten slotte is ook bij beëindiging
van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden een effect te zien, waarbij veel
vergoedingen betaald worden die gebaseerd zijn op de wettelijke transitievergoeding.
Dit alles zorgt ervoor dat transitievergoedingen niet in kaart zijn te brengen.
Vraag 40
In hoeverre is bekend welke rol de hoogte van de potentiele transitievergoeding speelt
voor werkgevers die in aanmerking komen voor NOW 3?
Antwoord 40
In de NOW 3 wordt naast het voortzetten van de steun werkgevers de mogelijkheid geboden
om als het nodig samen met werknemers de bedrijfsvoering aan te passen op de nieuwe
werkelijkheid. In de NOW 3 worden daarom de kortingen op de subsidie vanwege ontslag
om bedrijfseconomische redenen geschrapt, en wordt vrijstelling van een percentage
loonsomdaling geregeld. Op welke manier de eventuele loonsomdaling tot stand komt
is aan de werkgever en zijn werknemers. Dat kan door natuurlijk verloop, door een
afspraak over (tijdelijke) loonvermindering of door ontslag.
Als een werkgever ervoor kiest om werknemers te ontslaan, is hij een transitievergoeding
verschuldigd. Het ontslagrecht (inclusief transitievergoeding) blijft namelijk van
toepassing bij ontslag. De transitievergoeding is een compensatie voor het ontslag
en kan door de werknemer gebruikt worden om een terugval in inkomen op te vangen en
in te zetten op de transitie naar een nieuwe baan.
Vraag 41
Is er een koppeling tussen de transitievergoeding bij ontslag en de inzet op stimuleringsgelden
Leven Lang Ontwikkelen?
Antwoord 41
Nee, er is geen directe koppeling tussen de transitievergoeding bij ontslag en de
inzet op de stimuleringsgelden Leven Lang Ontwikkelen.
De transitievergoeding is voor de werknemer een vrij besteedbaar bedrag dat is bedoeld
om de gevolgen van ontslag op te vangen, en dat ingezet kan worden voor het vinden
van een nieuwe baan. Wel wordt gestimuleerd om de transitievergoeding te besteden
aan het breder inzetbaar maken en houden van de werknemer, en aan het vinden van een
nieuwe baan als ontslag dreigt. Daartoe is geregeld dat kosten die tijdens het dienstverband
worden gemaakt voor scholing of het vinden van een nieuwe baan (outplacement, sollicitatietrainingen
bijvoorbeeld), in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding. Voor
dat laatste is wel instemming van de werknemer nodig (of vakbonden). Daarnaast geldt
als voorwaarde dat de werkgever die kosten zelf moet hebben gemaakt en ze niet worden
vergoed door een derden, bijvoorbeeld via een O&O-fonds of subsidie.
Vraag 42
Hoeveel werkenden hebben een maandloon boven het maximumdagloon (1x)? Hoeveel hiervan
werken in zwaar getroffen sectoren?
Antwoord 42
In totaal zijn er 1.012.496 werknemers in Nederland die een maandloon verdienen boven
het maximumdagloon. Dit is op basis van de loongegevens van juni, en houdt geen rekening
met werknemers met meerdere dienstverbanden.
Op basis van de sectorindeling van UWV zijn de zwaarst getroffen sectoren (op basis
van het aantal NOW-aanvragers) de commerciële dienstverlening, de detailhandel en
horeca & catering. Voor deze drie sectoren geldt het volgende:
Sector
Aantal werknemers met maandloon hoger dan max dagloon
% van het totaal aantal werknemers in de betreffende sector
Commerciële dienstverlening
262.747
26%
Detailhandel
14.639
1%
Horeca & catering
4.544
<1%
De aantallen genoemd in dit antwoord betreffen alle werknemers in Nederland, niet
alleen werknemers die bij NOW-aanvragers in dienst zijn.
Vraag 43
Hoe controleert UWV of bedrijven 10% van de loonkostensubsidie voor scholing hebben
ingezet?
Antwoord 43
Aan het aanvragen van de NOW 3 is niet de voorwaarde verbonden dat 10% van de subsidie
moet worden ingezet voor scholing. Het kabinet heeft er na overleg met sociale partners
voor gekozen om in de eerste tranche van de NOW 3 maximaal 80% van de loonkosten te
vergoeden. Daarmee is ruimte gecreëerd voor een uitgebreid aanvullend sociaal pakket
met onder andere geld voor scholing en van-werk-naar-werk trajecten. Deze middelen
zijn niet gekoppeld aan een NOW-aanvraag.
Vraag 44
Welke sectoren kunnen gebruikmaken van «de stimuleringsregeling LLO[5] in MKB»?
Antwoord 44
Mkb-ondernemingen en samenwerkingsverbanden kunnen een subsidie aanvragen op grond
van de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek
voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector (SLIM-subsidieregeling).
Daarnaast kunnen grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector een subsidie
aanvragen op grond van de SLIM-subsidieregeling.
Vraag 45
Komt er uit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een
financiële bijdrage aan de «stimuleringsregeling LLO in MKB»?
Antwoord 45
De SLIM-subsidieregeling is een subsidieregeling van de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en het beschikbare budget is afkomstig van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. Er is geen budget afkomstig uit de begroting van het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Vraag 46
Kunt u aangeven of de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap voornemens zijn om met behulp van financiering of aanpassingen
in de regelgeving meer praktijkleerplekken (BBL, praktijkleren, leerwerkplekken etc.)
mogelijk te maken?
Antwoord 46
De Minister van OCW heeft de Tweede Kamer schriftelijk laten weten dat voor de schooljaren
2020–2021 en 2021–2022 ruim € 20 miljoen is toegevoegd aan de subsidieregeling praktijkleren,
bedoeld om een aantal (contact- en conjunctuurgevoelige) sectoren die als gevolg van
de coronacrisis met veel vraaguitval van doen hebben in aanmerking te laten komen
voor een extra subsidie voor het realiseren van bbl-leerbanen. Dit in aanvulling op
de ruim € 10 miljoen die voor een periode van vijf jaar jaarlijks beschikbaar is als
extra subsidie voor de sectoren landbouw, horeca en recreatie naar aanleiding van
de motie Heerma c.s. (TK 2018 – 2019, 35 074, nr. 50).
Vraag 47
Welke mogelijkheden hebben ZZP'ers, mensen in de bijstand en niet-uitkeringsgerechtigden
om zich te laten omscholen? Op welke omscholingsregelingen kunnen zij aanspraak maken?
Antwoord 47
Met de subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing wordt dit jaar 34 miljoen
beschikbaar gesteld voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt om
zich bij te scholen of om een eerste stap te zetten richting omscholing. Zowel werkenden-waaronder
flexwerkers en zelfstandigen- als niet-werkenden kunnen hier dus gebruik van maken.
De scholing kan ondersteunend zijn bij het ontwikkelen van (nieuwe) vaardigheden voor
het huidige werk of om beter gekwalificeerd te worden voor de invulling van andere
taken.
Verder wordt met het steun- en herstelpakket via verschillende wegen ingezet op de
scholing en ontwikkeling van kwetsbare groepen, waaronder ZZP’ers, mensen in de bijstand
en niet-uitkeringsgerechtigden.
Vraag 48
Waarom is het onderdeel «leven lang ontwikkelen» uit het aanvullend sociaal pakket,
uitsluitend of bijna uitsluitend gericht op de groep die zelf de weg naar de arbeidsmarkt
goed kan vinden, en een goede binding heeft met de arbeidsmarkt? Wat wordt er extra
gedaan aan de permanente ontwikkeling van de groepen die buiten deze doelgroep vallen,
en een zwakkere positie hebben op de arbeidsmarkt?
Antwoord 48
Het crisispakket NL leert door is voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt
en is dus ook toegankelijk voor de groepen die een zwakkere positie hebben op de arbeidsmarkt.
Er is voor gekozen om het crisispakket breed in te zetten, omdat de crisis ons allemaal
kan raken. Waar de klappen vallen is lastig te voorspellen en kan van dag tot dag
verschillen. Daarom is het van belang dat iedereen zijn arbeidsmarktpositie blijft
versterken door te leren en ontwikkelen.
Voor het derde steun- en herstelpakket zijn extra middelen vrijgekomen voor de scholing
en ontwikkeling, waaronder voor groepen met een zwakkere positie op de arbeidsmarkt.
Op een later moment wordt naar uw Kamer een brief gestuurd over het steun- en herstelpakket,
waarin onder andere wordt ingegaan op de uitwerking van deze extra middelen.
Vraag 49
Met welke afname van het beroep op de TOZO (procentueel en getalsmatig) wordt rekening
gehouden, als gevolg van de (opnieuw) aangescherpte voorwaarden om in aanmerking te
komen voor TOZO? Hoe wordt voorkomen dat alsnog veel in principe levensvatbare MKB-ondernemers
genoodzaakt zullen zijn hun onderneming te beëindigen?
Antwoord 49
Door invoering van de vermogenstoets valt het beroep op de Tozo naar verwachting een
derde lager uit. Dat zijn circa 25.000 zelfstandigen in 2020 en 20.000 zelfstandigen
in 2021. In de raming is er rekening mee gehouden dat in 2021 meer zelfstandigen hun
werkzaamheden weer hervatten en niet langer een beroep op Tozo-levensonderhoud hoeven
te doen.
Ook het derde noodpakket kent diverse onderdelen. Voor zelfstandigen zonder middelen
om in hun levensonderhoud te voorzien, wordt het inkomen aangevuld tot het sociaal
minimum. Verder kunnen zelfstandigen (zonder partner- of vermogenstoets) een lening
voor bedrijfskapitaal aanvragen als zij onvoldoende liquide middelen hebben. Meer
dan in het eerste en tweede noodpakket is er aandacht voor ondersteuning voor een
soms noodzakelijke heroriëntatie van de ondernemer. Tevens komt er extra geld beschikbaar
voor hulp bij problematische schulden, ook zelfstandig ondernemers met een in principe
levensvatbare onderneming kunnen hiervoor bij de gemeente terecht.
Daarnaast is er nog het bestaande vangnet. De toegang tot de Tozo is «breder» dan
de toegang tot het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), maar mocht
in een ondernemer met een levensvatbaar bedrijf niet in aanmerking komen voor Tozo
dan kan hij een aanvraag voor het Bbz doen.
Vraag 50
Hoeveel minder zelfstandigen komen in aanmerking voor de TOZO door de vermogenstoets?
Antwoord 50
Op basis van gegevens over box-3-vermogen van zelfstandigen is het aannemelijk dat
circa 1/3 van de zelfstandigen meer dan € 46.520 aan beschikbare geldmiddelen heeft.
Door invoering van de vermogenstoets valt het beroep op de Tozo naar verwachting circa
1/3 lager uit. In de raming vertaalt dat zich afgerond in 25.000 zelfstandigen in
2020 en 20.000 zelfstandigen in 2021. In de raming is er rekening mee gehouden dat
in 2021 meer zelfstandigen hun werkzaamheden weer hervatten en niet langer een beroep
op Tozo-levensonderhoud zullen doen.
Vraag 51
Hoeveel kost het om het inkomen uit de TOZO voor ZZP’ers aan te vullen tot het minimumloon
in plaats van tot het sociaal minimum?
Antwoord 51
Zelfstandigen ontvangen vanuit de Tozo een aanvulling tot aan het sociaal minimum.
Voor alleenstaande zelfstandigen bedraagt het sociaal minimum 70% van het WML, voor
paren is het sociaal minimum 100% van het WML. Indien het normbedrag voor alleenstaanden
verhoogd wordt tot 100% van het WML, bedragen de extra kosten voor Tozo-3 € 80 miljoen.
Een verhoging van het normbedrag is niet bevorderlijk voor de heroriëntatie of aanpassingen
aan de nieuwe economie door zelfstandig ondernemers. Ook is het van belang dat steun
aan zelfstandigen zoveel als mogelijk consistent is met de behandeling van mensen
die als gevolg van de coronacrisis een beroep moeten doen op de reguliere Participatiewet.
Vraag 52
Hoeveel kost het om de vermogenstoets voor de TOZO af te schaffen?
Antwoord 52
Als de vermogenstoets per 1 oktober 2020 niet wordt ingevoerd, stijgen de totale uitgaven
voor Tozo-3 naar verwachting met circa € 280 miljoen. De uitgaven voor Tozo-levensonderhoud
worden dan ingeschat op ongeveer € 850 miljoen, de uitgaven voor kapitaalverstrekkingen
blijven gelijk. Totale kosten voor Tozo-3 zouden daarmee op ruim € 0,9 miljard komen.
Het toepassen van een toets op de beschikbare geldmiddelen is een stap naar normalisering
van de bijstandsverlening en ook consistent met de behandeling van mensen die als
gevolg van de coronacrisis een beroep moeten doen op de reguliere Participatiewet.
Daarnaast leidt het niet langer buiten beschouwing laten van de beschikbare geldmiddelen
tot een vermindering van het aantal rechthebbenden en draagt het daarmee bij aan de
uitvoerbaarheid van de regeling. Tot slot draagt de toets op de beschikbare geldmiddelen
ook bij aan het gerichter inzetten van middelen doordat er geen middelen meer verstrekt
worden aan ondernemers die beschikken over de nodige financiële middelen.
Vraag 53
Hoeveel kost het om de partnertoets voor de TOZO af te schaffen?
Antwoord 53
Als de partnertoets per 1 oktober 2020 vervalt, stijgen de totale uitgaven voor Tozo-3
naar verwachting met circa € 450 miljoen. De uitgaven voor Tozo-levensonderhoud worden
dan ingeschat op ongeveer € 1 miljard, de uitgaven voor kapitaalverstrekkingen blijven
gelijk. Totale kosten voor Tozo-3 zouden daarmee op bijna € 1,1 miljard komen wanneer
de toets op beschikbare middelen in stand wordt gehouden.
Het toepassen van de partnertoets was een stap naar normalisering van de bijstandsverlening
en ook consistent met de behandeling van andere mensen die als gevolg van de coronacrisis
een beroep moeten doen op de gewone Participatiewet. Daarnaast leidt het niet buiten
beschouwing laten van het inkomen van de partner tot een vermindering van het aantal
rechthebbenden en draagt daarmee draagt het bij aan de uitvoerbaarheid van de regeling.
Het draagt ook bij aan het gerichter inzetten van middelen doordat er geen middelen
meer verstrekt worden aan ondernemers met een goed verdienende partner.
Vraag 54
Is het waar, dat voor de TOZO 3 regeling eventueel spaargeld, door de spaarder weliswaar
bedoeld als pensioen, maar niet officieel «afgeschermd» (zoals via een kapitaalverzekering
(waaronder lijfrente) of een depositorekening met strikte opnamevoorwaarden), onder
de vermogenstoets van de TOZO valt, en dat deze pensioenvoorziening dus (boven de
vermogensgrens) gewoon «opgegeten» moet worden alvorens in aanmerking te kunnen komen
voor TOZO 3? Gaat dit niet juist de overgrote meerderheid van kleine zelfstandige
ondernemers treffen, die gewoon wat gespaard hebben voor hun pensioen, maar dit niet
formeel «afgeschermd» hebben? Waarom wordt het redelijk geacht geheel géén rekening
te houden met de intentie waarvoor is gespaard? het kan ook gaan om sparen voor de
studie van kinderen.
Antwoord 54
Om de Tozo gerichter te maken en een stap te zetten naar «normalisering» van de bijstandsverlening
wordt per 1 oktober in de Tozo rekening gehouden met het vermogen van een zelfstandig
ondernemer. Vanwege uitvoerbaarheidsoverwegingen is ervoor gekozen om een beperkte
vermogenstoets te hanteren: de beschikbare geldmiddelentoets. Deze toets houdt in
dat ondernemers die samen met hun partner en inwonende minderjarige kinderen meer
dan € 46.520 aan beschikbare geldmiddelen bezitten niet in aanmerking komen voor de
Tozo 3 uitkering levensonderhoud. Met beschikbare geldmiddelen worden uitsluitend
bedoeld: contant geld, geld op betaal- en spaarrekeningen, cryptovaluta en de waarde
van effecten (aandelen, obligaties en opties) die in geld omgezet kunnen worden. Ander
vermogen, waaronder afgeschermd pensioen, wordt buiten beschouwing gelaten.
Net als in de reguliere bijstand wordt geen rekening gehouden met de intentie waarmee
ondernemers zelf on-afgeschermd gespaard hebben. Een uitzondering maken voor de Tozo
zou niet goed uitlegbaar zijn tegenover reguliere bijstandsgerechtigden en ook niet
uitvoerbaar zijn. Wel is, in vergelijking met de vermogensgrenzen uit de Participatiewet
(€ 6.120,- voor alleenstaanden en € 12.240,- voor mensen met partner) gekozen voor
een verhoogd maximumbedrag aan beschikbare geldmiddelen. Het kabinet acht het daarom
redelijk dat zelfstandigen met beschikbare geldmiddelen boven € 46.520, worden geacht
vanuit deze beschikbare geldmiddelen te voorzien in de noodzakelijke kosten van het
bestaan.
Voor inzicht in de hoeveelheid zelfstandigen die mogelijk geraakt wordt door deze
vermogensgrens wordt verwezen naar de beantwoording van vragen 63 tot en met 65.
Vraag 55
Wat zijn de verschillen tussen de TOZO-3 en de reguliere Participatiewet?
Antwoord 55
De Tozo 3 is een tijdelijke bijstandsregeling, geënt op de regels van het Besluit
bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz). Het Bbz is een reguliere sociale
vangnetvoorziening voor zelfstandig ondernemers welke regeling (als AMvB) hangt onder
de Participatiewet. De Tozo 3 richt zich op de ondersteuning van zelfstandig ondernemers
die financieel geraakt zijn door de crisis in verband met COVID-19. Zij kunnen dan
een aanvulling krijgen op hun inkomen als dat zich onder het sociaal minimum bevindt.
De reguliere Participatiewet is een permanente regeling en richt zich op iedere in
Nederland woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde) die hier te lande in
zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen
beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Vanwege de doelgroep,
de aard van de noodhulp en de uitvoerbaarheid kent de Tozo 3 een beperkte vermogenstoets
die afwijkt van de reguliere vermogenstoets in de Participatiewet. Ook kent de Tozo
3, vanwege de eis van uitvoerbaarheid, geen kostendelersnorm. Tot slot ontbreekt om
dezelfde reden een levensvatbaarheidstoets zoals het Besluit bijstandverlening zelfstandigen
bevat.
Vraag 56
Wat zouden de totale kosten van de TOZO-3 zijn, als er wel een vermogenstoets wordt
ingevoerd, maar de partnertoets weer vervalt?
Antwoord 56
Zie antwoord op vraag 53.
Vraag 57
Kunt u aangeven wat het effect van de partnertoets is geweest in Tozo2 afgelopen periode
(2de steunpakket)?
Antwoord 57
Het effect van de partnertoets is niet bekend. Onze schatting van het totaal aantal
Tozo 1 aanvragen in de periode maart – mei (374.000) is hoger dan die van het aantal
Tozo 2 aanvragen in de periode juni – augustus (103.000). Ook in de voorlopige cijfers
van het aantal geregistreerde uitkeringen levensonderhoud zien we deze daling van
179.240 in mei naar 64.510 in juni. In hoeverre dit komt door de partnertoets of bijvoorbeeld
het versoepelen van maatregelen en aantrekkende economische activiteit is niet vast
te stellen.
Vraag 58
Kunt u aangeven welke informatie reeds is opgehaald over buitenlandse grensondernemers
met betrekking tot het aantal dat bij gemeenten aanklopt en welke problematiek zich
daarbij voordoet aangezien in eerder antwoord op schriftelijke vragen over de positie
van Nederlandse ondernemers die in België of Duitsland worden maar in Nederland hun
bedrijf hebben en (het ontbreken van) toegang tot de Tozo u verwees naar levensonderhoud
in het woonland en u aangaf gemeenten in grensregio’s u te informeren?
Antwoord 58
Er gaat op zeer korte termijn een brief naar de Euregio’s met het verzoek om mij te
informeren over het aantal buitenlandse grensondernemers die bij hen aankloppen en
welke problematiek zich daarbij voordoet. Zodra ik de informatie ontvangen heb, zal
ik uw Kamer hierover informeren.
Vraag 59
Kunt u bevestigen dat er (vooralsnog) geen sprake is van een sollicitatieplicht binnen
de TOZO?
Antwoord 59
De Tozo is gericht op het ondersteunen van zelfstandig ondernemers om in hun levensonderhoud
of behoefte aan bedrijfskapitaal te voorzien. Daarmee wordt beoogd dat de zelfstandige
zijn zelfstandige activiteiten, voor zover mogelijk voort kan zetten. Daarom wordt
de zelfstandige niet gevraagd te solliciteren om zodoende werk in dienstbetrekking
te verkrijgen. Per 1 januari 2021 start wel een volgende fase binnen de Tozo, waarbij
zelfstandig ondernemers waar nodig ondersteund worden om zich voor te bereiden op
een nieuwe toekomst. Hierbij kan sprake zijn van een heroriëntatie, bezinning of het
bedrijf of zelfstandig beroep nog wel levensvatbaar is en eventueel een andere weg
dient te worden ingeslagen.
Vraag 60
Hoe ziet de ondersteuning en begeleiding van zelfstandigen die TOZO ontvangen er uit
vanaf januari 2021?
Antwoord 60
Zelfstandigen zullen zoveel mogelijk ook vanuit het reguliere en te ontwikkelen aanbod
ondersteund worden. De Staatssecretaris is nog in overleg met gemeenten en zelfstandigenorganisaties
om in aanvulling hierop maatwerk mogelijk te maken voor de zelfstandige waarvoor in
het reguliere aanbod geen passende ondersteuning te vinden is.
Zie ook het antwoord op vraag 10 voor verdere informatie over het aanvullend sociaal
pakket.
Vraag 61
Is er ook mogelijkheid van ondersteuning en begeleiding van zelfstandigen die hun
bedrijfsmodel moeten aanpassen maar om welke reden dan ook geen gebruik kunnen maken
van de TOZO?
Antwoord 61
Ja, ook zelfstandigen die hun bedrijfsmodel moeten aanpassen en geen gebruik kunnen
maken van de Tozo, kunnen bijvoorbeeld bij de KVK, het Ondernemersklankbord of het
Leerwerkloket terecht. De ondersteuning die gemeenten vanaf januari 2021 gaan bieden
zal ook voor hen openstaan, waarbij in eerste instantie de Tozo aanvrager al bekend
is bij de gemeente en daardoor mogelijk eerder in beeld komt voor ondersteuning.
Zie ook het antwoord op vraag 10 voor verdere informatie over het aanvullend sociaal
pakket.
Vraag 62
Met welke reden(en) is de Tozo op de Participatiewet geënt en niet op het Besluit
bijstandverlening zelfstandigen 2004?
Antwoord 62
Zoals eerst bij brief van 27 maart aan uw Kamer medegedeeld is, is de Tozo geënt op
de regels van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004).3 Belangrijkste afwijkingen ten opzichte van het Bbz zijn: geen eis van levensvatbaarheid
van het bedrijf; geen partnerinkomenstoets (Tozo 1); geen vermogenstoets (Tozo 1 &
2).
De vormgeving van de regels moet onderscheiden worden van de wettelijke grondslag
daarvoor: zowel het Bbz 2004 als de Tozo vinden hun grondslag in de Participatiewet,
namelijk artikel 78f. Dit artikel biedt grondslag om bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur regels te stellen met betrekking tot de bijstandsverlening aan zelfstandigen.
Daarbij kan van een aantal artikelen van de Participatiewet afgeweken worden. Daar
waar artikel 78f geen mogelijkheid biedt tot afwijken werken de regels van de Participatiewet
door. Dit geldt zowel voor het Bbz 2004 als de Tozo. Zo kan er in het Bbz 2004 en
de Tozo bijvoorbeeld niet afgeweken worden van de uitsluitingsgronden van de Participatiewet
en de toepasselijke bijstandsnormen, omdat artikel 78f van de Participatiewet dit
niet toestaat. Hierop is bij de Tozo één uitzondering gemaakt, namelijk ten aanzien
van de kostendelersnorm. Artikel 78f biedt geen grondslag deze buiten toepassing te
laten terwijl dit voor de uitvoering van de Tozo wel noodzakelijk is. Daarom heeft
de Staatssecretaris een wetsvoorstel ingediend om alsnog in een wettelijke grondslag
te voorzien voor het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm.4
Vraag 63
De verwachting is dat komende maanden minder zelfstandigen een beroep doen op de Tozo
dan tijdens de afgelopen maanden. Kan specifieker aangegeven worden waar dat op is
gebaseerd?
Antwoord 63
Er zijn twee aanleidingen voor de verwachting dat het beroep op Tozo-3 lager is dan
onder Tozo-2. Allereerst wordt verwacht dat meer zelfstandigen weer in hun levensonderhoud
kunnen voorzien. Doordat zij hun werkzaamheden weer oppakken of zich aanpassen aan
de nieuwe situatie en hun onderneming anders invullen of in loondienst gaan werken.
Daarnaast gaat de start van Tozo-3 gepaard met de invoering van een vermogenstoets.
Een deel van de zelfstandigen heeft meer dan € 46.520 aan beschikbare geldmiddelen,
waardoor zij geen recht meer op een Tozo-3 uitkering hebben. Op basis van gegevens
over box-3-vermogen van zelfstandigen is het aannemelijk dat circa 1/3 van de zelfstandigen
meer dan 46.520 aan beschikbare geldmiddelen heeft.
Vraag 64
Hoeveel minder zelfstandigen zullen een beroep doen op de Tozo? Kan hiervan een inschatting
per sector worden gemaakt?
Antwoord 64
Het is nog niet zeker hoeveel zelfstandigen een beroep doen op Tozo-2, de aanvraagtermijn
is immers nog niet afgerond. Er kan daardoor ook niet worden aangegeven hoeveel minder
zelfstandigen naar verwachting een beroep zullen doen op Tozo-3 in vergelijking tot
Tozo-2. Het is ook niet mogelijk een inschatting per sector te maken.
Vraag 65
Klopt het dat de bedragen uitgaven voor levensonderhoud en kapitaalversterking met
grote onzekerheid zijn omgeven? Waardoor komt dat en kan een onder- en bovengrens
voor deze bedragen worden aangegeven?
Antwoord 65
Het uiteindelijk gebruik van de regeling is afhankelijk van vele factoren, waaronder
de ontwikkeling van de coronacrisis. Daarenboven is de Tozo een nieuwe regeling, er
zijn slechts data over het gebruik van de regeling over een tijdspanne van circa een
half jaar. De ramingen zijn daardoor met grote onzekerheid omgeven, zeker ten aanzien
van de aanpassing die wordt doorgevoerd.
De verwachting is dat komende maanden meer zelfstandigen zich aan zullen passen aan
de huidige situatie en hun werkzaamheden weer op kunnen pakken. Het is echter onzeker
voor welk deel van de zelfstandigen dit geldt. Dat hangt ook af van het verdere vervolg
van de coronacrisis. Door invoering van een vermogenstoets, daalt naar verwachting
het beroep op de Tozo. Er zijn echter geen specifieke data over de vermogenspositie
van de Tozo-aanvragers beschikbaar. Er wordt om de financiële consequenties te berekenen
gewerkt met aannames die gebaseerd zijn op grofmazige data. Dit alles maakt de raming
voor Tozo-3 onzeker. Het is niet mogelijk om een onder- en bovengrens aan te geven.
Vraag 66
Kan een onderbouwing worden gegeven van het bedrag van € 3 miljoen, dat voor 2020
wordt uitgetrokken voor het versnellen van de brede schuldenaanpak? Waaraan wordt
dit bedrag precies besteed? Op welke aannames over de mogelijke toename van armoede
als gevolg van de coronacrisis is het beschikbare budget gebaseerd?
Antwoord 66
Het bedrag van € 3 miljoen wordt besteed aan het versnellen van de uitvoering van
maatregelen onder de brede schuldenaanpak. Hiermee worden mensen vroegtijdig, snel
en adequaat geholpen als zij door de coronacrisis in financiële problemen raken. Over
de besteding van de tijdelijke middelen voor 2020 informeert de Staatssecretaris van
SZW uw Kamer op 28 september a.s.
De hoogte van het bedrag is enerzijds gebaseerd op ramingen van betrokken organisaties
die al eerder bij de Staatssecretaris van SZW bekend waren en anderzijds op kosten
die in het verleden voor vergelijkbare maatregelen zijn gemaakt. Ook is in de afweging
betrokken dat tot het einde van het jaar een relatief korte periode resteert om de
middelen te besteden.
Bij de aannames is onder meer rekening gehouden met de verwachtingen die in diverse
rapporten (zoals «Verwachte gevolgen van corona voor werk, scholing en armoede van
SCP en het rapport van de Tijdelijke werkgroep Sociale Impact) zijn uitgesproken over
de verwachte toename van de armoede- en schuldenproblematiek.
Vraag 67
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de versnelling van de brede schuldenaanpak
en de inzet van de extra € 3 miljoen?
Antwoord 67
De Staatssecretaris van SZW informeert uw Kamer op 28 september a.s. over de intensivering
van het armoede- en schuldenbeleid en de inzet van de extra € 3 miljoen.
Vraag 68
Waarop is het bedrag van 8,5 miljoen voor de compensatie van de eigen bijdrage kinderopvangtoeslag
gebaseerd?
Antwoord 68
Aangenomen is dat er circa 8.000 kinderen zijn die gebruik maken van kinderopvang
en die niet onder een gemeentelijke regeling of kinderopvangtoeslag vallen en waarbij
compensatie dus van toepassing is. Voor de hoogte van het te compenseren bedrag is
verondersteld dat het gebruik van deze groep vergelijkbaar is met gebruik van kinderen
wiens ouders wel kinderopvangtoeslag ontvangen. Dit gebruik komt ook overeen met de
gegevens die deze ouders gemeld hebben bij het meldpunt van BOinK. De uiteindelijke
kosten kunnen afwijken van de raming. De precieze kosten hangen samen met de uiteindelijke
grootte van de doelgroep en de wijze waarop de regeling wordt vormgegeven.
Vraag 69
Hoe worden de ouders die geen kinderopvangtoeslag ontvangen in kaart gebracht en geïnformeerd
over de mogelijkheid tot compensatie?
Antwoord 69
Op dit moment wordt de precieze vormgeving en de wijze van uitvoering verder uitgewerkt.
Hierbij zal ook worden bekeken hoe ouders geïnformeerd worden over de compensatie.
Vraag 70
Bestaat er overeenstemming of is er overleg geweest met UWV over de hoogte van het
gereserveerde bedrag van € 7 miljoen voor uitvoeringskosten van de NOW-3 in 2020?
Antwoord vraag 70
Ja, deze reservering is na afstemming met UWV opgenomen.
Vraag 71
Welke projecten of werkzaamheden zijn of worden uitgesteld of anderszins aangepast
i.v.m. de uitvoeringsdruk door NOW?
Antwoord 71
In de Stand van de uitvoering sociale zekerheid van 29 juni 2020 is aangegeven welke
maatregelen bij het UWV zijn genomen om de uitvoeringsdruk te verlagen.
Vraag 72
Hoeveel manuren zijn er in NOW-1 en NOW-2 extra ingezet voor uitvoering NOW? Wat is
de geraamde uitbreiding in manuren voor NOW-3? Op welke wijze wordt voorzien in de
benodigde extra mensen?
Antwoord 72
UWV zet voor de NOW 1 en 2 in 2020 naar verwachting circa 320 fte (op jaarbasis) in.
Voor de uitvoering van NOW 3 door UWV is in de vierde incidentele suppletoire begroting
een reservering getroffen. UWV zal hiervoor nog een kostenraming (inclusief benodigde
capaciteitsinzet) opstellen op basis waarvan middelen zullen worden toegekend. De
opschaling voor de uitvoering van NOW gebeurt overwegend met flexibele krachten (tijdelijke
medewerkers en uitzendkrachten).
Vraag 73
Is de tijdelijke intensivering van de dienstverlening op het gebied van arbeidsbemiddeling
in Caribisch Nederland, qua duur en financieel en naar verhouding vergelijkbaar met
de intensivering in Nederland?
Antwoord 73
Net als in het Europees deel van Nederland wordt ingezet op tijdelijke intensivering
van de dienstverlening op het gebied van arbeidsbemiddeling. De invulling ervan, ook
budgettair, wordt afgestemd op de situatie in Caribisch Nederland. Zowel de sociaaleconomische
context als de infrastructuur is in Caribisch Nederland wezenlijk anders, wat om een
aanpak op maat vraagt. Er is gekozen voor een doorlooptijd van de maatregelen die
gelijk op loopt met Europees Nederland, namelijk tot en met 2022. De maatregel wordt
nader uitgewerkt in een door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
– mede namens de andere bewindslieden – te verzenden kamerbrief waarin, aanvullend
op de brief van 28 augustus jl., het brede steunpakket voor Caribisch Nederland nader
wordt uiteengezet.
Vraag 74
Wat zijn adviezen van VNG, gemeenten en arbeidsmarktregio’s terzake de invulling van
het ondersteuningspakket
Antwoord 74
Zoals aangegeven in de brief van 28 augustus jl., zijn de sociale partners, UWV, VNG
en gemeenten als ook het beroepsonderwijs (MBO Raad en SBB) vanaf een vroeg stadium
betrokken bij de ontwikkeling van het steun- en herstelpakket. Uitkomst is een steun-
en herstelpakket dat brede steun heeft. Deze betrokkenheid en intensieve samenwerking
worden ook in de komende periode bij de verdere ontwikkeling en implementatie gecontinueerd.
Vraag 75
Hoeveel van de € 1,4 miljard gaat feitelijk naar de gemeenten om hen in staat te stellen
deze mensen weer zo snel mogelijk aan het werk te helpen?
Antwoord 75
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 76
In welke sectoren in het Caraïbisch gebied is er werk voor mensen die door corona
werkloos zijn of dreigen te worden?
Antwoord 76
Veel vacatures in Caribisch Nederland, ook voor laaggeschoolde arbeid, moeten van
oudsher noodzakelijkerwijs door mensen van buiten de eilanden worden vervuld. Nu er
als gevolg van de coronacrisis in een aantal sectoren (aanzienlijk) minder werk is,
ligt een daling van het aantal tewerkstellingsvergunningen voor de hand. Tegelijkertijd
liggen er kansen voor het lokaal arbeidsaanbod, want er is nog steeds werk. Een nauwkeurig
beeld per sector is niet te geven – met dien verstande dat bij sectoren als dienstverlening,
bewaking en detailhandel gericht op de lokale markt de werkgelegenheid nog behoorlijk
lijkt te zijn –, maar het belang van het naar (ander) werk begeleiden van werknemers
die als gevolg van de crisis hun baan verliezen of verloren hebben, is evident. Daarom
stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor de tijdelijke intensivering van
de dienstverlening op het gebied van arbeidsbemiddeling in Caribisch Nederland. Deze
geïntensiveerde dienstverlening beoogt er tevens toe bij te dragen dat gewezen werknemers
arbeidsvaardigheden behouden, zodat zij inzetbaar blijven.
Vraag 77
Waar zijn de aangekondigde extra middelen voor o.a. scholing ter grootte van ruim
een miljard euro terug te vinden op de begroting?
Antwoord 77
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 78
Waar kunnen burgers en bedrijven die een beroep willen doen op de aangekondigde scholingsmiddelen
zich melden?
Antwoord 78
Burgers en bedrijven kunnen via de website www.hoewerktnederland.nl terecht in de catalogi van opleiders die gebruik kunnen maken van de subsidieregeling
NL leert door, en die kosteloos (online) scholing aanbieden. Zij kunnen zich digitaal
aanmelden om de scholing te volgen. Via een communicatiecampagne worden mensen geattendeerd
op deze mogelijkheid en wordt de website onder de aandacht gebracht.
Vraag 79
Welke voorwaarden gaan gelden voor een beroep op de aangekondigde scholingsmiddelen?
Antwoord 79
Begin september is de subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing gepubliceerd.
De verwachting is dat vanaf deze winter tussen de 50.000 en 80.000 kosteloze scholingstrajecten
beschikbaar worden gesteld voor iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt.
De verdere voorwaarden van de regeling zijn te vinden op: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2020–46170.html.
Vanaf 2021 zijn er ook extra middelen vrijgekomen voor scholing en ontwikkeling. Uw
Kamer wordt hierover nader geïnformeerd met een brief.
Vraag 80
Wie bepaalt de voorwaarden voor de inzet van de aangekondigde scholingsmiddelen?
Antwoord 80
Zie eerder antwoord op vraag 79.
Vraag 81
Voor de begeleiding naar werk wordt € 650 miljoen uitgetrokken. Hoe en door wie worden
de middelen precies verdeeld? Hoeveel geld gaat er naar het gemeentelijke participatiebudget?
Antwoord 81
Zie het antwoord op vraag 10.
Vraag 82
In hoeverre wordt bij de extra ondersteuning van zelfstandigen gekeken naar begeleiding
naar andere sectoren en dan met name de zorg, het onderwijs en de politie?
Antwoord 82
Het derde steunpakket omvat grotendeels generieke maatregelen bedoeld om werkzoekenden,
waaronder zelfstandigen die zich heroriënteren op andere of aanvullende activiteiten,
snel en duurzaam naar werk te begeleiden. Deze maatregelen zijn niet gericht op specifieke
sectoren, in plaats daarvan is individuele begeleiding en maatwerk leidend. Bij de
begeleiding naar nieuw werk, al dan niet in loondienst, wordt nadrukkelijk gekeken
naar sectoren waar momenteel kansen liggen, waardoor sectoren als de zorg en het onderwijs
vaak in beeld zullen komen. Er is echter geen sprake van sectorspecifieke maatregelen
in het steunpakket wat betreft begeleiding naar werk.
Vraag 83
In hoeverre wordt bij de extra ondersteuning van jongeren gekeken naar begeleiding
naar andere sectoren en dan met name de zorg, het onderwijs en de politie?
Antwoord 83
Het derde steunpakket omvat grotendeels generieke maatregelen bedoeld om werkzoekenden
snel en duurzaam naar werk te begeleiden. Deze maatregelen zijn niet gericht op specifieke
sectoren, in plaats daarvan is individuele begeleiding en maatwerk leidend. Dit geldt
ook voor de maatregelen gericht op jongeren.
Bij de begeleiding naar nieuw werk wordt nadrukkelijk gekeken naar sectoren waar momenteel
kansen liggen, waardoor sectoren als de zorg, politie en het onderwijs vaak in beeld
zullen komen. Er is echter geen sprake van sectorspecifieke maatregelen in het steunpakket
wat betreft begeleiding naar werk voor jongeren.
Vraag 84
Wat wordt bedoeld met «een ontschot budget» voor gemeenten en UWV?
Antwoord 84
Om de effectiviteit van het ondersteuningspakket voor van Werk(loosheid) naar werk
zo groot mogelijk te maken kiezen we voor de crisisdienstverlening voor een ontschot
budget dat verdeeld wordt over de regio’s. Gemeenten, uitvoeringsorganisaties, sociale
partners en scholen wordt hiermee de ruimte geboden om mensen aan het werk te houden
(van werk naar werk) of zo snel mogelijk weer aan (ander) werk te helpen (van uitkering
naar werk). Deze dienstverlening aan mensen richt zich op de afstand tot nieuw werk
waar bij de arbeidsmarktpositie leidend is. Zo kan iemand met een bijstandsuitkering
het aanbod van UWV benutten en iemand met een WW-uitkering het gemeentelijk instrumentarium,
als dat beter blijkt te passen. Met dit budget kan dienstverlening ingezet worden
die regulier niet beschikbaar is voor betreffende werkzoekenden.
Vraag 85
Welke maatregelen worden genomen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden?
Antwoord 85
Er is geld voorzien voor elke arbeidsmarktregio voor coördinatie van een eigen regionale
aanpak jeugdwerkloosheid. Ze kunnen daarbij gebruik maken van verschillende budgetten
uit het 3e steunpakket.
Zo is de crisisdienstverlening ook bedoeld om kwetsbare met werkloosheid bedreigde
jongeren en jongeren die werkloos worden vlot weer aan het werk te krijgen, idealiter
van werk naar werk of met een kortdurend verblijf in de uitkering.
Jongeren die al werkloos zijn en als gevolg van beperkt opgebouwde WW-rechten zijn
ingestroomd in de bijstand, kunnen weer aan het werk geholpen worden met de extra
middelen voor gemeentelijke dienstverlening aan bijstandsgerechtigden. Deze middelen
kunnen ook aangewend worden voor ondersteuning van kwetsbare jongeren die geen recht
op een bijstandsuitkering hebben.
Aanvullend worden specifieke maatregelen genomen om te voorkomen dat kwetsbare schoolverlaters
werkloos worden en blijven. Het betreft drie maatregelen, die in elkaars verlengde
liggen en tezamen een integrale aanpak vormen voor een vloeiende overgang van school
naar werk. Ten eerste krijgen onderwijsinstellingen extra financiering om laatstejaars
leerlingen te begeleiden om verder door te leren dan wel de overgang naar werk te
maken in vroege afstemming met de gemeente. Ten tweede krijgen gemeenten extra middelen
om kwetsbare schoolverlaters te begeleiden naar werk, zo mogelijk in combinatie met
bij-/omscholing ter verbetering van hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Hierbij
kunnen gemeenten ook gebruik maken van de circa € 60 miljoen die in 2021 is voorzien
voor praktijkleren in het mbo, waarbij werken gecombineerd wordt met het doen van
een deel van een mbo-opleiding. Ten derde ontvangen gemeenten aanvullende middelen
om samen met scholen invulling te geven aan nazorg, zodat kwetsbare schoolverlaters
zonder baan naar de juiste instantie doorverwezen kunnen worden voor ondersteuning
terug naar school of werk. Dit geld is niet alleen bedoeld voor nazorg voor jongeren
die komend schooljaar uitstromen, maar ook om daar waar nodig ondersteuning te bieden
aan kwetsbare jongeren die afgelopen schooljaar zijn uitgestroomd.
Vraag 86
Wat zijn de kosten om jongeren t/m 27 die drie maanden of langer in de bijstand zitten
het recht op scholing of werk (een leerwerkaanbod) te geven?
Antwoord 86
Het is moeilijk om in te schatten wat een recht op scholing en werk precies betekent.
Dit zou nader moeten worden uitgewerkt. Ook moet worden bezien in hoeverre het juridisch
mogelijk is om deze specifieke groep dit recht te geven. De uiteindelijk kosten hangen
af van deze verdere uitwerking.
Vraag 87
Hoe groot is het tekort aan leerwerkplekken (BBL) voor studenten? In welke sectoren
zijn deze tekorten en hoe groot zijn deze?
Antwoord 87
De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB) voert in opdracht
van het kabinet het actieplan Stages en leerbanen uit. SBB heeft hiervoor heeft 2x
€ 4 mln (voor 2020 en 2021) extra gekregen. Doel van het actieplan is te zorgen voor
voldoende stages en bbl-leerbanen voor de ruim 500.000 mbo-studenten, aankomende mbo-studenten
en werkenden en werkzoekenden die via het mbo worden opgeleid. Per 27 augustus bedroeg
het tekort bijna 21.000 stages en bbl-leerbanen. Per marktsegment zien we de grootste
tekorten in orde en veiligheid (2.474 stages en 205 bbl-leerbanen), welzijn (1.921
stages en 81 bbl-leerbanen), ict (1.667 stages en 19 bbl-leerbanen) en zorg (1.389
stages en 147 bbl-leerbanen). De minste tekorten tonen gespecialiseerde aanneming
(15 bbl-leerbanen), afbouw en onderhoud (15 bbl-leerbanen), creatief vakmanschap (40
stages) en carrosserie (42 bbl-leerbanen). Voor infra zijn geen tekorten gemeld. Vooralsnog
weet SBB in samenwerking met scholen en werkgevers te voorzien in concrete oplossingen
daar waar er tekorten zijn. De Minister van OCW zal voor het AO over Corona en stages
van 7 oktober a.s. op verzoek van uw Kamer een voortgangsbrief over het actieplan
stages en leerbanen doen toekomen.
Vraag 88
Is onderdeel van het ondersteuningspakket ook het uitbreiden van BBL-trajecten? Zo
ja, per wanneer en hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?
Antwoord 88
Ja. Met het 3e steunpakket wordt voorzien in middelen voor extra instroom in de BBL. Doorleren in
een diplomagerichte opleiding in het mbo via de beroeps opleidende leerweg (BOL) of
de BBL is onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid. Hiervoor is € 263 miljoen gereserveerd
voor toevoeging aan de begroting van OCW verspreid over de jaren 2021 t/m 2024. Het
gaat om middelen voor mbo-instellingen (via de lumpsum), werkgevers voor het realiseren
van een bbl-leerbaan (via de subsidieregeling praktijkleren) en studiefinanciering.
Daarnaast is in het 3e steunpakket voorzien in € 63 miljoen in 2021 voor bij- en omscholing via praktijkleren
in het mbo, waarbij werken wordt gecombineerd met het doen van een deel van een mbo-opleiding. Dit in aanvulling op de mogelijkheid om via de BBL een volledig
mbo-diploma te behalen.
Vraag 89
Is de subsidieregeling praktijkleren ook onderdeel van het ondersteuningspakket?
Antwoord 89
Ja, zie het antwoord op vraag 88.
Vraag 90
Is er ook sprake van een (mogelijkheid tot) loonondersteuning bij regelingen als praktijkleren
en/of BBL-trajecten voor de situatie dat een deelnemer niet volledig inzetbaar is
aan het begin van het traject
Antwoord 90
Via de subsidieregeling praktijkleren van OCW kan een werkgever een vergoeding krijgen
voor het realiseren van een bbl-leerbaan, waarmee iemand een volledige mbo-opleiding
kan doen resulterend in een diploma (maximaal 2.700 euro per persoon op jaarbasis).
Via de subsidieregeling SLIM van SZW kan een werkgever ook een vergoeding krijgen
voor het realiseren van een leerbaan waar iemand een deel van een mbo-opleiding kan
doen leidend tot een certificaat of praktijkverklaring (eveneens maximaal 2.700 per
persoon op jaarbasis). De subsidie voor de werkgever is bedoeld als bijdrage in de
kosten die de werkgever maakt, waaronder kosten voor productiviteitsverlies omdat
iemand nog niet volledig inzetbaar is.
Vraag 91
Hoeveel BBL-plekken zijn er op dit moment, hoeveel zijn er (naar verwachting) nodig
en in welke sectoren?
Antwoord 91
Aan het begin van vorig studiejaar waren er 129.000 bbl-studenten. In het lopende
studiejaar worden er volgens de referentieraming 137.000 verwacht. Deze raming is
echter opgesteld voor de uitbraak van COVID-19. De eerste cijfers over het aantal
studenten in het huidige studiejaar komen, vanwege de urgentie om snel inzicht te
hebben, 3 maanden eerder beschikbaar, namelijk in november en worden dan door de Minister
van OCW aan de Tweede Kamer gemeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier