Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Wörsdörfer en Yesilgöz-Zegerius over het bericht ‘Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren’
Vragen van de leden Wörsdörfer en Yesilgöz-Zegerius (beiden VVD) aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid over het bericht «Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren» (ingezonden 10 juni 2020).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister van Justitie, (ontvangen 28 augustus 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare
jongeren»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat Hardi N. tijdens zijn werkzaamheden in drie verschillende jeugdinstellingen
al was veroordeeld voor een terroristisch misdrijf? Zo ja, waarom kon Hardi N. onder
een valse identiteit aan het werk gaan met kwetsbare kinderen in drie verschillende
jeugdinstellingen?
Antwoord 2
Het bericht dat Hardi N. is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf is correct.
In 2018 heeft Hardi N. gedurende twee zomermaanden bij drie instellingen gewerkt.
Dat deed hij door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven
stond bij het uitzendbureau. Voor een flexibele inzet van personeel werken veel jeugdhulpinstellingen
met uitzendkrachten. De jeugdhulpinstelling en/of het uitzendbureau moet toezien op
de kwaliteit en integriteit van uitzendkrachten en personeelsleden in tijdelijke of
vaste dienst. Artikel 4.1.6 van de Jeugdwet bepaalt dat de jeugdhulpaanbieder in het
bezit moet zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die in hun
opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen
met jeugdigen of hun ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Het
doel van de verplichte VOG-screening is dat kwetsbare jongeren en ouders worden beschermd
tegen het herhaald plegen van crimineel of grensoverschrijdend gedrag door begeleiders
of hulpverleners. Bij een aanvraag voor een VOG wordt onderzoek gedaan naar het justitiële
verleden van de aanvrager. Daarbij wordt gekeken of er voor de functie relevante justitiële
antecedenten staan geregistreerd.
In het reguliere VOG-proces heeft de werkgever of het uitzendbureau altijd een rol;
deze moet vooraf aangeven voor welk doel de sollicitant bij Justis een VOG moet aanvragen en achteraf het VOG-document controleren op echtheid en inhoud. Het is aan de werkgever dan wel
het uitzendbureau om te controleren of de naam van de aanvrager op de VOG vermeld
staat, of de VOG voldoende actueel is en of de VOG is aangevraagd voor de functie
waarop de betrokkene solliciteert. Daarnaast heeft het VOG-document een aantal echtheidskenmerken
(o.a. een watermerk en een hologram), die het uitzendbureau of de werkgever moet controleren.
Deze kenmerken zijn terug te vinden op de website van Justis.
De werkgever en het uitzendbureau dienen de echtheid van het VOG-document te controleren
en de identiteit voor de eerste dienst van de nieuwe medewerker of uitzendkracht vast
te stellen. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of
bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Vraag 3
Bent u van mening dat binnen jeugdzorginstellingen voldoende zicht is op mogelijk
extremisme van zorgverleners, dan wel cliënten? Kunt u uiteenzetten hoeveel keer een
extremistische achtergrond bij zorgverleners is geconstateerd? Zo ja, welke stappen
zijn naar aanleiding van deze constatering genomen? Zo nee, hoe bent u van plan deze
informatie wel te verkrijgen?
Antwoord 3
De afgelopen jaren heeft het Rijk geïnvesteerd om het sociaal domein (jeugd, onderwijs,
zorg en welzijn) als volwaardig partner onderdeel te laten uitmaken van de lokale
integrale aanpak gericht op het tegengaan van radicalisering en (gewelddadig) extremisme.
De rijksoverheid heeft een landelijk ondersteuningsaanbod beschikbaar gesteld om de
handelingsvaardigheid te versterken van ketenpartners en professionals, met een specifieke
focus op samenwerking met het jeugd- en onderwijsdomein. Sinds februari 2018 ondersteunt
Platform Jeugd preventie Extremisme en Polarisatie (JEP) professionals en vrijwilligers
in het jeugddomein. Het JEP organiseert bijeenkomsten over thema’s als wat te doen
bij vermoedens van radicalisering, informatie delen, en verbinding maken met jongeren
met extreme idealen. Het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) biedt daarnaast professionals
informatie en advies voor casussen waar mogelijke radicalisering of extremisme speelt.
Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt professionals trainingen
aan voor het herkennen van signalen van radicalisering, onder andere specifiek gericht
op het jeugddomein.
Gegeven de hierboven beschreven acties, die gericht zijn op het equiperen van professionals
om signalen van radicalisering en extremistische uitingen te herkennen als die zich
voordoen en via de daarvoor bedoelde (lokale) structuren te melden, zien wij geen
aanleiding voor aanvullende acties. Het aantal (lokale) meldingen van signalen van
radicalisering en extremistische uitingen die specifiek raken aan zorgverleners wordt
niet bijgehouden. De (lokale) persoonsgerichte aanpak kan worden ingezet wanneer er
sprake is van radicalisering en extremistische uitingen. Wanneer er sprake is van
extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie
onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de valse Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van Hardi N. na het
bekend worden van zijn extremistische overtuigingen direct ingetrokken moest worden?
Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom het mogelijk was voor Hardi N. om bij verschillende
jeugdinstellingen aan het werk te gaan terwijl zijn extremistische overtuigingen bij
andere jeugdinstellingen al bekend waren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Hardi N. beschikte niet over een VOG. Hij kon aan het werk gaan door gebruik te maken
van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau.
Vraag 5
Waarom wordt informatie over de extremistische achtergrond van zorgverleners niet
gedeeld met de politie en tussen de verschillende jeugdinstellingen en uitzendbureaus?
Bent u bereid om op zeer korte termijn dergelijke informatie-uitwisselingen mogelijk
en verplicht te maken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Als daar aanleiding toe is kunnen partijen die betrokken zijn bij de lokale persoonsgerichte
aanpak op basis van een convenant informatie delen over personen waarvan signalen
van radicalisering bekend zijn. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer
er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In multidisciplinaire
casusoverleggen maken de overlegdeelnemers een inschatting van de risico’s. Daar worden
handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners
afgestemd en ingezet. Vanuit het lokale casusoverleg kunnen jeugdinstellingen en uitzendbureaus
geïnformeerd worden. Professionals in de jeugdzorg zijn getraind in herkennen van
signalen van radicalisering en kunnen dit bijvoorbeeld via politie of gemeente melden.
Vraag 6
In hoeverre hebben de kwetsbare kinderen en jongeren extra begeleiding gekregen om
te voorkomen dat zij radicaliseren?
Antwoord 6
De betrokken instellingen hebben mij laten weten dat Hardi N. geen diensten heeft
gedraaid waarin hij alleen met jongeren was. Hierdoor is er geen ruimte geweest om,
mocht betrokkene dat van plan zijn geweest, jongeren te radicaliseren. Er is daarom
voor de instellingen geen aanleiding geweest om de jongeren extra begeleiding te geven.
Vraag 7
Kunt u uiteenzetten waarom onduidelijkheid kan bestaan over de verantwoordelijkheid
voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener? Deelt u de mening dat
bij uitzendkrachten voorafgaand aan hun werkzaamheden in jeugdinstellingen hun identiteit
gecontroleerd dient te worden? Zo ja, waarom is de identiteit van Hardi N. bij drie
jeugdinstellingen niet gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Er bestaat geen onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor het controleren
van de identiteit van een zorgverlener. Het voorleggen van een actuele VOG is verplicht
voor professionals die in de jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering werken.
Werkgevers moeten de echtheid, geldigheid, het doel waarvoor de VOG werd aangevraagd
en afgiftedatum van de VOG controleren. Werkgevers hebben daarnaast de plicht om te
controleren dat werknemers inderdaad zijn wie ze zijn. Dat betekent dat zij toekomstige
werknemers moeten vragen om een paspoort of ID-kaart en ook die moeten checken op
echtheid en handtekening. Op deze wijze kunnen werkgevers achterhalen of iemand wel
is wie hij zegt dat hij is. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het
uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Vraag 8
Hoeveel zorgverleners hebben gewerkt of werken binnen jeugdinstellingen zonder een
VOG of onder een valse identiteit? In hoeverre is u bekend of dit gaat om zorgverleners
met een extremistische, zeden of geweldsachtergrond? Zo nee, waarom heeft u geen zicht
op dergelijke data? Bent u bereid deze data op orde te krijgen en de Kamer hierover
te informeren?
Antwoord 8
In hun reguliere toezicht op de jeugdhulp vraagt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) regelmatig hoe de bestuurder zich ervan vergewist dat de VOG origineel is. Dat
toezicht heeft de IGJ vorig jaar geïntensiveerd toen bleek dat er valse VOG’s in omloop
waren. De IGJ treft aan dat werkgevers soms beschikken over originelen en soms over
kopieën. Dat laatste is altijd het geval bij uitzendkrachten. Het origineel ligt dan
bij het uitzendbureau. Dat laat onverlet dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
de verificatie en niet blindelings mag vertrouwen op het uitzendbureau. Zoals eerder
gezegd is het de taak van de werkgever om die op echtheid te controleren aan de hand
van de verschillende echtheidskenmerken. De IGJ heeft tijdens toezichtbezoeken tot
dusver geen onrechtmatigheden aangetroffen.
Vanwege de vorig jaar gebleken problemen met valse VOG’s in de jeugdhulp loopt op
dit moment een groot strafrechtelijk onderzoek naar valse VOG’s, het onder valse voorwendselen
in de zorg werken en de rol van uitzendbureaus. Deelnemende partijen zijn OM, FIOD,
ISZW en IGJ. Deze casus is toegevoegd aan het onderzoek. De resultaten uit het onderzoek,
gezamenlijk met de resultaten uit het onderzoek van het WODC naar de beleidsregels
van de VOG,3 zullen handvatten bieden voor het vormgeven van toekomstig screeningsbeleid in de
jeugdhulp.
Vraag 9
Deelt u de mening dat het afgeven of eisen van een VOG niet voldoende is om personen
met kwade bedoelingen te weren uit jeugdinstellingen? Zo ja, heeft u naar aanleiding
van dit bericht contact opgenomen met de verschillende jeugdinstellingen om te voorkomen
dat zorgverleners zonder VOG of een valse VOG werkzaamheden uitvoeren bij jeugdinstellingen?
Zo nee, bent u bereid om het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdinstellingen
uit te breiden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover spoedig informeren? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 9
De VOG is het sluitstuk van een breder integriteitsbeleid in de jeugdhulpverlening.
Zoals in het antwoord op vraag 8 staat vindt momenteel een groot strafrechtelijk onderzoek
plaats. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek gaan wij bezien of het huidige
screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdhulpinstellingen verbetering behoeft
en zo ja, op welke wijze dat kan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.