Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over contouren verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen (Kamerstuk 29628-945)
29 628 Politie
Nr. 961 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld op 17 juni 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 23 april 2020
inzake «Contouren verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen»
(Kamerstuk 29 628, nr. 945).
Bij brief van 15 juni 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid deze beantwoord.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de contouren van het nieuwe stelsel
beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen en hebben hierover enkele vragen
en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief «Contouren verbeterd
stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen». Zij hebben nog de
volgende vragen en (slot)opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van uw brief over de contouren van
een verbeterd stelsel voor de afhandeling van beroepsziekten, beroepsincidenten en
dienstongevallen. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief betreffende
de contouren verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen.
Zij maken zich zorgen over de problemen die door de Nationale ombudsman aan de kaak
zijn gesteld in zijn brief aan u van 9 maart 2020 aangaande (ex)politiemensen met
PTSS.1 De aan het woord zijnde leden constateren dat de u de eerste stappen gezet heeft
om deze problemen te adresseren en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
brief waarin de contouren voor een verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten
en dienstongevallen worden geschetst. Zij lezen deze contouren vooral als voornemens
om het huidige stelsel te verbeteren. Naar de mening van deze leden is het noodzakelijk
dat in dit stelsel de menselijke maat beter gaat doorklinken. Op papier lijkt het
voorgenomen nieuwe stelsel daaraan te kunnen gaan voldoen. Echter, zo menen de aan
het woord zijnde leden, zal het van de uitvoering in de praktijk gaan afhangen of
de goede voornemens die verwoord zijn in de contouren ook gaan leiden tot een daadwerkelijk
voor de medewerkers beter stelsel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
van de brief «Contouren verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en bedrijfsongevallen».
Of het nou gaat om de wijkagent, recherche of de mobiele eenheid: politiemedewerkers
doen dagelijks ontzettend belangrijk om de veiligheid van alle Nederlanders te borgen.
Dat werk is niet alleen bijzonder en belangrijk, het is ook zwaar, bijvoorbeeld wanneer
men wordt geconfronteerd met hevige agressie en/of geweld. Het is daarom noodzakelijk
dat de overheid als werkgever er ook voor agenten en hun omgeving is wanneer zij door
hun werk beschadigd worden. Voornoemde leden staan pal voor deze verantwoordelijkheid.
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
1. Inleiding
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid voor de vragen
en opmerkingen.
In reactie op de door uw Kamer schriftelijk gestelde vragen ga ik nader in op de contouren
voor de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen
voor politiemedewerkers. Net als uw Kamer vinden de korpschef en ik het van groot
belang dat de medewerker die bij de uitoefening van zijn of haar beroep letsel heeft
opgelopen, direct de zorg, aandacht en ondersteuning krijgt die nodig is om zich te
kunnen richten op herstel en re-integratie. Om hier optimaal uiting aan te geven,
moet het stelsel vernieuwd worden. Uitgangspunten zijn: het stelsel moet eenvoudiger,
met minder druk op de medewerker, met tempo in de afhandeling en met re-integratie
bij de politie. Op basis van deze uitgangspunten en de evaluatie van het stelsel zijn
contouren opgesteld. Deze contouren vormen de kaders aan de hand waarvan een vernieuwd
stelsel zal worden uitgewerkt in concrete voorstellen en regelgeving. Op deze uitwerking
kan ik niet vooruitlopen nu de korpschef en ik daarover in gesprek ben met de vakorganisaties
en de Centrale Ondernemingsraad (COR). Het streven is om de contouren aan het einde
van dit jaar uitgewerkt te hebben waarna verankering in de regelgeving volgt. Uw Kamer
informeer ik in het najaar via het halfjaarbericht over de voortgang.
Ik ga in de beantwoording ook in op uw vragen met betrekking tot vroegsignalering,
preventie, zorg, ondersteuning en re-integratie. Het stelsel (van aanspraken) en de
voorliggende contouren moeten worden bezien in de brede context van reeds ontplooide
activiteiten en lopende trajecten op het gebied van preventie, zorg, ondersteuning
en re-integratie, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, zoals de activiteiten
in het kader van het plan van aanpak verzuim2 en de inspanningen op het gebied van re-integratie3, waaronder door het programma bijzondere zorg4. De contouren (en derhalve de Kamerbrief) hebben geen betrekking op deze inspanningen,
activiteiten en trajecten. Deze zijn uiteraard niet minder belangrijk, maar hier wordt
aandacht aan besteed buiten de context van de uitwerking van de contouren. Van groot
belang is, en daar is ook aandacht voor, dat de ontwikkelingen in die context en de
uit te werken contouren van het stelsel van aanspraken op elkaar aansluiten.
Bij de beantwoording heb ik er omwille van de duidelijkheid voor gekozen om de vragen
die zijn gesteld en met elkaar samenhangen, gezamenlijk te beantwoorden. Voorts heb
ik ervoor gekozen de beantwoording op te bouwen langs de lijnen van de brief «Contouren
verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen» (Kamerstuk
29 628, nr. 945).
2. (Bijzondere) Zorgplicht
De leden van de VVD-fractie vragen of u kunt toelichten welke extra voorzieningen
het hier betreft, constaterende dat binnen de contouren van het nieuwe stelsel het
voornemen bestaat om een aantal extra voorzieningen nader te onderzoeken voor medewerkers
die onder de bijzondere zorgplicht vallen?
De leden van de PVV-fractie vragen: Op pagina 2 van de brief schrijft u: «Voor medewerkers
die onder deze bijzondere zorgplicht vallen, is het voornemen om een aantal extra
voorzieningen nader te onderzoeken en in het nieuwe stelsel beschikbaar te stellen.»
Waarom is er geen concreet voorstel geformuleerd in de brief, maar is het beperkt
tot een «voornemen»? Is een «voornemen» niet veel te vrijblijvend? Zo nee, wanneer
wordt het onderzoeksresultaat verwacht? Indien geen termijn kan worden gegeven, deelt
u dan de mening dat het voor de betreffende medewerkers veel te lang duurt voordat
hun werkgever aan de wettelijke zorgplicht voldoet? Zo ja, gaat dit dan leiden tot
een aanvullende schadevergoeding voor de betreffende medewerkers?
De aan het woord zijnde leden van de CDA-fractie vragen wat het programma «bijzondere
zorg» inhoudt. Is dit programma in het verleden niet te vaak gebruikt als «pleister»
op de wonde, zonder dat de werkelijke oorzaak van de problematiek, namelijk tekortschietende
regelgeving en een te kille, zakelijke benadering vanuit de centrale dienst HRM, aangepakt
werd? In hoeverre zal daar de komende tijd, met uw voornemens, verandering in komen?
Voornoemde leden vragen wanneer een medewerker onder de bijzondere zorgplicht valt,
maar ook wanneer iemand daar niet onder zou vallen. Kunt u hierbij betrekken wat het
Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) hierover bepaalt?
De aan het woord zijnde leden vragen of u bereid bent concreter te beschrijven wat
bedoeld wordt met het «nader onderzoeken» van een aantal extra voorzieningen voor
medewerkers die vallen onder de bijzondere zorg. Waar zou dit nadere onderzoek inhoudelijk
op kunnen zien, op welke termijn wordt dit uitgevoerd en heeft de praktijk tot nog
toe al niet voldoende inzichten opgeleverd om zonder dit onderzoek al snel adequate
stappen te kunnen zetten?
De aan het woord zijnde leden vragen of u bij het inrichten van het loket voor beroepsziekten,
beroepsincidenten en dienstongevallen specifiek aandacht wilt besteden aan politiemensen
die soms al jaren uit dienst zijn maar nog steeds – bijvoorbeeld voor financiële vergoedingen
– contact moeten onderhouden met de politie. Op welke wijze zult u het bestaan van
dit loket bekend maken aan deze ex-medewerkers? Wilt u hierbij ook aandacht besteden
aan politiemensen die inmiddels buiten Nederland woonachtig zijn?
Aanvullend op de algemene zorgplicht die de werkgever heeft voor haar medewerkers
heeft de politie, om optimaal uiting te geven aan het bijzondere karakter van het
politiewerk, al eerder besloten om bijzondere zorg voor ambtenaren van politie te
borgen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). In het nieuwe artikel 55cc
Barp zal worden geregeld wie onder de doelgroep van de bijzondere zorgplicht valt.
Iedere (oud-)medewerker met een erkende beroepsziekte en/of dienstongeval kan vanaf
de inwerkingtreding van de wijziging van het Barp aanspraak maken op bijzondere zorg.
De bijzondere zorg zal ook beschikbaar zijn voor zijn/haar partner en eerstegraads
bloedverwanten.
Daarnaast heeft de korpschef, indien de omstandigheden dit vereisen, de mogelijkheid
om de bijzondere zorgplicht ook van toepassing te verklaren op een medewerker die
niet in deze specifieke doelgroep is opgenomen. Aansluitend op de voorzieningen vanuit
de bijzondere zorgplicht worden in het kader van het nieuwe stelsel beroepsziekten,
beroepsincidenten en dienstongevallen een aantal extra voorzieningen aangeboden. Het
onderzoek welke concrete voorzieningen passend zijn, maakt onderdeel van de uitwerking
van de contouren met de vakorganisaties en de COR. Er is geen sprake van een afzonderlijk
onderzoeksrapport in dit kader.
Vooruitlopend op de inbedding van de bijzondere zorgplicht in het Barp startte het
korps in 2019 met een programma Bijzondere Zorg. Het doel van dit programma is optimaal
uiting te geven aan waardering, zorg en erkenning voor de verdiensten van medewerkers
en het bijzondere karakter van het politiewerk. Het richt zich mede op partners van
medewerkers van de politieorganisatie en beantwoordt hulpvragen en verschaft informatie
over aandoeningen die gerelateerd zijn aan de politietaak, zoals beroepsziekten en
de gevolgen van dienstongevallen. Het programma zet tevens in op passende re-integratie,
creatief herplaatsen en de zogenoemde buddyconstructie.
Binnen het programma Bijzondere Zorg richt een specifiek deelproject zich op oud-
politiemedewerkers. Gelet op de bijzondere zorgplicht zal voor deze oud-medewerkers
een centraal punt ingericht worden. Dit betreft een loket voor oud-medewerkers en
een webpagina. Bij dit centrale punt kan de oud-medewerker, maar ook het thuisfront,
onder andere terecht voor informatie over de zorg die zij kunnen ontvangen, begeleiding
bij aanvragen voor de erkenning van de dienstgerelateerde aandoening als beroepsziekte,
ondersteuning bij vergoeding van de medische kosten, aanvragen van een uitkering op
basis van de sociale zekerheidswetgeving, dan wel het geldend maken van rechtspositionele
aanspraken van de dienstgerelateerde aandoening en voor advies over revalidatie en
re-integratie.
Er kunnen vele jaren liggen tussen het moment dat het incident(en) zich voordoet en
de klachten ontstaan. Veel oud-medewerkers waarbij na jaren sprake blijkt te zijn
van een beroepsziekte en of dienstongeval zijn daardoor onbekend bij het korps. Zodra
het loket operationeel is, wordt dit breed gecommuniceerd, zowel intern als via externe
partners. Met deze brede communicatie proberen we hen (waaronder politiemensen die
inmiddels buiten Nederland wonen) te bereiken. Zij kunnen zich dan aanmelden.
3. Vereenvoudiging
De leden van de VVD-fractie lezen dat de zorgplicht voor de werkgever geldt voor alle
medewerkers die een beroepsziekte hebben opgelopen of een dienstongeval hebben gehad.
Kunt u, overwegende dat medewerkers veel problemen kunnen ervaren en al extra voorzieningen
nodig kunnen hebben voordat een beroepsziekte officieel is vastgesteld, toelichten
wanneer medewerkers met klachten een beroep kunnen doen op de zorgplicht van hun werkgever?
Kan dit bijvoorbeeld pas nadat een diagnose is gesteld of kan dit al zodra de medewerker
klachten ervaart?
De leden hebben in uw brief gelezen dat wordt bezien hoe informatie kan worden verkregen
van de medewerker op een manier die minder belastend is voor de medewerker. Overwegende
dat uit de door de Nationale ombudsman gegeven signalen blijkt dat medewerkers steeds
dezelfde stukken moesten aanleveren en dat indiening van stukken omslachtig bleek,
vragen voornoemde leden of u kunt toelichten hoe de maatregelen uit het vernieuwde
stelsel er concreet aan gaan bijdragen dat eerdergenoemde knelpunten geen onderdeel
meer zullen zijn van de indiening en de behandeling van documenten van werknemers.5
De leden van de PVV-fractie lezen op pagina 2 van de brief de volgende passage: «De
medewerker die bij de uitoefening van zijn beroep letsel heeft opgelopen, krijgt in
het nieuwe stelsel direct de zorg, aandacht en ondersteuning die nodig is om zich
te kunnen richten op herstel en re-integratie. Daarnaast ontvangt de medewerker direct
aanspraken en voorzieningen als deze bijdragen aan het herstel.» Wat wordt bedoeld
met «voorzieningen»? Wordt de betreffende medewerker bijvoorbeeld opgehaald met het
dienstvoertuig als hij/zij door een dienstongeval niet in staat is om zelf naar het
werk te rijden?
Op pagina 2 lezen de aan het woord zijnde leden de volgende passage: «De medewerker
ontvangt zo snel mogelijk zorg en ondersteuning. De aandacht richt zich in eerste
instantie minder op formele aspecten en de achterzijde van het proces. De medewerker
hoeft niet te wachten op zorg en ondersteuning tot er formele besluiten zijn genomen
met betrekking tot erkenning en daaraan verbonden aanspraken.» Wat betekenen «direct»
en «zo snel mogelijk» in deze context? Betekent dit (meteen) na een incident? En/of
betekent dit nadat de betrokkene bij de werkgever heeft gemeld dat sprake is van een
incident? En/of betekent dit nadat de bedrijfsarts PTSS heeft vastgesteld? Deelt u
de mening dat dit nogal een verschil maakt, niet alleen in tijdspanne, maar ook in
erkenning voor de betreffende medewerker?
Op pagina 2 schrijft u voorts: «De huidige bewijsdruk bij de medewerker vervalt.»
Wat wordt precies bedoeld met «de huidige bewijsdruk vervalt»? Betekent dit een omkering
van de bewijslast? Ofwel: is het nu een «ja, tenzij» geworden? Ofwel: wordt het nu
aan de werkgever gelaten om aan te tonen dat geen sprake is van een beroepsziekte/ongeval/beroepsincident?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom staat verderop dan de tekst: «hoe de informatie
verkregen kan worden op een wijze die minder belastend is voor de werknemer»? In dat
geval, deelt u dan de mening dat er gewoon sprake is van framing, want de bewijslast
blijft ongewijzigd, omdat alleen de bewijsdruk, wat dat dan ook moge zijn, wordt verminderd?
Zo nee, wat is bewijsdruk? Is dat niet een subjectief iets/een gevoel, ofwel per medewerker
verschillend en derhalve niets concreets dat u als Minister biedt?
Ten aanzien van de «vereenvoudiging» van het stelsel vragen de leden van de CDA-fractie
wat nu daadwerkelijk ten opzichte van de huidige (juridisch gecompliceerde) situatie
gaat veranderen? Waarom wordt bijvoorbeeld «buitensporigheid» niet helemaal losgelaten,
zeker als het gaat om erkende PTSS’ers, (ook) bij het bepalen van wat op dat moment
als restschade wordt geduid? Deze leden vragen of u bereid bent het begrip «beroepsincident»
te schrappen, als begrip en als toets bij PTSS. Klopt het dat het Psychotrauma Diagnose
Centrum in Diemen behalve de diagnose PTSS ook een uitspraak kan doen over de beroepsgerelateerdheid
en waarom wordt die analyse niet voor de volledige beoordeling van een casus als uitgangspunt
genomen?
De aan het woord zijnde leden van de ChristenUnie-fractie herkennen zich in de geformuleerde
uitgangspunten bij de herziening: eenvoudiger, minder druk op de medewerker, tempo
in de afhandeling en re-integratie bij de politie. Tegelijkertijd zijn deze leden
zich ervan bewust dat de praktijk vaak weerbarstig is. Op welke wijze zal worden geborgd
dat de medewerker niet hoeft te wachten op zorg en ondersteuning tot er formele besluiten
zijn genomen met betrekking tot erkenning en daaraan verbonden aanspraken? Hoe ziet
de procedure er voor een medewerker uit om direct een beroep op zorg en ondersteuning
te kunnen doen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het zeer positief dat de bewijsdruk bij
de medewerker vervalt, dat getuigt van vertrouwen. Deze leden vragen of, wanneer later
blijkt dat geen of onvoldoende sprake is van een relatie met de uitoefening van een
beroep, dit niet op de medewerker verhaald zal worden.
Waar in de huidige situatie bepaalde aanspraken en voorzieningen pas aan de orde zijn
als onderzocht is of aan de voorwaarden is voldaan, met name of de aandoening in overwegende
mate is veroorzaakt door de uitoefening van het beroep, wordt in het vernieuwde stelsel
uitgegaan van het vertrouwen dat bij meldingen sprake is van een relatie met het beroep
als de medewerker dat aangeeft. Van «nee, tenzij» naar «ja, mits». Voor alle medewerkers
die bij de uitoefening van hun beroep letsel hebben opgelopen, geldt dat zij in het
vernieuwde stelsel direct, dat wil zeggen direct na melding bij de leidinggevende
de zorg, aandacht en ondersteuning krijgen die past bij hun situatie. Daarbij is de
aandacht gericht op herstel en re-integratie. Er hoeft niet gewacht te worden op een
toetsing van de diagnose, een analyse van de gestelde oorzaak en/of een formeel erkenningsbesluit.
Het gaat, afhankelijk van de aandoening, om medische voorzieningen en andere voorzieningen
ter ondersteuning. Ook dienstvervoer in het kader van re-integratie en de vergoeding
van medische kosten behoren daartoe.
Het initiatief tot zorg, aandacht en ondersteuning in dit kader gaat uit van de organisatie.
Uiteraard wordt ook vanuit de betrokken medewerker initiatief verwacht. Alleen in
goede onderlinge afstemming kunnen de juiste persoonlijke afspraken m.b.t. zorg en
herstel gemaakt worden. Betrokkene wordt zoals in ieder verzuimproces actief benaderd.
Ik deel de mening dat deze werkwijze nogal een verschil maakt, niet alleen in tijdspanne,
maar ook in erkenning voor de betreffende medewerker. De wens is om het aanleveren
van (bewijs)stukken te beperken tot situaties waarin er signalen zijn dat er wellicht
geen of in onvoldoende mate sprake is van een relatie met de uitoefening van het beroep.
In de gesprekken met de vakorganisaties en COR zullen hier concrete afspraken over
gemaakt gaan worden.
Uit de gegevens van de adviescommissie PTSS blijkt dat er inmiddels in 95% van de
gevallen sprake is van een causaal verband. Dat komt o.a. door verbetering in de diagnostiek
in de afgelopen jaren. Mede daarom wordt er in het nieuwe stelsel van uitgegaan dat
meldingen van medewerkers, dat opgelopen fysiek of mentaal letsel beroepsgerelateerd
is, kloppen. Het is dus geen kwestie van framing maar van een daadwerkelijke vereenvoudiging.
Complexe criteria die als zodanig niet bijdragen aan een herstel of re-integratie,
zoals overwegende mate, buitensporigheid (bij psychisch letsel zoals PTSS) en gevaarzetting
worden op voorhand zoveel mogelijk losgelaten. In de uitwerking zal worden besproken
op welke wijze.
Het is overigens niet mogelijk om voor de vraag of sprake is van een causaal verband
met het beroep gebruik te maken van analyses van het Psychotrauma Diagnose Centrum
in Diemen. Het Psychotrauma Diagnose Centrum in Diemen stelt een diagnose, maar doet
geen uitspraak over beroepsgerelateerdheid. Het Psychotrauma Diagnose Centrum wil
ook geen beroepsgerelateerdheid vaststellen om vermenging van belangen te voorkomen.
Het Psychotrauma Diagnose Centrum neemt de feiten aan zoals gerapporteerd en stelt
op basis daarvan een diagnose. De werkgever toetst in de huidige situatie of dat wat
gesteld wordt ook is voorgevallen.
Aansluitend bij de bijzondere zorgplicht wordt het uitgangspunt dat bij beroepsgerelateerd
letsel alle schade naar redelijkheid en billijkheid wordt vergoed inclusief de schade
die op dit moment als restschade wordt aangemerkt. Mocht toch blijken dat er geen
sprake is van beroepsgerelateerdheid, dan valt men terug op de algemene (wettelijke)
voorzieningen. Hierbij zal geen verrekening van reeds toegekende aanvullende voorzieningen
plaatsvinden.
4. Smartengeld
Op pagina 3 lezen de leden van de PVV-fractie de volgende passage: «De smartengelduitkering
heeft in het huidige stelsel zowel het karakter van een tegemoetkoming voor gederfde
levensvreugde (immateriële schade) als een compensatie in verband met arbeidsongeschiktheid
(schade met een materiële component).» Deelt u de mening dat dit onjuist is en zelfs
juridisch onhoudbaar, omdat smartengeld uitsluitend vergoeding van immateriële schade
betreft? Zo ja, waarom spreekt u dan in de brief over de «intentie om in het nieuwe stelsel terug te gaan naar een zuivere smartengeldregeling» terug
te keren?
Op pagina 4 schrijft u dat «de hoogte van het smartengeld zal aansluiten bij wat maatschappelijk
gebruikelijk is.» Wat wordt bedoeld met «maatschappelijk gebruikelijk»? Betekent dit
dat wordt aangesloten bij het civiele recht? Zo ja, wordt bij de «berekening» van
het te vergoeden smartengeld de Smartengeldgids van de ANWB gehanteerd? Zo ja, deelt
u dan de mening dat in die gevallen dus geen rekening wordt gehouden met het feit
dat het hier gaat om politieagenten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onjuist is?
Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het smartengeld kent in de huidige vorm een grondslag die afhankelijk is van de mate
van blijvende invaliditeit en/of arbeidsongeschiktheid. Dat is op zich juridisch houdbaar
maar wijkt af van wat maatschappelijk, in het civiele recht, gebruikelijk is. Door
naast de grondslag van de mate van blijvende invaliditeit ook de grondslag van het
percentage arbeidsongeschiktheid te hanteren voor de berekening van het smartengeld
is de huidige regeling onzuiver geworden, met ongewenste consequenties: namelijk een
financiële prikkel om een zo hoog mogelijk percentage arbeidsongeschiktheid te laten
vaststellen.
Ik heb daarom de intentie uitgesproken om het percentage arbeidsongeschiktheid uitsluitend
te betrekken bij de berekening van de materiële schade en in het kader van herstel
en re-integratie. Voor de grondslag voor de berekening van het smartengeld wil ik
een systematiek hanteren die maatschappelijk gebruikelijk is. Daarom is het de bedoeling
in het vernieuwde stelsel de aandacht voor arbeidsongeschiktheid helder te scheiden
van het smartengeld dat dan een zuivere tegemoetkoming in gederfde levensvreugde zal
zijn. De nadere uitwerking van dat uitgangspunt zal dit jaar plaatshebben.
Het uitgangspunt zal daarbij inderdaad zijn hetgeen maatschappelijk gebruikelijk is.
Maar ik zal uiteraard ook aandacht hebben voor de specifieke situatie waarin met name
de operationele politiemedewerkers zich bevinden. Dit zal zonder twijfel een belangrijk
element zijn in het overleg met de vakorganisaties en de COR over de verbetering van
het stelsel.
Het totaal aan voorzieningen in het kader van de bijzondere zorgplicht bestaat dan
uit een – als uitgangspunt volledige – vergoeding voor de materiële schade en een
zuivere vergoeding voor immateriële schade. Hiermee wordt recht gedaan aan de bijzondere
risico’s die verband houden met het politiewerk.
5. Re-integratie
De aan het woord zijnde leden van de VVD-fractie lezen dat u in uw brief stelt dat
het huidige instrumentarium op het gebied van re-integratie bij de politie voldoende
mogelijkheden biedt om de medewerker naar zijn of haar mogelijkheden te laten re-integreren
bij de politie. Echter, blijkt uit de door de Nationale ombudsman gegeven signalen
dat er te weinig prikkelarme werkplekken bestaan voor re-integrerende werknemers en
dat er weinig moeite wordt gedaan vanuit de politie om een aangepaste werkplek te
creëren. Hoe verklaart u deze discrepantie in zienswijze? Bent u bereid nader onderzoek
te doen naar eerdergenoemde klachten en deze zo nodig te ondervangen in het nieuwe
stelsel? Tevens blijkt uit berichten van de Nationale ombudsman dat leidinggevenden
en collega’s binnen de politie niet altijd goed weten om te gaan met collega’s met
PTSS.
De leden van de CDA-fractie vragen in welke mate de perverse prikkel van het eigen
risicodragerschap van de politieorganisatie voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(WIA) een contraproductieve rol speelt daar waar het gaat om re-integratie. Zou deze
prikkel niet heroverwogen moeten worden?
De leden van de D66-fractie achten het essentieel dat leidinggevenden weten hoe ze
moeten omgaan met medewerkers met PTSS en welke implicaties dat heeft voor de inzetbaarheid.
Bent u bereid in het verbeterde stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen
in het bijzonder aandacht te besteden aan de rol van leidinggevenden in het re-integratie
proces? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u hier voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van het stelsel is naar voren gekomen dat de mogelijkheden, zoals
boven- en buiten formatieve plaatsingen en individuele functiesamenstelling toereikend
zijn, maar dat deze mogelijkheden beter moeten worden benut. Uitgangspunt is dat de
medewerker re-integreert bij de politie. Zo nodig met eventuele aanpassingen en zoveel
mogelijk maatwerk. Maar dat lukt dit niet altijd. Soms is de eigen werkplek binnen
de politieorganisatie niet het meest geschikt om te re-integreren, kan een medewerker
niet meer voldoen aan de functievereisten of wil de medewerker op dat moment zijn/haar
loopbaan niet meer binnen de politie voortzetten. In het korps zijn meerdere initiatieven
gestart die specifiek gericht zijn op het zoeken naar geschikte re-integratieplekken
voor politiemedewerkers, die (gedeeltelijk) uitgevallen zijn. Bijvoorbeeld het bureau
in Poortugaal waar medewerkers met PTSS in een prikkelarme omgeving kunnen re-integreren.
Daar ben ik in januari 2020 nog geweest. Ik heb de Vaste Kamercommissie uitgenodigd
om hier op werkbezoek te gaan. Een ander voorbeeld is Noord-Holland, waar ook een
prikkelarm bureau is ingericht. Daarnaast zijn er meerdere initiatieven waarbij andere
vormen van re-integratie en herplaatsing worden onderzocht. Dit maakt onderdeel uit
van het programma bijzondere zorg. Leidinggevenden worden door voorlichting en training
beter toegerust op hun taak en verantwoordelijkheden in het voorkomen van- en de begeleiding
bij verzuim. Ook vroegsignalering van psychosociale problemen en het re-integratie
proces komen daar aan bod.
Het eigenrisicodragerschap ondersteunt de noodzaak en de plicht voor de werkgever
maximaal te werken aan herstel. Er is geen sprake van een perverse prikkel.
6. (Oude &) lopende (restschade) zaken
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat naast het nieuwe stelsel ook wordt
gesproken over het overgangsbeleid. Deze leden zijn het met u eens dat de lopende
(restschade)zaken zo spoedig mogelijk op een goede wijze moeten worden afgehandeld.
Volgens u gaat het om meer dan 200 (ex)medewerkers die wachten op de uitkomsten van
deze gesprekken. Kunt u bevestigen dat u ernaar streeft voor het zomerreces deze (ex)medewerkers
te informeren over het voor hen geldende overgangsbeleid?
De leden van de PVV-fractie vragen of onderzocht gaat worden in hoeveel gevallen de
politie door deze wijze juridisch verkeerd heeft gehandeld? En zo ja, wat zijn de
gevolgen voor de betreffende medewerkers? Gaan zij alsnog een juridisch juiste schadevergoeding
voor de door hen geleden materiële en immateriële schade krijgen?
Op pagina 4 schrijft u het volgende: «Er wordt een plan opgesteld om per individuele
(ex)medewerker te komen tot een afhandeling die recht doet aan hun situatie op het
gebied van benodigde zorg en toegekende aanspraken.» Aangezien hier wordt vermeld
dat het gaat om «toegekende aanspraken», hoe zit het met agenten die nog steeds aan
het procederen zijn om de erkenning van hun klachten/beroepsziekte?
De aan het woord zijnde leden lezen op pagina 5 de volgende passage: «Het gaat in
lopende (restschade)zaken om meer dan 200 (ex)medewerkers. De korpsleiding streeft
ernaar hen snel te informeren over de verdere gang van zaken zodat zij weten wat zij
mogen verwachten.» Waarom wordt hier geen deadline gesteld of een speciale commissie
ingesteld die dit per direct en binnen een bepaalde termijn gaat oplossen? Deelt u
de mening dat deze agenten al zo lang, zelfs te lang, moeten wachten en procederen?
De leden van de CDA-fractie vragen of deze brief een goede gelegenheid biedt, zeker
nu met een aantal beleidsvoornemens uit deze brief een breuk met de praktijk tot nog
toe ingeluid lijkt te worden, om ruimhartig excuses te maken in de richting van (ex)politiemensen
(met name PTSS’ers) die jarenlang tussen wal en schip terecht zijn gekomen. Deelt
u de opvatting dat in de regelgeving ervaren leemtes of belemmeringen té lang ongemoeid
zijn gelaten waardoor politiemensen niet de hulp geboden kon worden die zij dringend
nodig hadden? En deelt u de opvatting dat de veelal regelgestuurde benadering van
individuele cases vanuit de politieorganisatie, veelal gedreven door de angst aan
precedentwerking te doen, een warme, empathische benadering in de weg heeft gestaan?
Bent u bereid namens de korpsleiding aan al diegenen die door de kille, harde benadering
vanuit de politie soms tot wanhoop of erger gedwongen werden, een warm en oprecht
excuus aan te bieden?
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer en op welke wijze de meer dan 200 (ex)medewerkers
geïnformeerd worden over en betrokken bij de spoedige afhandeling van hun zaak. Bent
u voornemens deze afhandeling te laten uitvoeren door de staande HRM-organisatie waarin
bij een aantal betrokkenen bijzonder weinig vertrouwen bestaat? Of bent u genegen
gebruik te maken van bijvoorbeeld een projectorganisatie met nieuwe gezichten? Erkent
u dat het vertrouwen in de goede, andere afloop bij deze groep zeer laag is en dat
dat aan de zijde van de politie extra maatregelen en inspanningen vraagt? Hoe wordt
hier omgegaan met de specifieke benadering van PTSS’ers?
Voornoemde leden vragen of u bereid bent aandacht te besteden aan de schadeafhandeling
van ex-medewerkers van de politie die met het korps een overeenkomst hebben gesloten
over de afhandeling van schade, maar deze overeenkomst vooral hebben gesloten omdat
ze dodelijk vermoeid waren en niet meer op konden tegen de bureaucratie of de procedures.
Bent u bereid deze zaken in het licht van de nieuwe contouren opnieuw te heroverwegen?
De aan het woord zijnde leden van de D66-fractie achten het voor zowel het preventieve
als het reactieve beleid rondom PTSS van belang dat er informatie beschikbaar is over
hoe vaak, waar en bij wie de problematiek zich voordoet. De Nationale ombudsman constateert
dat het daadwerkelijke aantal agenten bij de politie dat kampt met PTSS waarschijnlijk
hoger ligt dan het aantal lopende zaken doet vermoeden, vanwege onder rapportering
als gevolg van «juridische afschrikbaarheid». Heeft u een beeld bij het daadwerkelijke
aantal (ex)politiemensen met PTSS? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken hoe groot dat
aantal is, of de problematiek meer speelt bij bepaalde regionale eenheden van de politie
en of het vaker voorkomt bij medewerkers met bepaalde functies binnen de politie?
Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen en de Kamer hiervan op de hoogte te
brengen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welk tijdpad u voor u ziet voor de afhandeling
van lopende (restschade) zaken. Deelt u de zorg van deze leden dat uitkomst voor deze
groep te lang op zich laat wachten? Hoe wordt ook deze factor meegenomen in de toekenning
van schade? Bent u bereid een concrete streefdatum voor een oplossing te formuleren,
om zo ook perspectief te verschaffen aan de mensen wie het betreft, die soms al jarenlang
wachten op uitkomst?
Ik deel de mening, en dat komt ook uit de evaluatie naar voren, dat het huidige stelsel
voor de beoordeling en de erkenning van dienstongevallen en beroepsziekten te bureaucratisch
en te juridisch is vormgegeven en dat dit medeoorzaak is voor de als kil ervaren benadering
door de werkgever. Aandacht voor de rol van de leidinggevenden en andere betrokkenen
in het proces is hier onderdeel van. Het is duidelijk dat dit anders moet en dat is
ook de inzet. De wijze waarop e.e.a. door de medewerker is ervaren en herstel van
vertrouwen is een belangrijk aandachtspunt in de aanpak van de zogenoemde restschade-zaken.
Het is de doorleefde overtuiging van de korpsleiding en mijzelf dat het functioneren
van het huidige stelsel van beroepsziekten over het geheel genomen niet heeft gebracht
wat ervan mocht worden verwacht. Terwijl politiemedewerkers met de beste bedoeling
uitvoering hebben gegeven aan de juridische elementen van dat stelsel, kwamen politiemedewerkers
die zorg behoefden in de knel. Dat is uiteraard nooit de bedoeling geweest en heeft
ook niet zo mogen gebeuren. De korpsleiding en ik willen ons hiervoor verontschuldigen,
wetende dat dit het verleden niet uitwist.
Het streven is om nu zo snel mogelijk tot een oplossing te komen. Er ligt hiervoor
inmiddels een plan van aanpak met inhoudelijke kaders. Als dit plan draagvlak heeft
bij alle partijen, inclusief de COR en de vakorganisaties, zal het bekend gemaakt
worden bij de doelgroep. Op basis van dit plan zullen in ieder geval individuele gesprekken
met medewerkers worden gevoerd. Alle medewerkers die in een juridische procedure over
aanspraken met de werkgever verwikkeld zijn, worden betrokken in dit plan. Er is ook
aandacht voor- en contact met ex-medewerkers die opnieuw met de werkgever in gesprek
willen.
Er wordt een kernteam opgericht en een aantal uitvoerende teams die op basis van het
plan van aanpak aan de slag gaan met de gesprekken. Het doel is dat voor het eind
van het jaar een groot van de gesprekken, in de opzet twee per medewerker, hebben
plaatsgevonden.
Het is de intentie om de gesprekken een niet-juridisch karakter te geven en op basis
van zorg voor de medewerker, aandacht voor diens behoeften, maatwerk en redelijkheid
en billijkheid, tot herstel van vertrouwen te komen en met elkaar een oplossing te
vinden; ook als het gaat om passende compensatie voor geleden schade. Formele aansprakelijkheid
wordt beoordeeld op basis van algemeen geldende criteria, recente jurisprudentie over
de zorgplicht als werkgever en in het licht van de contouren van het nieuwe stelsel.
Als op die basis sprake is van aansprakelijkheid als werkgever dan wordt dit ook als
zodanig erkend.
Er zijn overigens geen signalen dat politiemedewerkers die een PTSS-diagnose hebben
zich niet melden bij de werkgever. Er zijn wel signalen dat deze medewerkers soms
afzien van een juridische procedure m.b.t. hun erkenning en aanspraken. Maar de politie
heeft mij verzekerd dat alle aanvragen, erkenningen en afwijzingen, in beeld zijn.
Op 8 april 2020 waren er 1884 (ex)politiemedewerkers met een erkenning van de beroepsziekte
PTSS. In welke functie de PTSS is ontstaan, is niet inzichtelijk. Hiervoor is een
aantal redenen. Bijvoorbeeld, omdat medewerkers zich op een later moment melden, is
het niet meer mogelijk om de functie te achterhalen. Dit kan tientallen jaren geleden
zijn. Ook kunnen meerdere incidenten, gedurende verschillende functies tot PTSS hebben
geleid. Wel zijn de vijftien meest voorkomende functies van medewerkers met een erkende
PTSS die op dit moment deze functie uitoefenen inzichtelijk. Zoals eerder aangegeven
hoeft dit dus niet de functie te zijn waarin de PTSS is ontstaan.
Functie
Schaal
FTE
Gen. GGP
7
230
Sr. GGP
8
124
Gen. TO
7
65
Sr. GGP / Wijkagent
8
51
Oper. Exp. GGP
9
36
Sr. TO
8
36
Sr. Intelligence
8
33
Gen. Intelligence
7
23
Oper. Exp. GGP / Wijkagent
9
20
Gen. Meldkamer
7
15
Mw. GGP
6
14
Ass. I&S B
5
12
Ass. Beveiliging B
5
11
Mw. I&S
6
10
Sr. FO
8
9
In het volgende overzicht is het aantal erkenningen verdeeld over plaats van tewerkstelling
opgenomen.
7. Uitwerking
De leden van de CDA-fractie vragen of u de gedachte deelt dat aan de uitgangspunten
van het nieuwe stelsel toegevoegd moeten worden meer waarden-georiënteerde begrippen
als «rechtvaardigheid», «integriteit», «zie de mens» en «vertrouwen»?
Bent u bereid te stoppen met de commissie buitensporigheid?
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre u zich ook zelf op de hoogte gaat
laten stellen van de mening van de vakorganisaties en de Centrale Ondernemingsraad?
En leven er bij deze betrokken organisaties nog wensen ten aanzien van de contouren
voor het nieuwe stelsel die niet in het nieuwe stelsel worden opgenomen? Zo ja, welke
wensen zijn dat dan?
In dit verband zouden de leden van de PvdA-fractie willen wijzen op de wens van de
Coalitie voor Veiligheid (CvV), waarin vakbonden voor de politie, justitie en defensie
samenwerken, die wil «dat werknemers bij politie-, brandweer-, handhaving, zorg, DJI,
douane- en defensie kunnen rekenen op steun wanneer zij een beroepsziekte als posttraumatische
stress (PTSS) of lichamelijk letsel oplopen».6 De CvV wil dat er voor al deze professionals in de veiligheid een «Nationaal Fonds Ereschuld moet worden opgericht. Een
Fonds waar politie-, boa-, brandweer-, zorg-, DJI-, douane- en defensiepersoneel op
terug moeten kunnen vallen, als zij door toedoen van hun werkzaamheden lichamelijk
en/of psychisch gewond zijn geraakt en de gevolgen daarvan, veelal hun hele leven
lang, dagelijks ervaren. Een fonds waar zij aanspraak op kunnen maken of «in the line
of duty»-werk nu in binnen- of buitenland was, tijdens inzet of bij uitzending(en).»
Daardoor hoeft ook niet langer het defensiebudget, politiebudget, brandweerbudget
etc. te worden belast met de compensatiekosten voor PTSS en kan dat budget worden
aangewend voor de kerntaken van defensie, politie, brandweer etc. Bent u met het CvV
hierover in overleg en wat is de uitkomst van dat overleg? Zo nee, kunt u dat dan
alsnog doen en de Kamer over de uitkomst informeren?
De aan uw Kamer aangeboden contouren zijn de kaders voor de verbetering van het stelsel
beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen. Hier is draagvlak voor bij
de vakorganisaties en COR. Over de uitwerking van de contouren gaan wij de komende
tijd in gesprek met de vakorganisaties en de COR. Begrippen als rechtvaardigheid,
integriteit, «zie de mens» en vertrouwen zullen daarin worden meegenomen. De positie
van de commissie Buitensporigheid wordt ook in dit overleg bezien.
Ik heb inmiddels aan het CvV aangegeven de komende tijd met mijn collega’s in overleg
te treden over de wens van het CvV om een dergelijk fonds op te richten. Ik zal uw
Kamer hiervan op de hoogte houden.
8. Uitvoering
De aan het woord zijnde leden van de VVD-fractie vragen ook wie de uitvoering van
het nieuwe stelsel ter hand zal nemen. Bij Defensie worden alle regelingen die betrekking
hebben op beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen uitgevoerd door Stichting
ABP. Bent u bereid de voor- en nadelen van het onderbrengen van de uitvoering van
het nieuwe stelsel bij de stichting ABP in kaart te brengen en de Kamer hierover op
korte termijn te informeren? Tot slot vragen voornoemde leden binnen welke termijn
het nieuwe stelsel zal worden geëvalueerd om juiste uitvoering die zoveel mogelijk
aansluit aan de behoeftes van politiemedewerkers te kunnen blijven borgen.
De leden van de PVV-fractie vragen wie dat proces begeleidt en bewaakt? Wordt dit
intern of extern georganiseerd? Wordt het (weer) bij een leidinggevende of de teamchef
neergelegd? Zo ja, deelt u de mening dat het hier om zorg gaat en dit veel beter extern
georganiseerd kan worden, omdat teamchefs in de regel al overbelast zijn, dit ook
geen taak voor een teamchef is omdat het zorg betreft, hetgeen een aparte discipline
is?
Voor de volledigheid willen de leden van de PVV-fractie de volgende slotopmerkingen
maken en daar de volgende vraag bij stellen. In de brief wordt meer dan eens gesproken
over een «streven». Voornoemde leden vinden dit veel te vrijblijvend en nodeloos grievend
voor alle medewerkers in de politieorganisatie in het algemeen en de getroffen medewerkers
met een beroepsziekte en degenen die wachten en procederen om de erkenning te krijgen,
in het bijzonder. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat de korpsleiding
en de opeenvolgende Ministers het nooit zover hadden mogen laten komen, het al hadden
moeten regelen en nu het echt niet anders kan vanwege toenemende (politieke) druk
een «streven» volstrekt ontoereikend is. Niet in de laatste plaats vanwege het feit
dat de politie als werkgever wettelijk verplicht is voor een veilige werkomgeving
te zorgen en uit het werk voortgekomen schade (materieel en immaterieel) te vergoeden.
Waarom wordt nergens een deadline gesteld wanneer concreet geformuleerde doelen bereikt
moeten zijn en zo niet, dat er dan »koppen gaan rollen»?
De leden van de CDA-fractie vragen of u zich bewust bent dat het uitvoeren van het
nieuwe stelsel «conform de bedoeling ervan» in hoge mate samenhangt met de intentie
van hen die hiervoor binnen de politieorganisatie zijn aangewezen? Maar ook met de
(professionele) ruimte die hen geboden wordt. Kunt u zich voorstellen dat de uitvoering
zoals die zich de afgelopen jaren heeft gemanifesteerd, bij diverse PTSS’ers geleid
heeft tot een gebrek aan vertrouwen? Welke organisatorische en culturele maatregelen
worden genomen om daadwerkelijk tot een andere benadering van deze problematiek te
komen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de contouren van het verbeterd stelsel
vooral betrekking hebben op wijzigingen in de procedures rondom vergoedingen en het
aanbieden van voorzieningen. De geschetste problematiek door de Nationale ombudsman,
op basis van gesprekken met de bonden, heeft echter ook betrekking op gebrekkige uitvoering
van het beleid, als gevolg van een gebrek aan erkenning onder collega’s en leidinggevenden.
Deelt u de zorgen dat alleen aanpassing van het beleid geen oplossing zal bieden wanneer
erkenning van de problematiek binnen de organisatie tekortschiet? Welke mogelijkheden
ziet u tot het creëren van meer bewustwording binnen de politie? Gebrek aan erkenning
van de PTSS-problematiek speelt tevens een rol in het re-integratie proces. De aan
het woord zijnde leden zijn verheugd te lezen dat er meer zorg en ondersteuning komt
bij de re-integratie, maar constateren tegelijkertijd dat u geen specifieke aandacht
besteedt aan de rol van leidinggevenden. Kunt u ook toelichten of een rol, en zo ja
welke, is weggelegd voor de ombudsfunctionaris van de politie in advisering en bemiddeling
met betrekking tot PTSS en de rol van leidinggevenden?
De leden van de D66-fractie verwelkomen uw intentie om het stelsel te vereenvoudigen
en voorzieningen direct ter beschikking te stellen aan iedere medewerker, met vertrouwen
als uitgangspunt. Dit voornemen roept wel enkele vragen op over de concrete uitwerking
van het proces van afhandeling van zorgnota’s en het vergoeden van schade. U geeft
aan te overwegen een paritaire commissie op te richten om verzoeken tot vergoeding
van schade te beoordelen op redelijkheid en billijkheid. Tevens wordt het huidige
meldpunt PTSS getransformeerd naar één loket voor beroepsziekten, beroepsincidenten
en dienstongevallen, waarbij medewerkers een vast contactpersoon krijgen. Kunt u toelichten
welke taken en verantwoordelijkheden in het nieuwe stelsel waar belegd worden en hoe
medewerkers daarvan op de hoogte worden gesteld?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende
brief waarin de contouren voor een verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten
en dienstongevallen worden geschetst. Zij lezen deze contouren vooral als voornemens
om het huidige stelsel te verbeteren. Naar de mening van deze leden is het noodzakelijk
dat in dit stelsel de menselijke maat beter gaat doorklinken. Op papier lijkt het
voorgenomen nieuwe stelsel daaraan te kunnen gaan voldoen. Echter, zo menen de aan
het woord zijnde leden, zal het van de uitvoering in de praktijk gaan afhangen of
de goede voornemens die verwoord zijn in de contouren ook gaan leiden tot een daadwerkelijk
voor de medewerkers beter stelsel. Hoe gaat dit in de toekomst gemonitord worden?
Voornoemde leden lezen dat u tweemaandelijks met de korpsleiding in gesprek gaat over
de verdere uitwerking van het stelsel.
Ik begrijp uw aandacht voor de uitvoering van de contouren van het vernieuwde stelsel.
De uitvoering van het vernieuwde stelsel is immers randvoorwaardelijk voor het slagen
ervan. De borging van de wijze waarop het stelsel wordt uitgevoerd is dan ook een
van de speerpunten van de verdere uitwerking. In de gesprekken hierover met het korps,
de vakorganisaties en de COR zal dit dan ook nadrukkelijk aan de orde komen. De uitvoering
van aanspraken wordt overigens, evenals nu het geval is, verzorgd door het Politie
Diensten Centrum (PDC). Het is niet de intentie dit bij het ABP onder te brengen.
Ik zal over de uitvoering van het stelsel – zowel tijdens de voorbereiding als na
de introductie daarvan – in gesprek blijven met de korpsleiding door middel van onze
reguliere overleggen. Daarbij gaat het niet alleen om het stelsel aan aanspraken,
maar ook om een adequate uitvoering van preventie en re-integratie. Daar ligt immers
het primaat en dat is zowel voor de organisatie als voor betrokkene van belang. Centraal
bij de uitwerking staat dan ook dat leidinggevenden zich bewust worden van die verantwoordelijkheid
en er ook naar handelen.
De ombudsfunctionaris zou mogelijk een rol kunnen spelen in advisering en bemiddeling
bij casuïstiek, waarbij medewerkers met een beroepsziekte als PTSS, beroepsincidenten
of dienstongeval vast lopen in procedures. Hier wordt naar gekeken in de uitwerking
van de contouren. De ombudsfunctionaris zal geconsulteerd worden.
De medewerkers worden t.z.t. over de inrichting van het vernieuwde stelsel geïnformeerd
via intranet. Medewerkers met een beroepsziekte zoals PTSS kunnen bij het meldpunt
PTSS (welke in ontwikkeling is naar een meldpunt beroepsziekte, beroepsincident en
dienstongevallen) als zij een vraag hebben en/of niet weten waar zij terecht kunnen.
9. Vroegsignalering/preventie
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er nu voorlichting is met betrekking
tot hoe om te gaan met collega’s met PTSS binnen het korps? Bent u, overwegende dat
erkenning en bewustwording onder collega’s bijdraagt aan een beter verloopt van het
re-integratie proces voor medewerkers, bereid om voorlichting een meer prominente
rol te geven binnen de contouren van het nieuwe stelsel? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen: In relatie tot preventie verwijst u in uw brief
naar het signaleringsmodel van de heer Huizing en geeft u aan te onderzoeken hoe de
politie in de toekomst risico’s op uitval vroegtijdig kan signaleren. Kunt u toelichten
hoe dit model concreet kan bijdragen aan het vroegtijdig signaleren van het risico
op uitval en hoe dit in de praktijk geïmplementeerd zou worden? Wat doet de politie,
naast signalering, aan preventie van PTSS bij politiemedewerkers? In hoeverre valt
er verbetering aan te brengen aan de training in stressmanagement en mentale weerbaarheid
van medewerkers?
De aan het woord zijnde leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat
ook vergoeding van gerelateerde medische zorgkosten van eerste graad familieleden
gaan worden opgenomen in de rechtspositie van het politiepersoneel. Voornoemde leden
vragen al lange tijd aandacht voor de omgeving van politiepersoneel dat te maken krijgt
met PTSS of ander letsel ten gevolge van het politiewerk. Zij bemerken echter met
enige teleurstelling dat in de brief geen aandacht wordt geschonken aan hoe, conform
de motie van de leden Van der Graaf en Diks (Kamerstuk 29 628, nr. 793), naar voorbeeld van Defensie het thuisfront beter kan worden betrokken bij het versterken
van de mentale weerbaarheid van politiemensen, de preventie en het vroegtijdig kennen
en bespreekbaar maken van psychosociale problemen zoals PTSS. Erkent u dat het thuisfront
hier een belangrijke rol in speelt? Op welke wijze wordt in het verbeterd stelsel
ook de positie van het thuisfront versterkt, juist ook vanwege de belangrijke signaalfunctie?
Tevens vragen voornoemde leden naar een reactie op de signalen van de Nationale ombudsman
inzake beperkte kennis onder leidinggevenden en collega’s over de vraag hoe om te
gaan met collega’s met PTSS. Welke inzet vindt hierop plaats?
Tot slot vragen de aan het woord zijnde leden naar de stand van zaken van de geestelijke
verzorging bij de politie. Hoe staat het met streven van één geestelijke verzorger
voor iedere eenheid, de Politieacademie, het Politiedienstencentrum en staf korpsleiding?
In welke eenheden is er inmiddels een geestelijke verzorger en hoeveel fte is er per
eenheid momenteel beschikbaar?
Vroegsignalering
De leidinggevende heeft een belangrijke rol in het zo vroeg mogelijk signaleren van
eventuele (psychosociale) problemen. Leidinggevenden moeten dan ook beter dan nu worden
toegerust om ervoor te kunnen zorgen dat medewerkers op tijd de juiste zorg en begeleiding
krijgen en problematiek als PTSS beter bespreekbaar wordt. Dit gebeurt onder meer
door de voor alle leidinggevenden verplichte training ten behoeve van het voorkomen
van- en de begeleiding bij verzuim. De training vroegsignalering van psychosociale
problemen bij medewerkers maakt daarvan deel uit. Inmiddels is in de reguliere opleiding
voor de Operationeel expert (LOS) en die voor de Teamchefs (MTL) ook ruimte gemaakt
voor een zowel theoretische als praktische verzuimtraining om deze belangrijke trainingen
te borgen.
Professionals uit de teams Veilig en Gezond Werken (bedrijfsartsen en arbeidsdeskundigen)
ondersteunen de leidinggevenden hierbij proactief. Ook HR-adviseurs, zorgregisseurs
en de mobiliteitsadviseurs van het landelijk mobiliteitscentrum (LMC) hebben een rol
in het geheel.7
Erkenning en bewustwording onder collega’s draagt bij aan een beter verloop van het
re-integratie proces voor medewerkers. Naast de verplichte trainingen vroegsignalering
van psychosociale problemen voor leidinggevenden is voorlichting vroegsignalering
PTSS geïntroduceerd. Deze voorlichting wordt door de eenheidspsychologen samen met
ervaringsdeskundigen in de eenheden aan teams en hun leidinggevenden aangeboden. Hierdoor
komt er ook binnen de teams meer aandacht voor PTSS, waardoor bewustwording gestimuleerd
wordt, collegae elkaar beter kunnen begrijpen en ondersteunen.
Ook het thuisfront heeft een belangrijke rol bij het vroegtijdig herkennen en bespreekbaar
maken van psychosociale problemen. In het programma bijzondere zorg is in meerdere
projecten aandacht voor het thuisfront. Hierbij is ook gekeken naar hoe Defensie dit
doet. De partner en de kinderen van de (oud-)medewerker worden geïnformeerd over de
zorg die zij kunnen ontvangen. Dan gaat het om professionele ondersteuning (waaronder
geestelijke ondersteuning), sociaal-medische zorg en begeleiding en advies rond de
sociale zekerheid. Daarnaast is er een loket 24 uur per dag en zeven dagen per week
bereikbaar en beschikbaar voor hulpvragen en informatie.
Er bestaan modellen, die op basis van de manier waarop medewerkers schriftelijk vragen
beantwoorden (bijvoorbeeld tijdens het medewerkerstevredenheidsonderzoek) patronen kunnen ontdekken. Deze patronen kunnen inzicht geven
in eventuele verhoogde risico’s op ziekteverzuim door psychische klachten. Het model
van Huizing is hier een voorbeeld van. Het koppelen van dergelijke resultaten aan
degene die het onderzoek heeft ingevuld, is op dit moment niet toegestaan in verband
met privacywetgeving. Om deze reden is het van belang om in de toekomst zorgvuldig
te kijken naar een adequaat en passend model voor de politieorganisatie. Op dit moment
wordt op oriënterende wijze met een externe partner van de politie onderzocht of en
hoe we in de toekomst kunnen komen tot een werkwijze waarbij we medewerkers (uiteraard
na hun toestemming) individueel gedurende een periode volgen zodat we risico’s op
uitval vroegtijdig kunnen signaleren. Voorshands wordt geen gebruik gemaakt van het
model van Huizing.
Preventie
Ook preventie is een belangrijke pijler in de zorglijn binnen de politie. Alle politiemedewerkers
krijgen een mentale krachttraining om de veerkracht te vergroten. Na iedere training
mentale kracht worden deelnemers om een evaluatie gevraagd. Hierdoor ontstaat een
continue leercurve voor wat betreft deze training: indien nodig wordt het programma
hierop aangepast.
Indien politiemedewerkers betrokken zijn geweest bij ernstige incidenten in de politiepraktijk
worden zij benaderd door medewerkers uit het Team Collegiale Ondersteuning (TCO).
Ook kunnen medewerkers zelf het TCO inschakelen. Deze collega’s bieden de gelegenheid
om in gesprek te gaan over het incident en kunnen waar nodig een advies tot doorverwijzing
geven. Binnen het korps biedt een aantal geestelijke ondersteuners professionele begeleiding
en hulpverlening bij morele en ethische vragen die opkomen door- en in het politiewerk.8
Zoals in de sociale paragraaf van het jaarverslag 2019 is terug te vinden heeft de
politie zich de afgelopen periode ingespannen om preventie meer aandacht te geven.
Concrete voorbeelden hiervan zijn:
• Beschikbaarheid van zelftesten op basis waarvan medewerkers (anoniem) inzicht verwerven
in hun mentale fitheid. Na het invullen van de zelftest krijgen zij direct een persoonlijk
advies over hun mentale welzijn, de mogelijke risico’s en de beschikbare instrumenten
om overbelasting te voorkomen.
• De politie heeft voor haar medewerkers en hun partners een app ontwikkeld die kan
helpen om de fysieke en mentale fitheid te versterken. De app is sinds half mei jl.
beschikbaar.
• Er vindt een participatief actieonderzoek naar de effectiviteit van de bestaande voorzieningen
voor nazorg na ingrijpende incidenten.
• Voorzieningen en instrumenten preventie en zorg zijn beter toegankelijk gemaakt.
Geestelijke verzorging
Er is conform het implementatieplan geestelijke verzorging 15 fte ingericht. Op dit
moment is er 2 fte bezet (de korps geestelijk verzorger en één geestelijk verzorger
in Oost Nederland). Voor 10 fte loopt op dit moment de screening. Voor de overige
3 fte’s start een tweede wervingsprocedure. De bedoeling is dat dat binnen iedere
eenheid (incl. Politieacademie, het Politiedienstencentrum en staf korpsleiding) een
geestelijk verzorger beschikbaar is.
10. Defensie
De leden van de VVD-fractie vragen, overwegende dat volgens de Nationale ombudsman
blijkt dat veel minder klachten worden ervaren bij de manier waarop Defensie omgaat
met medewerkers met beroepsziekten en -incidenten, of u contact heeft gehad met collega’s
van Defensie bij de totstandkoming van de huidige contouren van het nieuwe stelsel.
Bent u bereid om meer en regulier contact met Defensie te onderhouden op dit dossier
om meer best practices te kunnen uitwisselen? Hoe verhoudt het nieuwe stelsel van
de politie zich tot het stelsel van Defensie?
De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre heeft u bij het evalueren van de problematiek
rondom PTSS gekeken naar de aanpak van het Ministerie van Defensie? Kan in het bijzonder
het Veteranenloket van het Ministerie van Defensie dienen als voorbeeld voor de omgang
met (schadevergoeding voor) medewerkers met PTSS?
Bij de totstandkoming en uitwerking van het stelsel is contact geweest met Defensie
en is hun aanpak betrokken. Waar mogelijk wordt samengewerkt, onder andere vanuit
het programma Bijzondere Zorg. Het programma werkt onder meer samen met de beleidsafdeling
Bijzondere zorg van Defensie, het Veteraneninstituut en het platform Veteranen. Voornamelijk
om te leren hoe Defensie e.e.a. heeft opgepakt en onderling af te stemmen. Waar het
stelsel van Defensie zich richt op volledige schadeloosstelling na uitzendingen, is
bij politie volledige vergoeding van schade het uitgangspunt voor alle beroepsgerelateerde
ziekten en incidenten. De immateriële component heeft bij Defensie vorm via een verhoging
met maximaal 40% van het inkomen, afhankelijk van de mate van invaliditeit. Waar het
gaat om de intake wordt bij de politie gewerkt aan een loket voor alle beroepsziekten
dat het verlenen van zorg moet stroomlijnen. Dat is nauw verwant aan het Veteranenloket,
maar staat als zodanig niet aan de Kamer voorgelegde contouren voor een nieuw stelsel
van aanspraken.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier