Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Staat van de rijksverantwoording 2019
35 470 Financieel jaarverslag van het Rijk 2019
Nr. 24
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 17 juni 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van de Algemene Rekenkamer van 20 mei 2020 inzake het
rapport Staat van de rijksverantwoording 2019 (Kamerstuk 35 470, nr. 3).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Hoe vertalen de substantiële verschillen in materiele welvaart zoals te zien in de
Monitor Brede Welvaart zich in cijfer aantallen? In percentages van de bevolking,
hoeveel mensen ervaren minder materiele welvaart dan het gemiddelde?
Antwoord op vraag 1
In de populatie van huishoudens in NL (dus exclusief institutionele huishoudens) bedroeg
het mediane gestandaardiseerde besteedbaar inkomen1 in 2018 26,5 duizend euro. Dat betekent dat 50% van de huishoudens in NL beschikte
over een inkomen tot 26,5 duizend euro en dat eveneens 50% een inkomen had van 26,5
duizend euro of meer. Het gemiddelde gestandaardiseerde besteedbare inkomen in 2018
bedroeg 29,5 duizend euro. Ongeveer 34% van de huishoudens had een hoger inkomen dan
dit gemiddelde2.
Vraag 2
Welke indicatoren veroorzaken de hoge significante verdeling van welvaart van mensen
tussen de 25 en 35 jaar zoals beschreven in de Monitor Brede Welvaart?
Antwoord op vraag 2
Indicatoren waar 25- tot 35-jarigen een significant hogere welvaart hebben dan het
landelijk gemiddelde zijn: persoonlijk welzijn, ervaren gezondheid, overgewicht, onderwijsniveau,
arbeidsparticipatie, langdurige werkloosheid, vertrouwen in mensen en vertrouwen in
instituties. Indicatoren waar 25 tot 35-jarigen een significant lagere welvaart hebben
dan het landelijk gemiddelde zijn: tevredenheid met het leven, tevredenheid met werk,
tevredenheid met reistijd woon-werk, tevredenheid met vrije tijd, kwaliteit van de
woning, tevredenheid met de woning, vrijwilligerswerk, slachtofferschap criminaliteit
en onveiligheidsgevoelens in de buurt.
In de webpublicatie van de Monitor3 zijn de figuren met verdeling van de welvaart interactief. Daar is te zien welke
indicatoren bij welke deelbevolkingen positief en negatief uitvallen. Het gaat hier
om figuur 3.2.1 uit het hoofdstuk 3 «Verdeling van brede welvaart».
Vraag 3
Als de helft van de lager opgeleiden betaald werk heeft zoals beschreven in de Monitor
Brede Welvaart, hoe komt de andere helft dan aan zijn inkomen? Wordt flexwerk meegerekend
in deze cijfers?
Antwoord op vraag 3
Betaald werk heeft hier betrekking op personen die deel uitmaken van de potentiële
beroepsbevolking van 15 tot 75 jaar. Het inkomen uit betaald werk betreft alleen primair
inkomen, dus inkomen als werknemer en/of inkomen als zelfstandige. Personen kunnen
daarnaast nog ander inkomensbronnen hebben zoals inkomen uit overdrachtsinkomen (een
uitkering arbeidsongeschiktheid, uitkering werkloosheid, bijstand of een pensioenuitkering).
Daarnaast kunnen personen ook niet beschikken over enigerlei vorm van inkomen. Deze
personen zijn voor hun welvaart afhankelijk van het inkomen dat andere huishoudensleden
in het huishouden inbrengen.
Alle 15- tot 75-jarigen in Nederland met betaald werk worden meegenomen in het cijfer
over de netto arbeidsparticipatie, ongeacht de arbeidsrelatie en de arbeidsduur. Ook
flexwerk en kleine deeltijdbanen tellen dus mee.
Vraag 4
Welke indicatoren stapelen zich ten ongunstige voor lager opgeleiden zoals beschreven
in de Monitor Brede Welvaart?
Antwoord op vraag 4
Bij de stapelingsanalyse is door het CBS op individueel niveau gekeken naar 10 verschillende
indicatoren. Er is sprake van stapeling van ongunstige factoren als een persoon op
minimaal 4 van die 10 indicatoren een ongunstige uitkomst heeft. Bij laagopgeleide
personen komt dit relatief veel voor. Het zijn echter niet steeds dezelfde indicatoren
waarop laagopgeleiden ongunstig uitkomen. Bij de ene persoon zijn dit andere indicatoren
dan bij de andere. We kunnen wel zeggen op welke indicatoren de laagopgeleiden het
vaakst ongunstige scores hebben. Dat zijn: ervaren gezondheid, het hebben van werk
en het hebben van vertrouwen in andere mensen (sociaal vertrouwen).
Vraag 5
Wat kan een verklaring zijn voor het feit dat op 18 van de 20 indicatoren mensen met
een Nederlandse achtergrond een bovengemiddelde score hebben in de Monitor Brede Welvaart,
terwijl mensen met een niet-westerse migratieachtergrond op 17 van de 20 indicatoren
juist onder het gemiddelde scoren? Is dit onderzocht?
Antwoord op vraag 5
Aan het grote aantal bovengemiddelde (ondergemiddelde) scores voor mensen met een
Nederlandse (migratie) achtergrond, liggen grotendeels statistische redenen ten grondslag.
Wanneer wordt bepaald of een groep een boven- of ondergemiddelde score heeft, dan
wordt ervoor gecorrigeerd dat deze groep zelf ook onderdeel uitmaakt van het landelijk
gemiddelde. In het geval van migratieachtergrond speelt dit gegeven een grote rol,
aangezien de groep met Nederlandse achtergrond ruim driekwart van de gehele bevolking
beslaat. Wanneer deze groep dus wordt vergeleken met het «gemiddelde», wordt deze
vooral vergeleken met de groep met een migratieachtergrond. Verschillen worden dan
(vanwege de omvang van de groep zonder migratieachtergrond) al vrij snel statistisch
significant. Dat is hier vaak «gunstig» voor de mensen zonder migratieachtergrond
en «ongunstig» voor de mensen met een migratieachtergrond.
Dat een verschil statistisch significant is, wil niet per se zeggen dat het verschil
heel groot is. Een statistisch significant verschil van 1 procent kleurt net zo groen
of rood in de visualisaties als een statistisch significant verschil van 10 procent.
Ook het effect van andere kenmerken (bijvoorbeeld inkomen, leeftijd, opleidingsniveau,
inkomen) op de verschillen naar migratieachtergrond is niet meegenomen.
Als we op individueel niveau kijken naar de stapeling van gunstige en ongunstige aspecten
van brede welvaart (zie paragraaf 3.4 van de publicatie), dan zien we een gematigder
beeld. Ook dan komen mensen met een migratieachtergrond vaker ongunstig uit dan mensen
met een Nederlandse achtergrond, maar zijn de verschillen kleiner dan verwacht mag
worden op basis van de verschillen tussen de groepen in de afzonderlijke indicatoren.
De oorzaken voor deze verschillen zijn niet verder onderzocht.
Vraag 6
Was u op de hoogte van de procedurele manieren om in het kader van de verwerving van
aandelen Air France-KLM, een besloten voorhangprocedure in gang te zetten?
Antwoord op vraag 6
Na te hebben geconstateerd dat er geen vastgesteld protocol was, is zoveel mogelijk
in lijn met het niet-vastgestelde protocol gehandeld. Daarom is het goed dat er inmiddels
goede werkafspraken met uw Kamer zijn gemaakt over hoe voortaan in voorkomende gevallen
de Kamer vertrouwelijk te informeren.
Vraag 7
Op welke manier zijn zowel scenario «Roze» als «Rood» in het kader van de verwerving
van aandelen Air France-KLM expliciet met de Minister besproken?
Antwoord op vraag 7
Deze scenario’s zijn zowel schriftelijk als mondeling gedeeld met de Minister en ook
besproken met de andere betrokken Ministers.
Vraag 8
Op welke gronden baseert de Minister dat artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet enkel
toegepast kan worden in het kader van reeds ingediende suppletoire begrotingen?
Antwoord op vraag 8
Artikel 2.27 geeft nadere criteria over wat er wel en niet kan in de periode tussen
indiening van een suppletoire begrotingswet en de autorisatie daarvan door het parlement.
Dit volgt – naast de bewoordingen van artikel 2.27 zelf – ook uit de positie van artikel
2.27 in paragraaf 4 van hoofdstuk 2 van de Comptabiliteitswet 2016. Die paragraaf
gaat over het indienen en wijzigen van begrotingen.
Mijn lezing van artikel 2.27 CW moet in dat bredere verband begrepen worden. De redenering
achter artikel 2.27 is naar mijn mening dat, doordat het suppletoire begrotingsvoorstel
al zou zijn ingediend op de wijze die in artikel 2.26 is voorgeschreven, het parlement
al geïnformeerd is over wat de Minister van plan is en waarvoor hij budgettaire autorisatie
vraagt.
Het eerste lid van artikel 2.27 geeft aan dat lopend beleid met terughoudendheid in
uitvoering genomen kan worden na indiening van een suppletoire begroting. Dat kan
zonder daarover nog eens afzonderlijk het parlement te informeren. Dat impliceert
naar mijn idee dat het parlement door indiening van het suppletoire begrotingswetsvoorstel
wel al op de hoogte is van het feit dat er voor het lopende beleid aanvullende middelen
nodig zijn. Omdat het lopende beleid eerder al onderwerp is geweest van overleg met
het parlement, kan met de benodigde terughoudendheid al verdere uitvoering worden
gegeven aan het lopende beleid.
Alleen het tweede lid van artikel 2.27 gaat in op het (aanvullend) informeren van
het parlement in een genoemde specifieke situatie nadat het begrotingsvoorstel is
ingediend. In dit verband geeft lid 2 van art. 2.27 aan wanneer de Minister niet (dat
is de hoofdregel) en wanneer hij wel (de uitzondering, «tenzij») al kan beginnen met
de uitvoering van nieuw beleid, vooruitlopend op de autorisatie van de middelen die
daarvoor in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Indien een wetsvoorstel tot wijziging
van een begrotingsstaat is ingediend en indien naar het oordeel van een Minister de
uitvoering van het nieuwe beleid dat ten grondslag ligt aan die wijziging niet kan
wachten op de autorisatie door het parlement, dan bestaat op grond van het tweede
lid van artikel 2.27 de verplichting voor de Minister om het parlement daarover te
informeren.
Vraag 9
Wat is de grondslag voor het niet toetsen van bijzondere rijksbijdragen aan de voorwaarden
door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Antwoord op vraag 9
De bijzondere bekostigingsvariant van de kwaliteitsbekostiging sluit aan bij het wettelijk
kader dat geldt voor de reguliere bekostiging volgens de WHW, en het daarop gebaseerde
Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs. Titel 2 van
Hoofdstuk 2 van de WHW («bekostiging») is van toepassing; deze titel biedt een regeling
voor diverse bekostigingsaspecten, zoals bevoorschotting, vaststelling, verslaglegging,
verantwoording, inhouding en verrekening. De subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht
is aanvullend van toepassing.
Vraag 10
Waarom is de Minister van Defensie voor 55 miljoen euro bewust afgeweken van de staatssteunregels?
Antwoord op vraag 10
Het bedrag van 55 miljoen euro heeft geen betrekking op staatssteun maar betreft de
omvang van het gebruik van de escalatieprocedure door Defensie. Met de waiver- of
escalatieprocedure wordt vooraf door de leiding van de aanbestedende dienst gemotiveerd
ingestemd met het afwijken van de Europese aanbestedingsplicht en wordt verantwoordelijkheid
genomen voor de afweging om op een onrechtmatige wijze toch te kunnen voorzien in
een behoefte. Defensie probeert het gebruik van waiverprocedure zo min mogelijk in
te zetten. De genoemde escalatieprocedure wordt alleen gebruikt als een absolute operationele
noodzaak bestaat waarbij onvoldoende tijd is het reguliere aanbestedingstraject te
doorlopen.
Vraag 11
Waarom is bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de staatssteuntoets
bij diverse subsidieregelingen en instellingensubsidies gebrekkig uitgevoerd?
Antwoord op vraag 11
De in gang gezette verbeteringen van de staatssteuntoetsing zet ik voort met het doel
deze te verduurzamen in de organisatie. De maatregelen die in 2019 zijn genomen, hebben
ook in 2020 hun effect. Bij de voortzetting van de verbetering neem ik de aanbevelingen
van de Rekenkamer over.
Ik tref voor subsidieregelingen en voor nieuwe activiteiten bij bestaande instellingssubsidies
maatregelen om het staatssteunrisico verder te beheersen.
De praktijk om nieuwe subsidieregelingen voor publicatie op staatssteun te toetsen
blijft gehandhaafd. Mocht blijken dat het juridisch mogelijk en uitvoerbaar is, dan
zal ik bestaande regelingen aanpassen voordat ze aflopen, rekening houdend met de
beginselen van behoorlijk bestuur.
In het verantwoordingsdebat van 26 mei jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 74, item 23) is de Kamer een overzicht toegezegd over de stand van zaken van de staatssteuntoetsing
per regeling. Ik zal dat rond de zomer naar de Kamer sturen.
Vraag 12
Welke acties zijn er op dit moment reeds ondernomen of gepland, sinds het uitkomen
van het Rekenkamerrapport, om de rechtmatigheid van verplichtingen te verhogen?
Antwoord op vraag 12
De ontvangsten en uitgaven blijven binnen de door de Algemene Rekenkamer gehanteerde
norm van 1% aan fouten en onzekerheden.
Voor de aangegane verplichtingen overschrijden we echter deze 1% grens van de Algemene
Rekenkamer. Dat is geen fraai beeld en vergt verbetering van onze kant. Het afgelopen
jaar hebben mijn collega's en ik meerdere malen gesproken over het belang van rechtmatige
transacties. Dat heeft erin geresulteerd dat er een verbetering te zien is bij het
tijdig melden van mutaties aan de Kamer. In 2020 houden we dit belangrijke onderwerp
van rechtmatigheid op de agenda.
Daarnaast benadruk ik dat we, in het kader van de coronacrisis, met de gehele rijksoverheid
hard werken aan het spoedig invoeren van diverse noodmaatregelen, waarbij uitvoerig
aandacht wordt geschonken aan rechtmatigheid. Bij het aangaan van verplichtingen,
uitgaven en ontvangsten wordt nadrukkelijk gekeken naar het rechtmatigheidsvraagstuk.
Ook bekijken we op de diverse terreinen van onrechtmatigheid welke specifieke stappen
nodig zijn om het rechtmatigheidspercentage in 2020 te verhogen.
Vraag 13
Wat is wel en niet bekend over zowel de nieuwe investeringen als onderhoudsinvesteringen
die het Ministerie van Defensie moet doen in zijn vastgoed?
Antwoord op vraag 13
In het Strategisch Vastgoedplan dat op 4 juli 2019 naar de Tweede Kamer is gegaan
(Kamerstuk 33 763, nr. 151) wordt ingegaan op zowel de benodigde investeringen als de onderhoudsinvesteringen
die Defensie voor haar vastgoed nodig acht om de portefeuille gezond te maken. Hierin
zijn logischerwijs nog niet de gevolgen van COVID-19 meegenomen. Voor het aankomende
zomerreces zullen de cijfers van het Strategisch Vastgoedplan gevalideerd zijn en
worden de resultaten met de Kamer gedeeld.
Vraag 14
Kan uitgesplitst worden wat de doelen, key performance indicators (KPI’s) en voorlopige
resultaten zijn van de inzet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
om digitale middelen in te zetten in de ouderenzorg?
Antwoord op vraag 14
Met de kamerbrief van 12 mei 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het advies
van het RIVM met betrekking tot de opzet en uitvraag van een nieuwe e-healthmonitor
(Kamerstuk 27 529, nr. 216). Het RIVM gaat op het verzoek van de Minister van VWS de nieuwe e-healthmonitor
uitvoeren. Het RIVM werkt daarbij samen met partners uit het zorgveld en is gestart
met operationalisering van indicatoren en passende operationele doelstellingen. We
zullen uw Kamer informeren over de voortgang.
Vraag 15
Welke stappen heeft u de Kamer toegezegd te zetten om de Kamer inzicht te laten krijgen
in bestedingsplannen?
Antwoord op vraag 15
– In het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is besloten om intensiveringen die nadere uitwerking behoeven op de Aanvullende
Post te boeken in afwachting van concrete en doelmatige beleidsvoorstellen.
– Hierbij vormen bestedingsplannen een instrument voor interdepartementaal overleg om
nieuwe beleidsvoorstellen te beoordelen.
– Omdat deze bestedingsplannen dus zijn opgesteld voor interdepartementaal overleg ben
ik geen voorstander van openbaarmaking.
– Om het parlement van goede verantwoordingsinformatie te voorzien monitor ik de naleving
van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet.
– Om deze toelichting verder te verbeteren start ik per 1 juni de pilot CW3.1: significante
voorstellen moeten een bijlage bevatten waarin de toelichting conform CW 3.1 wordt
gegeven.
Vraag 16
Wat zijn de juridische gevolgen van schade als gevolg van onvolkomenheden in de informatiebeveiliging?
Is de Staat daarvoor aansprakelijk en schadeplichtig? Is het strafrecht hierop van
toepassing?
Antwoord op vraag 16
De juridische gevolgen van schade als gevolg van onvolkomenheden in de informatiebeveiliging
kan niet in algemene zin worden geschetst. Schade als gevolg van misbruik of oneigenlijk
gebruik door een tekortkoming in het IT-beheer is van een andere orde dan een tekortkoming
waardoor staatsgeheime, bedrijfsgevoelige, medische of privacygevoelige informatie
bekend raakt. Bij tekortkomingen waardoor staatsgeheime, bedrijfsgevoelige, medische
of privacygevoelige informatie bekend raakt, hangen de internationaalrechtelijke,
strafrechtelijke, tuchtrechtelijke en civielrechtelijke gevolgen af van de omstandigheden
van het geval.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier