Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de videoconferentie van landbouw- en visserijministers van de EU 13 mei 2020
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1237
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 juni 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 8 mei 2020 over de geannoteerde
agenda van de videoconferentie van landbouw- en visserijministers van de EU op 13 mei
2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1232) en over de brief van 17 april 2020 over de appreciatie agrofood onderdeel van CRII+
pakket (Kamerstukken 22 112 en 35 420, nr. 2868).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 mei 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 12 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie maken graag gebruik van de gelegenheid om in aanloop naar
de videoconferentie van de Europese Landbouw- en Visserijministers hun zorgen te uiten
over de gevolgen van COVID-19 voor de landbouw. Deze leden constateren dat er voor
een aantal sectoren regelingen van kracht worden (nationaal of Europees) maar dat
bij een aantal andere sectoren de nood hoog is. Zo vallen de dierlijke sectoren (bijvoorbeeld
de kalversector, de eendensector, de pluimveesector, de paardensector enz.) nog buiten
de aangekondigde steunmaatregelen. Deze leden vragen of de Minister bereid is om tijdens
de toelichting van de Europese Commissie in de videoconferentie (wederom) te pleiten
voor private opslag en andere maatregelen die deze sectoren zouden kunnen helpen.
Zij vragen om maatregelen die in de kern gezonde bedrijven helpen het hoofd boven
water houden. Daarnaast vragen zij om deze maatregelen zodat de mensen die in deze
sectoren werken hun baan kunnen behouden. Als de Minister daar niet toe bereid is,
waarom niet?
Antwoord
In de videoconferentie van de Landbouw- en Visserijministers van 13 mei jl. heb ik
gepleit voor steun voor private opslag van kalfsvlees, onder de voorwaarde dat het
dierenwelzijn in de sector verbetert. De Europese Commissie heeft echter laten weten
op dit moment geen nieuwe marktmaatregelen te overwegen, maar dat zij de situatie
goed zal monitoren. Ik heb niet gesproken over andere sectoren en andere mogelijke
maatregelen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de argumenten zijn van de Europese Commissie
om in deze uitzonderlijke tijden vast te houden aan de datum van 16 oktober voor de
bevoorschotting van de directe inkomenssteun van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB). Kan de Minister aangeven met welke andere landen Nederland heeft gepleit en
pleit om de bevoorschotting naar voren te halen? Zij vragen de Minister ook aan te
geven wat de huidige stand van zaken is van de maatregel die Nederland voorbereidt
om eerder over te gaan tot bevoorschotting van de directe inkomenssteun van het GLB en de door Nederland gewenste verhoging van 70% naar 80% (1 juli en 80% van de gelden). Kan de Minister
bevestigen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voldoende menskracht
heeft om uitvoering te geven aan deze maatregel per 1 juli?
Antwoord
Dat de Europese Commissie vasthoudt aan 16 oktober voor de bevoorschotting van de
directe inkomenssteun, heeft te maken met het feit dat het financiële boekjaar voor
de EU begint op 16 oktober. Eerder uitbetalen dan dat het financieel jaar start, is
begrotingstechnisch niet mogelijk.
Op 16 april heeft Ierland, gesteund door alle lidstaten, een brede gezamenlijke verklaring
aan de Europees Landbouwcommissaris gestuurd, waarin ook is gepleit voor het eerder
dan 16 oktober kunnen uitbetalen van GLB betalingen.
In mijn brief van 7 mei jl. (Kamerstukken 35 420 en 25 295, nr. 30) heb ik uw Kamer onder andere gemeld dat de Europese Commissie akkoord is gegaan
met een nationale vooruitbetaling van circa 80% van de basis- en vergroeningspremie
vanaf 1 juli aanstaande op grond van de de-minimis-verordening. De uitvoeringsregeling
rechtstreekse betalingen GLB is daarvoor aangepast en die aanpassing is 13 mei gepubliceerd
in de Staatscourant. RVO.nl heeft aangegeven de directe inkomenssteun van het GLB-voorschotten
uit te kunnen betalen in juli.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief met de appreciatie van het agrofood
onderdeel van CRII+ pakket (Kamerstukken 22 112 en 35420, nr. 2868) dat de Minister ruimte vraagt aan de Europese Commissie voor een beroep op overmacht
vanwege de impact van COVID-19 op de bedrijven. Deze leden ondersteunen die oproep
van harte. Kan de Minister aangeven welke ruimte zij bepleit en hoe zij in Nederland maatwerk
kan leveren als de Europese Commissie onvoldoende ruimte biedt? Ook lezen zij in deze
brief dat de voorgestelde wijzigingen van de Europese Commissie niet voldoende zijn.
Zij onderschrijven dit standpunt. Veel bedrijven in de primaire sectoren en de verwerkende
industrie hebben te kampen met de (financiële) gevolgen van COVID-19. De Minister
geeft aan dat zij zich nationaal en internationaal zal inzetten voor maatregelen om
de problemen in Nederland te verzachten of op te lossen. Deze leden vragen de Minister
aan te geven aan welke maatregelen zij op nationaal niveau denkt en wanneer deze maatregelen,
gezien de urgente problemen, toepasbaar zijn. Zij gaan ervan uit dat er zo veel mogelijk
samenhang in de maatregelen gezocht wordt zodat er geen onderscheid in de verschillende
sectoren wordt aangebracht. Kan de Minister dat bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De Europese Commissie heeft aangegeven dat ook een beroep kan worden gedaan op de
vigerende overmachtsregel in het kader van het GLB voor de directe betalingen en het
plattelandsontwikkelingsprogramma (POP), wanneer bedrijven vanwege COVID-19 in voorkomende
gevallen echt niet aan bepaalde verplichtingen i.c. regels kunnen voldoen. Bedrijven
moeten dan wel eerst al het mogelijke hebben gedaan wat ze konden. Verder kunnen lidstaten
in gemotiveerde gevallen afwijken van de bepaling dat de boer binnen 14 dagen een
verklaring van overmacht dient in te sturen. In dat geval is er sprake van het toepassen
van generieke overmacht.
Het Nederlandse agrarische bedrijfsleven kan reeds gebruik maken van een uitgebreid
pakket van zowel generieke als sectorspecifieke maatregelen. Deze maatregelen hebben
met het «noodpakket 2.0 een vervolg gekregen, waarin additionele inspanningen voor
het Nederlandse bedrijfsleven nader vorm hebben gekregen. Deze maatregelen zijn voor
het overgrote deel generiek van aard, waarmee de gevraagde samenhang wordt gerealiseerd
en er geen nodeloos onderscheid in de verschillende sectoren wordt aangebracht. Dit
laat onverlet dat specifieke omstandigheden in specifieke (deel)sectoren aanleiding
kunnen zijn voor maatwerk.
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de positie van
de Nederlandse visserij en aquacultuurbedrijven in relatie tot de Europese Unie. Het
is positief dat er mede op aandringen van Nederland relatief snel gehandeld is in
Europees verband om steunmaatregelen voor de visserijsector vorm te geven. Echter,
zoals bekend, bevonden de Nederlandse vissers zich reeds voor de coronacrisis in een
onzekere situatie, deels ten gevolge van een aantal besluiten die op Europees niveau
genomen waren en voor hen zeer nadelig uitpakten, zoals de aanlandplicht en het pulsverbod.
Nu er vanuit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) steunmaatregelen
beschikbaar komen, vragen deze leden of de Minister bereid is om in Europees verband
aan te dringen op een verdeling van deze steunmaatregelen met extra aandacht voor
en inachtneming van de positie van vissers zoals de Nederlandse, die door Europese
regelingen en maatregelen voorafgaand aan de coronacrisis al grote investeringen hebben
moeten doen. Voorts merken zij op dat de beschikbaar gestelde steunmaatregelen worden
gefinancierd met reeds voor de visserij aangemerkte gelden. Hiermee rijst onvermijdelijk
de vraag welke andere Europese projecten ter bevordering van de visserij niet meer
gefinancierd kunnen worden. Kan de Minister hierop ingaan? Kan zij bevestigen dat
de nu voor de bestrijding van de coronacrisis beschikbaar gestelde gelden oorspronkelijk bedoeld waren
om een eventueel nadelige impact van de brexit op de positie van de Europese vissers
op te vangen? Zo ja, op welke wijze is nu voorzien voor het scenario waarin de onderhandelingen
over visserij tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk een voor de Nederlandse
visserij nadelig resultaat hebben?
Antwoord
Op de landbouw en visserijraad van 25 maart jl. is door mijzelf alsook door mijn Europese
collega’s gepleit voor verruiming van steunmogelijkheden onder het Europees Fonds
voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). De wijziging van het EFMZV maakt het eenvoudiger
om steun te verlenen voor specifieke maatregelen om de gevolgen van de COVID–19-uitbraak
in de visserij- en aquacultuursector te beperken. Het is aan de lidstaten om binnen
hun eigen financiële enveloppe deze maatregelen ook daadwerkelijk in te richten en
is het aan de lidstaten om de positie van de vissers in den lande in acht te nemen.
Wel dient de steun expliciet gekoppeld te zijn aan niets anders dan het opvangen van
de consequenties van corona.
Nederland heeft ruim 75% van haar EFMZV-landenenveloppe gecommitteerd. In het licht
van de looptijd van de huidige programmaperiode is bezien hoe de nog beschikbare middelen
het beste kunnen worden ingezet, waarbij enerzijds zoveel mogelijk rekening is gehouden
met de behoefte van de sector in deze acute situatie en anderzijds de reeds voorziene
openstellingen zoveel mogelijk, hetzij in gewijzigde vorm, doorgang vinden. Zo wordt
de regeling samenwerking wetenschap en visserij nog wel opengesteld, maar in het laatste
kwartaal van dit jaar en met een lager subsidieplafond. De regeling toegevoegde waarde,
waarbij investeringen worden gesubsidieerd, wordt dit jaar niet meer opengesteld omdat
uit gesprekken met de sector blijkt dat gezien de situatie nu geen animo is voor een
dergelijke regeling. De middelen die bestemd zijn voor innovatie in de aquacultuur
zullen nu worden ingezet ter ondersteuning van de COVID-19-uitbraak in de aquacultuursector.
In goed overleg met de sector is ervoor gekozen om een stilligregeling in te richten
om de gevolgen van COVID-19-uitbraak op te vangen. De initieel voor een harde Brexit
gereserveerde middelen worden hiervoor aangewend. Indien de voor COVID-19 beschikbaar gestelde gelden volledig worden uitgeput,
dan betekent dat inderdaad dat een zelfde regeling in geval van een harde Brexit niet
meer tot de mogelijkheden behoort, omdat de financiële envelop voor Nederland van
het EFMZV dan is uitgeput. Deze consequentie is expliciet besproken met de sector.
Men is zich ervan bewust dat door het inzetten van deze middelen ten behoeve van de
COVID-19-gerelateerde stilligregeling er in geval van een harde Brexit op 1 januari
2021, tijdelijke steun uit het EFMZV niet meer tot de mogelijkheden behoort.
Ook andere lidstaten met een verregaande committering van de EFMZV-envelop worstelen
met de consequenties van soortgelijke keuzes. Gezien er nog geen akkoord ligt voor
het meerjarig Financieel Kader is steun uit het nieuwe fonds op dit moment geen optie.
De leden van de VVD-fractie menen dat een van de mogelijkheden om de economische positie
van de Nederlandse vissers te ondersteunen ligt in het verder promoten van de consumptie
van in Europa wild gevangen vis. Een toegenomen consumptie van vis in Nederland en
Europa kan namelijk een deel van de weggevallen buitenlandse export compenseren. Bestaan er vanuit
de Europese steunfondsen voor de visserij mogelijkheden om in Nederland de promotie
van de consumptie van vis een extra impuls te geven? Verder vragen deze leden of de
Minister in kan gaan op de gevolgen van de coronacrisis voor de benutting van de diverse
visquota en de prijzen. Een aantal soorten vis, zoals tarbot, kreeft en griet, worden
hoofdzakelijk in restaurants geconsumeerd, waardoor de vraag naar deze soorten compleet
is ingestort. Tegelijkertijd vissen vissers nu in toenemende mate op soorten die in
de retail makkelijker verkocht kunnen worden, zoals tong en schol. Kan de Minister
ingaan op de gevolgen voor de benutting van de quota naar deze soorten? Bieden de
steunmaatregelen of de verhoudingen binnen de Raad mogelijkheden om te kijken naar
eventuele aanpassing van deze quota als gevolg van de coronacrisis?
Antwoord
Op dit moment zie ik nog niet dat de benutting van de quota van de genoemde visbestanden
(tarbot, griet, kreeft, tong en schol) is afgenomen. De verwachting is dat dit op termijn wel zichtbaar wordt. Hierbij is het belangrijk
om te benoemen dat voor deze vissoorten de vraag drastisch is afgenomen en er aanvoerbeperkende
maatregelen worden genomen door de Producentenorganisaties (PO’s) met het oog op markstabilisatie.
Het is nog niet bekend in hoeverre dit consequenties zal hebben voor de quota-benutting.
Aanpassing van het percentage van het quotum dat mee mag naar het volgende jaar kan
via een amendement van de TAC en Quota Verordening. Meerdere lidstaten hebben aangegeven
hier voorstander van de te zijn, maar er is nog geen voorstel gedaan door de Europese
Commissie. De Europese Commissie beschouwt dit als een mogelijke maatregel, maar wil
op een later moment dit jaar kijken of aanpassing van het percentage nodig is.
Uit het EFMZV kan steun worden verleend voor afzetmaatregelen ten bate van visserij-
en aquacultuurproducten. Deze regeling wordt dit jaar nog opengesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de positie en beschikbaarheid van arbeidsmigranten
in de land- en tuinbouw. In een eerdere brief heeft de Minister al toegelicht op welke
wijze de coronacrisis werkgevers in de land- en tuinbouw voor grote uitdagingen stelt
om aan benodigde arbeiders te komen. Kan de Minister ingaan op welke concrete belemmeringen
arbeidsmigranten van binnen de EU nu ervaren om in Nederland aan de slag te kunnen
in de land- en tuinbouw? Voorts schrijft de Minister dat er op dit moment nog geen
tekorten aan arbeiders zijn. Op welke wijze verwacht zij dat de beschikbaarheid van
arbeiders zich in de komende maanden zal ontwikkelen? Met welke scenario’s wordt hierbij
rekening gehouden? Welke stappen kunnen genomen worden op het moment dat blijkt dat
er alsnog een tekort aan arbeiders in de land- en tuinbouwsector ontstaat? Wordt hierbij
onderscheid gemaakt tussen verschillende sectoren, gezien het feit dat sommige sectoren,
zoals de glastuinbouw, in veel grotere mate gebruik maken van arbeidsmigranten? Trekt
de Minister lessen uit de promotiemaatregelen die andere landen treffen om arbeidsmigranten in de land- en tuinbouwsector aan te trekken, zoals door Duitsland gedaan
wordt? Is de Minister bereid om ook dergelijke differentiatie in voorwaarden voor
arbeidsmigranten in de Raad aan te kaarten, om te voorkomen dat landen binnen de EU
elkaar gaan beconcurreren bij het aantrekken van arbeidsmigranten?
Antwoord
Voor Nederland is het thema vrij verkeer van werknemers (waaronder seizoenarbeiders
vallen) belangrijk, omdat veel bedrijven afhankelijk zijn van buitenlandse werknemers.
Tijdens de uitbraak van COVID-19 heeft de Commissie een mededeling met richtsnoeren
betreffende de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers uitgebracht.
Hierin wordt beschreven hoe lidstaten gedurende de COVID-19-crisis om moeten gaan
met werknemers die werken in een ander land dan waar zij wonen. Het betreft grensarbeiders,
gedetacheerde werknemers, seizoenarbeiders en zelfstandigen. Zij kunnen momenteel
problemen ondervinden bij de grenspassage door de maatregelen die lidstaten hebben
getroffen ter bestrijding van de uitbraak van COVID-19. De Commissie acht het van
belang dat deze werkenden, zeker als zij werkzaam zijn in vitale beroepen, zonder
belemmeringen de grenzen kunnen passeren om hun werkzaamheden uit te voeren of terug
te keren naar hun woonland. Daarbij mag niet gediscrimineerd worden tussen eigen onderdanen
en inwoners uit andere lidstaten. Nederland stemt hierover af in verschillende Europese
overleggen. Daarin wordt ook aandacht besteed aan de verschillende transportmodaliteiten.
Nederland ondersteunt de uitgangspunten uit de richtsnoeren en blijft de situatie
in de verschillende sectoren monitoren. Dit gebeurt sinds 4 mei in het – door het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingestelde – aanjaagteam arbeidsmigranten.
Het doel van het interdepartementale aanjaagteam is drieledig. Het aanjaagteam zal
de bescherming van arbeidsmigranten agenderen bij werkgevers, gemeenten en provincies,
en partijen op regionaal niveau samenbrengen. Tegelijkertijd zal er gezamenlijk met
deze partijen en interdepartementaal worden gezocht naar maatregelen voor de bescherming
van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt
om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid.
Daarnaast zal het aanjaagteam monitoren of er sprake is van tekorten of overschotten
aan arbeidsmigranten in deelsectoren en zo nodig stimuleren tot arbeidsbemiddeling.
Daarbij wordt gezocht naar praktische en veilige oplossingen.
Hoe het aanbod van arbeid zich de komende tijd zich gaat ontwikkelen is lastig in
te schatten en is vooral afhankelijk hoe de coronacrisis zich zal ontwikkelen. Ik
monitor dagelijks de mogelijke tekorten, samen met de sector.
Mochten er arbeidstekorten ontstaan dan kan er eventueel ook gebruik worden gemaakt
van binnenlands aanbod via de platforms helponsoogsten.nl en werkenindelandentuinbouw.nl
waarop het aanbod van arbeid nog steeds groot is.
Ik ben op de hoogte van de maatregelen die andere landen nemen om seizoenarbeiders
aan zich te binden. Deze regelingen hebben er vooralsnog niet toe geleid dat de Nederlandse
land- en tuinbouw niet aan hun benodigde arbeidsvraag kunnen voldoen. Zoals hierboven
aangegeven agendeert het kabinet het thema seizoenarbeiders regelmatig in Europees
verband en zal dit indien nodig ook blijven doen. Het is ook aan Europese Commissie
om te bezien of deze maatregelen stroken met het vrije verkeer van werknemers.
Daarnaast zal het kabinet op bi- en trilateraal niveau het vraagstuk aan de orde stellen.
Zoals bijvoorbeeld in de Cross Border Taskforce corona, een overleg met België en
de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen.
De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen over de tuinbouw. Op 27 april
jl. hebben 50 leden van het Europees Parlement de Eurocommissaris van Landbouw opgeroepen
tot EU-steun voor de sierteeltsector. Hoe beoordeelt de Minister die vraag? Eerder
heeft de Minister zelf al om steun verzocht, waarop toen negatief is geantwoord. Is
de Minister van mening dat op EU-niveau ook een gemeenschappelijke marktordening (GMO)-regeling
moet komen voor de sierteeltsector, die nu alleen voor de groentesector geldt?
Antwoord
Ik sta sympathiek ten aanzien van het steunverzoek van het Europees Parlement aan
de Europese Commissie te meer daar ik zelf ook de Commissie om steun voor de sector
heb gevraagd, zoals uw Kamer opmerkt. De Europese Commissie heeft negatief op mijn
verzoek om steun geantwoord. De Europese Commissie heeft in haar antwoord aangegeven
dat zij, gelet op de omvang van de huidige crisis, niet over de middelen beschikt
om de sierteeltsector te ondersteunen.
De sierteeltsector valt ook zonder eigen gemeenschappelijke marktordening onder de
reikwijdte van de GMO-verordening en daarmee is de Europese Commissie bevoegd om crisismaatregelen
voor deze sector te treffen.
Naar mijn mening heeft de sierteeltsector geen belang bij het instellen van een gemeenschappelijke
marktordening zoals die bestaat voor de sector groenten en fruit. Gemeenschappelijke
marktordeningen zijn ingesteld voor die sectoren waar behoefte is aan regulering van
de markten met het oog op de veelvoud aan en versnippering van marktdeelnemers, zoals
in het geval van de groenten en fruit sector. Bij ordening van de markt moet niet
alleen worden gedacht aan marktmaatregelen die tot doel hebben de markten te stabiliseren
maar ook aan voorschriften zoals gemeenschappelijke definities, verkoopbenamingen
en handelsnormen die tot doel hebben een gelijk speelveld op die markten te creëren
en de handel te faciliteren.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de «Farm-to-Fork»-strategie. Deze leden lezen
in de communicatie van de Commissie over de «Farm-to-Fork»-strategie dat de Commissie
voornemens is om de uitspraak van het Europese Hof van juli 2018 – waarin werd geoordeeld
dat gewassen die met bepaalde genbewerkingstechnieken zijn ontwikkeld onder de regelgeving
voor genetisch gemodificeerde organismen (GGO) vallen – te «adresseren». Zij menen
dat innovatie in het telen van gewassen en de verduurzaming van de sector die hiervan
een gevolg is, juist in tijden van (economische) crisis gestimuleerd dient te worden
en zijn dan ook verheugd dit voornemen van de Commissie te vernemen. Kan de Minister
ingaan op wat concreet bedoeld wordt met het «adresseren» van de uitspraak? Is de
verwachting dat het «white paper» dat de Commissie binnenkort zal publiceren over
de «Farm-to-Fork»-strategie eveneens voorstellen zal bevatten over de herziening van
de GGO-verordening? Zo ja, kan de Minister aangeven wat haar inschatting is van het
krachtenveld in de Raad ten aanzien van een dergelijk voorstel? Is zij bereid om bij
de aanstaande Raad alvast voor te sorteren op een dergelijk voorstel door andermaal
het belang van een herziening van het huidige, achterhaalde GGO-beleid te onderstrepen?
Antwoord
In de Green Deal mededeling van de Commissie staat dat nieuwe innovatieve technieken
een mogelijke rol kunnen spelen in het verduurzamen van het voedselsysteem, bijvoorbeeld
door het ontwikkelen van weerbare gewassen. Op 20 mei is de Farm-to-Fork-strategie
gepresenteerd. In juli wordt de Kamer hierover via een BNC-fiche nader geïnformeerd.
Met betrekking tot het agenderen van nieuwe veredelingstechnieken, heeft onze inzet
in de Raad er al toe geleid dat de Europese Commissie nu verplicht bezig is om onderzoek
uit te voeren over nieuwe genomische technieken als gevolg van de uitspraak van het
Europese Hof.1 De Commissie moet voor april 2021 met de resultaten van het onderzoek komen en indien
gepast, met een voorstel voor de aanpassing van de wetgeving. Nederland heeft ook
de urgentie en de noodzaak voor een gemeenschappelijke Europese aanpak aangegeven
met een stemverklaring bij het Raadsbesluit.2 Met initiatiefrecht ligt de bal nu bij de Europese Commissie. Ik blijf mij actief
inzetten om de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken mogelijk te
maken, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden, in nauwe samenwerking
met de Commissie, lidstaten en stakeholders.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
videoconferentie van de EU Landbouw- en Visserijministers op 13 mei 2020 en hebben
hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat er inmiddels sprake is van een uitvoeringshandeling
voor de particuliere opslag van vers en gekoeld vlees van runderen die ten minste
acht maanden oud zijn en dat hiervoor een steunbedrag is vastgesteld. Deze leden vragen
de Minister duidelijk te maken waarom er voor kalveren nog niks is geregeld met betrekking
tot particuliere opslag en een steunbedrag. Kan de Minister aangeven of en wanneer
hieraan gewerkt wordt en wat daarbij de Nederlandse inzet is?
Antwoord
Het reguliere instrument van particuliere opslag op grond van artikel 17 van de Gemeenschappelijke
marktordening (GMO-verordening 1308/2013) kent voor de Europese Commissie niet de
mogelijkheid om deze open te stellen voor runderen jonger dan acht maanden. Eventuele
maatregelen voor kalfsvlees zouden gebaseerd moeten worden op grond van artikelen
219 of 221 uit de GMO-verordening die mogelijkheden bieden tot steun aan landbouwsectoren
bij ernstige marktproblemen of om specifieke marktproblemen op te lossen. Tot nu toe
heeft de Europese Commissie geen maatregelen getroffen voor kalfsvlees. Als reden
heeft de Europese Commissie aangegeven geen budget te hebben voor aanvullende steunmaatregelen
boven op de particuliere opslagregelingen die op 7 mei jl. zijn opengesteld. Zoals
in het antwoord op de vraag van de VVD is aangegeven, heb ik in de videoconferentie
van de EU Landbouw- en Visserijministers van 13 mei jl. gevraagd om een particuliere
opslagregeling voor kalfsvlees. Hierbij heb ik de voorwaarde gesteld dat het dierenwelzijn
in de sector verbetert.
De leden van de CDA-fractie constateren dat volgens Eurocommissaris Frans Timmermans
de Europese Van Boer tot Bord («Farm to Fork»)-strategie op 20 mei zal worden gepresenteerd.
De Eurocommissaris heeft daarbij aangegeven dat de «lessons learned» van de coronacrisis
mee zullen worden genomen in de strategie. Deze leden vragen de Minister te beschrijven
wat volgens haar de belangrijkste «lessons learned» van de coronacrisis zowel in Nederland
als in Europa zijn en hoe deze meegenomen dienen te worden in de Europese Van Boer
tot Bord-strategie. Hoe zal de Minister ervoor zorgen dat deze lessen terugkomen in
de Van Boer tot Bord-strategie?
Antwoord
Dit kabinet heeft eerder geconstateerd dat het huidige model van de land- en tuinbouw
tegen grenzen aanloopt en dat een transitie nodig is naar een meer circulaire vorm
van landbouw. Deze inzet op kringlooplandbouw is dan ook leidend geweest bij onze
inspanningen in Brussel om de noodzakelijke transitie leidend te laten zijn in een
nieuwe Europese agenda voor een duurzame voedselketen. Op 20 mei jl. is de Farm-to-Fork-strategie
gepresenteerd. In juli wordt de kamer hierover via een BNC fiche nader geïnformeerd.
De coronacrisis onderstreept eens te meer het belang van voedselzekerheid die de landbouw
en visserij binnen Europa moet bieden en vergroot de aandacht voor gezond voedsel
en voor waardeketens dichter bij huis. Daarnaast biedt het uitgangspunt van «groen
herstel» in de context van de huidige economische crisis uitstekende aanknopingspunten
om de verduurzaming van de voedselketen te combineren met economisch perspectief voor
agrarisch ondernemers. Uiteraard zal de mededeling van de Europese Commissie ook vanuit
dit perspectief bestudeerd worden en zal uw Kamer op gebruikelijke wijze worden geïnformeerd
over de inhoud van de voorstellen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat ook de biodiversiteitstrategie van de Europese
Commissie op 20 mei aanstaande zal worden gepresenteerd. Naar verluidt zullen in deze
strategie onder andere een doelstelling met betrekking tot een percentage organisch
boeren in 2030 en uitbreiding van Natura 2000, gekoppeld aan een doelstelling om 30% van het totale oppervlak
van de EU beschermd natuurgebied te maken. Gezien het feit dat op dit moment al zo’n
13% van het totale oppervlak van Nederland beschermd natuurgebied is, de schaarste
aan ruimte die wij in Nederland hebben, de vele claims op die ruimte die op ons af
komen en het dichtbevolkte karakter van ons land, beschouwen deze leden een dergelijke
doelstelling en uitbreiding van Natura 2000 in Nederland als volkomen onrealistisch
en ongewenst. Zij vragen de Minister om duidelijk te maken hoe de doelstellingen uit
de Europese biodiversiteitstrategie vertaald zullen worden naar het beleid in de individuele
lidstaten, met name als het gaat om de doelstellingen die betrekking hebben op organisch
boeren en oppervlakte beschermd natuurgebied. Is het de bedoeling dat de in de biodiversiteitsstrategie
vastgestelde percentages direct gekoppeld worden aan nationale doelstellingen of worden
dit doelstellingen die op de Unie als geheel betrekking hebben? Zij vragen de Minister
tevens om zich in Europa nadrukkelijk uit te spreken tegen verdere uitbreiding van
Natura 2000 in Nederland en ook duidelijk te maken dat Nederland de bovengenoemde
doelstelling van 30% niet zal accepteren indien deze ook in de Nederlandse situatie
direct van toepassing zal zijn.
Antwoord
De Europese Biodiversiteitsstrategie is op woensdag 20 mei gepubliceerd. De kamer
wordt in juli nader geïnformeerd over de biodiversiteitsstrategie.
Ik kan uw Kamer op dit moment aangeven dat de Europese raad op 19 december 2019 heeft
geconcludeerd dat het streven voor een toenemend areaal beschermd gebied geldt voor
de EU als geheel, en niet voor de lidstaten afzonderlijk. De EU kent nu een areaal
beschermd gebied van 26% op land en 11% op zee.
Nederland is, na realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en het Noordzee akkoord,
niet voor het aanwijzen van nieuwe Natura 2000-gebieden in Nederland maar wil met de commissie verkennen hoe andere vormen van bescherming
kunnen bijdragen aan de doelstellingen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het Europees Parlement voorstander is van
maatregelen ten gunste van de agri-foodsector en de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven
tijdens de crisis. Deze leden vragen de Minister om te beschrijven hoe de situatie
wat betreft de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven er momenteel in Nederland uit
ziet. Welke sectoren komen in problemen en welke (aanvullende) oplossingen ziet de Minister om deze problemen weg te nemen of op zijn minst te verminderen?
Zij vragen de Minister daarbij ook om in te gaan op de actuele situatie met betrekking
tot seizoenarbeiders in de landbouw. Welke problemen en knelpunten doen zich op dat
gebied voor? Welke oplossingen zijn er hiervoor en hoe verloopt de samenwerking en
coördinatie tussen de EU-lidstaten hierover?
Antwoord
De economische crisis als gevolg van de beperkende maatregelen die nationaal en internationaal
zijn genomen ter bestrijding van COVID-19 raakt ook de agri-foodsector hard. Daarom
zijn de specifieke en generieke steunmaatregelen die de regering heeft genomen ook
hard nodig en daarom hebben deze maatregelen een gevolg gekregen in de vorm van het
«noodpakket 2.0». Het is niet mogelijk in algemene termen te beschrijven hoe de situatie
wat betreft de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven er momenteel uitziet, omdat
de verschillen per deelsector en per bedrijf daarvoor te groot zijn. Beschikbare cijfers
over faillissementen (o.a. wekelijkse cijfers van het CBS) laten vooralsnog geen grote
stijging zien van het aantal faillissementen onder landbouwbedrijven.
De Europese Commissie heeft lidstaten opgeroepen om toegang te blijven verlenen aan
werknemers die in andere lidstaten werkzaam zijn en monitort op dit moment hoe lidstaten
hiermee omgaan. Voldoende arbeid in de land en tuinbouw is een belangrijke voorwaarde
voor de voedselproductie. Om ervoor te zorgen dat werkers in deze sector de grenzen
over kunnen heeft de Europese Commissie richtsnoeren uitgebracht waarin zij lidstaten
oproept om mobiele werknemers de grens te laten passeren. Helaas zijn hiermee soms
nog obstakels, maar dit agendeert het kabinet in Europees verband om dit op te lossen.
Daarnaast zal het kabinet op bi- en trilateraal niveau het vraagstuk aan de orde stellen.
Zoals bijvoorbeeld in de Cross Border Taskforce corona, een overleg met België en
de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de toegezonden informatie gelezen
ten behoeve van het schriftelijk overleg over de videoconferentie van de Landbouw-
en Visserijministers op 13 mei. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de komst van economische steunpakketten
voor de landbouw en visserij naar aanleiding van de coronacrisis en hebben nog een
vraag over mogelijke verdere steun. Kan de Minister toelichten of zij, wanneer er
een eventuele verbreding van deze steunpakketten komt, kans ziet om in te zetten op
«groene» voorwaardes bij financiële steun in het licht van de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Deze leden zijn van mening dat dit een mogelijke duw in de goede richting kan zijn
in de omslag naar kringlooplandbouw en duurzame landbouw en visserij.
Antwoord
De nationale LNV-sectorspecifieke steunmaatregelen zijn bedoeld voor het ledigen van
de acute financiële nood die is ontstaan door het wegvallen van de vraag door beperkende
maatregelen als gevolg van corona en tegelijkertijd het doorlopen van kosten, waaronder
de loonkosten van werknemers. De steunmaatregelen helpt bedrijven met toekomstperspectief
om de sector zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na
de coronacrisis weer de investeringen te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming
nodig zijn.
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de marktsituatie in de visserijsector.
Deze leden hebben vernomen dat de Chinese overheid in maart heeft aangekondigd dat
de tonijnvisserij en -verwerking prioriteit gaan worden in het garanderen van gezonde,
virusvrije marine eiwitten voor de bevolking. Zij maken zich zorgen dat dit gaat leiden
tot een internationale wedloop op tonijn die ten koste gaat van het duurzame behoud
van de tonijnstanden, waarvan sommige soorten eerder nog van uitsterven moesten worden
gered. Ook maken zij zich zorgen over de invloed die deze wedloop mogelijk heeft op
de Nederlandse belangen in de tonijnvisserij, -handel, -retail en -consumptie. Is
de Minister op de hoogte van dit probleem? Indien zij hiervan op de hoogte is, kan
zij toelichten of zij voornemens is stappen te zetten om te zorgen dat deze wedloop
niet ten koste gaat van ecologische en economische belangen? Deelt de Minister de
mening van deze leden dat het verstandig is om de vertegenwoordiging bij de Regional
fisheries management organisations (RFMO’s) die gaan over de tonijnvisserij in elk
geval tijdelijk te vergroten naar het hiervoor benodigde aantal fte’s? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, is zij bereid om zich met dit aantal fte’s hard te maken voor het behoud
van de tonijnstanden?
Antwoord
De nieuwe Chinese ambitie in de mondiale tonijnvisserij is mij bekend. Ik deel in
het algemeen de zorgen over de ecologische en economische duurzaamheid van de mondiale
tonijnvisserij. Ik volg de ontwikkelingen van de tonijnvisserij in de Atlantische,
Indische en Stille Oceaan dan ook kritisch. Daarbij is en blijft het mijn beleid om
in de tonijn-beheerorganisaties (RFMO's) consequent aandacht te vragen voor duurzaamheid, wetenschappelijk
onderbouwde vangsthoeveelheden en het maximaal terugdringen van illegale visserij
en ongewenste bijvangst van zeezoogdieren, zeevogels, schildpadden en haaien. Dit
doe ik samen met de Europese Commissie en de 27 EU-lidstaten. Nederland is namelijk
niet zelf lid van deze tonijn-beheerorganisaties; de Europese Commissie is namens
de EU-lidstaten lid van deze organisaties. Bovendien wordt er mondiaal door Nederlandse
vissersschepen niet op tonijn gevist, er is dus geen direct Nederlands visserij belang.
Mijn inzet op duurzaamheid wordt via de EU in alle tonijn-beheerorganisaties nadrukkelijk
ingebracht.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Algemeen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde
agenda en zien dat de videoconferentie van de Landbouw- en Visserijministers van de
EU in het teken zal staan van het Europese pakket van steunmaatregelen voor de landbouw.
Deze leden hebben in de brief van 7 mei 2020 gelezen dat de Minister van mening is
dat dit pakket aan maatregelen nog niet compleet is. Zij vragen de Minister wat haar
inzet zal zijn bij deze bespreking van het maatregelenpakket. Zijn er bepaalde sectoren
waar de Minister deze Raad de aandacht op zal vestigen? Zij vinden het van groot belang
dat de coronacrisis wordt aangepakt in sterke samenhang met de klimaat- en biodiversiteitscrisis.
Daarbij dient het welzijn van dieren in de veehouderij en visserijsector als belangrijke
randvoorwaarde te worden meegenomen. Daarom zijn zij van mening dat eventuele steunmaatregelen
alleen kunnen worden verleend indien deze bijdragen aan de omslag naar een duurzaam
landbouw- en visserijsysteem. Zal de Minister het stellen van duurzaamheidscriteria
meenemen bij het optuigen van Europese steunmaatregelen voor de land- en tuinbouw
en de visserij?
Antwoord
Zoals in het antwoord op de vraag van de VVD is aangegeven, betreft mijn inbreng in
de videoconferentie van de EU Landbouw- en Visserijministers van 13 mei jl. een pleidooi
voor private opslag van kalfsvlees, onder de voorwaarde dat het dierenwelzijn in de
sector verbetert.
Zoals in het antwoord op de vraag van D66 is aangegeven, kent het reguliere instrument
van particuliere opslag op grond van artikel 17 van de Gemeenschappelijke marktordening
(GMO-verordening 1308/2013) voor de Europese Commissie niet de mogelijkheid om voorwaarden
aan die steun te verbinden. De steunmaatregelen uit de GMO-verordening zijn primair
gericht op stabilisering van markten en prijzen. Wel zie ik mogelijkheden in steunmaatregelen
op grond van artikel 221 van de GMO-verordening. Dit artikel kent de Europese Commissie
de bevoegdheid toe om steun aan landbouwsectoren te verlenen om specifieke marktproblemen
op te lossen waarbij door de Europese Commissie of lidstaten wel aanvullende voorwaarden
kunnen worden gesteld, die ook betrekking kunnen hebben op verduurzaming.
De Europese Commissie heeft tot nu toe echter aangegeven geen budget te hebben voor
dit soort steunmaatregelen.
Productiebeperkende maatregelen
Als maatregel in reactie op de coronacrisis zal de Europese Commissie afwijkingen
van bepaalde Europese mededingingsregels toestaan. Zo kunnen in ieder geval de melk-,
aardappel- en bloemensectoren afspraken maken om hun markten te stabiliseren. De leden
van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het van groot belang dat, zolang er nog
geen wettelijke basis is om productiebeperkende maatregelen op te leggen, er zo snel
mogelijk bindende afspraken over productiebeperkingen worden gemaakt met verschillende
sectoren, om nog grotere overschotten te voorkomen. Zeker als het om vlees en zuivelproducten
gaat, kan daarmee veel onnodig dierenleed voorkomen worden. Kan de Minister bevestigen
dat op basis van de voorgestelde maatregel, in ieder geval de melk- en zuivelsector
reeds productiebeperkende maatregelen mag en kan nemen? Op welke manier gaat de Nederlandse
melkveesector hier invulling aan geven? Wat is de rol van de Minister in het maken
van deze afspraken? Wat gaat de Minister doen als sectorpartijen niet meewerken aan
de afspraken?
Sluit de Minister zich aan bij de oproep van de Dutch Dairymen Board en de Nederlandse
Melkveehouders Vakbond om in te zetten op een verplichte productieverlaging en minder
op het subsidiëren van de opslag van overschotten?3 Productievermindering is volgens deze organisaties een effectievere en goedkopere
maatregel om de markt te stabiliseren dan het blijven produceren van overschotten
en deze vervolgens op te slaan. Deze leden vragen de Minister wat zij gaat doen met
deze roep uit de sector. Deelt de Minister de mening dat, zolang er nog geen wettelijke
basis is om fokbeperkingen op te leggen, ook met andere dierlijke sectoren afspraken
moeten worden gemaakt over productiebeperkingen? Zet de Minister zich bij deze Raad
in voor een afwijking van de Europese mededingingsregels voor alle dierlijke sectoren
waarbij een productieoverschot dreigt (of reeds een feit is)? Zo nee, kan de Minister
aangeven waarom niet?
Antwoord
Inderdaad biedt uitvoeringsverordening (EU) 2020/599 van de Europese Commissie van
30 april 2020 tot verlening van toestemming voor overeenkomsten en besluiten betreffende
productieplanning in de sector melk en zuivelproducten aan (verenigingen van) landbouwers,
unies van dergelijke verenigingen, erkende producentenorganisaties en unies daarvan,
en erkende brancheorganisaties de mogelijkheid om voor maximaal een half jaar overeenkomsten
te sluiten of gezamenlijke besluiten te nemen om de productie van rauwe melk te plannen
in overeenstemming met de veranderende vraagpatronen als gevolg van de COVID-19-crisis.
Het gaat hier echter enkel om overeenkomsten en besluiten op vrijwillige basis, bindende
afspraken over productiebeperkingen zijn ook in dit kader niet mogelijk. Of, en zo
ja hoe de Nederlandse melkveesector hier gebruik van gaat maken, is aan de bedrijven
in deze sector. De overheid heeft daar geen rol in anders dan dat eventuele overeenkomsten
of gezamenlijke besluiten wel bij de Nederlandse overheid gemeld moeten worden en
dat Nederland hiervan melding moet doen bij de Europese Commissie.
Op dit moment is mij niet bekend of er in de Nederlandse melkveehouderij plannen bestaan
om hier gebruik van te gaan maken. De Dutch Dairyman Board en de Nederlandse Melkveehouders
Vakbond geven aan dat bij eventuele afspraken voor vrijwillige productiebeperking,
het gebruik ervan gestimuleerd wordt als hier een Europese financiële compensatie
tegenover zou staan. De Europese Commissie stelt geen budgetruimte te hebben voor
dergelijke steunmaatregelen en heeft ervoor gekozen om particuliere opslagregelingen
voor mageremelkpoeder, boter en kaas open te stellen.
Het staat coöperaties, producenten- en brancheorganisaties overigens vrij om uit eigen
middelen een financiële compensatie te bieden mocht men onderling afspraken willen
maken tot vrijwillige productievermindering, zoals de Franse zuivelorganisatie CNIEL
doet.
Vanuit andere dierlijke sectoren zijn nog geen verzoeken ontvangen om ook deze ruimte
te krijgen om gezamenlijk afspraken te maken voor vrijwillige productiebeperking.
Alleen als dierlijke sectoren hier om vragen dan zal ik bij de Europese Commissie
een verzoek ondersteunen om toepassing van artikel 222 van de GMO-verordening tot
die sectoren uit te breiden.
Overigens neemt een deel van de bedrijven in de dierlijke sectoren waar productieoverschot
dreigt zelf maatregelen op bedrijfsniveau tot productievermindering als onderdeel van het reguliere risicomanagement.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen vast dat vissers volgens de
huidige regels 10% van hun quotum dat niet wordt opgevist in het lopende jaar mogen
meenemen naar het volgende jaar. Gezien de gevolgen van COVID-19 stellen sommige EU-lidstaten
voor om dit tijdelijk te verhogen naar bijvoorbeeld 25%. De Minister geeft aan dat
ze er «niet negatief tegenover staat mits per visbestand onderbouwd kan worden dat
deze verhoging nodig is en dat de betreffende bestanden er goed voor staan volgens
de International Council for the Exploration of the Sea (ICES)». Deze leden vinden
de verhoging van het mee te nemen deel niet wenselijk. Niet alleen omdat een groot
deel van de huidige quota vaak hoger liggen dan de door wetenschappers van ICES vastgestelde
duurzame bovengrens, maar bovenal omdat er niet nog meer druk moet worden uitgeoefend
op een zeer fragiel systeem dat structureel wordt overbevist. Over het meenemen van
een deel van het quotum hebben deze leden enkele vragen:
Om welke visbestanden en quota van welke EU-lidstaten gaat het? Gaat het om voorstellen
van andere EU-lidstaten of ziet de Minister het ook als mogelijkheid voor (een deel
van) de Nederlandse quota? Ook willen zij weten hoe het meenemen van een hoger deel
van het quotum zich verhoudt tot de wettelijke verplichting van de Europese Unie om
visbestanden zich te laten herstellen en overbevissing te stoppen voor het jaar 2020?4 Kan de Minister bevestigen dat het meenemen van een kwart van het quotum, de langetermijnoverlevingskansen
van visbestanden teniet kan doen en dat dit juist de continuïteit van de sector in
gevaar kan brengen? Wat verstaat de Minister onder het «onderbouwen dat een verhoging
nodig is» en welke voorwaarden verbindt zij hieraan? Deelt de Minister de mening dat
de bestanden er in ieder geval niet alleen goed voor moeten staan om een tijdelijke
ophoging van het quotum te billijken, maar ook dat juist de duurzame bovengrens bij
een ophoging niet overschreden kan worden? Deelt de Minister dat bij een eventueel
besluit tot tijdelijke ophoging van het quotum in ieder geval het advies van de wetenschappers
van ICES leidend moet zijn? Is zij bereid andere EU-lidstaten hiertoe te bewegen?
Is zij bereid zich te verzetten tegen een tijdelijke ophoging van bepaalde quota indien
dit niet lukt?
Antwoord
De Europese Commissie heeft nog geen voorstel gedaan voor de verhoging van het percentage
van de flexibiliteit. Het is dus niet bekend om welke visbestanden en quota het zou
gaan. Meerdere lidstaten (bijvoorbeeld Denemarken en Spanje) hebben net als Nederland
aangegeven hierover in gesprek te willen met de Europese Commissie.
Er is nog geen concreet voorstel gedaan door de Europese Commissie of andere lidstaten,
op dit moment wordt een verhoging van het percentage flexibel quotum enkel als mogelijke
maatregel genoemd. Als er een voorstel ligt, zal dit ook van toepassing zijn op (een
deel van) de Nederlandse quota.
Het is belangrijk dat bij het verhogen van het percentage flexibel quotum het ICES-advies
over dit visbestand mee te wegen. Als het goed gaat met het bestand volgens ICES zal
een eenmalige verhoging van dit flexibele percentage niet leiden tot overbevissing
van het betreffende visbestand, zolang de biomassa boven de voorzorgsbenadering blijft
(Bpa) en de visserijdruk niet toeneemt boven de bovenste range van de Maximum Sustainable
Yield (Fmsy).
Het is belangrijk dat er in het voorstel rekening wordt gehouden met de langetermijnoverlevingskansen
van de betreffende visbestanden. Daarom zal ik, als er een voorstel wordt gedaan door
de Europese Commissie, mij inzetten voor een verhoging van de flexibiliteit voor bestanden
die er volgens ICES goed voor staan.
Ik verwacht dat de sector kan onderbouwen voor welke quota verhoging nodig is, bijvoorbeeld
op basis van een analyse van de markt. Daarnaast moet uit het ICES-advies blijken
dat het bestand er goed voor staat. Bij eventuele tijdelijke ophoging van het quotum
is het advies van de wetenschappers van ICES leidend. Ik zal – wanneer een concreet
voorstel op de agenda staat – benadrukken dat een toename in flexibiliteit van slechts
van toepassing is bij bestanden die er volgens ICES goed voorstaan.
Mancozeb
Op de agenda van de komende vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals,
Food and Feed (SCoPAFF) op 18 en 19 mei 2020 staat het voorstel van de Europese Commissie
om de toelating van het landbouwgif mancozeb niet te verlengen. Aangezien de leden
van de Partij voor de Dieren-fractie nog altijd geen antwoord hebben ontvangen op
de gestelde Kamervragen5, vragen zij hierbij nogmaals of de Minister, gezien het vergrote risico voor agrariërs,
hun gezinnen en omwonenden op de ziekte van Parkinson, het voorstel van de Europese
Commissie zal steunen om het middel van de markt te halen. Is de Minister daarbij
voornemens om andere lidstaten actief op te roepen om vóór het voorstel van de Europese
Commissie te stemmen, met als doel een gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel
te vormen? Gaat de Minister er tot slot voor pleiten om het verbod op de verkoop en
het gebruik van mancozeb op de kortst mogelijke termijn in te voeren en niet te wachten
tot de termijn van de laatste automatische verlenging afloopt?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar mijn brief betreffende Standing
Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) gewasbescherming vergadering
van 14 mei 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 508).
Epoxiconazool
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met instemming kennisgenomen
van het bericht dat producent BASF het verzoek voor een nieuwe toelating van het landbouwgif
epoxiconazool heeft ingetrokken. Het gebruik van het gif veroorzaakt namelijk resistentie
bij schimmels, onder andere voor medicijnen die worden ingezet bij longinfecties.
Om de volksgezondheid echt te beschermen en om een gelijk speelveld te creëren voor
boeren, is het van groot belang dat epoxiconazool ook verboden wordt op geïmporteerde
producten van buiten de EU. Deze leden achten het daarom nuttig dat de risicobeoordeling
van de stof door de European Food Safety Authority (EFSA) wordt voltooid, zodat deze
een inhoudelijk oordeel kan geven of epoxiconazool inderdaad (zeer) gevaarlijk is.
Kan de Minister aangeven of de EFSA de risicobeoordeling van epoxiconazool af zal
ronden? Gaat de Minister zich inzetten voor een verbod op residuen van epoxiconazool
op geïmporteerde producten van buiten de EU? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Nu het verzoek tot hernieuwing van de toelating van epoxiconazool als gewasbeschermingsmiddel
is ingetrokken, zal EFSA conform de procedures op basis van Verordening (EG) 396/2005
haar risicobeoordeling van de stof niet afronden. De procedure is daarmee beëindigd.
De goedkeuring is per 1 mei jl. vervallen.
Als volgende stap in de procedure zal de Europese Commissie een voorstel doen om de
Maximale Residulimieten (MRL’s) voor epoxiconazool in te trekken (dat wil zeggen:
naar de standaardwaarde van 0,01 mg/kg te verlagen). Dit voorstel zal zowel betrekking
hebben op producten die worden geproduceerd in de Europese Unie als op producten uit
derde landen. Een aparte inzet van Nederlandse zijde om het voorstel ook betrekking
te laten hebben op producten uit derde landen, is daarom niet nodig. Als een voorstel
voor de aanpassing van de MRL’s beschikbaar komt, dan zal het Nederlands standpunt
zoals gebruikelijk tot stand komen op basis van advies van het College voor de toelating
van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Veiligheid voor de consument staat hierbij
voorop.
Rapport Europese Rekenkamer over landbouwgif-beleid
Volgens een Speciaal Verslag van de Europese Rekenkamer, uitgebracht op 5 februari
jl., schiet het Europese beleid voor landbouwgif schromelijk tekort als het gaat om
het gebruik en de risico’s van chemicaliën. Nederland is specifiek onderzocht door
de Europese Rekenkamer en ook het oordeel over ons nationale beleid en resultaten
is vernietigend. De Europese Rekenkamer stelt bijvoorbeeld dat Nederland wel een sanctieregime
heeft voor bedrijven die pesticidewetgeving overtreden, maar dat dit slecht gecontroleerd
en niet gehandhaafd wordt. Zo blijken inspecteurs bedrijven niet te controleren op
de onderliggende documenten van de Gewasbeschermingsmonitor. Is de Minister het met
de leden van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat de Gewasbeschermingsmonitor
op deze manier wel zeer fraudegevoelig is? Waarom controleren de inspecteurs niet
op de onderliggende documenten?
Deze leden vragen zich bovendien af waarom in 2017 geen van de gecontroleerde bedrijven
die de pesticidewet- en regelgeving overtraden de boete heeft gekregen die werd voorgeschreven.
Is de Minister het met deze leden eens dat gestelde regels een dode letter zijn als
deze niet gehandhaafd worden? Hoe voorziet de Minister een omslag te realiseren naar
een landbouwsysteem dat minder afhankelijk is van chemicaliën als zij bestaande wetgeving
niet eens handhaaft? De Europese Rekenkamer stelt bovendien dat veel landen wel zeggen
voornemens te zijn om het schadelijke pesticidegebruik omlaag te brengen, maar dit
vervolgens niet vertalen in meetbare criteria of specifieke doelen. Deze leden vragen
de Minister of dergelijke afrekenbare doelen en tussendoelen voor de vermindering
van het gebruik van landbouwgif wel in het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie
gewasbescherming 2030 komen te staan. Zij vragen bovendien wanneer de Kamer dit uitvoeringsprogramma
kan verwachten. Verder vragen zij of de Minister de mening deelt dat een teeltsysteem
dat niet afhankelijk is van schadelijke chemicaliën, dus een biologisch teeltsysteem,
uiteindelijk de minste schade toebrengt aan het milieu en de volksgezondheid. Deelt
de Minister de mening dat een omschakeling naar biologische productie dus een doel
op zich is in de transitie naar een meer natuur-inclusieve landbouw? Kan de Minister
aangeven op welke manier agrariërs gestimuleerd worden (nu en in de toekomst) om af
te stappen van landbouwgif en over te schakelen op biologische teelt? Heeft de Minister
daarvoor tussendoelen en meetbare criteria gesteld? Zo nee, is zij voornemens dat
te doen in het kader van het Nationaal Strategisch Plan voor het GLB? Zo ja, op welke
manier. Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het toezicht van de NVWA op het terrein van gewasbescherming richt zich enerzijds
op de administratieve verplichtingen die een agrarische ondernemer heeft en anderzijds
op de uitvoering van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in de praktijk.
Er zijn verschillende administratieve verplichtingen, zoals de registratie van de
toegepaste gewasbeschermingsmiddelen, het hebben van een geldig bewijs van vakbekwaamheid
en het gedurende het teeltseizoen bijhouden van de gewasbeschermingsmonitor. Deze
monitor is meestal één document.
Het toezicht van de NVWA op de gewasbeschermingsmonitor richt zich op de vraag of
de agrarische ondernemer dit document naar waarheid heeft ingevuld en of daarbij is
ingegaan op de verschillende aspecten van geïntegreerde gewasbescherming. Hierbij
zal uiteraard naar onderliggende documenten worden gekeken, als deze er zijn.
Het Nederlandse interventiebeleid op het terrein van gewasbescherming houdt rekening
met de ernst van de gevolgen van de overtreding. Het is bij het toezicht op de gewasbeschermingsmonitor
– op basis van het specifieke interventiebeleid – gebruikelijk om iemand die voor
het eerst een overtreding begaat een schriftelijke waarschuwing te geven en niet te
beboeten. Bij de boetes die zijn opgelegd was er sprake van herhaalde overtredingen.
De overige overtredingen waren eerste overtredingen en zijn afgedaan met een schriftelijke
waarschuwing.
Mijn visie «Landbouw, natuur en voedsel: Waardevol en verbonden» beschrijft de omslag
naar kringlooplandbouw. Het is daarbij de keuze van de agrarische ondernemer hoe hij/zij
deze omslag gaat maken. Dit kan zijn het omschakelen van gangbare landbouw naar biologische
landbouw, maar de doelen van de LNV-visie kunnen ook in verschillende vormen op gangbare
bedrijven gerealiseerd worden. Het realisatieplan «op weg met nieuw perspectief» van
deze visie geeft aan door welke acties en activiteiten deze omslag wordt bewerkstelligd.
De invulling van mijn visie voor het terrein van gewasbescherming staat in de «Toekomstvisie
gewasbescherming 2030». Hierin staan drie doelen, namelijk 1) naar weerbare planten
en teeltsystemen, 2) het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en 3) nagenoeg
geen emissies en residuen. Het uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming
2030 richt zich op het realiseren van deze doelen door het bieden van handelingsperspectieven
aan agrarische ondernemers om zijn/haar teeltsysteem weerbaarder te maken. Dit zal
leiden tot het verminderen van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Ook hier
geldt dat het aan de agrarische ondernemer is op welke wijze hij/zij de omslag naar
weerbare planten en teeltsystemen gaat maken.
Deze huidige uitzonderlijke omstandigheden hebben invloed op het proces rond het tot
stand komen van het uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Ik verwacht uw Kamer dit uitvoeringsprogramma rond de zomer te doen toekomen.
Ik vind het belangrijk dat het toekomstige gemeenschappelijke landbouwbeleid een bijdrage
kan leveren aan publieke opgaven, zoals onder meer verwoord in LNV-visie. Ik stimuleer
kringlooplandbouw ook via bijvoorbeeld het omschakelfonds, dat ik heb aangekondigd
als onderdeel van het maatregelenpakket voor de landbouwsector voor de aanpak van
de stikstofproblematiek.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier