Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Groothuizen over het bericht 'Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de steek bij corruptiezaken'
Vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de steek bij corruptiezaken» (ingezonden 18 februari 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 20 april 2020).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2027.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de
steek bij corruptiezaken»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoeveel bedrijven zijn de laatste vijf jaar strafrechtelijk vervolgd voor corruptiedelicten?
Hoeveel van die bedrijven hebben geschikt met het Openbaar Ministerie? Hoeveel bedrijven
zijn veroordeeld?
Antwoord 2
Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende vormen van corruptie, te weten ambtelijk
binnenlandse corruptie, niet-ambtelijke binnenlandse corruptie, ambtelijke buitenlandse
corruptie en niet-ambtelijke buitenlandse corruptie. Corruptiedelicten kunnen zich
in formeel-juridische zin uiten in verschillende strafbare feiten (art. 177, 178 en
328ter Sr, maar ook art. 225 Sr). Als gevolg hiervan is een exact cijfer van het aantal
strafzaken waarin vervolging is ingesteld niet te geven. Momenteel lopen er enkele
tientallen strafrechtelijke onderzoeken door het Functioneel Parket en het Landelijk
Parket van het Openbaar Ministerie naar verdenkingen van buitenlandse en niet-ambtelijke
omkoping.
De afgelopen vijf jaar is sprake geweest van omstreeks vijf bedrijven waaraan een
(hoge) transactie is aangeboden en geaccepteerd voor corruptiedelicten. Het OM brengt
bij een hoge transactie ook een persbericht uit. Ten aanzien van verschillende lopende
corruptieonderzoeken is het onderzoek nog in volle gang en is een vervolgingsbeslissing
derhalve nog niet genomen.
Vraag 3
Herkent u het beeld dat wij in Nederland te maken hebben met «primitief, onderontwikkeld
recht» op het gebied van corruptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar kan het beter?
Kunt u ingaan op de stelling van de heer Verbruggen dat de regelgeving verbrokkeld
is en verspreid over onderdelen van ons Wetboek van Strafrecht?
Antwoord 3
Nee, ik herken mij niet in dit beeld. Omkoping is in Nederland strafbaar gesteld in
de artikelen 177, 178, 178a, 328ter, 363, 364 en 364a van het Wetboek van Strafrecht
(Sr). De artikelen 177, 178 en 178a Sr betreffen het omkopen van ambtenaren en rechters
(actieve omkoping). Deze artikelen zijn ondergebracht in Titel VIII (Misdrijven tegen
het openbaar gezag). De passieve varianten van deze vorm van omkoping, dus het aannemen
van een gift, belofte of dienst voor het iets doen of nalaten in de functie van ambtenaar
of rechter, zijn strafbaar gesteld als ambtsmisdrijf in de artikelen 363, 364 en 364a
(Titel XXVIII Ambtsmisdrijven). De actieve en passieve, niet-ambtelijke omkoping is
strafbaar gesteld in artikel 328ter (Titel XXV Bedrog). De plaatsing in het Wetboek
van Strafrecht wordt bepaald door het belang dat met de strafbaarstelling wordt beschermd.
De plaatsing van deze artikelen heeft geen invloed op de strafbaarstelling. Er is
ook geen aanleiding de indeling van deze artikelen te wijzigen.
Nederland is partij bij een aantal internationale corruptieverdragen van de Raad van
Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking (OESO) en de Verenigde Naties
(VN). In het kader van deze verdragen wordt Nederland ook periodiek onderworpen aan
evaluaties in de vorm van een peer review om te bezien of Nederland voldoet aan de verdragsverplichtingen. Het beleid van het
kabinet is erop gericht naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse
rechtsprincipes uitvoering te geven aan deze aanbevelingen. In februari 2019 is het
rapport van de vijfde evaluatieronde van de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad
van Europa (hierna: GRECO) gepubliceerd. In 2020 wordt Nederland aan twee evaluaties
in het kader van de OESO en VN-verdragen onderworpen.
De afgelopen jaren zijn diverse investeringen gedaan door Nederland in de opsporing
en vervolging van alle vormen van corruptie. Hier wordt ook aan gerefereerd in mijn
recente Kamerbrief naar aanleiding van een artikel van Transparency International
inzake de aanpak van corruptie in Nederland.2
Vraag 4
Klopt het dat de strafbaarheid van de omkoping van buitenlandse ambtenaren niet alle
situaties dekt? Zo ja, waar zitten de hiaten? Bent u voornemens daaraan iets te doen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Het is juist dat de Nederlandse strafwet er niet in voorziet dat vervolging kan worden
ingesteld tegen omkoping die in het buitenland heeft plaatsgevonden terwijl er geen
relatie met Nederland is, bijvoorbeeld omdat de natuurlijke persoon of rechtspersoon
door wie het feit is begaan niet-Nederlands is en degene die is omgekocht ook niet
Nederlands is. Dit betreft geen kwestie van strafbaarheid, maar de reikwijdte van
de extraterritoriale rechtsmacht. In een dergelijke situatie is er geen rechtens te
beschermen belang aan de orde, dat noopt tot uitbreiding van de Nederlandse rechtsmacht.
Nederland kent een uitgebreide rechtsmacht op dit terrein, waardoor in veel situaties
vervolging in Nederland mogelijk is, ook als het strafbare feit in het buitenland
is gepleegd. Daarbij kan worden opgemerkt dat Nederland voldoet aan de verplichtingen
op basis van internationale verdragen tot strafbaarstelling van buitenlandse omkoping.
Vraag 5
Kunt u de verschillen uiteenzetten tussen de Nederlandse anti-corruptiewetgeving en
de anti-corruptiewetgeving van Engeland en Frankrijk?
Antwoord 5
Een volledig overzicht van de verschillen tussen de Nederlandse anti-corruptiewetgeving
en de anti-corruptiewetgeving van Engeland en Frankrijk kan ik u niet geven. Enkele
in het oog springende verschillen worden hier genoemd.
Het Verenigd Koninkrijk kent de «UK Bribery Act 2010» welke per 1 juli 2011 in werking
is getreden. Ook Frankrijk kent separate wetgeving bekend als Sapin II, die in November
2016 is aangenomen.
Beide wetten kennen een «Defered Prosecution Agreement (DPA)» een soort uitgestelde vervolgingsovereenkomst. Nederland kent deze modaliteit
niet. Een DPA ziet op een schikking tussen het OM en een onderneming die verdacht
wordt van overtreding van de wet, waarbij vervolging van die onderneming voor een
bepaalde tijd wordt uitgesteld. Indien de onderneming zich aan het einde van de gestelde
periode aan vooraf afgesproken voorwaarden heeft gehouden, wordt er niet tot vervolging
overgegaan en zal het OM de aanklacht tegen de onderneming waarop de DPA van toepassing
is, laten vallen. Ook kennen beide wetten specifieke bepalingen ten aanzien van zogeheten
compliance programma’s ter voorkoming van omkoping. Bedrijven dragen, afhankelijk
van aantal werknemers of omzet, in dit kader de verantwoordelijkheid om gepaste maatregelen
te treffen en adequate procedures te implementeren om te waarborgen dat de natuurlijke-
en rechtspersonen die binnen de invloedssfeer van het bedrijf vallen, zich conform
het verbod op buitenlandse omkoping gedragen. Hoe ver deze ketenaansprakelijkheid
in de praktijk reikt, is afhankelijk van een beoordeling van de feiten en omstandigheden
in het specifieke geval. In Frankrijk worden de compliance programma’s overzien door
de hiertoe opgerichte «Agence Francaise Anticorruption» (AFA).
In de meest recente brochure «eerlijk zakendoen zonder corruptie», die wordt uitgebracht
in samenwerking tussen VNO-NCW, MKB-Nederland en ICC Nederland samen met de Ministeries
van Buitenlandse Zaken, van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken, wordt
nader ingegaan op de wetgeving van het VK. Zie ook https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2017/01/19/eerlijk-za….
Vraag 6
Deelt u de mening dat de wetgever actie moet ondernemen om de anti-corruptiewetgeving
te moderniseren? Zo ja, heeft u al concrete acties hiervoor op de agenda staan? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 6
Nee, op dit moment zie ik geen aanleiding tot modernisering van de anti-corruptiewetgeving.
De Nederlandse anti-corruptiewetgeving voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld.
Indien de lopende internationale evaluaties hier wel aanleiding toe geven, zal ik
de aanbevelingen van deze organisaties op basis van hetgeen ik onder antwoord 3 heb
aangeven ter hand nemen.
Ook wordt er, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd naar aanleiding van de «evaluatie
Wet OM-afdoening», gewerkt aan de invoering van een rechterlijke toets bij hoge transacties.3
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.