Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over ontwerpbesluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties (Kamerstuk 32757-158)
32 757 Bouwbesluit
Nr. 169 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 april 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over
de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 december
2019 inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012, het Besluit
bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit
in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden
aan gasverbrandingsinstallaties (Kamerstuk 32 757, nr. 158).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 januari 2020 aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 7 april 2020zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting welke stappen er sinds
de wetsbehandeling zijn gezet in de oprichting van de Conformiteit Beoordelende Instanties
(CBI’s) en de inrichting van certificatieschema’s waarmee installatiebedrijven hun
werkzaamheden kunnen laten certificeren. Ook vragen zij welke stappen nog gezet moeten
worden om het stelsel te laten werken en op welke termijn dit voorzien is.
CBI’s zijn reeds bestaande organisaties die zich bezighouden met het beoordelen van
conformiteit met behulp van normatieve documenten (normen, beoordelingsrichtlijnen
en meer in het algemeen: schema’s). Het gaat bij installatiebedrijven om CBI’s zoals
KIWA, SKG-IKOB, DEKRA en Bureau Veritas. Deze CBI’s certificeren bedrijven voor het
uitvoeren van door schemabeheerders opgestelde certificatieschema’s. Verschillende
schemabeheerders hebben vooruitlopend op de invoering van het beoogde stelsel al certificatieschema’s
ingericht dan wel daarvoor bestaande certificatieschema’s aangepast. Op dit moment
is dat in elk geval bekend van InstallQ, KIWA en de Nederlandse Kachel- en Haardenbranche
(NHK).
Wanneer het stelsel in werking treedt, kunnen schemabeheerders het door hen opgestelde
of aangepaste schema aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voorleggen om te worden aangewezen. Daaraan voorafgaand dient het schema door de Raad
van Accreditatie (RvA) te zijn beoordeeld. Wanneer één of meerdere schema’s zijn aangewezen,
kunnen CBI’s kenbaar maken voor één of meerdere van deze schema’s aangewezen te willen
worden. Hiertoe dienen deze CBI’s eerst door de RvA te worden geaccrediteerd. Een
CBI die geaccrediteerd is kan als certificerende instelling in het kader van het wettelijk
stelsel worden aangewezen. Bedrijven kunnen zich bij een aangewezen CBI melden om
te worden gecertificeerd. Omdat het proces van aanwijzing en certificering enige tijd
in beslag neemt voorziet het wettelijk stelsel in een gefaseerde inwerkingtreding.
Deze houdt in dat na inwerkingtreding van het stelsel voorzien is in een overgangsperiode
van anderhalf jaar waarin partijen de tijd krijgen om de hiervoor aangegeven stappen
te zetten en zich voor te bereiden op het stelsel. Gestreefd wordt naar een inwerkingtreding
van het stelsel per 1 juli 2020. Dat betekent dat het stelsel dan per 1 januari 2022
volledig in werking is. Vanaf dat moment is het verboden om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties
uit te (laten) voeren zonder dat voor die werkzaamheden wordt beschikt over een geldig
certificaat. In onderstaand overzicht is de gefaseerde inwerkingtreding weergegeven.
Regeldruk- en kosteneffecten
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de in kaart gebrachte
regeldruk- en kosten voor installatiebedrijven zijn geactualiseerd naar de situatie
van nu. Ook lezen zij dat de in kaart gebrachte regeldrukeffecten van het stelsel
voor bedrijfsmatige eigenaren van gasverbrandingsinstallaties, schemabeheerders, CBI’s,
burgers, decentrale overheden en Rijksoverheden niet zijn geactualiseerd. Deze leden
vragen zich af waarom dit niet geactualiseerd is en of dit alsnog gedaan kan worden.
De actualisering van de effecten voor installatiebedrijven houdt verband met de motie
van de leden Koerhuis en Ronnes van 22 mei 20191, waarin de regering is verzocht een MKB-toets uit te voeren om de regeldruk en kosten
van het stelsel nader te toetsen. De MKB-toets betreft specifiek de effecten voor
installatiebedrijven en in het bijzonder zzp-ers en kleine bedrijven. Naar aanleiding
hiervan zijn de eerder voor alle bedrijven gezamenlijk in beeld gebrachte kosten gespecificeerd
naar het type en de grootte van een installatiebedrijf. Ook is vanwege een aantal
in de afgelopen twee jaar door de sector aangepaste aannamen en uitgangspunten de
berekening geactualiseerd naar de situatie van nu. De voor installatiebedrijven geactualiseerde
aannamen en uitgangspunten voor installatiebedrijven hebben maar beperkt effect (circa
één euro) op de prijzen die aan consumenten worden berekend voor onderhoud en installatie
(paragraaf 4.2.3 van het algemeen deel van de nota van toelichting van het ontwerpbesluit).
De regeldrukeffecten van het stelsel voor bedrijfsmatige eigenaren van gasverbrandingsinstallaties,
schemabeheerders, CBI’s, burgers, decentrale overheden en Rijksoverheden zijn niet
geactualiseerd omdat deze ten opzichte van de in de memorie van toelichting opgenomen
regeldrukeffecten niet zijn gewijzigd.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het ministerie de kosten voor de certificering
kan maximeren. Zij vragen hoe de kostenontwikkeling gevolgd wordt door de Minister
en hoe de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Ook vragen deze leden op welke wijze
de vragen in de sector – die bleken uit de mkb-toets – worden geadresseerd in de voorlichtingscampagne.
Het ontwerpbesluit voorziet erin dat nadere regels kunnen worden gesteld over de vergoeding
die door een CBI in rekening gebracht kan worden voor de aanvraag van een certificaat.
In eerste instantie wordt hier niet in voorzien, aangezien het primair aan de markt
is om de vergoeding te bepalen. Wanneer er signalen zijn waaruit blijkt dat het tarief
dat een CBI berekent buitenproportioneel is, zal worden bezien of het stellen van
nadere regels nodig is. Bijvoorbeeld als mocht blijken dat het aantal CBI’s beperkt
is en er geen concurrentie optreedt.
Met de deelnemers aan de MKB-toets is gesproken over het belang van goede voorlichting
over het beoogde stelsel en de verplichtingen die daaruit volgen voor de installatiesector
en eigenaren en beheerders, waaronder consumenten. Daarbij is besproken dat het van
belang is dat zowel installatiebedrijven als consumenten zich ervan bewust zijn dat
het na inwerkingtreding van de verbodsbepaling strafbaar is om werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties
uit te (laten) voeren zonder dat beschikt wordt over een geldig certificaat. Ook zullen
consumenten gewezen worden op het belang van periodiek en goed onderhoud door een
gecertificeerd bedrijf. In de voorlichting zullen deze punten nadrukkelijk worden
geadresseerd in een campagne gericht op de installatiesector en een campagne gericht
op de consument. De campagne voor de installatiesector wordt dit jaar al gestart.
Bedrijven zullen zich immers moeten voorbereiden op het nieuwe stelsel. Start van
de consumentencampagne is voorzien in het derde kwartaal van 2021, kort voordat de
verbodsbepaling inwerking treedt. Consumenten worden dan onder andere geïnformeerd
over het openbaar register waarin ze een gecertificeerd bedrijf kunnen vinden en het
beeldmerk dat gecertificeerde bedrijven moeten gebruiken.
De leden van de CDA-fractie zien dat het stelsel het niet mogelijk maakt dat voor
een deel van de werkzaamheden of een deel van de installatie de verantwoordelijkheid
niet is te beleggen. Dat zal inhouden dat de installateur meer controlewerk zal moeten
doen. Graag vernemen deze leden of dat kostenverhogend zal werken.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft aangegeven dat gasverbrandingsinstallaties
waaraan werkzaamheden zijn uitgevoerd niet altijd veilig zijn om te gebruiken en dat
er in de meeste gevallen geen controle is op de door de installateur uitgevoerde werkzaamheden.
Belangrijke constatering van de OvV daarbij is dat installateurs doorgaans alleen
kijken naar het gasverbrandingstoestel zelf en niet naar de installatie als geheel
(toestel inclusief luchttoevoer en rookgasafvoer) en ook niet naar de installatie
in samenhang met het gebouw. Om het gehele proces van werkzaamheden, inclusief de
controle op uitgevoerde werkzaamheden en de veiligheid van de installatie als geheel,
goed te borgen dient het beoogde stelsel van procescertificering waarbij een installatie
pas (opnieuw) in bedrijf mag worden gesteld wanneer die als geheel door een daartoe
vakbekwaam monteur is gecontroleerd en veilig bevonden. Met het dragen van verantwoordelijkheid
voor alleen een deel van de installatie kan de veiligheid niet worden geborgd, terwijl
de eigenaar of gebruiker er juist op moet kunnen vertrouwen dat de installatie als
geheel veilig is om te gebruiken.
Met dit stelsel wordt de verantwoordelijkheid voor de uitgevoerde werkzaamheden en
de veiligheid van de installatie als geheel inclusief de daarmee verband houdende
controles geborgd. De kosten die hiermee verband houden zijn door Sira Consulting
BV berekend en in de memorie van toelichting bij het bovenliggende wetsvoorstel2 en de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit3 uiteengezet. Voor de kosten die het beoogde stelsel met zich meebrengt verwijs ik
deze leden daarnaar.
De leden van de CDA-fractie zien dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid in zijn onderzoeksrapport
heeft geconstateerd dat de verschillende vrijwillige kwaliteitslabels zoals keurmerken,
erkenningen en certificeringen te weinig garantie bieden voor daadwerkelijk vakbekwame
aanleg en veilig onderhoud door installateurs en merken op dat deze bestaande erkenningen
of certificaten bij de inwerkingtreding van dit besluit niet meer voldoende zijn.
Graag vernemen deze leden of dat niet zal leiden tot een groot tekort aan gekwalificeerd
personeel.
Er zijn op dit moment circa 16.000 monteurs in de installatiebranche werkzaam. Techniek
Nederland gaat ervan uit dat ook na inwerkingtreding van het stelsel 16.000 monteurs
in de installatiebranche werkzaam zullen zijn. Volgens Techniek Nederland zullen 13.000
van deze monteurs zich – na een eventuele bijscholing – kwalificeren om de controle
voor inbedrijfstelling van een gasverbrandingsinstallatie te mogen (blijven) uitvoeren.4 Techniek Nederland heeft een toets ontwikkeld waarmee de huidige vakbekwaamheid – zowel
theoretisch als praktisch – van deze monteurs kan worden beoordeeld en de benodigde
bijscholing kan worden vastgesteld. In combinatie met de beschikbare opleidingscapaciteit
is de verwachting dat er tijdig voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar zal
zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen of het wellicht toch wenselijk zou zijn om werkzaamheden
aan niet-gebouwgebonden (verwarmings-)voorzieningen onder de reikwijdte van het stelsel te brengen. Kunnen de voor- en nadelen
daarvan in beeld gebracht worden, zo vragen zij.
Het beoogde stelsel richt zich op installaties die volgens de OvV in gebouwen het
grootste risico op incidenten met koolmonoxide geven. Dat zijn met name gasverbrandingsinstallaties
voor ruimteverwarming en warm tapwater, zoals cv-ketels, geisers en gashaarden. Deze
installaties zijn vaak gedurende een groot deel van een etmaal in bedrijf en vormen
daarom een groot risico. Het beoogde stelsel heeft bovendien betrekking op gasverbrandingsinstallaties
die deel uitmaken van bouwwerken als bedoeld in de Woningwet. Dat gaat om gebouwgebonden
installaties. De Woningwet ziet niet op verwarmingsvoorzieningen die niet-gebouwgebonden
zijn, zoals terraskachels, heteluchtkanonnen en gaskooktoestellen. Uitbreiding van
de werkzaamheden die onder het beoogde stelsel vallen met de werkzaamheden aan niet-gebouwgebonden
(verwarmings-)voorzieningen, zou een wetswijziging vergen. De reikwijdte van het beoogde
stelsel, gebouwgebonden gasverbrandingstoestellen en bijbehorende voorzieningen, omvat
reeds de installaties die het grootste risico op incidenten met koolmonoxide geven.
De leden van de D66-fractie vinden het van belang om failsafe-installaties, die automatisch
uitschakelen wanneer koolmonoxide vrijkomt, zo veel als mogelijk gemeengoed zouden
moeten zijn. Zij vragen wat de huidige stand van zaken is omtrent de Europese gastoestellenverordening
met betrekking tot failsafe-installaties.
In de Europese gastoestellenverordening (Verordening (EU) 2016/426) is in de essentiële
veiligheidseisen een hiërarchie van maatregelen opgenomen. De eerste stap moet volgens
deze hiërarchie het zoveel mogelijk uitsluiten of beperken van risico’s (intrinsiek
veilig ontwerp en intrinsiek veilige bouw) zijn, gevolgd door het nemen van beschermingsmaatregelen
en tot slot het informeren van gebruikers. De Minister voor Medische Zorg en Sport
(MZS) heeft uw Kamer in december 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 35 300 XVI) over zijn inzet om de uitwerking van «intrinsieke veiligheid» van de cv-ketels op
te nemen in normen onder de Europese verordening voor gastoestellen. Aangezien de
verordening (inclusief de onderliggende normen) rechtstreeks werkt, werken de normen
door in de Nederlandse regelgeving. Hiermee wordt een concrete invulling gegeven aan
«intrinsieke veiligheid» en dit draagt bij aan het failsafe maken van installaties.
De aanscherping betreft het opnemen in de essentiële eisen van de verplichting voor
de fabrikanten om een risicoanalyse te maken alvorens het toestel te produceren. Het
Ministerie van VWS zal de Europese Commissie verzoeken om het CEN (Comité Européen
de Normalisation) opdracht te geven de bestaande norm aan te passen of om nieuwe normen
te ontwikkelen en hiermee de normen in lijn te brengen met de essentiële eisen zoals
geformuleerd in de gastoestellenverordening.
Deze leden vragen tevens naar de stand van zaken rondom de inspanningen van het kabinet
om met de branche dergelijke failsafe-installaties zo veel als mogelijk gemeengoed
te laten worden.
Het Ministerie van VWS heeft regelmatig contact met de branche over de mogelijkheden
om de gehele gasverbrandingsinstallatie zo veilig mogelijk te maken. De branche geeft
aan dat het niet te verwachten is dat gasgestookte cv-ketels standaard van interne
koolmonoxide-sensoren worden voorzien. Zij ziet in aansluiting bij onderhavig wettelijk
stelsel meer waarde in een deugdelijke installatie van gehele gasverbrandingsinstallaties
waar de cv-ketel deel van uitmaakt.
Aanbevelingen Onderzoeksraad voor Veiligheid
De leden van de SP-fractie vragen naar de huidige stand van de andere aanbevelingen
van de OvV met graag een toelichting per punt hierbij:
2. Formuleer wettelijke eisen (eventueel in Europees verband) die ertoe leiden dat
verbrandingsinstallaties als geheel failsafe en foolproof. Wat is de laatste stand
van zaken hieromtrent?
3. Maak direct de volledige testresultaten van koolmonoxidemelders openbaar zodat
bewoners/eigenaren zelf in staat worden gesteld om een bewuste afweging te maken bij
de aanschaf ervan. Waar zijn de testresultaten kosteloos te vinden? Wanneer zullen
in winkels verkrijgbare koolmonoxidemelders betrouwbaar zijn en hoe kunnen consumenten
dit garanderen?
4. Formuleer daarnaast wettelijke eisen (eventueel in Europees verband) die ertoe
leiden dat de betrouwbaarheid en effectiviteit van koolmonoxidemelders gewaarborgd
wordt. Wat zijn de resultaten van het onderzoek van de Europese Commissie over extra
veiligheidseisen? Wat is de inzet van Nederland en wanneer kan nieuwe, aangescherpte
regelgeving worden verwacht?
Voor de wijze waarop met de aanbevelingen van het OvV rapport is omgegaan, zoals het
failsafe maken van verbrandingstoestellen, het foolproof maken van installaties, de
publicatie van de testresultaten van de koolmonoxidemelders en de borging van de betrouwbaarheid
en effectiviteit van koolmonoxidemelders, verwijs ik naar de kabinetsreactie (Kamerstuk
32 757, nr. 136), de voortgangsbrief (Kamerstuk 28 325, nr. 162) en de antwoorden op Kamervragen van de leden Bashir en Van Gerven over het onderschatte
gevaar van koolmonoxide (Antwoord schriftelijke vragen 2015D51 026, nr. 980), alsmede de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 december 2018
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 668, nr. 50) betreffende «Stand van zaken implementatie aanbevelingen uit 2015 en 2016 van de
Onderzoeksraad voor veiligheid».
Voor wat betreft wettelijke eisen in Europees verband kan ik deze leden melden dat
de hiervoor door hen genoemde gastoestellenverordening met ingang van 21 april 2018
de richtlijn gastoestellen heeft vervangen en dat daarmee de veiligheid van ketels
beter is geregeld. De aanscherping betreffende het opnemen in de essentiële eisen
van de verplichting voor de fabrikanten om een risicoanalyse te maken alvorens het
toestel te produceren, zoals hiervoor toegelicht, is hiermee onverkort van kracht
geworden.
Voor koolmonoxidemelders wijs ik u op mijn brief van 3 december 2019 (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2019–2020, 28 325, nr. 204) waarin ik in reactie op het advies van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s
door lage concentraties koolmonoxide heb aangegeven dat het gestarte Europese traject
voor harmonisatie van productnormen stilligt en dat het op dit moment onduidelijk
is of het mogelijk is om hierover binnen Europa tot consensus te komen.
5. Zorg voor voorlichting over de risico’s met betrekking tot koolmonoxide bij bewoners/eigenaren,
installateurs en hulpverleners. Wat zijn de resultaten tot nu toe, en welke verbeteringen
zijn nog mogelijk?
Informatie over de risico’s van koolmonoxide wordt gegeven op de website van de NVWA
en op de website van de rijksoverheid. Daarnaast voeren Brandweer Nederland, de Veiligheidsregio’s
en de Nederlandse Brandwonden Stichting naar aanleiding van het advies van de OvV
de landelijke publiekscampagne «Stop CO-vergiftiging» waarin aandacht wordt gevraagd
voor de gevaren van koolmonoxidevergiftiging. Deze jaarlijkse campagne wordt door
het Ministerie van BZK ondersteund. Verder voorziet het wettelijk stelsel in voorlichtingscampagnes
gericht op de installatiesector en eigenaren en beheerders van installaties (waaronder
consumenten). Bij consumenten zal hierbij ook worden gewezen op het dan beschikbare
openbare register met daarin de gecertificeerde installatiebedrijven en op het beeldmerk
dat deze bedrijven verplicht zijn te gebruiken.
6. Monitor de problematiek en de effectiviteit van maatregelen door registratie en
onderzoek van koolmonoxideongevallen. Hoe wordt dit nu en in de toekomst geregeld?
Op welke manier zijn huisartsen, ziekenhuizen, GGD en brandweer hierbij betrokken?
Het wettelijke stelsel voorziet in een meldplicht voor (bijna-)ongevallen. Ik verwijs
u hiervoor naar artikel 1.38 van het ontwerpbesluit en de artikelsgewijze toelichting
daarop in de nota van toelichting. Bij de nadere uitwerking van deze meldplicht zal
ook afstemming plaatsvinden met relevante partijen zoals genoemd, zodat de monitor
een eenduidig beeld oplevert van het aantal incidenten met koolmonoxide en de oorzaken
ervan.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de aanbevelingen en het onderzoek van
de OvV laten zien dat een stelsel van maatregelen nodig is. Zij vragen waarom de regering
in plaats daarvan voor een stelsel van keurmerken heeft gekozen, waarom is niet gekozen
voor één uniforme wettelijke regeling; een wettelijk verplichte erkenning gebaseerd
op één wettelijk aangewezen erkenningsregeling.
Met het beoogde stelsel is gekozen voor één wettelijk certificeringsstelsel. Dit wettelijke
stelsel voorziet in eisen waaraan minimaal moet worden voldaan opdat de veiligheid
van consumenten wordt geborgd. Om te worden gecertificeerd moeten bedrijven aan deze
eisen voldoen. Dit neemt niet weg dat binnen het beoogde stelsel de mogelijkheid bestaat
voor specifieke regelingen, in verband met verschillende werkzaamheden en verschillende
typen bedrijven. De werkzaamheden die aan een cv-ketel moeten worden verricht zijn
bijvoorbeeld anders dan de werkzaamheden die aan een gashaard moeten worden verricht.
Ook zullen certificatieschema’s waaraan installatiebedrijven moeten voldoen die alleen
onderhoud en reparatie uitvoeren minder omvangrijk zijn dan certificatieschema’s voor
bedrijven die zowel onderhoud en reparatie als installatie (inhoudende de plaatsing
van nieuwe installaties) uitvoeren. Het beoogde stelsel maakt het mogelijk dat je
als installatiebedrijf kunt kiezen voor het schema dat het beste bij het bedrijf en
de werkzaamheden die je als bedrijf uitvoert, past. Voor alle schema’s geldt echter
dat ze moeten voldoen aan de minimumeisen die het stelsel stelt.
Met de mogelijkheid voor verschillende certificatieschema’s wordt aangesloten bij
de praktijk en worden bedrijven die nu in de markt actief zijn niet uitgesloten. In
de installatiebranche zijn bijvoorbeeld de meeste bedrijven zzp’er (2.300 van de 3.500
bedrijven). Deze bedrijven zijn vaak gespecialiseerd in onderhoud. In dat geval moeten
zij alleen voldoen aan de eisen die het stelsel stelt aan onderhoud. Dit betekent
dan tevens dat dit bedrijf niet gecertificeerd is om nieuwe installaties te plaatsen.
Daarvoor zal een opdrachtgever/consument dan een ander installatiebedrijf moeten vragen
dat daarvoor wel gecertificeerd is. Het is daarom ook van belang dat uit het op te
zetten openbaar register duidelijk blijkt voor welk type werkzaamheden een bedrijf
gecertificeerd is.
De leden van de SP-fractie vragen zich tevens af hoe dit zich verhoudt tot de conclusie
van de OvV dat de regering de regie moet terugnemen en de verantwoordelijkheid niet
moet overlaten aan de branche zelf.
In haar aanbevelingen heeft de OvV aangegeven dat de verantwoordelijkheid niet volledig
bij de branche kan worden gelegd en dat de overheid de regie in handen moet nemen
om zorg te dragen voor een stelsel waarbij de veiligheid van bewoners wordt geborgd.
Met het wettelijk stelsel van procescertificering, waarin eisen worden gesteld aan
de werkzaamheden en de vakbekwaamheid van monteurs bij de inbedrijfstelling alsmede
controles daarop, voorziet de regering hierin. In aanvulling hierop zal de overheid
als stelseltoezichthouder de werking van het stelsel monitoren en controleren.
De leden van de SP-fractie willen graag weten waarom de regering heeft gekozen voor
keurmerken terwijl er slechte ervaringen mee zijn in de zorg en de voedselwereld.
Een wildgroei aan keurmerken biedt immers geen garantie voor kwaliteit en veiligheid,
aldus deze leden.
Een keurmerk is een logo of een beeldmerk dat partijen – zonder nadere eisen – zelf
kunnen ontwikkelen en voeren. Daar is met het beoogd stelsel geen sprake van. Om naar
aanleiding van het advies van de OvV de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties
beter te kunnen borgen is met het nieuwe stelsel gekozen voor wettelijk vereiste en
voorgeschreven certificatie van bedrijven in combinatie met inhoudelijke eisen aan
de personen die de installatie na uitgevoerde werkzaamheden in bedrijf stellen. In
het ontwerpbesluit is opgenomen dat gecertificeerde bedrijven verplicht zijn een vastgesteld
beeldmerk te gebruiken waarmee het voor eigenaren en gebruikers duidelijk is dat ze
te maken hebben met een gecertificeerd bedrijf.
De keuze voor certificatie wordt enerzijds ingegeven door het feit dat de installatiebranche
al een behoorlijke graad van (vrijwillige) erkenning en certificatie kent. Er zijn
verschillende regelingen en de branche is daarmee bekend. Anderzijds is er een verscheidenheid
aan soorten werkzaamheden die een verschillende aanpak vragen. Bijvoorbeeld werkzaamheden
aan cv-ketels, geisers, gashaarden of collectieve rookgasafvoeren in appartementencomplexen.
Daarnaast zijn er bedrijven die gespecialiseerd zijn in nieuwe aanleg van installaties
en bedrijven die juist gespecialiseerd zijn in onderhoud van bestaande installaties.
Om tegemoet te komen aan de bezwaren van eventuele betrouwbaarheid van de certificatieschema’s
wordt de eis gesteld dat deze pas gebruikt mogen worden nadat ze inhoudelijk zijn
beoordeeld en aangewezen door de Minister. Daarnaast moeten de schema’s worden uitgevoerd
door CBI’s die geaccrediteerd zijn. Een accreditatie wordt slechts verleend aan CBI’s
die aan de Raad voor Accreditatie kunnen aantonen dat zij bij voortduring hun werk
deskundig en onafhankelijk uitvoeren. De aanwijzing door de Minister borgt dat een
schema aan de wettelijke eisen voldoet en dat de Minister bij onvoldoende presteren
van een CBI kan ingrijpen.
De leden van de SP-fractie vragen naar de laatste stand van zaken over de problemen
met Nefit- en Agpo Ferroli-ketels en wanneer alle onveilige Ferroli-ketels vervangen
zijn.
Tijdens het debat over brandgevaarlijk isolatiemateriaal in woonhuizen op 11 februari
2020 zijn deze vragen door mij beantwoord. De NVWA laat weten dat Nefit 95% van de
ketels waar onderdelen van vervangen moesten worden, heeft achterhaald. Bij al deze
ketels zijn de benodigde aanpassingen doorgevoerd of zijn de ketels vervangen. De
laatste 5% is ondanks alle inspanningen niet getraceerd.
Voor wat betreft de ketels van Agpo Ferroli ketels heeft de NVWA de fabrikant opgedragen
drie corrigerende acties te ondernemen. De NVWA komt tot de conclusie dat Ferroli-cv-ketels
veilig zijn als de ketels zijn onderhouden conform de verbeterde onderhoudsinstructie.
De NVWA adviseert weliswaar eigenaren om ketels die aan het eind van hun technische
levensduur zijn te vervangen, maar kan hiertoe niet verplichten. Eigenaren, waaronder
ook verhuurders, zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en voor
beslissingen over vervanging.
De leden van de SP-fractie vragen een periodieke keuring in te stellen voor risicovolle
woninginstallaties, zoals gasverbrandingsinstallaties, en vragen of de regering hiertoe
bereid is.
In overeenstemming met de aanbeveling van de OvV is ervoor gekozen om periodieke keuringen
van gasverbrandingsinstallaties niet te verplichten. Uit het onderzoek van de OvV
blijkt namelijk dat een dergelijke verplichting grote praktische implicaties met zich
brengt en een aanzienlijke lastenverzwaring. Bovendien nemen veel bewoners en eigenaren
hun verantwoordelijkheid al door regelmatig onderhoud te laten plegen aan hun gasverbrandingsinstallatie.
Daarnaast, zo geeft de OvV in haar onderzoeksrapport aan, zal door het beoogde stelsel
de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties al sterk toenemen. Het staat private
partijen (bijvoorbeeld verzekeraars) vrij om zelf voorwaarden met betrekking tot regulier
onderhoud overeen te komen.
Daarnaast kan er bij een evident veiligheidsprobleem bij bepaalde gebouwen (qua bouwjaar,
woningtype, bouwwijze) sinds 2015 een onderzoeksplicht worden ingesteld op grond van
de Regeling Bouwbesluit 2012. Veiligheidsproblemen kunnen hiermee gericht worden aangepakt.
Deze mogelijkheid is gecreëerd op verzoek van gemeenten ter vereenvoudiging van hun
toezicht op de staat van bestaande bouwwerken en eventuele handhaving (Kamerstuk 33 798, nr. 6). Ik ben altijd bereid om met gemeenten te bezien hoe deze mogelijkheid bij een veiligheidsprobleem
kan worden ingezet.
De leden van de SP-fractie vragen waarom het niet is gelukt om het nieuwe stelsel
per 1 januari 2020 in werking te laten treden en wanneer het stelsel in zal gaan.
Bij motie van de leden Koerhuis en Ronnes van 22 mei 2019 (Kamerstuk 35 022, nr. 12) heeft uw Kamer verzocht een MKB-toets uit te voeren. Om bedrijven in de gelegenheid
te stellen hieraan deel te nemen, is deze MKB-toets op 18 oktober 2019 georganiseerd.
Inwerkingtreding van het stelsel per 1 januari 2020 was daardoor niet meer haalbaar.
De uitkomsten van deze MKB-toets zijn opgenomen in het ontwerpbesluit. De inwerkingtreding
van het wettelijk stelsel is nu voorzien per 1 juli 2020. Het betreft een gefaseerde
inwerkingtreding. De in het stelsel opgenomen verbodsbepaling zou dan (met een overgangstermijn
van 18 maanden) per 1 januari 2022 in werking kunnen treden.
Eisen aan certificerende bedrijven (CBI’s)
De leden van de SP-fractie begrijpen dat de conformiteitsbeoordelings-instanties (CBI’s)
worden betaald door de bedrijven die bij zo’n instantie een certificaat kunnen aanvragen.
De leden vragen in hoeverre er dan sprake is van onafhankelijkheid van de CBI’s.
CBI’s zijn door de Minister van BZK aangewezen beoordelingsinstanties die voor het
certificeren van bedrijven een marktconforme vergoeding vragen. Voor hun werkzaamheden
die zij in het kader van deze conformiteitsbeoordeling doen, worden zij aangemerkt
als bestuursorganen die vallen onder de Algemene wet bestuursrecht. Een belangrijke
eis in het wettelijk stelsel is dat de CBI door de Raad voor Accreditatie (RvA) is
geaccrediteerd. Hierbij controleert de RvA of de CBI deskundig, onpartijdig en onafhankelijk
is en voldoet aan de van toepassing zijnde norm voor accreditatie. Voor het onderhavige
wettelijke stelsel is dat de norm voor procescertificering (NEN-EN-ISO/IEC 17065).
De onafhankelijkheid van de CBI is hiermee gewaarborgd. De RvA ziet er door middel
van periodieke beoordeling op toe dat de CBI bij voortduring voldoet aan deze norm.
Daarnaast houdt de Minister van BZK toezicht op de manier waarop een CBI zijn verantwoordelijkheid
voor de goede werking van het stelsel borgt en, indien daar aanleiding toe bestaat,
sancties kan opleggen aan een CBI zoals een waarschuwing, schorsing of intrekking
van de aanwijzing.
De leden van de SP-fractie vragen waarom er van de CBI’s geen organisatie is gemaakt
die direct onder het ministerie valt, met name omdat de eisen aan de certificatieschema’s
worden gesteld door marktpartijen. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of
een CBI een private of een publieke organisatie is.
CBI’s die in het kader van beoogde stelsel worden aangewezen zijn private organisaties
die direct onder overheidstoezicht van de Minister vallen, maar tevens onder privaat
toezicht van de RvA. Met toezicht vanuit zowel het publieke als het private spoor
wordt de goede werking van het stelsel en de veiligheid van installaties zo goed mogelijk
geborgd. Daarbij maakt het wettelijk stelsel het mogelijk dat meerdere bestaande of
zich nieuw op de markt begevende CBI’s worden aangewezen en daarbij ook kunnen aangeven
voor welk certificatieschema ze willen worden aangewezen. Hiermee wordt marktwerking
gestimuleerd. De eisen die nodig zijn voor het goed functioneren van het beoogde stelsel
zijn opgenomen in het besluit en worden opgenomen onderliggende ministeriële regeling.
Schemabeheerders kunnen daar desgewenst (private) eisen van een andere aard aan toevoegen,
maar deze aanvullende eisen vallen dan niet onder de wettelijke verplichting.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel CBI’s er zullen komen, hoeveel mensen werkzaam
zullen zijn bij een CBI en aan welke eisen zij moeten voldoen.
In de bouw- en installatiebranche zijn op dit moment circa 20 CBI’s werkzaam. De meeste
van deze CBI’s zijn op dit moment al betrokken bij de uitvoering van bestaande (vrijwillige)
regelingen in de installatiebranche. Een deel van deze CBI’s zal zich ook aanmelden
voor werkzaamheden in het kader van het beoogde wettelijke stelsel en daarvoor willen
worden aangewezen. En niet uitgesloten wordt dat ook andere en nieuwe CBI’s zich zullen
melden om te worden aangewezen naast de CBI’s die zich nu al in deze sector bewegen.
De schaal van CBI’s verschilt enorm. Dat kan gaan van enkele tot honderden medewerkers
in Nederland en soms tienduizenden medewerkers wereldwijd. De eisen die aan deze medewerkers
worden gesteld zijn opgenomen in artikel 1.36, vierde lid, onderdeel c, van het ontwerpbesluit.
Deze medewerkers dienen te beschikken over voldoende kennis, deskundigheid en toerusting
om de uitvoering van de taken naar behoren te vervullen. De RvA beoordeelt of deskundigheid
en onafhankelijkheid bij een CBI voldoende gewaarborgd zijn om een bepaald schema
uit te kunnen voeren. Hiervoor toetst de RvA een CBI (periodiek) op de norm NEN-EN-ISO/IEC
17065. Daarin zijn eisen gesteld aan de competenties van medewerkers van een CBI en
de procedures om die kennis te managen.
De leden van de SP-fractie vragen welke mensen in de Raad voor de Accreditatie (RvA)
zullen zitten, en of er een overlap zal zijn tussen medewerkers van een CBI en van
de RvA. De leden van de SP-fractie vinden dit laatste punt niet zuiver en vragen om
te voorkomen dat dezelfde mensen in beide organen kunnen deelnemen. De leden van de
SP-fractie zien graag een toelichting van de regering hoe zij voorkomt dat er dubbelfuncties
zijn of komen, en hoe bedrijven zichtzelf kunnen bevoordelen in het ingewikkelde,
voorliggende stelsel, bijvoorbeeld door een werknemer of bestuurder in een CBI te
laten hebben.
In 2010 heeft de Nederlandse overheid de Stichting Raad voor Accreditatie (RvA) aangewezen
als nationale accreditatie-instantie, op basis van de Europese Verordening 765/2008.
Sindsdien is de RvA een zelfstandig bestuursorgaan, dat onder de verantwoordelijkheid
valt van de Minister van EZK. De primaire taak van de RvA bestaat uit het accrediteren
en geaccrediteerd houden van conformiteit beoordelende organisaties, zoals laboratoria,
inspectie-instellingen, certificatie-instellingen en verificatie-instellingen. De
RvA moet voldoen aan de eisen uit de genoemde verordening en aan de eisen uit een
internationale norm ISO/IEC 17011. In deze eisen is onder meer opgenomen dat de accreditatie-instanties
onafhankelijk en onpartijdig moeten opereren. Daaronder wordt expliciet verstaan dat
de RvA zelf, noch zijn personeel een belang mag hebben in conformiteit beoordelende
organisaties. Een medewerker van de RvA mag niet werkzaam zijn bij een klant van de
RvA. Daar waar de RvA voor inhoudelijke controles gebruik moet maken van kennis uit
de markt zorgt de RvA ervoor dat er geen belangenverstrengeling kan ontstaan of een
bepaalde partij bevoordeeld kan worden. De RvA wordt ook iedere vier jaar door de
Europese Accreditatie coöperatie (EA) beoordeeld op het voldoen aan de genoemde eisen.
Voor CBI’s geldt dat het zelfstandige bedrijven zijn, waarvoor onafhankelijkheid van
groot belang is en waarop de CBI door de RvA wordt beoordeeld. Wanneer de RvA een
accreditatie van een CBI intrekt vanwege gebleken belangenverstrengeling grijpt dat
direct in op de bedrijfsvoering. De CBI’s moeten voldoen aan NEN-EN-ISO/IEC 17065.
De RvA toetst daar op. Paragraaf 4.2 van deze norm betreft management van onpartijdigheid
en onafhankelijkheid. In aanvulling op de eis dat alle activiteiten onpartijdig en
onafhankelijk moeten worden uitgevoerd, moet er een document met een risicoanalyse
worden opgesteld, waarin de CBI alle mogelijke bedreigingen ten aanzien van de onpartijdigheid
en onafhankelijkheid moet analyseren, zowel intern als extern, en maatregelen moet
implementeren om die risico’s te voorkomen. De CBI moet de risicoanalyse periodiek
evalueren en indien nodig bijstellen. Maatregelen die moeten worden meegenomen zijn:
het definiëren van het beleid en de richtlijnen voor het borgen van onpartijdigheid
en onafhankelijkheid, commerciële of andere activiteiten die de onpartijdigheid en
onafhankelijkheid kunnen bedreigen en het eventueel instellen van een onafhankelijkheidscommissie.
Bovendien mag een CBI geen conflicterende activiteiten uitvoeren, zoals ontwerp, productie,
onderhoud, advisering, op de onderwerpen van certificatie.
De leden van de SP-fractie vragen wat de rol is van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) is op het punt van de CBI’s. Tevens vragen zij of en in hoeverre de ILT (Inspectie
Leefomgeving en Transport) hier een rol heeft, en hoe de onderlinge samenwerking zal
werken in de praktijk.
De NVWA heeft geen directe rol in het wettelijk stelsel. Het wettelijk stelsel heeft
betrekking op werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties en niet op de productveiligheid
van de gasverbrandingstoestellen. Het toezicht op het wettelijk stelsel wordt uitgevoerd
door of namens de Minister van BZK. Wanneer hierbij problemen met de toestellen worden
gesignaleerd, zal er uiteraard wel contact zijn met de NVWA.
De NVWA is de toezichthouder op de productveiligheid van toestellen. Een fabrikant
of de importeur van producten is wettelijke verplicht om op basis van een door hen
uit te voeren risicoanalyse uitsluitend veilige producten op de markt te brengen en
daartoe alle nodige maatregelen te treffen in hun bedrijfsvoering om dit te borgen.
De NVWA controleert risicogericht en door middel van thema-onderzoeken of fabrikanten
en importeurs hun wettelijke verplichtingen nakomen door uitsluitend veilige producten
op de markt te plaatsen. Ook de ILT heeft geen rol bij het toezicht op het nieuwe
wettelijke stelsel
De leden van de SP-fractie vragen wat de rol is van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWa) op het punt van de certificatieschema’s.
De NVWA ziet toe op de veiligheid van producten die op de markt worden gebracht. De
NVWA speelt geen rol in het kader van dit wettelijk stelsel.
Eisen aan certificatieschema’s
De leden van de VVD-fractie lezen dat het beoogde stelsel niet uitsluit dat een schemabeheerder
aanvullende, niet verplichte, eisen in het schema opneemt. Deze leden vragen zich
af waarom het stellen van aanvullende eisen nodig is. Ook vragen zij zich af of dit
tot extra kosten kan leiden en hoe dit berekend kan worden.
Een certificatieschema kan worden aangewezen wanneer het voldoet aan de eisen die
gesteld zijn in of krachtens het ontwerpbesluit. Het staat schemabeheerders echter
vrij om aanvullende eisen op te nemen. Hierbij kan gedacht worden aan aanvullende
vakbekwaamheidseisen voor specifieke werkzaamheden, waar het stelsel de vakbekwaamheidseisen
beperkt tot de inbedrijfstelling. In een schema kunnen ook eisen met betrekking tot
aanvullende werkzaamheden worden opgenomen die geen verband houden met risico’s op
koolmonoxide, maar waarvan de schemabeheerder het wel belangrijk vindt daar eisen
aan te stellen (bijvoorbeeld ten aanzien van de aanleg van gasleidingen). Dergelijke
aanvullende eisen zijn in het kader van onderhavig wettelijk stelsel niet verplicht.
Het is ook niet gezegd dat schema’s aanvullende eisen zullen bevatten, het wettelijk
stelsel sluit de mogelijkheid hiervoor echter niet uit. Aanvullende, niet wettelijk
verplichte, eisen in schema’s kunnen wel leiden tot extra kosten. De hoogte daarvan
is afhankelijk van de aard van de aanvullende eisen. Installatiebedrijven zijn vrij
in het kiezen van een aangewezen schema waarvoor zij willen worden gecertificeerd
en dat het beste bij hen past. Bij die afweging kunnen certificatiekosten een rol
spelen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich ook af hoe de eisen die gesteld worden zich
verhouden tot bestaande certificeringen, zoals het bestaande certificaat van SCIOS.
Deze leden merken daarbij op dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) bij een aantal
van deze certificaten risico’s constateerde, maar bij andere (zoals SCIOS) niet of
nauwelijks.
Het nieuwe wettelijke stelsel ziet op werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties.
Hierbij is gekozen voor procescertificering waarbij de uitgevoerde werkzaamheden worden
gecontroleerd alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf wordt gesteld. Hiermee
wordt op een zo goed mogelijke wijze geborgd dat deze installaties na uitgevoerde
werkzaamheden veilig zijn om te gebruiken. Deze vorm van certificering komt het beste
tegemoet aan de aanbevelingen van de OvV. Het certificaat dat door SCIOS wordt afgegeven
betreft een managementsysteem voor het keuren van stookinstallaties. Dit managementsysteem
ziet niet toe op uitgevoerde werkzaamheden en kan daarom niet tot het nieuwe wettelijke
stelsel worden toegelaten.
De leden van de SP-fractie merken op dat extra eisen aan «de markt zelf worden overgelaten
en vragen in hoeverre de veiligheid in het geding komt. De leden van de SP-fractie
vernemen ook graag aan welke eisen wordt gedacht. Ook willen de leden van de SP-fractie
graag weten in hoeverre onderling geconcurreerd gaat worden op certificatieschema’s
en of concurrentie op schema’s kan leiden tot het verlies van veiligheid en kwaliteit,
en hoe dit wordt voorkomen.
Het wettelijk stelsel is gericht op het beperken van het risico op incidenten met
koolmonoxide. De eisen die het wettelijk stelsel daarbij stelt zijn daarom beperkt
tot die onderdelen en werkzaamheden die een risico vormen voor incidenten met koolmonoxide.
Andere onderdelen en werkzaamheden die geen risico voor koolmonoxide vormen, zoals
bijvoorbeeld de aanleg van gasleidingen of het waterzijdig inregelen van cv-installaties,
zijn daarom geen onderdeel van het voorliggende wettelijk stelsel. Dit neemt niet
weg dat er schemabeheerders kunnen zijn die dergelijke werkzaamheden ook onderdeel
wil laten zijn van hun schema. Het stelsel biedt die ruimte, maar omdat die extra
onderdelen en werkzaamheden geen risico vormen voor incidenten met koolmonoxide, vallen
die dan niet onder de wettelijke verplichting tot certificering. Extra eisen leiden
tot meer veiligheid, namelijk ook op ander gebied dan koolmonoxide. Omdat genoemde
extra eisen geen onderdeel zijn van onderhavig wettelijk stelsel is het aan bedrijven
om wel of niet voor een certificatieschema te kiezen waarin extra eisen zijn opgenomen.
In die zin kan er ook concurrentie ontstaan tussen certificatieschema’s. Aanvullende
eisen zullen niet leiden tot een verlies van veiligheid en kwaliteit. Aanvullende
eisen leiden juist tot meer veiligheid en kwaliteit, namelijk op gebieden die buiten
de reikwijdte van het beoogde stelsel in verband met risico’s op koolmonoxide vallen.
De leden van de SP-fractie vragen welke voordelen en welke nadelen eraan kleven om
extra eisen niet in het stelsel op te nemen.
Elk schema dat minimaal voldoet aan de eisen die het wettelijk stelsel stelt komt
voor aanwijzing in aanmerking, ook als het schema aanvullende eisen bevat. Het voordeel
van extra eisen is dat het schema, en daarmee het certificaat, toeziet op meerdere
onderdelen en werkzaamheden. Nadeel van extra eisen in een schema is dat deze extra
kosten met zich kunnen brengen, omdat een bedrijf dat zich op basis van dat schema
laat certificeren dan ook aan de gestelde extra eisen dient te voldoen. Deze extra
kosten komen voor rekening van bedrijven die deze weer zullen doorberekenen aan de
consument. Door alleen die eisen te stellen die op grond van het advies van de OvV
noodzakelijk zijn blijven de regeldruk en de kosten voor de consument beperkt. Dit
is tevens in overeenstemming met de uitgangspunten van het Nationaal actieplan gereglementeerde
beroepen.
Eisen in certificatieschema’s aan de installateur
De eisen voor de vakbekwaamheid van monteurs wordt uitgewerkt door de sector zelf.
Hoe kan het kabinet garanderen dat bedrijven niet de kosten willen drukken op personeel,
zoals in zoveel sectoren al is gebeurd, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De specifieke vakbekwaamheidseisen waaraan ten minste moet worden voldaan om de veiligheid
van installaties na uitgevoerde werkzaamheden op een goede wijze te borgen worden
vastgelegd bij ministeriële regeling. Deze eisen zijn mede op basis van kennis vanuit
de sector opgesteld waarbij, als het aan de sector had gelegen, naast de minimale
vereisten ook aanvullende eisen zouden zijn opgenomen die niet direct verband houden
met het risico op koolmonoxide. Deze aanvullende eisen zouden juist leiden tot extra
wettelijk verplichte kosten om personeel goed op te leiden. Vanuit de sector verneem
ik ook dat de vakbekwaamheidseisen die de sector zelf in certificatieschema’s stelt
en de daarvoor behorende opleiding verdergaand zullen zijn dan de eisen die wettelijk
worden gesteld. Het beeld dat u schetst kan ik daarom niet ondersteunen.
Informatieverstrekking en meldplicht
De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat er een meldplicht komt voor (bijna-)ongevallen.
De vraagt rijst bij deze leden hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse Voedsel- en
Warenautoriteit (NVWA) waar ook een meldplicht geldt. Ook vernemen deze leden graag
of bij een melding bij een CBI hier direct uit volgt dat de NVWa wordt ingelicht en
andersom. De leden van de SP-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat meldingen bij
zowel een CBI als bij de NVWa worden gedaan.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of en in hoeverre de ILT (Inspectie Leefomgeving
en Transport) hier een rol heeft, en hoe de onderlinge samenwerking zal zijn.
De meldplicht bij het nieuwe wettelijke stelsel en de meldplicht bij de NVWA betreffen
(na inwerkingtreding van het stelsel) twee verschillende meldpunten die naast elkaar
bestaan.
De meldplicht bij de NVWA betreft onveilige producten. Zodra distributeurs en importeurs
weten dat een door hen verhandeld product onveilig is, moeten ze de NVWA informeren
over de risico’s daarvan. Tevens moeten ze de NVWA informeren over de maatregelen
die ze hebben genomen om het gevaar weg te nemen. De meldplicht in het beoogde wettelijke
stelsel betreft een meldplicht wanneer bij werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties
een te hoge concentratie koolmonoxide wordt geconstateerd. In de ministeriële regeling
wordt aangegeven dat deze meldingen aan de CBI moeten worden doorgegeven. Ook hierbij
moet dan worden aangegeven welke maatregelen de installateur heeft genomen om het
gevaar weg te nemen.
Er is geen sprake van een overlap tussen beide verplichte meldingen. Wel zal een melding
bij de NVWA inzake een probleem met een bepaald gasverbrandingstoestel kunnen leiden
tot een signaal om extra onderhoud uit te voeren. Afgelopen jaar was dit het geval
bij cv-ketels van het merk Apgo Ferroli.5 Andersom kan een door een installateur bij werkzaamheden geconstateerde te hoge concentratie
koolmonoxide bij bepaalde toestellen aanleiding zijn de NVWA te informeren wanneer
er sprake blijkt van een veiligheidsrisico of productiefout bij het toestel zelf.
De NVWA en de ILT hebben geen rol in het beoogde wettelijke stelsel voor werkzaamheden
aan gasverbrandingsinstallaties.
De leden van de SP-fractie vragen of de Tweede Kamer jaarlijks, bijvoorbeeld bij de
Staat van de Volkshuisvesting, geïnformeerd kan worden over het aantal bijna-ongevallen
en daadwerkelijke ongevallen, zonder dat de privacy van bewoners of eigenaren van
gebouwen hierbij wordt aangetast, en hoe er met de (bijna-) ongevallen is omgegaan
door betrokken bedrijven.
De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over het aantal (bijna-)ongevallen en hoe daar mee is omgegaan binnen de kaders van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Bezien wordt of het mogelijk is deze informatie als onderdeel van de Staat van de
Volkshuisvesting mee te sturen.
Verhouding tot recht en nationale regelgeving
De leden van de SP-fractie vragen naar een overzicht welke werkzaamheden niet en welke
wel onder het voorliggende besluit vallen en waarom niet. Zij zien graag een stelselmatig
overzicht van alle werkzaamheden die aan gasverbrandingsinstallaties kunnen plaatsen
vinden en aan welke regels deze moeten voldoen. Dus ook de regels die niet in voorliggend
besluit zijn opgenomen, maar bijvoorbeeld wel in het activiteitenbesluit milieubeheer.
Het stelsel is van toepassing op werkzaamheden aan gebouwgebonden verbrandingstoestellen,
inclusief luchttoevoer en rookgasafvoer. Installaties met een (gezamenlijk) opgesteld
nominaal vermogen van meer dan 100 kilowatt zijn van het onderhavige ontwerpbesluit
uitgezonderd, werkzaamheden aan deze installaties vallen onder het Activiteitenbesluit
milieubeheer. Het beoogde stelsel betreft alleen de werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties
en niet de producteisen aan gasverbrandingstoestellen. Voor deze producteisen geldt
de Gas Appliances Regulation (GAR) en de Verordening bouwproducten (CPR) waaraan moet
worden voldaan.
Voor een uitgebreidere uiteenzetting van welke werkzaamheden wel en niet onder het
wettelijk stelsel vallen verwijs ik naar paragraaf 2.2 en 6.2.6, alsmede naar de artikelsgewijze
toelichting op artikel 1.35 van de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit. In
aanvulling hierop heb ik onderstaand schema opgenomen, dat een beslisboom toont voor
het toepassingsgebied van keuringen volgens het Activiteitenbesluit.
Gevolgen
Naar mening van de leden van de SP-fractie wordt met voorliggend besluit een ingewikkeld,
bureaucratisch systeem opgetuigd. Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of een keuze voor een wettelijk verplichte
erkenning gebaseerd op één wettelijk aangewezen erkenningsregeling, en dus niet de
huidige procescertificering, niet voor minder bureaucratie en minder kosten voor bedrijven
en burgers had gezorgd.
Koolmonoxidepreventie is niet eenvoudig. Er zijn veel verschillende uitvoerende partijen
met deels verschillende rollen die van invloed zijn op het risico van koolmonoxide.
Het beoogde stelsel is eenduidig en toegankelijk voor de installatiebedrijven en de
eigenaren van de desbetreffende installaties: werkzaamheden aan een gasverbrandingstoestel,
rookgasafvoer en luchttoevoer mogen alleen worden uitgevoerd door een gecertificeerd
bedrijf met aantoonbaar voldoende kennis en kunde. De eenduidigheid wordt versterkt
door het hanteren van één beeldmerk door gecertificeerde bedrijven. Tegelijkertijd
is ervoor gekozen de vakbekwaamheidseisen te beperken tot de inbedrijfsstelling, waardoor
bijvoorbeeld vaklieden en kleine bedrijven niet worden uitgesloten. Met de keuze voor
toezicht langs zowel de lijn van de RvA en CBI’s als door de Minister van BZK wordt
met het beoogde stelsel de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties geborgd.
Binnen het uitgangspunt de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties zo goed mogelijk
te borgen, wordt dit stelsel overeenkomstig het Nationaal actieplan gereglementeerde
beroepen alleen opgezet voor zover noodzakelijk voor het voorkomen van koolmonoxideongevallen
en de regeldrukeffecten voor burgers en bedrijven te beperken.
Toezicht
De leden van de SP-fractie zien graag een nadere toelichting hoe het zit met het toezicht.
Welke rol zal een gemeente hebben, kan zij achter de voordeur checken of de gasinstallatie
veilig is voor de bewoners en de buurt, zo vragen zij.
De gemeente heeft in het stelsel een toezichthoudende taak met betrekking tot het
al dan niet beschikken over een certificaat bij de uitvoering van werkzaamheden aan
gasverbrandingsinstallaties. Omdat deze verbodsbepaling zich richt tot zowel degene
die de werkzaamheden uitvoert als degene die de werkzaamheden laat uitvoeren, kan
de gemeente dus zowel ten opzichte van de installateur als ten opzichte van de opdrachtgever
handhavend optreden. De gemeente heeft op grond van artikel 5.13 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht de bevoegdheid een woning te betreden zonder toestemming
van de bewoner in het kader van toezicht op de naleving of de opsporing van strafbare
feiten. Een gemeente kan, indien de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding
geven, gebruikmaken van deze bevoegdheid en erop toezien of inderdaad sprake is van
een veilige situatie en afhankelijk van de ernst van de situatie zo nodig handhavend
optreden.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie hoe deze rol van de gemeente en het voorliggende
besluit zich verhoudt tot de nieuwe wet op het bouwtoezicht.
Er is een relatie met de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) bij werkzaamheden
aan een bouwwerk dat onder het stelsel van kwaliteitsborging valt. Werkzaamheden van
installateurs vallen dan onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen voor
zover deze onderdeel uitmaken van bouwactiviteiten aan bouwwerken die onder dat stelsel
vallen. In die gevallen zal een kwaliteitsborger tevens controleren of de werkzaamheden
voldoen aan het Bouwbesluit 2012 (en het toekomstige Besluit bouwwerken leefomgeving
onder het stelsel van de Omgevingswet).
Bij de leden van de SP-fractie rijst de vraag hoe dit zich verhoudt tot de NVWA, de
ILT, de Autoriteit Consument en Markt en de Autoriteit Woningcorporaties. Zij zien
graag een toelichting en een schema daarbij tegemoet.
De NVWA, de ILT en de Autoriteit Woningcorporaties hebben geen toezichthoudende rol
binnen het beoogde stelsel. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt onder meer
toezicht op oneerlijke handelspraktijken. Daaronder valt ook het zonder toestemming
gebruiken van een certificaat en het beeldmerk, zoals beschreven in de nota van toelichting
bij het ontwerpbesluit. Bewoners of eigenaren van een woning kunnen hiertegen opkomen.
De ACM kan daarvoor in voorkomende gevallen boetes opleggen.
De leden van de SP-fractie lezen dat handhaving buiten het stelsel primair ligt bij
het bevoegd gezag. Zij vragen wie of wat het bevoegd gezag kan zijn, buiten een gemeente.
De gemeente is in veruit de meeste gevallen het bevoegd gezag voor handhaving van
het Bouwbesluit 2012. In het kader van het beoogde wettelijk stelsel is dit niet anders,
aangezien het stelsel werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties die onder het
Bouwbesluit 2020 vallen. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kunnen
in bepaalde gevallen de Provincie of het Rijk het bevoegd gezag zijn. Vanwege deze
mogelijkheden is in de nota van toelichting bij het besluit opgenomen dat het veelal
om de gemeente gaat.
De leden van de SP-fractie zien graag een schematisch overzicht van alle sancties
die mogelijk zijn bij overtredingen, en daarbij aangegeven wie de sanctie instelt
of uitvoert.
CBI: De CBI zal, wanneer door certificaathouders niet wordt voldaan aan de gestelde normen
in het certificatieschema, over moeten gaan tot het opleggen van sancties. De CBI
kan een waarschuwing geven of het certificaat van een certificaathouder schorsen dan
wel intrekken.
gemeente: De gemeente kan als bevoegd gezag handhavend optreden bij overtreding van het verbod
om zonder certificaat werkzaamheden uit te (laten) voeren aan gasverbrandingsinstallaties.
De gemeente kan dan overgaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, een
last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen bij herhaaldelijke overtreding
van het verbod.
Werking van het stelsel
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat wanneer een monteur werkt aan een
defect aan een cv-ketel, deze monteur meteen verantwoordelijk is voor de gehele installatie
en de werking van de rookgasafvoer. Deze leden zien graag een toelichting op dit punt.
Het doel van het beoogde wettelijk stelsel is het reduceren van het aantal incidenten
met koolmonoxide door de veiligheid van gasverbrandingsinstallaties na uitgevoerde
werkzaamheden beter te borgen. In navolging van het advies van de OvV voorziet het
stelsel daarom in een gedegen controle op de uitgevoerde werkzaamheden en op veilige
inbedrijfstelling van de installatie als geheel. Ook als de uitgevoerde werkzaamheden
hier zelf geen betrekking op hebben, moet de installateur van het bedrijf bij inbedrijfstelling
van de gasverbrandingsinstallatie controleren of de rookgasafvoer en toevoer van verbrandingslucht
en de aansluiting van beiden op het gasverbrandingstoestel veilig zijn. De installatie
mag pas in bedrijf worden gesteld als de gehele installatie koolmonoxide-veilig is
bevonden. Met dit stelsel (procescertificering) wordt de verantwoordelijkheid voor
de goede werking van de installatie niet alleen bij de individuele monteur gelegd,
maar ook bij het bedrijf. Het is in de regel immers het bedrijf dat de opdrachten
voor werkzaamheden aanneemt en verdeelt over monteurs.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel monteurs en/of installateurs er momenteel
zijn en welk opleidingsniveau zij hebben, wat de regering tot nu toe heeft gedaan
om het aantal monteurs op MBO-niveau 1 en 2 te vergroten, en wat de regering hier
verder aan doet.
In het onderzoek van Sira Consulting uit 2017 naar de regeldrukeffecten van het wettelijk
stelsel is op basis van informatie van Techniek Nederland het aantal monteurs dat
werkzaamheden verricht aan gasverbrandingsinstallaties nader bepaald op 16.000. Circa
9.000 van deze monteurs heeft een opleidingsniveau MBO 1 of 2 en 7.000 monteurs is
hoger opgeleid. Aanname destijds was dat alleen de monteurs met opleidingsniveau MBO
1 of 2 zich extra zouden moeten bekwamen om inbedrijfstellingen te mogen uitvoeren.
Hoger opgeleide monteurs zouden al voldoende gekwalificeerd zijn om inbedrijfstellingen
te verrichten. Inmiddels zijn deze aannames in overleg met Techniek Nederland bijgesteld.
Voor alle monteurs die installaties (opnieuw) in bedrijf stellen geldt dat ze daartoe
allereerst hun vakbekwaamheid moeten aantonen. Hiervoor heeft Techniek Nederland een
examen opgesteld waaraan elke monteur mag deelnemen. Techniek Nederland verwacht dat
circa 13.000 monteurs hiervan gebruik zullen maken. Daarbij gaat Techniek Nederland
ervan uit dat circa 1.650 monteurs voorafgaand aan dit examen eerst een opleidingstraject
zal moeten doorlopen om het voor het examen benodigde kennisniveau te verkrijgen.
Deze opleiding is door de branche opgezet en voor alle bedrijven beschikbaar. In het
aanvullende onderzoek van Sira Consulting uit 2019 naar de regeldrukeffecten is met
deze bijgestelde aannames en daarmee verband houdende kosten rekening gehouden.
De leden van de SP-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat monteurs die lager zijn
opgeleid, worden uitgesloten.
Om de veiligheid van gasbrandingsinstallaties in verband met het vrijkomen van koolmonoxide
goed te borgen voorziet het wettelijk stelsel in controle van de uitgevoerde werkzaamheden
alvorens de installatie (opnieuw) in bedrijf te stellen door een daartoe vakbekwaam
monteur. Alleen de monteur die de inbedrijfstelling verricht dient aan de daartoe
in het wettelijk stelsel gestelde vakbekwaamheidseisen te voldoen. Monteurs die geen
inbedrijfsstellingen verrichten hoeven niet over de van toepassing zijnde vakbekwaamheidseisen
met betrekking tot koolmonoxide te beschikken en hoeven daar ook niet voor te worden
opgeleid. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om monteurs die alleen voorbereidende werkzaamheden
uitvoeren, zoals het ophangen van installaties. Het kan ook gaan om leerling monteurs
die op de werkvloer bekend worden gemaakt met het vak. Natuurlijk zullen ook aan deze
monteurs door hun werkgever bepaalde eisen worden gesteld. Door de in het wettelijk
stelsel gestelde vakbekwaamheidseisen echter alleen te verplichten voor monteurs die
inbedrijfsstellingen verrichten wordt onevenredige uitsluiting van lager opgeleide
monteurs en krapte op de arbeidsmarkt voorkomen. Voor deze lager opgeleide groep geldt
echter dat zij niet zelfstandig een gasverbrandingsinstallatie na verrichte werkzaamheden
(opnieuw) in bedrijf mogen stellen. Daarvoor zal altijd een monteur moeten worden
ingezet die voldoet aan de daarvoor benodigde vakbekwaamheidseisen.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie hoe een overgangsperiode eruit zal zien
in de praktijk, wie erop welke moment verantwoordelijkheid houdt en wie het toezicht.
Nadat certificatieschema’s zijn aangewezen zullen CBI’s door de RvA moeten worden
geaccrediteerd en door de Minister van BZK moeten worden aangewezen. Vervolgens kunnen
bedrijven zich door een aangewezen CBI laten certificeren om een bepaald schema uit
te mogen voeren.
Omdat accreditatie van een CBI enige tijd in beslag zal nemen en om bedrijven voldoende
tijd te geven om zich op het stelsel voor te bereiden, waaronder het voldoen aan gestelde
vakbekwaamheidseisen, zal na inwerkingtreding van het stelsel een overgangsperiode
van achttien maanden gelden. Binnen deze overgangsperiode dienen CBI’s geaccrediteerd
te zijn, maar kunnen zij al wel – vooruitlopend op de accreditatie – bedrijven certificeren
om werkzaamheden te mogen uitvoeren op basis van een aangewezen certificatieschema.
Wanneer een CBI binnen de overgangsperiode van 18 maanden uiteindelijk geen accreditatie
verkrijgt, wordt de aanwijzing van deze CBI ingetrokken. Bedrijven die door deze CBI
zijn gecertificeerd blijven gedurende zes maanden vanaf het moment dat de aanwijzing
wordt ingetrokken gerechtigd tot het uitvoeren van de werkzaamheden. In deze zes maanden
kunnen deze bedrijven bij een andere CBI, die wel geaccrediteerd en aangewezen is,
een certificaat verkrijgen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier