Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Futselaar en Laçin over de berichten ‘Zelfs grote bedrijven hebben geen natuurvergunning, dus weten we niet hoeveel stikstof in de natuur terechtkomt’ en ‘Uitstoot van Gelderse bedrijven onbekend’
Vragen van de leden Futselaar en Lacin (beiden SP) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Milieu en Wonen over de berichten «Zelfs grote bedrijven hebben geen natuurvergunning, dus weten we niet hoeveel stikstof in de natuur terechtkomt» en «Uitstoot van Gelderse bedrijven onbekend» (ingezonden 28 november 2019).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Minister voor Milieu en Wonen (ontvangen 11 februari 2020). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1084.
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten «Zelfs grote bedrijven hebben geen natuurvergunning,
dus weten we niet hoeveel stikstof in de natuur terechtkomt» en «Uitstoot van Gelderse
bedrijven onbekend»?1 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op het nieuws dat naar schatting duizenden (grote) bedrijven niet
over natuurvergunningen beschikken, zoals benodigd conform de Wet natuurbescherming?
Antwoord 2
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een bedrijf niet over een natuurvergunning
beschikt. Er geldt onder andere geen vergunningplicht voor het aspect stikstof als
de betreffende activiteit geen depositie veroorzaakt, of al bestond op de referentiedatum
van het Natura 2000-gebied en sindsdien ongewijzigd is voortgezet. Daarnaast zijn
er bedrijven zonder vergunning, omdat hun activiteit ten tijde van het PAS was vrijgesteld
van vergunningplicht. Maar er zijn ook bedrijven waarop dit niet van toepassing is
en die toch geen natuurvergunning hebben. De emissies van bedrijven zonder natuurvergunning
zijn wel in beeld. De emissies van de verschillende sectoren worden bepaald door Emissieregistratie.
Gegevens uit de natuurvergunning worden hier niet voor gebruikt. De uitstoot van de
industriesector is bekend via het jaarlijks elektronisch Milieujaarverslag. Voor bedrijven
die niet verplicht zijn om een elektronisch Milieujaarverslag te leveren, omdat de
emissie onder de rapportagedrempel blijft, worden de emissies afgeleid uit gegevens
als het energieverbruik en de productie-index van de bedrijven. Het totaal van deze
emissies is ook bekend, doordat gegevens over de precieze hoeveelheid totaal verstookte
brandstof geleverd worden door het CBS.
Vraag 3
Hoe heeft deze situatie volgens u kunnen ontstaan en in hoeverre is dit toe te schrijven
aan tekorten op het gebied van handhaving en inspectie?
Antwoord 3
Het is in eerste instantie aan bedrijven zelf om de inschatting te maken of een vergunning
aangevraagd moet worden. De provincies zijn in de meeste gevallen het bevoegd gezag
voor vergunningverlening, toetsing en handhaving. Zij voeren deze taken uit op basis
van hun prioriteiten en de beschikbare capaciteit.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zijn niet alle bedrijven vergunningplichtig
voor het aspect stikstof. Daarnaast zijn er bedrijven zonder vergunning, omdat hun
activiteit ten tijde van het PAS was vrijgesteld van vergunningplicht. Dit was het
geval als de stikstofdepositie de toenmalige grenswaarde van maximaal 1 mol/hectare/jaar
niet overschreed. Totdat een voorziening voor collectieve legalisering van gerealiseerde
meldingen is getroffen zal, zoals aangegeven in mijn brief van 27 juni 2019 (Kamerstuk
32 670, nr. 163), geen actieve handhaving plaatsvinden. De initiatiefnemers die in het kader van
de vrijstellingsregeling een melding hebben gedaan of een meldingsvrije activiteit
ontplooiden, hebben immers te goeder trouw gehandeld. In mijn brief van 16 december
2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 25) ben ik hier nader op in gegaan.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het terugbrengen van de stikstofuitstoot een gemeenschappelijke
taak is van bedrijven, veehouderijen, overheden en inwoners, waarbij van alle partijen
een inspanning dient te worden gevraagd? Zo ja, wat gaat u doen om deze lasten eerlijk
te verdelen?
Antwoord 4
Ja, ik ben van mening dat dit een gemeenschappelijke taak is. In mijn brief van 4 oktober
jl. (Kamerstuk 32670–167) heb ik een gebiedsgerichte aanpak geschetst. Dit sluit aan
op het gegeven dat de herkomst van stikstofdepositie per gebied anders is. De keuze
welke maatregel in welk gebied het beste past, is afhankelijk van een aantal factoren.
Hierbij worden ook de adviezen van het Adviescollege Stikstofproblematiek betrokken.
De afweging vindt plaats op basis van de effectiviteit, de kosten, de gevolgen voor
de leefbaarheid, de juridische houdbaarheid, de uitvoerbaarheid en de politieke weging.
Vraag 5
Hoe verklaart u het verschil tussen de provincie Brabant, waar pakweg een kwart tot
een derde van de bedrijven niet over een vergunning beschikte, en de provincie Gelderland,
waar maar liefst driekwart een vergunning bleek te missen?
Antwoord 5
In de provincies Noord-Brabant en Gelderland is een andersoortige set bedrijven bekeken,
die op een ander moment is beoordeeld met het toen geldende juridische kader. Dit
verklaart de verschillen in het aandeel bedrijven zonder vergunning. Noord-Brabant
heeft risicogericht ieder jaar een set bedrijven bekeken, die mogelijk vanwege ligging
en activiteiten een natuurvergunning nodig had. Noord-Brabant heeft in haar controles
rekening gehouden met de toen geldende vrijstellingen van de vergunningplicht onder
het PAS.
In Gelderland is een overzicht gegeven van alle bedrijven, waarvoor de provincie het
bevoegd gezag voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is. Het Gelderse
overzicht is opgesteld na de uitspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld
dat de vrijstellingen van de vergunningplicht onder het PAS onrechtmatig zijn geweest.
Bedrijven die gebruik maakten van deze vrijstellingen zijn door Gelderland meegenomen
in het aantal bedrijven dat niet beschikt over een natuurvergunning.
Vraag 6
Zijn u naast «stikstofprovincies» Brabant en Gelderland meer provincies bekend die
gedurende de afgelopen jaren onderzoek hebben laten verrichten naar de aanwezigheid
van natuurvergunningen bij bedrijven?
Antwoord 6
Er zijn geen andere, afgeronde onderzoeken bekend naar de aanwezigheid van natuurvergunningen
bij bedrijven.
Vraag 7
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle bedrijven die vergunningplichtig zijn
aan deze plicht gaan voldoen?
Antwoord 7
Het is aan de betreffende bevoegde instanties, in het algemeen de provincies, om de
aanpak van vergunningverlening, toezicht en handhaving een beleidsmatige focus te
geven. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Vraag 8
Bent u bereid om de Kamer op korte termijn een overzicht per provincie te verstrekken
van de dekkingsgraad aan natuurvergunningen bij bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Het is niet bekend hoeveel bedrijven er ten onrechte geen vergunning hebben in het
kader van de Wet natuurbescherming. Of een vergunning noodzakelijk is, hangt af van
bedrijfsspecifieke en locatiespecifieke kenmerken. Deze zijn niet op voorhand bekend.
Daarom beschikken de provincies, die in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor
vergunningverlening zijn, niet over een overzicht van bedrijven die ten onrechte geen
natuurvergunning hebben.
Vraag 9
Hoe vaak controleren provincies op de aanwezigheid van natuurvergunningen, welke omgevingsdiensten
zijn hiervoor verantwoordelijk en bestaat hier een wettelijke controletermijn voor?
Antwoord 9
Het bevoegd gezag bepaalt de inzet op toezicht en handhaving. Dit verschilt per provincie.
Er gelden geen wettelijke verplichtingen voor termijnen of controles.
Vraag 10
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het handhavingsverzoek dat milieuorganisatie
Mobilisation for the Environment (MOB) is gestart inzake het ontbreken van een natuurvergunning
voor Schiphol?
Antwoord 10
Naar aanleiding van het van MOB ontvangen handhavingsverzoek is aan het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat en aan de SchipholGroup de mogelijkheid geboden om
daarop een zienswijze in te dienen. Beide hebben daar gebruik van gemaakt. De zienswijzen
zijn ontvangen op 4 december respectievelijk 28 november jl. Deze zienswijzen worden
nu bestudeerd en meegenomen in de besluitvorming op het handhavingsverzoek. Aan MOB
is meegedeeld dat het besluit op het handhavingsverzoek uiterlijk 1 april 2020 zal
worden genomen, zo mogelijk eerder.
Vraag 11
Hoe is het gesteld met de aanwezigheid van natuurvergunningen bij de andere (grote)
mainports en luchthavens in Nederland?
Antwoord 11
Voor beantwoording van de vragen over de aanwezigheid van natuurvergunningen bij de
luchthavens van nationale betekenis verwijs ik naar informatie van de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat in de brief van 15 oktober 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 698), de antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht «Schiphol is niet de
enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning» (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 540) en de antwoorden op aanvullende schriftelijke vragen over dit bericht (d.d. 9 december
2019).
Wat betreft de mainports zijn met name de in de Rotterdamse haven gevestigde bedrijven
aan te merken als inrichtingen als bedoeld in de Wabo. Deze inrichtingen dienen te
beschikken over verschillende vergunningen, waaronder een omgevingsvergunning. Het
bevoegd gezag voor de afgifte van deze vergunning is de DCMR, de gezamenlijke uitvoeringsdienst
van de provincie Zuid-Holland en vijftien gemeenten in de regio Rijnmond en Goeree-Overflakkee.
In het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning op grond van de Wabo beziet
de DCMR of voor de voorgenomen activiteit ook een natuurvergunning benodigd is. Omgevingsdienst
Haaglanden (ODH) is namens de provincie Zuid-Holland verantwoordelijk voor het verlenen
van ontheffingen en vergunningen bij natuuraspecten. Omgevingsdienst Zuid-Holland
Zuid (OZHZ) voert namens de provincie Zuid-Holland toezicht en handhaving uit voor
de Wet natuurbescherming. OZHZ en ODH controleren al enkele jaren of bedrijven over
een natuurvergunning dienen te beschikken. Hierbij zijn ook de andere omgevingsdiensten
in Zuid-Holland betrokken. Dit heeft ertoe geleid dat al veel bedrijven (zowel agrarisch
als industrie) een natuurvergunning hebben aangevraagd. Door de PAS-uitspraak heeft
dit tijdelijk stil gelegen, maar deze controles worden spoedig hervat.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.