Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake de beleidsreactie op de rapportage van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het Wmo-toezicht over het jaar 2018 (Kamerstuk 29538-308)
29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
Nr. 313
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 februari 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 12 november 2019 inzake de beleidsreactie op de rapportage van de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het Wmo-toezicht over het jaar 2018 (Kamerstuk
29 538, nr. 308).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 december 2019 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 10 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
8
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
Beleidsreactie op de rapportage
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de rapportage
van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het toezicht op de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) over het jaar 2018. Genoemde leden willen de Minister graag een
paar vragen stellen. Op pagina 3 van de beleidsbrief wordt geschreven dat veel gemeenten
voornemens zijn toezichtrapportages openbaar te maken. Deze leden vragen hoeveel gemeenten
dit al doen.
Op pagina 4 schrijft de Minister dat met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)
is afgesproken een toolkit te ontwikkelen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Zij
vragen wanneer deze toolkit klaar is. Wordt regeldruk hierin meegewogen? Op pagina
4 wordt tevens gesproken over de rol van de rijksinspecties. Over welke rijksinspecties
heeft de Minister het?
Rapportage IGJ over het Wmo-toezicht over het jaar 2018
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister ervoor zorgt dat gemeenten een
tandje bijzetten bij het toezicht op de Wmo, aangezien de IGJ heeft aangegeven dat
het invullen van dit toezicht in een te laag tempo plaatsvindt. Genoemde leden betreuren
het dat meer dan een kwart van de gemeenten niet meegedaan heeft aan de enquête van
de IGJ. Hoe interpreteert de Minister deze respons? Wat doet de Minister om in het
vervolg een hogere respons te krijgen zodat een meer representatief beeld ontstaat?
2.1 Samenwerking
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel samenwerkingsverbanden tussen gemeenten
op het gebied van Wmo-toezicht er al zijn. Deze leden vragen voorts naar de effecten
van deze samenwerking, wanneer wijze lessen gedeeld kunnen worden met andere gemeenten.
In hoeverre stimuleert de Minister gemeenten actief om van elkaar te leren?
3.1 Aanwijzen van een toezichthouder Wmo
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het werkt indien gemeenten het toezicht combineren.
Genoemde leden vragen of in dat geval één gemeente verantwoordelijk is voor het toezicht,
oftewel het mandaat krijgt van de gemeenten waarmee wordt samengewerkt. Kan de Minister
hierover duidelijkheid verschaffen?
3.7 Openbaarmaking van rapporten en adviezen
De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister vindt van het feit dat zo weinig
gemeenten nog weinig tot niets aan openbaarmaking van de rapporten over Wmo-toezicht
en/of de daaruit voortvloeiende handhavende maatregelen of sancties doen.
3.8 Opstellen en bespreken jaarverslag Wmo-toezicht
In het verlengde van het bovenstaande vragen de leden van VVD-fractie naar de opvatting
van de Minister over het feit dat een vijfde van de gemeenten aangeeft dat helemaal
geen jaarverslag opgesteld wordt, terwijl dit wel vereist is. Wat vindt de Minister
ervan dat maar 8% van de gemeenteraden het jaarverslag bespreekt? Kan de Minister
«bespreken in de gemeenteraad» duiden?
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie en het rapport
van de IGJ over het Wmo-toezicht van 12 november 2019 en hebben daarover nog de volgende
vragen.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de vraag of het Wmo-toezicht in 2018
van voldoende niveau was, niet volledig met ja kan worden beantwoord. De IGJ is van
mening dat het tempo waarin de gemeenten het Wmo-toezicht invullen te laag is. Een
jaar eerder kwam de IGJ ook al tot de conclusie dat het een deel van de gemeenten
nog niet gelukt was om het Wmo-toezicht op het gewenste niveau te brengen.1 Deze leden concluderen hiermee dat het Wmo-toezicht niet goed van de grond komt.
Deze leden vragen waarom er niet voor gekozen wordt om de IGJ ook toezicht te laten
houden op organisaties die zorg vanuit de Wmo leveren. De IGJ komt immers bij een
meerderheid van de organisaties toch al «over de vloer» vanuit een ander domein.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie waarom de ontwikkeling van het toezicht
op de Wmo niet goed van de grond komt. Genoemde leden vragen of het dezelfde gemeenten
zijn die zich niet goed ontwikkelen. De IGJ geeft aan dat gemeenten meer middelen
moeten inzetten voor de ontwikkeling en invulling van het Wmo-toezicht. Kan de Minister
aangeven welke middelen hier bedoeld worden?
De leden van de PVV-fractie lezen in de rapportage van de IGJ dat gemeenten nog winst
zouden kunnen behalen door meer samen te werken met andere gemeenten en hun Wmo-toezichthouders,
vooral als het om malafide aanbieders gaat. Genoemde leden vragen of de Minister kan
aangeven wat gemeenten nu doen met hun ervaringen met malafide aanbieders. Welke acties
worden genomen om te voorkomen dat malafide aanbieders in andere gemeenten verder
gaan met hun praktijken? Worden deze malafide aanbieders geregistreerd in het Waarschuwingsregister
Zorg en Welzijn? Werken gemeenten met dit waarschuwingsregister? Zo nee, waarom niet?
Meldingen en/of signalen over zorgaanbieders die, behalve op grond van de Wmo 2015,
ook zorg leveren vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw)
of de Jeugdwet worden door gemeenten gedeeld met de rijksinspecties. De leden van
de PVV-fractie vragen hoe vaak dit wordt gedaan. Hoeveel meldingen en/of signalen
zijn het afgelopen jaar gedeeld door gemeenten, zo willen genoemde leden weten.
Gemeenten hebben nu elk hun eigen meldpunt. Waarom is er niet één landelijk meldpunt
met een overkoepelende rol? Vaak is een organisatie in meerdere gemeenten en domeinen
actief.
De leden van de PVV-fractie lezen in de rapportage van de IGJ dat 25% van de gemeenten
niet heeft meegewerkt aan de enquête, ondanks herhaalde verzoeken. Na sluiting van
de beantwoordingstermijn voor de vragenlijst is nog wel nagegaan of zij wel of niet
een Wmo-toezichthouder hebben aangewezen. Kan de Minister aangeven hoeveel van deze
gemeenten nog geen Wmo-toezichthouder hadden aangewezen? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van deze gelegenheid gebruik om aan dit schriftelijk
overleg mee te doen en een aantal vragen aan de Minister te stellen.
De eerste conclusie die door de IGJ wordt getrokken is dat de vraag of het Wmo-toezicht
in 2018 van voldoende niveau was niet met een volmondig ja kan worden beantwoord.
Kan de Minister eens reflecteren op deze zienswijze van de IGJ?
Genoemde leden vragen voorts wat de Minister ervan vindt dat de IGJ van mening is
dat het tempo waarin het Wmo-toezicht wordt ingevuld te laag is en dat wordt aangedrongen
op het verhogen van dit tempo. Vervolgens stelt de IGJ dat gemeenten het zich ter
harte moeten nemen dat het in dit tempo te lang duurt voordat het Wmo-toezicht in
Nederland overal van een gelijkwaardig en voldoende niveau is. Kan de Minister aangeven
wat de IGJ een werkbaar en uitvoerbaar tempo zou vinden? Deze leden vragen verder
wanneer het Wmo-toezicht volgens de Minister op orde moet zijn. Zou de Minister hier
een termijn aan willen verbinden? De Wmo 2015 bestaat immers sinds 2015 en het toezicht
is nog niet op orde. Deelt de Minister de zienswijze van deze leden dat met het noemen
van een datum en een termijn waarin het toezicht structureel moet verbeteren, het
toezicht meer prioriteit krijgt binnen de gemeenten?
De leden van de CDA-fractie vragen wat de Minister ervan vindt dat 25% van de gemeenten
niet heeft meegewerkt aan de enquête die is uitgevoerd door de IGJ, ondanks herhaalde
verzoeken. Heeft de Minister er duidelijkheid over waarom 25% van de gemeenten niet
reageert? Kan en mag een gemeente dit «zomaar» weigeren? Dit staat toch opgenomen
in de wet?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het bovenstaande zich verhoudt tot het feit
dat de Minister in zijn beleidsreactie aangeeft dat vastgesteld is dat alle gemeenten
een toezichthouder hebben aangesteld. Kunnen de Minister of de IGJ nog iets ondernemen
om de informatie van deze 25% gemeenten alsnog te ontvangen? Deze leden vragen daarnaast
op welke wijze de Kamer anders een zo compleet mogelijk beeld van het toezicht kan
krijgen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de zienswijze van de IGJ deelt dat
gemeenten de onafhankelijkheid in positie en werkwijze van de Wmo-toezichthouder een
duidelijke en herkenbare plek moeten geven. Hoe zou hij de onafhankelijkheid van de
toezichthouder kunnen bevorderen?
Genoemde leden vragen of de Minister in overleg met de VNG treedt om tot een modelovereenkomst
Wmo-toezicht te komen met standaardkostencomponenten, waarbij ook rekening is gehouden
met de kosten die verbonden zijn met ontwikkeling van het toezicht en van het onderhouden
van de vakbekwaamheid en kennis van de toezichthouder.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief die de Minister aan
de Kamer stuurde. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie lezen in de beleidsbrief dat in de IGJ-rapportage van
2018 naar voren komt dat het Wmo-toezicht, ook in 2018, niet van voldoende niveau
was en dat het tempo waarmee het toezicht wordt ingesteld te laag is. Deze leden betreuren
dit. Alvorens specifieke vragen te stellen ontvangen deze leden graag van de Minister
een meer algemene beschouwing over de stand van het Wmo-toezicht in Nederland. Vorig
jaar schreef de Minister in zijn brief dat «op basis van het beeld uit de jaarrapportage
en de gesprekken met gemeenten, Wmo-toezichthouders en rijksinspecties blijkt dat
het Wmo toezicht volop in ontwikkeling is».2 Wat is de verwachting hierover nu van de Minister?
De leden van de D66-fractie missen bij het lezen van de brief concrete doelstellingen
en SMART-gestructureerde oplossingen. Zo zouden deze leden graag van de Minister vernemen
of het juist is dat de Minister als doelstelling heeft dat alle gemeenten zonder uitzondering
reageren op de IGJ-enquête, dat alle gemeenten een onafhankelijke toezichthouder hebben
en dat er een landelijk kennisnetwerk komt. Deze leden zouden ook graag vernemen welke
concrete stappen deze Minister gaat zetten om te garanderen dat deze doelstellingen
worden gehaald. Genoemde leden hechten er waarde aan dat oplossingen meetbaar en aan
een termijn gebonden zijn en verzoeken de Minister ook deze aspecten mee te nemen
in het concretiseren van zijn plannen.
De leden van de D66-fractie merkten dat de grafieken en tabellen van de IGJ-rapportage
van 2018 niet dezelfde informatie bevatten als de grafieken van de IGJ-rapportage
uit 2017. Ondanks het feit dat genoemde leden het verwelkomen dat meer informatie
gegeven wordt over de stand van het Wmo-toezicht, zouden deze leden de Minister wel
willen vragen om de informatie ook aan te leveren op een manier die vergelijking van
Wmo-toezicht over verschillende jaren mogelijk maakt. Deze leden vragen om dit in
volgende IGJ-rapporten een vast onderdeel te laten zijn van de rapportage. Op dit
moment is immers de vergelijking tussen 2017 en 2018 op een groot aantal punten moeilijk
te maken.
De leden van de D66-fractie lezen in de IGJ-rapportage van 2017 dat 25% van de gemeenten
niet heeft gereageerd op de enquête van de IGJ. Deze leden constateren dat in de rapportage
van 2018 hierin geen verbetering heeft plaatsgevonden en dat er, na herhaald verzoek,
nog steeds 25% van de gemeenten niet heeft gereageerd op deze enquête. Is de Minister
het met deze leden eens dat dit een zorgelijke stand van zaken is? Deze leden zouden
graag van de Minister vernemen hoe hij verklaart dat geen enkele verbetering heeft
plaatsgevonden tussen 2017 en 2018. Welke stappen heeft de Minister ondernomen na
de rapportage van 2017 om de reactie op de IGJ-enquête te bevorderen? Voorts vragen
deze leden welke concrete stappen de Minister zet om te garanderen dat de IGJ-enquête
van 2019 door alle gemeenten wordt voltooid? De leden van de D66-fractie zouden graag
van de Minister vernemen of de gemeenten die niet gereageerd hebben op de enquête
van de IGJ in 2017 dezelfde gemeenten zijn als de gemeenten die niet gereageerd hebben
in 2018. Deze leden zouden graag vernemen of de Minister actie heeft ondernomen om
specifiek deze gemeenten te benaderen.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat de kwaliteit
van de rapportage ernstig wordt beperkt omdat een zo hoog percentage gemeenten het
na laat om te reageren op de IGJ-enquêtes. Uit de IGJ-rapportage van 2018 blijkt dat
slechts 159 gemeenten in staat waren om volledige en bruikbare antwoorden te geven
voor vraag 12, met als gevolg dat voor deze vraag sprake is van een verminderde statistische
betrouwbaarheid. Genoemde leden willen graag benadrukken dat de IGJ wettelijk verplicht
is om te rapporteren over het Wmo-toezicht. Om aan deze verplichting te voldoen is
de IGJ afhankelijk van de medewerking van de gemeenten. Deze leden vragen of het klopt
dat, gezien het feit dat gemeenten hun enquêtes niet naar de IGJ sturen, de IGJ niet
kan voldoen aan haar wettelijke taak en derhalve in overtreding zou zijn van de Wmo
2015. Ook vernemen deze leden graag welke statistische betrouwbaarheid voldoende is
om te kunnen voldoen aan de wettelijke verplichting op basis van artikel 6.2, tweede
lid van de Wmo 2015.
In de brief van de Minister lezen de leden van de D66-fractie dat de IGJ in samenwerking
met de VNG per gemeente heeft vastgesteld dat ook de gemeenten die niet hebben gereageerd
voorts een toezichthouder hebben aangesteld. Klopt het dat deze gemeenten uiteindelijk
wel hebben kunnen aantonen dat zij een toezichthouder hebben, maar nog steeds niet
de IGJ-enquête hebben voltooid? Wat vindt de Minister ervan dat de IGJ en de VNG door
de huidige situatie worden belast met het navragen van informatie bij bijna honderd
gemeenten? Deze leden vernemen derhalve graag welke concrete en afdwingbare stappen
de Minister van plan is te nemen om dit volgend jaar niet opnieuw te laten gebeuren.
In de brief van de Minister lezen de leden van de D66-fractie dat de IGJ-enquête van
2018 is ingevuld door 256 gemeenten. In de rapportage van de IGJ lezen deze leden
echter dat de enquête is ingevuld door 265 gemeenten. Graag vernemen deze leden wat
het correcte aantal gemeenten is dat de enquête heeft ingevuld.
De leden van de D66-fractie hechten veel belang aan een onafhankelijke toezichthouder
zoals zij ook hebben gesteld in het VSO Gezond vertrouwen in ontwikkeling van het
Wmo-toezicht.3 Zij willen bij de Minister benadrukken dat het onwenselijk is wanneer een slager
zijn eigen vlees keurt. In een dergelijke situatie zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn
dat een gemeentelijke medewerker keukentafelgesprekken voert, maar ook betrokken is
bij het team dat de klachten over de keukentafelgesprekken verwerkt. Genoemde leden
vragen of de Minister het met hen eens is dat dit een onwenselijke situatie zou zijn.
Uiteindelijk zijn namelijk de cliënten de dupe. Deze leden lezen in de brief van de
Minister dat 16% van de gemeenten die hebben gereageerd op de IGJ-enquête het onafhankelijk
functioneren van de toezichthouder nog niet heeft vastgelegd. Wat vindt de Minister
hiervan? Het percentage gemeenten dat bij de IGJ-enquête van 2018 aangeeft het toezicht
zelf te doen is gelijk gebleven aan het percentage van 2017, namelijk bijna 10%. Hoe
verklaart de Minister dat dit percentage gelijk is gebleven? Hoe rijmt de Minister
dit met zijn woorden tijdens genoemd VSO: «Stel dat daar [uit de jaarlijkse rapportage
van Wmo toezicht] zorgelijke signalen uit naar voren komen, dan zullen we moeten kijken
of daar nader op te acteren is». Vindt de Minister dit een zorgelijk signaal? De Minister
schrijft dat hij aan de IGJ heeft gevraagd om gemeenten te benaderen met als doel
deze gemeenten op korte termijn het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder
te laten waarborgen. De leden van de D66-fractie willen graag weten op welke termijn
de Minister kan garanderen dat alle toezichthouders onafhankelijk functioneren. Vindt
de Minister dat hij voldoende stappen heeft ondernomen om onafhankelijk toezicht op
de korte termijn te realiseren? Hoe kijkt de Minister bijvoorbeeld aan tegen een wetswijziging
van de Wmo 2015, waardoor de onafhankelijkheid van een toezichthouder wettelijk verankerd
zou zijn? Tijdens genoemd VSO sprak de Minister erover dat «de onafhankelijke positie
in de opzet gewaarborgd is». Deelt de Minister de mening dat dit, gezien de rapportage,
niet het geval is?
De leden van de D66-fractie lezen dat in de IGJ-rapportage over het Wmo-toezicht in
het jaar 2017 aan rijk en gemeenten wordt aanbevolen een landelijk kennisnetwerk te
realiseren waarmee de Wmo-toezichthouders hun werkmethoden kunnen delen en professionaliseren. In de IGJ-rapportage
van 2018 lezen deze leden dat het in 2018 nog niet is gelukt om een landelijk netwerk
van Wmo-toezichthouders verder uit te bouwen. Is het derhalve een juiste aanname dat
na de IGJ- rapportage van 2017 geen stappen zijn genomen om te komen tot een landelijk
kennisnetwerk? Zo niet, kan de Minister concreet aangeven welke stappen er ondernomen
zijn? De Minister geeft in zijn brief aan te willen verkennen of de GGD-GHOR en het
Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) intensiever samen kunnen werken. Deze
leden vernemen graag van de Minister welke concrete stappen hij zet om deze samenwerking
te versterken en hoe de Minister van plan is om de effecten van deze samenwerking
meetbaar te toetsen. Hoe gaat de Minister garanderen dat ook de toezichthouders die
niet bij de GGD zijn belegd hierbij betrokken zijn? Welke stappen gaat de Minister
hiertoe nemen?
Tot slot benadrukken de leden van D66-fractie nogmaals dat zij, op basis van de huidige
en vorige rapportage, zich zorgen maken over de stand van het Wmo-toezicht in Nederland.
Derhalve zien deze leden graag heldere, specifieke en concrete doelstellingen geformuleerd
van de Minister ten aanzien van het Wmo-toezicht voor 2019. Is hij bereid dit alsnog
te doen?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de rapportage
van de IGJ over het Wmo-toezicht over het jaar 2018.
Genoemde leden vinden het zorgelijk dat de IGJ heeft geconstateerd dat het Wmo-toezicht
in 2018 niet voldoende op niveau is, uitzonderingen daar gelaten. De IGJ heeft geconstateerd
dat het tempo waarin gemeenten invulling geven aan het Wmo-toezicht te laag is en
dringt erop aan dat dit echt omhoog moet. Kan de Minister aangeven hoe hij hierop
toeziet?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het feit dat er gemeenten zijn die
door gemeentelijke bezuinigingen het met minder geld moeten doen voor Wmo-toezicht
en onderzoek. Hoe lost de Minister dit op?
De leden van de SP-fractie wijzen op de vele misstanden die het afgelopen jaar bij
– met name – begeleid en/of beschermd wonen hebben plaatsgevonden. Gemeentelijk toezicht
was bij alle misstanden zwaar onder de maat. Toezicht op zorgcowboys die aantoonbare
misstanden veroorzaakten werd gemist. Hoe denkt de Minister met het wetsvoorstel Wet
toetreding zorgaanbieders (Wtza) dergelijke situaties te voorkomen, aangezien in dit
wetsvoorstel de Wmo wordt uitgezonderd? Hoe zorgt de Minister ervoor dat gemeenten
actief toezicht uitoefenen op hun Wmo-beleid en specifiek ook op begeleid en/of beschermd
wonen? Deze leden vragen of het niet beter is om de Wmo ook onder de Wtza te laten
vallen.
De leden van de SP-fractie wijzen op de kritiek die is geuit op de Wtza, omdat de
taakomschrijving van de IGJ niet veranderd wordt. De Raad van State stelt in zijn
advies bij de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel over de Wtza dat de uitgebreide meldplicht ervoor zal zorgen dat de IGJ sneller
gegevens heeft over nieuwe aanbieders of onderaannemers, maar dat er niet voor wordt
gezorgd dat de IGJ rechtstreeks toeziet op deze organisaties.4 Dat roept de vraag op hoeveel nut dit wetsvoorstel heeft. Wat verandert er precies
aan het huidige toezicht op bestaande aanbieders? Waarom kiest de Minister er niet
voor om de IGJ ook rechtstreeks te laten toezien op de kwaliteit bij onderaannemers?
Dan kunnen veel problemen en incidenten voorkomen worden. Kan de Minister hierop reageren?
De Minister heeft met de VNG afgesproken dat er een toolkit wordt ontwikkeld waarin
opdrachtgevers en -nemers in het Wmo-toezicht afspraken en verwachtingen kunnen vormgeven.
De leden van de SP-fractie vragen wat dit oplost. Op welke manier worden hiermee de
enorme verschillen tussen gemeenten op het Wmo-toezicht beperkt? Hoe zal een toolkit
ervoor zorgen dat gemeenten waar officieel geen calamiteit heeft plaatsgevonden beter
toezicht houden? Hoe kan met een toolkit worden voorkomen dat gemeenten geen zorg
inkopen bij malafide zorgcowboys? Kan de Minister dit toelichten?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
Vraag:
Op pagina 3 van de beleidsbrief wordt geschreven dat veel gemeenten voornemens zijn
toezichtrapportages openbaar te maken. De leden van de VVD-fractie vragen zich af
hoeveel gemeenten dit al doen.
Antwoord:
Uit de enquête van de Inspectie voor Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) blijkt dat in 2018
ongeveer 15% van de gemeenten toezichtrapportages reeds openbaar maakte. Bijna 80%
van de gemeenten liet weten dit in 2019 te gaan doen. De informatie over het uiteindelijke
resultaat over 2019 is nog niet beschikbaar.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen zich af wanneer de toolkit klaar is. Wordt regeldruk
hierin meegewogen? Op pagina 4 wordt tevens gesproken over de rol van de rijksinspecties.
Over welke rijksinspecties gaat het hier?
Antwoord:
De toolkit zal naar verwachting eind mei 2020 worden opgeleverd. Regeldruk is uiteraard
een belangrijk thema bij de uitwerking, maar geen afzonderlijk thema. De toolkit is
vooral een verzameling van handige instrumenten gericht op het goed, eenvoudig en
transparant inregelen van het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap tussen het college
van burgemeester en wethouders en de toezichthouder(s). Het is nadrukkelijk niet de
bedoeling dat het implementeren van instrumenten uit de toolkit leidt tot extra, vermijdbare,
administratieve lasten.
De fractie van de VVD stelt de vraag over welke rijksinspecties dit gaat. Dit kunnen
in feite alle rijksinspecties zijn. Kennis en kunde is namelijk bij alle rijksinspecties
te vinden en er is vrijwel tussen alle rijksinspecties samenwerking met de Wmo-toezichthouder
denkbaar. De meest voor de hand liggende rijksinspectie die bij deze verkenning omtrent
een landelijk kennisnetwerk een rol zou kunnen spelen, is mijns inziens echter de
IGJ. De IGJ heeft namelijk een adviesrol in het kader van de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Ik zie ook dat de Wmo-toezichthouders vooral de IGJ goed en steeds vaker betrekken.
Vraag:
De VVD-fractie vraagt hoe ik ervoor zorg dat gemeenten een tandje bijzetten bij het
toezicht op de Wmo, aangezien de IGJ heeft aangegeven dat het invullen van dit toezicht
in een te laag tempo plaatsvindt. Genoemde leden betreuren het dat meer dan een kwart
van de gemeenten niet meegedaan heeft aan de enquête van de IGJ. Hoe moet deze respons
geïnterpreteerd worden wat kan eraan gedaan worden om in het vervolg een hogere respons
te krijgen zodat een meer representatief beeld ontstaat?
Antwoord:
In de beleidsreactie heb ik een aantal concrete acties benoemd dat gaat helpen het
toezicht verdergaand en blijvend te professionaliseren. Eén van de meest concrete
maatregelen is de voorgenomen wettelijke verankering van actieve openbaarmaking van
Wmo-toezichtrapportages. (Actieve) openbaarmaking vergt dat toezichthouders en colleges
zorgvuldige afwegingen maken, hetgeen de noodzaak van professionalisering verder versterkt.
De respons op de enquête geeft statistisch gezien voldoende basis om betrouwbare uitspraken
te doen. In het rapport wordt dit ook door de IGJ aangegeven. Net als de leden van
de VVD-fractie vind ik het uiteraard jammer dat de respons niet de gewenste 100% haalt.
Voor de enquête van dit jaar worden extra acties ondernomen door de IGJ en de VNG
om de respons te optimaliseren.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel samenwerkingsverbanden tussen gemeenten
op het gebied van Wmo-toezicht er al zijn. Deze leden vragen voorts naar de effecten
van deze samenwerking, wanneer wijze lessen gedeeld kunnen worden met andere gemeenten.
In hoeverre worden gemeenten actief gestimuleerd om van elkaar te leren?
Antwoord:
Een ruime 60% van de gemeenten hebben het Wmo-toezicht belegd bij de GGD. De facto
is er dan sprake van een samenwerkingsverband van gemeenten in de vorm van een gemeenschappelijke
regeling die samen de GGD vormen en daar hun toezichttaak hebben belegd. Daarnaast
zijn er ook gemeenten die in samenwerking (niet zijnde de GGD) het Wmo-toezicht georganiseerd
hebben (ruim 15%).
Zowel de VNG als de GGD-GHOR organiseren bijeenkomsten voor toezichthouders waar casuïstiek
besproken wordt, kennis uitgewisseld wordt en intervisie plaatsvindt. Dit leidt tot
professionalisering van het vak. Desalniettemin heeft de IGJ geconstateerd dat het
nog niet gelukt is een landelijk dekkend leernetwerk te realiseren. Dat wordt nu –
zoals aangekondigd in de beleidsreactie – onderzocht en verder uitgewerkt.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het werkt indien gemeenten het toezicht combineren.
Genoemde leden vragen of in dat geval één gemeente verantwoordelijk is voor het toezicht,
oftewel het mandaat krijgt van de gemeenten waarmee wordt samengewerkt.
Antwoord:
Een toezichthouder wordt door het college van burgemeester en wethouders aangesteld
door middel van een aanwijzingsbesluit. Met een dergelijk aanwijzingsbesluit krijgt
de toezichthouder ook mandaat om te handelen. Ook bij samenwerkingen wordt dit op
deze manier geregeld. Door middel van bijvoorbeeld een jaarplan kunnen individuele
colleges accenten aanbrengen in het toezicht op lokaal niveau. De formele verantwoordelijkheid
voor de inrichting en uitvoering van adequaat toezicht blijft in alle gevallen op
de afzonderlijke gemeenten rusten.
Vraag:
De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister vindt van het feit dat zo weinig
gemeenten nog weinig tot niets aan openbaarmaking van de rapporten over Wmo-toezicht
en/of de daaruit voortvloeiende handhavende maatregelen of sancties doen.
Antwoord:
Het Wmo-toezicht is een verantwoordelijkheid van gemeenten en is nog volop in ontwikkeling.
Transparantie en de daaraan gekoppelde openbaarmaking is een belangrijk instrument
om het toezicht te versterken. In reactie op een eerdere vraag van de VVD-fractie
heb ik aangegeven dat er sprake is van een toenemend aantal gemeenten dat kiest voor
transparantie. Om deze ontwikkeling kracht bij te zetten heb ik het voornemen aangekondigd
openbaarmaking specifiek voor Wmo-toezicht te verankeren in de Wmo 2015. Voor (actieve)
openbaarmaking van de toezichtsbevindingen is het noodzakelijk dat deze onomstreden
zijn en op gedegen onderzoek zijn gebaseerd. Verplichte openbaarmaking legt derhalve
druk op gemeenten de kwaliteit van het toezicht verdergaand te professionaliseren.
Vraag:
In het verlengde van het bovenstaande, vragen de leden van VVD-fractie naar de opvatting
van de Minister over het feit dat een vijfde van de gemeenten aangeeft dat helemaal
geen jaarverslag opgesteld wordt, terwijl dit wel vereist is. De leden vragen derhalve
hoe ik aan kijk tegen het feit dat slechts 8% van de gemeenteraden het jaarverslag
bespreekt? Tevens wordt gevraagd om «bespreken» te duiden.
Antwoord:
Het lijkt mij van groot belang dat de gemeenteraad het jaarverslag over het toezicht
op de Wmo 2015, maar ook daartoe aanleiding gevende afzonderlijke rapportages van
de toezichthouder, bespreekt. Het college van B&W zou die bespreking ook kunnen bevorderen,
maar ik stel tegelijkertijd vast dat de gemeenteraad over de eigen agenda gaat. De
wettelijke verankering in de Wmo 2015 omtrent openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages
zal een gedegen bespreking van het jaarverslag verder stimuleren.
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
Vraag:
De leden van de PVV vragen waarom er niet voor gekozen wordt om de IGJ ook toezicht
te laten houden op organisaties die zorg vanuit de Wmo leveren. De IGJ komt immers
bij een meerderheid van de organisaties toch al «over de vloer» vanuit een ander domein.
Antwoord:
Tijdens de ontwerpfase en later de behandeling van de Wmo 2015 is een zeer bewuste
gemaakt het toezicht op de uitvoering van de Wmo 2015 te beleggen bij gemeenten en
dus niet bij de IGJ. Gemeenten hebben binnen de Wmo 2015 namelijk beleidsruimte om
zelf specifieke kwaliteitseisen te stellen aan aanbieders, passend bij de lokale infrastructuur
en omstandigheden. Hieruit vloeit voort dat gemeenten zelf het best het toezicht –
passend bij de lokale keuzes in beleid en de lokale structuren – kunnen inrichten
om zo het toezicht effectief te kunnen laten zijn. Door het Wmo-toezicht op deze manier
in de wet te verankeren is de mogelijkheid gecreëerd op lokaal niveau een sluitende
cyclus van contractering, toeleiding naar ondersteuning, uitvoering van ondersteuning
en het toezicht op voorgenoemde onderdelen te regelen. Daar waar relevant kan de gemeentelijk
toezichthouder het contact of anderszins de samenwerking zoeken met de IGJ.
Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de ontwikkeling van het toezicht op de Wmo
niet goed van de grond komt. Genoemde leden vragen of het dezelfde gemeenten zijn
die zich niet goed ontwikkelen. De IGJ geeft aan dat gemeenten meer middelen moeten
inzetten voor de ontwikkeling en invulling van het Wmo-toezicht. Kan aangeven worden
welke middelen hier bedoeld worden?
Antwoord:
Ik herken mij niet in de stelling dat het Wmo-toezicht niet goed van de grond komt.
Veel gemeenten en hun toezichthouders bewijzen namelijk het tegendeel. Ook het aantal
functionarissen dat met het toezicht op de huidige Wmo-uitvoering belast is en daarmee
de (potentiele) intensiteit van het toezicht, is zeer fors toegenomen. De IGJ constateert
echter dat het tempo waarmee het Wmo-toezicht in algemene zin op niveau wordt gebracht
in situaties nog voor verbetering vatbaar is. Om het tempo van de ontwikkelingen te
versnellen heeft de IGJ in haar rapportage een aantal aanbevelingen geformuleerd op
basis waarvan ik acties heb uitgezet. Deze acties moeten leiden tot de gewenste versnelling.
De IGJ roept gemeenten in algemene zin op meer te investeren in de doorontwikkeling
van het gemeentelijk toezicht; dit kan afhankelijk van de situatie gaan om meer aandacht
voor de inrichting van de organisatie, samenwerking of meer financiële middelen, bijvoorbeeld
door uitbreiding van het onderzoeksbudget.
Vraag:
Genoemde leden vragen wat gemeenten nu doen met hun ervaringen met malafide aanbieders.
Welke acties worden genomen om te voorkomen dat malafide aanbieders in andere gemeenten
verder gaan met hun praktijken? Worden deze malafide aanbieders geregistreerd in het
Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Werken gemeenten met dit waarschuwingsregister?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Ervaringen met malafide aanbieders worden voortdurend gedeeld in verschillende kenniskringen
van onder andere de VNG en GGD-GHOR. Essentieel is het voorkomen van het contracteren
van aanbieders die niet voldoen aan de gestelde eisen. Daarnaast zie ik dat gemeenten
op basis van ervaringen in het verleden, op basis van signalen, of op basis van rapportages
van toezichthouders hun beleid op onderdelen aanpassen. Een goed voorbeeld is bijvoorbeeld
het inkoopmodel van de gemeente Almelo, waarin aan de voorkant zeer strak gestuurd
wordt op kwalitatief en rechtmatig handelen van aanbieders.
Het kenniscentrum handhaving en naleving (KCHN) biedt gemeenten ondersteuning bij
vragen over fraudepreventie in de Wmo 2015. Gemeenten kunnen hier ook terecht met
vragen over controle, handhaving en de aanpak van fraudesignalen. Dit wordt mogelijk
gemaakt door een jaarlijkse subsidie door VWS aan het KCHN.
Met het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) wordt ingezet
op een verbetering van de samenwerking tussen verschillende instanties bij het aanpakken
van zorgfraude. Het wetsvoorstel regelt dat gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren
gegevens over fraudeurs in een Waarschuwingsregister kunnen registreren op één centrale
plek. Men kan dan bijvoorbeeld het register raadplegen voordat een nieuw contract
wordt afgesloten en, indien dit wenselijk is, risico-beperkende maatregelen nemen.
Dit onderdeel van het wetsvoorstel moet helpen voorkomen dat frauderende zorgaanbieders,
verzekerden en cliënten ook elders, in andere domeinen in de zorg, fraude plegen.
Het wetsvoorstel zorgt er daarnaast voor dat verschillende partijen, waaronder toezichthouders,
opsporingsdiensten, zorgverzekeraars en gemeenten, signalen over fraude beter uit
gaan wisselen waar dit nu beperkt of niet mogelijk is. Deze partijen kunnen hierdoor
– ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid – fraude beter opsporen en aanpakken.
Het streven is dit wetsvoorstel aan het einde van het tweede kwartaal 2020 aan de
Tweede Kamer te verzenden.
Het door de leden van de PVV genoemde waarschuwingsregister is niet ontwikkeld voor
gemeenten. Alleen bevoegde personen binnen zorgorganisaties hebben toegang tot dit
Waarschuwingsregister om het te raadplegen of om te registreren. Met voorgenoemde
wetsvoorstel wordt echter een vergelijkbare voorziening voor het gemeentelijk domein
getroffen.
Vraag:
De leden van de PVV-fractie vragen of meldingen en/of signalen over zorgaanbieders
die, behalve op grond van de Wmo 2015, ook zorg leveren vanuit de Wet langdurige zorg
(Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Jeugdwet door gemeenten gedeeld worden met
de rijksinspecties. De leden van de PVV-fractie vragen hoe vaak dit wordt gedaan.
Hoeveel meldingen en/of signalen zijn het afgelopen jaar gedeeld door gemeenten, zo
willen genoemde leden weten.
Antwoord:
Deze meldingen en signalen kunnen door gemeenten worden gedeeld met de rijksinspectie(s)
en worden in de praktijk ook gedeeld met de rijksinspectie(s). Er is geen landelijk
overzicht van deze gedeelde meldingen/signalen.
Vraag:
Gemeenten hebben nu elk hun eigen meldpunt. Waarom is er niet één landelijk meldpunt
met een overkoepelende rol? Vaak is een organisatie in meerdere gemeenten en domeinen
actief.
Antwoord:
Met de gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in de langdurige zorg en ondersteuning
zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor de uitvoering van de Wmo 2015, inclusief
de handhaving en het toezicht. Het inrichten van een lokaal meldpunt past bij deze
verantwoordelijkheidsverdeling en biedt een nabije en heldere mogelijkheid om meldingen
te doen. Daarbij is het wel belangrijk dat gemeenten daar waar relevant en mogelijk
meldingen delen met andere partners en indien relevant opschalen naar landelijk niveau.
De VNG kan hierbij een rol spelen.
Vraag:
De leden van de PVV-fractie lezen in de rapportage van de IGJ dat 25% van de gemeenten
niet heeft meegewerkt aan de enquête, ondanks herhaalde verzoeken. Na sluiting van
de beantwoordingstermijn voor de vragenlijst is nog wel nagegaan of zij wel of niet
een Wmo-toezichthouder hebben aangewezen. De leden vragen derhalve of aangeven kan
worden hoeveel van deze gemeenten nog geen Wmo-toezichthouder hadden aangewezen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord:
Voor alle gemeenten die niet hebben meegewerkt aan de enquête is separaat door de
IGJ vastgesteld dat een toezichthouder benoemd is. Tijdens dit aanvullende onderzoek
is het om die reden niet noodzakelijk geweest gemeenten verder aan te sporen een toezichthouder
te benoemen.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
Vraag:
De eerste conclusie die door de IGJ wordt getrokken is dat de vraag of het Wmo-toezicht
in 2018 van voldoende niveau was niet met een volmondig ja kan worden beantwoord.
De leden van de CDA-fractie vragen om een reflectie hierop.
Antwoord:
De IGJ heeft gerapporteerd over de stand van zaken in het Wmo-toezicht over 2018 en
geeft op basis van het landelijke beeld aan waar ontwikkelpunten zitten. De rapportage
laat mijns inziens duidelijk zien waar en hoe het toezicht verder aan effectiviteit
kan winnen. Het is van belang te onderkennen dat het toezicht een belangrijk functie
vervult in het decentrale bestel dat wij met elkaar hebben ingericht. Toezicht is
niet alleen een bezoekje aan de hand van afvinklijsten, moeilijke vragen en wijzende
vingers. Toezicht dient een organisatie verder te helpen de ondersteuning voor cliënten
te verbeteren. Het is een instrument om continue te leren; daarbij ondersteunt toezicht
de gemeenteraad in de uitoefening van zijn controlerende taak.
Het blijft daarbij van belang ons te realiseren dat het uitvoeren van de Wmo 2015
en het toezicht hierop een relatief nieuwe verantwoordelijkheid is voor gemeenten.
Bovendien zijn er ontwikkelingen in het veld, bijvoorbeeld meer complexe fraudegevallen,
waarop ingespeeld moet worden. Ik vind het daarom niet vreemd dat de uitvoering van
de wet op zichzelf – en meer specifiek het toezicht – nog steeds in ontwikkeling is.
De rapportage laat een duidelijke ontwikkeling in de goede richting zien en de IGJ
heeft goede voorbeelden in de rapportage opgenomen om deze goede praktijken snel te
delen. Deze goede praktijken hebben toezichthouders zelf ontwikkeld. De IGJ geeft
echter wel aan dat er achterblijvers zijn en dat deze achterblijvers de positieve
ontwikkeling van het toezicht in algemene zin remmen. Zodoende komt de IGJ tot haar
conclusie.
In mijn eerdere beleidsreactie heb ik derhalve tal van acties benoemd, die moeten
bijdragen aan de gewenste versnelling van de verdere ontwikkeling van het Wmo-toezicht.
Vraag:
Genoemde leden vragen voorts wat de Minister vindt van het feit dat de IGJ van mening
is dat het tempo waarin het Wmo-toezicht wordt ingevuld te laag is en dat wordt aangedrongen
op het verhogen van dit tempo. Vervolgens stelt de IGJ dat gemeenten het zich ter
harte moeten nemen dat het in dit tempo te lang duurt voordat het Wmo-toezicht in
Nederland overal van een gelijkwaardig en voldoende niveau is. De fractie vraagt vervolgens
wat een werkbaar en uitvoerbaar tempo is en wanneer het Wmo-toezicht op orde moet
zijn en of het zou helpen hier een termijn aan te verbinden. De fractie vraagt zich
af, of het noemen van een termijn de prioriteit zou verhogen bij gemeenten.
Antwoord:
Het gemeentelijk toezicht ontwikkelt zich positief. De IGJ constateert echter dat
het tempo waarmee het Wmo-toezicht in algemene zin op niveau wordt gebracht, in situaties
nog voor verbetering vatbaar is. Om de ontwikkelingen te versnellen heeft de IGJ in
haar rapportage een aantal aanbevelingen geformuleerd op basis waarvan ik acties heb
uitgezet. Deze acties moeten op de korts mogelijke termijn leiden tot de gewenste
versnelling zodat het gemeentelijk toezicht overal beantwoordt aan de daaraan gestelde
eisen. Dat is een opgave voor de bestuurders van alle gemeenten. Op landelijk niveau
zal ik die ontwikkeling, op basis van de jaarlijkse IGJ-rapportage over de stand van
zaken, nauwgezet volgen en waar nodig in overleg treden met de VNG om tot nieuwe ondersteunende
acties te komen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het toezicht zich altijd zal
moeten blijven ontwikkelen. Het toezicht moet altijd inspelen op nieuwe ontwikkelingen
en risico’s die zich in de uitvoering voordoen en lering trekken uit die ontwikkelingen
en individuele casussen.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen wat de Minister vindt van de respons van de enquête.
Waarom heeft 25% van de gemeenten niet gereageerd? Kan en mag een gemeente dit «zomaar»
weigeren? Dit staat toch opgenomen in de wet?
Antwoord:
Gemeenten zijn door de IGJ gevraagd hun medewerking aan de enquête te verlenen. De
informatievraag berust niet op een wettelijke titel. De respons op de enquête geeft
statistisch gezien voldoende basis om betrouwbare uitspraken te doen. In het rapport
wordt dit ook door de IGJ aangegeven. Tegelijkertijd is het natuurlijk belangrijk
dat alle gemeenten bijdragen aan de informatie die op landelijk niveau nodig is om
de ontwikkeling van het gemeentelijk toezicht te kunnen bezien.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen hoe het bovenstaande zich verhoudt tot hetgeen
in de beleidsreactie aangegeven is, namelijk dat vastgesteld is dat alle gemeenten
een toezichthouder hebben aangesteld. Is het mogelijk van de resterende 25% nog nadere
informatie te ontvangen? Deze leden vragen daarnaast op welke wijze de Kamer anders
een zo compleet mogelijk beeld van het toezicht kan krijgen.
Antwoord:
Van de gemeenten die niet hebben meegewerkt aan de enquête is door de IGJ langs een
andere weg vastgesteld dat zij een toezichthouder hebben aangewezen. De rapportage
geeft een statistisch betrouwbaar beeld van de stand van zaken; daarmee geeft de rapportage
ook een totaalbeeld van de ontwikkelingen en stand van zaken van het Wmo-toezicht
over het jaar 2018. Voor de enquête van dit jaar worden extra acties ondernomen door
de IGJ en de VNG om de respons te optimaliseren.
Vraag:
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister de zienswijze van de IGJ deel dat
gemeenten de onafhankelijkheid in positie en werkwijze van de Wmo-toezichthouder een
duidelijke en herkenbare plek moeten geven. Hoe kan de onafhankelijkheid van de toezichthouder
bevorderd worden?
Antwoord:
De adequate inrichting van het onafhankelijke toezicht op de Wmo, zoals verankerd
in de wet, is een zeer belangrijk uitgangspunt. Ik deel de zienswijze van de IGJ.
In de aangekondigde toolkit van de VNG zal uitgebreid aandacht zijn voor de wijze
waarop die onafhankelijke positionering van de toezichthouder kan worden gewaarborgd.
Vraag:
Genoemde leden vragen of de Minister in overleg zal treden met de VNG om tot een modelovereenkomst
Wmo-toezicht te komen met standaardkostencomponenten, waarbij ook rekening is gehouden
met de kosten die verbonden zijn met ontwikkeling van het toezicht en van het onderhouden
van de vakbekwaamheid en kennis van de toezichthouder.
Antwoord:
Met de VNG is afgesproken dat zij de professionalisering van het gemeentelijk toezicht
bevorderen met onder andere een toolkit die gemeenten de benodigde aanknopingspunten
biedt om deze functie adequaat in te richten, rekening houdend ook met de aanbevelingen
van de IGJ ter zake van positionering en onafhankelijkheid. Ik zie gelet op beoogde
inhoud en reikwijdte van deze toolkit geen aanleiding om aanvullend een modelovereenkomst
Wmo-toezicht met standaardkostencomponenten te bevorderen.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Vraag:
De leden van de D66-fractie lezen in de beleidsbrief dat in de IGJ-rapportage van
2018 naar voren komt dat het Wmo-toezicht, ook in 2018, niet van voldoende niveau
was en dat het tempo waarmee het toezicht wordt ingesteld te laag is. Deze leden betreuren
dit. Alvorens specifieke vragen te stellen ontvangen deze leden graag van de Minister
een meer algemene beschouwing over de stand van het Wmo-toezicht in Nederland. Vorig
jaar schreef de Minister in zijn brief dat «op basis van het beeld uit de jaarrapportage
en de gesprekken met gemeenten, Wmo-toezichthouders en rijksinspecties blijkt dat
het Wmo toezicht volop in ontwikkeling is».5 Wat is de verwachting hierover nu?
Antwoord:
De IGJ heeft gerapporteerd over de stand van zaken in het Wmo-toezicht over 2018 en
geeft – op basis van het landelijke beeld – aan waar ontwikkelpunten zitten. De rapportage
van de IGJ laat daarbij duidelijk zien waar en hoe het toezicht verder aan effectiviteit
kan winnen. Het is van belang te onderkennen dat het toezicht een belangrijk functie
vervult in het decentrale bestel dat wij met elkaar hebben ingericht. Toezicht dient
een organisatie verder te helpen de ondersteuning voor cliënten te verbeteren. Het
is een instrument om continue te leren; daarbij ondersteunt toezicht de gemeenteraad
in de uitoefening van zijn controlerende taak.
Het blijft daarbij van belang ons te realiseren dat het uitvoeren van de Wmo 2015
en het toezicht hierop een relatief nieuwe verantwoordelijkheid is voor gemeenten.
Bovendien zijn er ontwikkelingen in het veld, bijvoorbeeld meer complexe fraudegevallen,
waarop ingespeeld moet worden. Ik vind het daarom niet vreemd dat de uitvoering van
de wet op zichzelf – en meer specifiek het toezicht – nog steeds in ontwikkeling is.
Ik zie dat het Wmo-toezicht steeds meer een rol speelt in het integrale beleidsproces
bij gemeenten. De signalen, uitkomsten en ervaringen van de toezichthouder(s) worden
steeds vaker gebruikt om een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van ondersteuning
(lerend vermogen), maar ook bij het proces van inkoop en contracteren worden de ervaringen
van de toezichthouder steeds actiever meegenomen («het strakker contracteren aan de
voorkant»). De IGJ geeft echter wel aan dat er achterblijvers zijn en dat deze achterblijvers
de positieve ontwikkeling van het toezicht in algemene zin remmen.
Het Wmo-toezicht is nog steeds in ontwikkeling en dat is positief. Het is nu zaak
om die ontwikkeling verder te ondersteunen en waar nodig te versnellen.
Vraag:
De leden van de D66-fractie missen bij het lezen van de brief concrete doelstellingen
en SMART-gestructureerde oplossingen. De leden zouden graag vernemen of het juist
is dat doelstelling is dat alle gemeenten zonder uitzondering reageren op de IGJ-enquête,
dat alle gemeenten een onafhankelijke toezichthouder hebben en dat er een landelijk
kennisnetwerk komt. Deze leden zouden ook graag vernemen welke concrete stappen ondernomen
worden om te garanderen dat deze doelstellingen worden gehaald. Genoemde leden hechten
er waarde aan dat oplossingen meetbaar en aan een termijn gebonden zijn en verzoeken
derhalve ook deze aspecten mee te nemen in het concretiseren van de plannen.
Antwoord:
Ik zou het zeer toejuichen als alle gemeenten de enquête van de IGJ jaarlijks invullen.
Met betrekking tot de onafhankelijke positionering ben ik van mening dat die in de
basis gegarandeerd is. De minimale vereiste is een aanstellingsbesluit of organisatiebesluit
waarin dit vastgelegd is, waarin de (onafhankelijke) positie van de toezichthouder
ten opzichte van het college, beleid en contractering wordt beschreven en geborgd.
Uit de enquête van de IGJ blijkt dat het merendeel van de gemeenten het onafhankelijk
functioneren ook formeel heeft vastgelegd. Uitgaande van de antwoorden op de enquête
is bij 16% van de gemeenten dit (nog) niet of onvoldoende het geval.
Ik heb de IGJ gevraagd deze gemeenten te benaderen, in overleg te gaan met deze gemeenten,
met als doel dat ook deze gemeenten op korte termijn het onafhankelijk functioneren
van de toezichthouder (ook formeel) vastleggen en in de organisatie borgen.
Ten aanzien van het landelijke kennisnetwerk ben ik van mening dat dit er zo snel
als mogelijk moet komen ten behoeve van alle Wmo-toezichthouders. De verkenning met
de VNG en de GGD-GHOR met als doel dit te realiseren is ambtelijk gestart.
Vraag:
De leden van de D66-fractie merkten dat de grafieken en tabellen van de IGJ-rapportage
van 2018 niet dezelfde informatie bevatten als de grafieken van de IGJ-rapportage
uit 2017. Ondanks het feit dat genoemde leden het verwelkomen dat meer informatie
gegeven wordt over de stand van het Wmo-toezicht, verzoeken de leden mij om de informatie
aan te leveren op een manier die vergelijking van Wmo-toezicht over verschillende
jaren mogelijk maakt. Deze leden vragen om dit in volgende IGJ-rapporten een vast
onderdeel te laten zijn van de rapportage. Op dit moment is immers de vergelijking
tussen 2017 en 2018 op een groot aantal punten moeilijk te maken.
Antwoord:
Het is een bewuste keuze jaarlijks te focussen op enkele onderdelen in het Wmo-toezicht.
Op deze manier kan de invullast ook zo beperkt mogelijk blijven.
Ik heb de IGJ gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is vaste elementen op dezelfde
manier te laten terugkomen in de rapportage over 2019 om maximale vergelijkbaarheid
mogelijk te maken.
Vraag:
De leden van de D66-fractie lezen in de IGJ-rapportage van 2017 dat 25% van de gemeenten
niet heeft gereageerd op de enquête van de IGJ. Deze leden constateren dat in de rapportage
van 2018 hierin geen verbetering heeft plaatsgevonden en dat er, na herhaald verzoek,
nog steeds 25% van de gemeenten niet heeft gereageerd op deze enquête. De leden van
D66 vragen of ik dit een zorgelijke stand van zaken vind en vernemen graag een verklaring
omdat geen enkele verbetering heeft plaatsgevonden tussen 2017 en 2018. Welke stappen
zijn ondernomen na de rapportage van 2017 om de reactie op de IGJ-enquête te bevorderen?
Voorts vragen deze leden welke concrete stappen gezet worden om te garanderen dat
de IGJ-enquête van 2019 door alle gemeenten wordt voltooid? De leden van de D66-fractie
zouden graag vernemen of de gemeenten die niet gereageerd hebben op de enquête van
de IGJ in 2017 dezelfde gemeenten zijn als de gemeenten die niet gereageerd hebben
in 2018. Deze leden zouden graag vernemen of er specifieke acties zijn ondernomen.
Antwoord:
Ik geef zeker de voorkeur aan een zo’n hoog mogelijke respons op de enquête, het streven
is hierop ook gericht. Voor de enquête van dit jaar worden extra acties ondernomen
door de IGJ en de VNG om de respons te optimaliseren.
Gemeenten geven soms in reactie aan veel energie kwijt te zijn aan de talloze uitvragen
bij hen, vaak in eenzelfde periode, waardoor het primaire proces soms onder druk komt
te staan. Aandacht voor een maximale respons dient dus samen te gaan met het verkennen
hoe de uitvraag zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.
De IGJ heeft de respons uit 2017 en 2018 naast elkaar gelegd en constateert dat 47
gemeenten beide enquêtes niet hebben ingevuld. De opdracht uit de wet aan de IGJ is
om jaarlijks te rapporteren over de stand van zaken, waarbij de IGJ trends en ontwikkelingen
in kaart brengt. De enquête geeft een statistisch betrouwbaar beeld van die ontwikkelingen.
Met VNG en IGJ bezie ik hoe wij een hogere respons zoveel mogelijk kunnen bevorderen.
Daarbij zal specifiek aandacht worden besteed aan deze 47 gemeenten.
Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen of ik het met hen eens ben dat de kwaliteit van
de rapportage ernstig wordt beperkt omdat een zo hoog percentage gemeenten het na
laat om te reageren op de IGJ-enquêtes. Uit de IGJ-rapportage van 2018 blijkt dat
slechts 159 gemeenten in staat waren om volledige en bruikbare antwoorden te geven
voor vraag 12, met als gevolg dat voor deze vraag sprake is van een verminderde statistische
betrouwbaarheid. Genoemde leden willen graag benadrukken dat de IGJ wettelijk verplicht
is om te rapporteren over het Wmo-toezicht. Om aan deze verplichting te voldoen is
de IGJ afhankelijk van de medewerking van de gemeenten. Deze leden vragen of het klopt
dat, gezien het feit dat gemeenten hun enquêtes niet naar de IGJ sturen, de IGJ niet
kan voldoen aan haar wettelijke taak en derhalve in overtreding zou zijn van de Wmo
2015. Ook vernemen deze leden graag welke statistische betrouwbaarheid voldoende is
om te kunnen voldoen aan de wettelijke verplichting op basis van artikel 6.2, tweede
lid van de Wmo 2015.
Antwoord:
De wet bevat geen titel op grond waarvan de gemeenten gehouden zijn hun medewerking
te verlenen aan enquêtes van de IGJ. Tegelijkertijd is de IGJ voor de uitoefening
van zijn adviestaak wel afhankelijk van de informatie van de zijde van gemeenten.
Om die reden bezien IGJ en VNG hoe de respons zo hoog mogelijk kan zijn.
Er waren medio juli 2019 bij het sluiten van de beantwoordingstermijn na herhaalde
rappellering 265 beantwoorde vragenlijsten ontvangen. Deze respons was voldoende om
hiermee statistisch gezien een betrouwbare uitspraak te doen voor alle 355 gemeenten.
Uitgaande van een steekproef met een 5% foutmarge en 95% betrouwbaarheidsniveau.
Vraag:
In de brief lezen de leden van de D66-fractie dat de IGJ in samenwerking met de VNG
per gemeente heeft vastgesteld dat ook de gemeenten die niet hebben gereageerd een
toezichthouder hebben aangesteld. Klopt het dat deze gemeenten uiteindelijk wel hebben
kunnen aantonen dat zij een toezichthouder hebben, maar nog steeds niet de IGJ-enquête
hebben voltooid? De leden vragen naar wat ik vind van de belasting die dit met zich
meebrengt voor de IGJ en de VNG. Deze leden vernemen derhalve graag welke concrete
en afdwingbare stappen de Minister van plan is te nemen om dit volgend jaar niet opnieuw
te laten gebeuren.
Antwoord:
Het beeld dat de IGJ schetst is statistisch verantwoord en geeft een beeld van de
ontwikkeling en de knelpunten. In de basis ben ik daar tevreden mee. Natuurlijk vind
ik het ook wenselijk dat alle gemeenten de enquête invullen. Een zo’n volledig en
scherp mogelijk beeld biedt een goede basis voor de vraag of en zo ja, welke aanvullende
impulsen voor professionalisering op landelijk niveau wenselijk zijn. Met de VNG en
de IGJ bezie ik hoe wij een hogere respons zoveel mogelijk kunnen bevorderen. In antwoord
op een eerdere vraag van de D66-fractie heb ik al aangegeven dat de Wmo 2015 geen
wettelijke titel bevat op grond waarvan respons kan worden afgedwongen.
Aanvullend op de reguliere uitvraag hebben de IGJ en de VNG kunnen vaststellen dat
alle gemeenten een Wmo-toezichthouder hebben aangesteld. Het is jammer dat het niet
mogelijk was dit vast te stellen op basis van de enquête, maar ik wilde ook graag
de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Bergkamp en Geluk-Poortvliet in zijn
volledigheid kunnen uitvoeren.6
Vraag:
De leden van D66 hebben discrepantie ontdekt tussen de rapportage en de beleidsreactie.
In de rapportage van de IGJ lezen deze leden echter dat de enquête is ingevuld door
265 gemeenten, in de beleidsreactie staat 256. Graag verneemt de fractie correcte
aantal gemeenten is dat de enquête heeft ingevuld.
Antwoord:
Het correcte aantal is 265. In de beleidsreactie zijn per ongeluk de laatste twee
getallen omgedraaid.
Vraag:
De leden van de D66-fractie hechten veel belang aan een onafhankelijke toezichthouder
zoals zij ook hebben gesteld in het VSO Gezond vertrouwen in ontwikkeling van het
Wmo-toezicht.7 Zij benadrukken dat het onwenselijk is wanneer een slager zijn eigen vlees keurt.
In een dergelijke situatie zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat een gemeentelijke
medewerker keukentafelgesprekken voert, maar ook betrokken is bij het team dat de
klachten over de keukentafelgesprekken verwerkt. De leden vragen of de Minister dit
met hen eens is dat dit een onwenselijke situatie zou zijn. Uiteindelijk zijn namelijk
de cliënten de dupe. Deze leden lezen in de brief dat 16% van de gemeenten die hebben
gereageerd op de IGJ-enquête het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder
nog niet heeft vastgelegd en willen weten hoe ik daar naar kijk. Het percentage gemeenten
dat bij de IGJ-enquête van 2018 aangeeft het toezicht zelf te doen is gelijk gebleven
aan het percentage van 2017, namelijk bijna 10%. Waarom is dit gelijk gebleven? Hoe
is dit rijmen met de woorden die tijdens het VSO genoemd zijn: «Stel dat daar [uit
de jaarlijkse rapportage van Wmo toezicht] zorgelijke signalen uit naar voren komen,
dan zullen we moeten kijken of daar nader op te acteren is». Wat is een zorgelijk
signaal? De leden van de D66-fractie willen graag weten op welke termijn gegarandeerd
kan worden dat alle toezichthouders onafhankelijk functioneren. Zijn er voldoende
stappen ondernomen om onafhankelijk toezicht op de korte termijn te realiseren?
Antwoord:
Uit de enquête van de IGJ blijkt dat het merendeel van de gemeenten het uitgangspunt
van onafhankelijk functioneren ook formeel heeft verankerd. Uitgaande van de antwoorden
op de enquête is bij 16% van de gemeenten dit (nog) niet het geval. Ik heb de IGJ
gevraagd deze gemeenten te benaderen, om in overleg te gaan met deze gemeenten, met
als doel dat ook deze gemeenten op korte termijn het onafhankelijk functioneren van
de toezichthouder in de vastlegging waarborgen. Mochten gemeenten hier hulp bij nodig
hebben, dan kan die hulp geboden worden via de VNG en eventueel ook de IGJ. Ik ben
van mening dat gemeenten dit vastgelegd moeten hebben. Dit zal daarom ook in de volgende
enquête wederom uitgevraagd worden.
Onafhankelijkheid is één van de bouwstenen van effectief toezicht. In de aangekondigde
toolkit van de VNG zal uitgebreid aandacht zijn voor de onafhankelijke positionering
van de in artikel 6.1. van de Wmo 2015 voorgeschreven toezichthouder.
In opzet is het Wmo-toezicht onafhankelijk vormgegeven. Op grond van de Wmo 2015 zijn
gemeenten gehouden een toezichthouder (toezichthoudend ambtenaar) aan te wijzen. Na
de aanwijzing van de toezichthouder is deze in de zin van de Wmo en in de zin van
Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd te handelen, denk hierbij aan het recht op
binnentreden en het recht op inzage. Met het oog op de onafhankelijkheid van de functionaris
zal deze als regel niet betrokken kunnen zijn bij de contractering en het (dagelijkse)
contractmanagement van de gemeente met aanbieders. De toezichthouder moet immers ook
een oordeel kunnen uitspreken over het (niet) handelen van gemeenten in de uitvoering
van de wet. Hiermee is de onafhankelijke positie in opzet gewaarborgd, met dien verstande
dat het college van burgemeester en wethouders de toezichthouder(s) ook daadwerkelijk
aanwijst met een aanwijzings- of organisatiebesluit. De manier waarop gemeenten het
toezicht hebben georganiseerd (in samenwerking, belegd bij de GGD of in eigen beheer)
staat hier mijns inziens los van.
Vraag:
De leden van de D66-fractie vragen hoe ik denk over bijvoorbeeld een wetswijziging
van de Wmo 2015, waardoor de onafhankelijkheid van een toezichthouder wettelijk verankerd
zou worden? Daarnaast vraagt de fractie of – gelezen de rapportage van de IGJ – «de
onafhankelijke positie in de opzet nog steeds gewaarborgd is».
Antwoord:
Een dergelijke wetswijziging acht ik niet noodzakelijk, omdat de onafhankelijke positie
van de Wmo-toezichthouder in opzet voldoende gewaarborgd is en ook naar mijn huidige
inzicht als uitgangspunt niet in twijfel wordt getrokken.
Vraag:
De leden van de D66-fractie lezen dat in de IGJ-rapportage over het Wmo-toezicht in
het jaar 2017 aan rijk en gemeenten wordt aanbevolen een landelijk kennisnetwerk te
realiseren waarmee de Wmo-toezichthouders hun werkmethoden kunnen delen en professionaliseren. In de IGJ-rapportage
van 2018 lezen deze leden dat het in 2018 nog niet is gelukt om een landelijk netwerk
van Wmo-toezichthouders verder uit te bouwen. Is het derhalve een juiste aanname dat
na de IGJ- rapportage van 2017 geen stappen zijn genomen om te komen tot een landelijk
kennisnetwerk? Zo niet, kan dan concreet worden aangeven welke stappen er ondernomen
zijn? In de brief heeft de Minister aangegeven te willen verkennen of de GGD-GHOR
en het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) intensiever samen kunnen werken.
De leden van D66 vernemen graag welke concrete stappen ondernomen worden om deze samenwerking
te versterken en hoe de effecten van deze samenwerking meetbaar getoetst kunnen worden.
Hoe wordt gegarandeerd dat ook de toezichthouders die niet bij een GGD werkzaam zijn
hierbij betrokken zijn? Welke stappen worden hiertoe genomen?
Antwoord:
Het afgelopen jaar hebben vanuit de VNG als ook vanuit de GGD-GHOR verschillende bijeenkomsten
plaatsgevonden, waar toezichthouders met elkaar in gesprek zijn gegaan en kennis met
elkaar hebben gedeeld. Dit zijn waardevolle bijeenkomsten. De IGJ constateert echter
dat het nog niet gelukt is een landelijk (dekkend) netwerk van Wmo-toezichthouders
te regelen. Door in 2020 de kennis van de GGD-GHOR en de kennis van de KCHN (rechtmatigheid
en handhaving) te combineren, verwacht ik dat een (structureel) landelijk kennisnetwerk
opgebouwd kan worden voor alle Wmo-toezichthouders.
De verkenning hieromtrent is ambtelijk gestart en men ziet genoeg aanknopingspunten
om in dit kader samen op te trekken. VWS ondersteunt deze actie. In de beleidsreactie
over het Wmo-toezicht 2019 zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de intensivering
van de samenwerking tussen de GGD-GHOR en de KCHN in dit kader.
Vraag:
Tot slot benadrukken de leden van D66-fractie nogmaals dat zij, op basis van de huidige
en vorige rapportage, zich zorgen maken over de stand van het Wmo-toezicht in Nederland.
Derhalve zien deze leden graag heldere, specifieke en concrete doelstellingen geformuleerd
van de Minister ten aanzien van het Wmo-toezicht voor 2019. De leden vragen of ik
bereid ben dit alsnog te doen?
Antwoord:
Ik wil als eerste benadrukken en ik baseer mij mede op de rapportage van de IGJ, dat
het gemeentelijk toezicht op de Wmo 2015 zich in algemene zin positief ontwikkelt.
Er zijn verschillen tussen gemeenten en de IGJ geeft aan dat het tempo van doorontwikkeling
in situaties hoger zou moeten liggen. In mijn beleidsreactie heb ik verschillende
acties benoemd die ik heb uitgezet om het Wmo-toezicht verder en duurzaam te versterken.
Het verder versterken en professionaliseren van het Wmo-toezicht is de belangrijkste
doelstelling. Dit doe ik onder andere door:
• De VNG te ondersteunen om het instrumentarium van het Wmo-toezicht nader uit te werken
(toolkit opdrachtgeverschap);
• In gesprek te gaan met GGD-GHOR en KCHN om te werken aan landelijk kennisnetwerk;
• Openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages wettelijk te verankeren;
• In de praktijk, in samenwerking tussen de gemeentelijk toezichthouder en de IGJ, vast
te stellen hoe het toezicht op instellingen van beschermd wonen versterkt zou kunnen
worden.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
Vraag:
Genoemde leden vinden het zorgelijk dat de IGJ heeft geconstateerd dat het Wmo-toezicht
in 2018 niet voldoende op niveau is, uitzonderingen daar gelaten. De IGJ heeft geconstateerd
dat het tempo waarin gemeenten invulling geven aan het Wmo-toezicht te laag is en
dringt erop aan dat dit echt omhoog moet. Kan worden aangegeven hoe hierop toegezien
wordt?
Antwoord:
De IGJ heeft gerapporteerd over de stand van zaken in het Wmo-toezicht en geeft –
op basis van het landelijke beeld – aan waar ontwikkelpunten zitten. De rapportage
laat mijns inziens duidelijk zien waar en hoe het toezicht verder aan effectiviteit
kan winnen. Het is van belang te onderkennen dat het toezicht een belangrijk functie
vervult in het decentrale bestel dat wij met elkaar hebben ingericht. Toezicht is
niet alleen een bezoek aan de hand van afvinklijsten, moeilijke vragen en wijzende
vingers. Toezicht dient een organisatie verder te helpen de ondersteuning voor cliënten
te verbeteren. Het is een instrument om continue te leren; daarbij ondersteunt toezicht
de gemeenteraad in de uitoefening van zijn controlerende taak.
Het blijft van belang ons te realiseren dat het uitvoeren van de Wmo 2015 en het toezicht
hierop een relatief nieuwe verantwoordelijkheid is voor gemeenten. Ik vind het daarom
niet vreemd dat de uitvoering van de wet op zichzelf – en meer specifiek het toezicht
– nog steeds in ontwikkeling is. De rapportage laat een duidelijke ontwikkeling in
de goede richting zien en de IGJ heeft goede voorbeelden in de rapportage opgenomen
om deze goede praktijken zodoende snel te kunnen delen. Deze goede praktijken hebben
toezichthouders zelf ontwikkeld. De IGJ geeft echter wel aan dat er achterblijvers
zijn en dat deze achterblijvers de positieve ontwikkeling van het toezicht in algemene
zin remmen.
In de beleidsreactie heb ik derhalve tal van acties benoemd, die moeten bijdragen
aan de gewenste versnelling van de verdere ontwikkeling van het Wmo-toezicht. Ik blijf
daarbij voortdurend in gesprek met zowel de VNG, de GGD-GHOR als de IGJ om te monitoren
hoe deze acties verder vorm krijgen en wat de effecten zijn. Tevens zal de IGJ – conform
wettelijke verplichting – komend jaar weer de stand van zaken aan mij rapporteren.
Uw Kamer wordt hierover vanzelfsprekend geïnformeerd.
Vraag:
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het feit dat er gemeenten zijn die
door gemeentelijke bezuinigingen het met minder geld moeten doen voor Wmo-toezicht
en onderzoek. Dezen leden vragen hoe dit wordt opgelost?
Antwoord:
Het uitgangspunt is dat de toezichthouder als bedoeld in artikel 6.1. van de Wmo 2015
kan beschikken over de bevoegdheden en de instrumenten, waaronder middelen, om zijn
toezichtrol onafhankelijk te kunnen inrichten en uitvoeren. Het is aan de gemeenten
dit mogelijk te maken; het is aan de gemeenteraad het bestuur hierop te controleren
en zo nodig bij te sturen. De IGJ zal ik vragen in de volgende rapportage over de
stand van zaken van het gemeentelijk toezicht (over het jaar 2019) specifiek stil
te staan bij het uitgangspunt van onafhankelijk toezicht in de praktijk.
Vraag:
De leden van de SP-fractie wijzen op de vele misstanden die het afgelopen jaar bij
– met name – begeleid en/of beschermd wonen hebben plaatsgevonden. Gemeentelijk toezicht
was bij alle misstanden zwaar onder de maat. Toezicht op zorgcowboys die aantoonbare
misstanden veroorzaakten werd gemist. Hoe worden met het wetsvoorstel Wet toetreding
zorgaanbieders (Wtza) dergelijke situaties voorkomen, aangezien in dit wetsvoorstel
de Wmo wordt uitgezonderd? Hoe wordt ervoor gezorgd dat gemeenten actief toezicht
uitoefenen op hun Wmo-beleid en specifiek ook op begeleid en/of beschermd wonen? Deze
leden vragen of het niet beter is om de Wmo ook onder de Wtza te laten vallen.
Antwoord:
Het wetsvoorstel Wtza is gericht op een verbetering van het IGJ-toezicht op nieuwe
aanbieders en een betere bewustwording van nieuwe aanbieders van de landelijke (kwaliteits)eisen
waaraan de zorg- en jeugdhulpverlening aan dient te voldoen. De Wmo kent een decentraal
stelsel. Gemeenten houden toezicht op Wmo-aanbieders door middel van het stellen van
eigen kwaliteitseisen en contractering aan de voorkant en via toezichthouding door
de gemeentelijke toezichthouders achteraf. Het invoeren van een meldplicht in de zin
van Wtza voor Wmo-aanbieders is daarom niet zinvol: de meldplicht in de zin van de
Wtza is alleen van belang in geval van landelijke kwaliteitseisen die worden gehandhaafd
door de IGJ. Daar is bij de Wmo juist geen sprake van.
Het wél invoeren van een meldplicht in de zin van de Wtza voor Wmo-aanbieders zou
een fundamentele wijziging van het stelsel van maatschappelijke ondersteuning betekenen.
Zo zouden voor de talrijke voorzieningen aan maatschappelijke ondersteuning die er
zijn en die per gemeenten vaak bewust andere vormen kennen (lokaal maatwerk), landelijke
kwaliteitseisen moeten worden gesteld. Hiermee zou de decentralisatie grotendeels
worden teruggedraaid en de belangrijke uitgangspunten die aan deze keuze ten grondslag
liggen, worden verlaten. Ik ben daar geen voorstander van.
Dit neemt niet weg dat ook binnen het gemeentelijk domein moet worden voorkomen dat
aanbieders worden of zijn gecontracteerd die niet voldoen aan de gestelde eisen. Het
is aan gemeenten dit bij de contractering zoveel mogelijk te voorkomen («de kraan
dicht») en slechte ervaringen met elkaar uit te wisselen. Daar waar aanbieder reeds
aangegane contracten niet goed uitvoeren is stevig contractmanagement van belang in
de meest brede zin van het woord (rechtmatigheid, doelmatigheid, cliëntgerichtheid),
zodat de kwaliteit van de ondersteuning op elk moment voldoende kan worden geborgd.
Het is aan de onafhankelijk toezichthouder zich een oordeel te vormen van de wijze
waarop de gemeente, ook via de gecontracteerde aanbieders, op een goede wijze uitvoering
geeft aan de wettelijke opdracht. Ik stel vast dat het aantal functionarissen dat
in zijn totaliteit is belast met het gemeentelijk toezicht op de Wmo fors is gestegen
t.o.v. de periode voorafgaand aan de decentralisatie van verantwoordelijkheden. Dat
biedt veel perspectief.
Via het programma inkoop sociaal domein worden gemeenten extra ondersteund bij het
formuleren van kwaliteitseisen, zowel inhoudelijk als procesmatig, in de aanbesteding
en daarna in de overeenkomsten, zodat er een goede basis is voor controle van aanbieders
aan de poort. Daarbij biedt het kenniscentrum handhaving en naleving (KCHN) gemeenten
ondersteuning bij vragen over fraudepreventie in de Wmo 2015.
Tevens zal de IGJ in 2020 in samenwerking met gemeentelijke toezichthouders zich specifiek
richten op beschermd wonen instellingen. De IGJ zal samen met gemeentelijke toezichthouders
op bezoek gaan bij de door hen gezamenlijk gemaakte selectie van instellingen. Zodoende
kunnen beide toezichthouders maximaal van elkaar leren. De verantwoordelijkheid voor
het toezicht op beschermd wonen instellingen in het kader van de Wmo 2015 blijft vanzelfsprekend
bij de gemeente liggen.
Met het wetsvoorstel Bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) wordt ingezet
op een verbetering van de samenwerking tussen verschillende instanties bij het aanpakken
van zorgfraude. Het wetsvoorstel regelt dat gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren
gegevens over fraudeurs in een Waarschuwingsregister kunnen registreren op één centrale
plek. Men kan dan bijvoorbeeld het register raadplegen voordat een nieuw contract
wordt afgesloten en, indien dit wenselijk is, risico-beperkende maatregelen nemen.
Dit onderdeel van de wet moet voorkomen dat frauderende zorgaanbieders, verzekerden
en cliënten ook in andere domeinen in de zorg fraude plegen. Het wetsvoorstel zorgt
er daarnaast voor dat verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten,
zorgverzekeraars en gemeenten, signalen over fraude beter uit gaan wisselen waar dit
nu beperkt of niet mogelijk is. Deze partijen kunnen hierdoor – ieder vanuit hun eigen
rol en verantwoordelijkheid – fraude beter opsporen en aanpakken. Het streven is dit
wetsvoorstel eind tweede kwartaal 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Vraag:
De leden van de SP-fractie wijzen op de kritiek die is geuit op de Wtza, omdat de
taakomschrijving van de IGJ niet veranderd wordt. De Raad van State stelt in zijn
advies bij de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel over de Wtza dat de uitgebreide meldplicht ervoor zal zorgen dat de IGJ sneller
gegevens heeft over nieuwe aanbieders of onderaannemers, maar dat er niet voor wordt
gezorgd dat de IGJ rechtstreeks toeziet op deze organisaties.8 Dat roept de vraag op hoeveel nut dit wetsvoorstel heeft. Wat verandert er precies
aan het huidige toezicht op bestaande aanbieders? Waarom wordt er niet gekozen om
de IGJ ook rechtstreeks te laten toezien op de kwaliteit bij onderaannemers? Dan kunnen
veel problemen en incidenten voorkomen worden.
Antwoord:
De Wtza sluit aan op het zorgaanbiedersbegrip in de Wkkgz en op grond van de Wkkgz
is de instelling die de onderaannemer inschakelt verantwoordelijk voor de kwaliteit
van zorg van zijn onderaannemers. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat de onderaannemers
die door een andere instelling worden ingeschakeld om zorg te verlenen waarbij de
instelling door wie zij worden ingeschakeld zelf geen zorg verleent (lege huls) wel direct onder de Wkkgz vallen.
De uitbreiding van de meldplicht naar alle nieuwe onderaannemers in de derde nota
van wijziging is van belang omdat voor het houden van toezicht door de IGJ in het
kader van de Wkkgz van belang is gebleken dat de IGJ ook zicht heeft op nieuwe onderaannemers
in de zorg.
De hoofdaannemer is op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wkkgz
verplicht om, in het geval hij zorg laat verlenen door onderaannemers, een schriftelijke
overeenkomst te sluiten die waarborgt dat die onderaannemers zich bij hun werkzaamheden
laten leiden door de op de hoofdaannemer rustende wettelijke verplichtingen en de
regels die deze heeft vastgesteld omtrent de zorgverlening. Om effectief te kunnen
toezien op het nakomen van deze verplichting van de hoofdaannemer en met name of inderdaad
voldoende wordt geborgd dat de onderaannemer zich laat leiden door de op de hoofdaannemer
rustende wettelijke verplichtingen, waaronder het leveren van goede zorg, is van belang
dat de IGJ zicht heeft op de nieuwe aanbieders die in onderaanneming zorg verlenen
en daarbij niet alleen afhankelijk is van informatie van de hoofdaannemers.
De IGJ kan op basis van de melding van een nieuwe onderaannemer de risico’s analyseren
en besluiten tot een bezoek in het kader van het toezicht. De IGJ kan daarbij gebruik
maken van haar in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wkkgz geregelde toezichtsbevoegdheden,
voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor de vervulling van haar taak. Op grond
van artikel 5:20, eerste lid, Awb is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen
de door de toezichthouder gestelde termijn, alle medewerking te verlenen die de toezichthouder
redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien de onderaannemer
niet aan deze medewerkingsplicht voldoet, is de Minister bevoegd tot toepassing van
bestuursdwang ten aanzien van de onderaannemer.
Daarnaast staat het andere belangrijke doel van de meldplicht, namelijk het bewerkstelligen
dat een aanbieder voorafgaand aan de zorgverlening bewust wordt gemaakt van de (kwaliteits)eisen
waaraan de zorgverlening dient te voldoen en diens verantwoordelijkheid hiervoor.
Dit is niet alleen van groot belang voor hoofdaannemers, maar evenzeer voor onderaannemers
in de zorg.
Binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wkkgz dient een evaluatie over de doeltreffendheid
en effecten van deze wet in de praktijk (artikel 31 Wkkgz) aan beide Kamers te worden
aangeboden. Op 5 juli 2019 bent u geïnformeerd over de opdrachtbrief aan ZonMw voor
deze evaluatie. Daarbij gaat het onder andere over de werkzaamheid van de reikwijdte
en de definities van de Wkkgz in de praktijk.
Vraag:
Met de VNG is afgesproken dat een toolkit wordt ontwikkeld waarin opdrachtgevers en
-nemers in het Wmo-toezicht afspraken en verwachtingen kunnen vormgeven. De leden
van de SP-fractie vragen wat dit oplost. Op welke manier worden hiermee de enorme
verschillen tussen gemeenten op het Wmo-toezicht beperkt? Hoe zal een toolkit ervoor
zorgen dat gemeenten waar officieel geen calamiteit heeft plaatsgevonden beter toezicht
houden? Hoe kan met een toolkit worden voorkomen dat gemeenten geen zorg inkopen bij
malafide zorgcowboys? Kan dit worden toegelicht?
Antwoord:
De relatie tussen het college van burgemeester en wethouders (opdrachtgever) en toezichthouder(s)
(opdrachtnemer) dient te kunnen terugvallen op heldere verwachtingen en afspraken
die over en weer worden uitgesproken en vastgelegd. De toolkit die de VNG momenteel
ontwikkelt helpt gemeenten het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap op een eenvoudige,
maar zorgvuldige manier in te richten. Een wijze die recht doet aan de eisen die aan
een (onafhankelijk) toezichthouder als bedoeld in artikel 6.1. Wmo 2015 worden gesteld.
De VNG verzamelt voor de toolkit verschillende goede voorbeelden. Het helpt als gemeenten
niet op alle vlakken het spreekwoordelijke wiel opnieuw moeten uitvinden.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier