Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Gijs van Dijk over tekortschietende aanpak van armoede in Nederland
Vragen van het lid Gijs vanDijk (PvdA) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de tekortschietende aanpak van armoede in Nederland (ingezonden 11 december 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
16 januari 2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal kinderen in armoede bleef in 2018 gelijk,
langdurige armoede daalde»1 en van het bericht «Aantal huishoudens met laag inkomen 3 jaar gelijk gebleven»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe kan het dat de economie volop draait, bedrijven recordwinsten boeken, en we een
uitzonderlijk lange tijd van begrotingsoverschotten kennen, maar nog steeds een miljoen
mensen moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen? Hoe verklaart u dat het aantal
huishoudens met een risico op armoede niet verder daalt, terwijl de economie volop
groeit?
Antwoord 2
De daling van de armoede sinds 2013, is in 2018 gestabiliseerd. Dat komt enerzijds
doordat de koopkracht niet veel is gestegen en anderzijds doordat er meer statushouders
in de bijstand zijn gekomen. Gelukkig blijkt ook dat veel mensen de stap naar werk
kunnen zetten en zet het kabinet in op verbetering van de koopkracht door de lasten
van burgers te verlichten. Daarom ben ik ook blij met de verwachting van het CPB dat
de armoede in 2019 en 2020 weer gaat dalen.
Vraag 3
Is er direct een spoedoverleg georganiseerd op het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid bij het verschijnen van de cijfers van het CBS? Heeft u politieke
ruimte om noodzakelijke extra spoedmaatregelen te treffen? Heeft u beschikking over
extra budget voor noodzakelijke spoedmaatregelen?
Antwoord 3
Ook op het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid volgen we de cijfers nauwgezet.
Dat de daling van armoede stagneert is niet wat het kabinet beoogt. Integendeel. Veel
mensen kunnen de eindjes maar moeilijk aan elkaar knopen. We moeten er gezamenlijk
aan blijven werken om armoede in ons land verder terug te dringen, om mensen meer
perspectief te bieden.
De aanpak van armoedeproblematiek staat dan ook hoog op de agenda van het kabinet
en er zijn al diverse maatregelen genomen om armoede te bestrijden. Het kabinet heeft
in het regeerakkoord 80 miljoen euro extra uitgetrokken voor het voorkomen van schulden
en het bestrijden van armoede, in het bijzonder onder kinderen.
Dit kabinet ondersteunt daarnaast de koopkracht van minima en middeninkomens door
het verlagen van lasten3. Om gezinnen met lage inkomens te ondersteunen steken we tijdens deze kabinetsperiode
1 miljard euro in de kinderbijslag, de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget.
Daarbij verhoogt het kabinet de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, waardoor
werkenden meer van hun loon overhouden en uitkeringsgerechtigden een hogere netto-uitkering
krijgen. In 2020 zullen de maximale algemene heffingskorting en arbeidskorting nog
verder omhoog gaan. Hiervan profiteren met name de middeninkomens. Specifiek voor
personen met lage inkomens zal de zorgtoeslag verhoogd worden en vervalt de harde
afbouwgrens in de huurtoeslag.
Hiernaast blijft het kabinet zich inspannen om meer mensen de weg te laten vinden
naar de arbeidsmarkt. Met het Breed offensief4 en het project Simpel Switchen5 onderneem ik op tal van fronten acties om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
te helpen om aan het werk te komen en te blijven. Ook investeert het kabinet bijvoorbeeld
in het versterken van de positie van ZZP’ers6 en mensen met een flexcontract. Met het programma VIA werkt het kabinet ook aan het
verbeteren van de arbeidsmarktpositie van nieuwkomers7. Bovendien ontwikkelt het kabinet breder arbeidsmarktbeleid dat ook bij zal dragen
aan de participatie van deze groep, zoals het Actieplan Arbeidsmarkdiscriminatie.
Er is veel gaande en ik ben blij dat de verwachting van het CPB is dat de armoede
weer gaat dalen in 2019 en 2020. Uiteraard blijft het kabinet voortdurend kritisch
kijken of wat we doen het juiste en voldoende is.
Vraag 4
Vreest u ook dat het beleid tekortschiet, als zelfs tijdens hoogconjunctuur het aantal
mensen met een laag inkomen en het risico op armoede niet verder daalt?
Antwoord 4
Dat de daling van armoede in 2018 is gestagneerd komt enerzijds doordat de koopkracht
niet veel is gestegen en anderzijds doordat er meer statushouders in de bijstand zijn
gekomen. In het antwoord op 3 heb ik aangegeven welke maatregelen het kabinet, o.a.
op het terrein van koopkracht en de arbeidsmarkt, neemt om armoede terug te dringen.
Vraag 5
Vindt u ook dat ieder kind in onze samenleving volwaardig moet kunnen meedoen, ongeacht
de financiële situatie van het gezin? Bent u ook van mening dat kinderen laten opgroeien
in armoede een verspilling van talent is, generatie op generatie?
Antwoord 5
Hier kan ik volmondig ja op antwoorden. Het kabinet is samen met VNG, gemeenten en
andere partijen aan de slag met de ambities kinderarmoede. Deze ambities zijn er op
gericht armoede onder kinderen te reduceren én het bereik van het aantal kinderen
in armoede met het gemeentelijke beleid te verhogen8.
Gemeenten krijgen sinds 2017 structureel jaarlijks extra € 85 miljoen om kinderen
in armoede te ondersteunen. Het uitgangspunt is dat gemeenten de middelen primair
inzetten voor ondersteuning aan kinderen in natura. Naast deze middelen heeft het
kabinet € 80 mln. extra beschikbaar gesteld voor de bestrijding van armoede en schulden,
specifiek onder kinderen. Hiervan gaat eveneens het grootste gedeelte naar gemeenten.
In aanvulling op de middelen voor gemeenten krijgen de vier landelijke armoedepartijen
(Leergeld, Jarige Job, Jeugdfonds Sport en Cultuur en Nationaal Fonds Kinderhulp)
middelen van SZW om meer kinderen ondersteuning te bieden zodat ze mee kunnen doen
met leeftijdsgenootjes.
Vraag 6
Deelt u ook de mening dat een fundamentele verhoging van het bestaansminimum noodzakelijk
is voor alle werkenden, waaronder zelfstandigen, maar ook voor mensen die niet (meer)
kunnen werken, zoals ouderen of mensen met gezondheidsklachten? Onderschrijft u de
analyse van het CPB dat een verhoging van het minimumloon en daarmee van de uitkeringen
de armoede kan verminderen? Bent u derhalve bereid over te gaan tot verhoging van
het minimumloon?
Antwoord 6
Het SCP heeft in het onderzoek «Als werk weinig opbrengt» laten zien dat de voornaamste
oorzaak van armoede onder werkenden ligt in het werken van weinig uren per week of
het maken van weinig winst als zelfstandige. Werk biedt echter nog steeds de grootste
kans om uit armoede te komen, zo laat het SCP ook zien. Ook het CBS laat in Armoede
en Sociale Uitsluiting 2019 zien dat de kans op armoede aanzienlijk lager is voor
huishoudens met vooral inkomen uit werk. Een verhoging van het minimumloon zie ik
daarom niet als noodzakelijk.
Het risico op armoede onder uitkeringsgerechtigden is inderdaad hoger dan onder werkenden.
Zo bestaan de huishoudens met een laag inkomen voor ongeveer 50% uit huishoudens in
de bijstand; de bijstandsnorm ligt onder de lage-inkomensgrens van het CBS. Kanttekening
is dat gemeentelijke regelingen niet meegenomen worden in deze cijfers. Voor mensen
met een laag inkomen is het belangrijk dat zij weten dat er gemeentelijke regelingen
zijn waar ze mogelijk recht op hebben, zoals bijzondere bijstand en schuldhulpverlening,
maar ook zaken als een stadspas of kindpakket. Hierbij is ook de aard van de bijstand
als ultiem vangnet van belang. Doel is om zoveel mogelijk mensen vanuit de bijstand
naar werk toe te leiden. Gemeenten ondersteunen mensen hierbij vanuit de re-integratiemiddelen.
Op 7 januari jl. heeft de Minister van SZW een evaluatie van het Wettelijk Minimumloon
met kabinetsreactie naar uw Kamer gestuurd9. Uit de evaluatie komen geen factoren naar voren die een bijzondere aanpassing van
het wettelijk minimumloon (WML) wenselijk maken. Overigens blijkt wel uit de evaluatie
dat er behoefte is aan onderzoek naar de werkgelegenheidseffecten van een aanpassing
van het WML. Daarom vraagt het kabinet het CPB nader onderzoek te doen naar de bredere
economische doorwerking van een aanpassing van het WML.
Vraag 7
Hoeveel ouders van gezinnen die in armoede leven, hebben een baan gevonden als gevolg
van het gevoerde beleid? Hoeveel gezinnen hebben zich daarmee aan de armoede ontworsteld?
Antwoord 7
Volgens het CBS moesten in 2018 rond de 584 duizend huishoudens rondkomen van een
laag inkomen (7,9%). Van deze huishoudens moesten er 232 duizend al ten minste vier
jaar achtereen rondkomen met een laag inkomen. Het aandeel huishoudens met een langdurig
laag inkomen kwam in 2018 uit op 3,3%, wat gelijk is aan het aandeel van 2017. Tussen
2014 en 2017 steeg door de economische crisis het aantal huishoudens met een laag
inkomen.
Momenteel weet dus meer dan de helft van de gezinnen met een laag inkomen zich binnen
vier jaar (in ieder geval tijdelijk) hieraan te ontworstelen. De huishoudens met een
laag inkomen bestaan voor ongeveer 50% uit huishoudens in de bijstand. In 2018 registreerde
CBS bijna 112.000 startende banen vanuit de bijstand.
Vraag 8
Welk deel van de kinderen die opgroeien in armoede heeft werkende ouders? Hoe verklaart
u dat zelfs werkende mensen niet voldoende inkomen hebben om rond te komen? Wat voor
functiebetrekkingen hebben zij doorgaans en hoe hoog is hun inkomen? Hoe zorgt u ervoor
dat werken fundamenteel meer gaat lonen voor mensen die het minimumloon verdienen
of zelfs aanzienlijk minder?
Antwoord 8
Uit de CBS rapportage Armoede en Sociale uitsluiting 2019 blijkt dat in 2018 bijna
90 duizend minderjarige kinderen opgroeiden met een risico op armoede in een huishouden
waarvan een ouder werkzaam is. Dat komt overeen met bijna een derde van alle minderjarige
kinderen met een armoederisico in dat jaar. Uit het SCP rapport «Als werk weinig opbrengt»
blijkt dat het hebben van een klein aantal arbeidsuren bij werknemers of het hebben
van een laag uurtarief als zelfstandige de voornaamste redenen zijn van armoede. Met
name kinderen uit eenoudergezinnen lopen risico. Veelal is het hoofd van deze gezinnen
vrouwelijk. Het kabinet zet dan ook in op het vergroten van de financiële zelfstandigheid
van vrouwen10.
Op verzoek van het kabinet voert de SER een verkenning uit naar mensen die werken,
maar toch in armoede leven. In deze verkenning wordt ingegaan op de achterliggende
(institutionele) redenen van in deeltijd werken van werknemers in armoede en het lage
tarief van zelfstandigen in armoede, de werking van de sociale zekerheid dan wel sociale
voorzieningen, mogelijke oplossingen voor geïdentificeerde barrières en de verantwoordelijkheidsverdeling
op het terrein van werkenden in armoede op dit moment en in de toekomst. De verkenning
wordt begin 2020 verwacht.
Om ervoor te zorgen dat meer uren werken gaat lonen zet dit kabinet in op het verlagen
van de lasten op werk, het kabinet verhoogt de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Daarnaast investeert het kabinet bijvoorbeeld in het versterken van de positie van
ZZP’ers en met de Wet arbeidsmarkt in balans ook in mensen met een onzeker contract.
Vraag 9
Welke maatregelen treft u voor gezinnen waarvan de ouders niet (meer) kunnen werken,
bijvoorbeeld door gezondheidsklachten? Op welke wijze verbetert u structureel hun
inkomenspositie?
Antwoord 9
Voor werknemers die, niet door eigen toedoen, werkloos worden, bestaat er inkomensondersteuning
via de WW-uitkering. Voor werknemers die niet (meer) kunnen werken als gevolg van
gezondheidsklachten bestaat deze inkomensondersteuning via de Ziektewet en/of (aansluitend)
de WIA. Een jonggehandicapte kan inkomensondersteuning ontvangen via de Wajong.
Als deze uitkeringen leiden tot een uitbetaling onder het geldend sociaal minimum,
kan er een aanvulling plaatsvinden vanuit de Toeslagenwet.
Vanuit de WW, ZW, WIA en Wajong kan er begeleiding plaatsvinden bij het vinden van
passend werk om de inkomenspositie van de uitkeringsgerechtigde te verbeteren.
Daarnaast ontvangen uitkeringsgerechtigden van de WIA, WAO, Wajong en WAZ jaarlijks
een tegemoetkoming voor de extra ziektekosten die zij maken.
Mocht iemand niet (meer) in aanmerking komen voor deze uitkeringen, bijvoorbeeld omdat
niet aan de voorwaarden voor toekenning wordt voldaan of vanwege beëindiging van de
uitkering, dan is de Participatiewet via de gemeente de voorliggende voorziening.
Binnen gemeenten bestaan er diverse minimaregelingen om huishoudens met een laag inkomen
te ondersteunen.
Vraag 10
Kunt u per maatregel kwantificeren in welke mate deze maatregel bijdraagt aan het
bestrijden van armoede onder kinderen, zowel voor het totale financiële tekort, als
het aantal kinderen dat opgroeit in armoede?
Antwoord 10
Dit kan ik niet kwantificeren. Via de vier ambities kinderarmoede werkt het kabinet
samen met VNG en gemeenten aan een afname van het aantal gezinnen in armoede én het
beter bereiken van kinderen in armoede met het gemeentelijke kinderarmoedebeleid.11 Een van de ambities van het kabinet richt zich specifiek op de daling van het aantal
huishoudens met kinderen met een laag inkomen in de armoedecijfers zoals die gepresenteerd
worden door het CBS en SCP. In het antwoord op vraag 3 staan diverse maatregelen opgesomd
die de inkomenspositie van ouders verbeteren. Een verbetering van de inkomenspositie
van huishoudens met kinderen is echter van vele factoren afhankelijk, zoals baanverlies
of een scheiding, en biedt in de ogen van het kabinet onvoldoende garanties voor álle
kinderen om maatschappelijk mee te kunnen doen. Daarom heeft het kabinet als afzonderlijke
ambitie geformuleerd dat ieder kind dat in een gezin met een laag inkomen opgroeit
kan meedoen. Dit biedt kinderen de kans zich breder te ontwikkelen en verkleint de
kans op sociale uitsluiting. De genoemde € 85 miljoen als antwoord op vraag 5 is erop
gericht om gezinnen met kinderen te ondersteunen.
Vraag 11
Welke gemeenten maken gebruik van een zogenaamde «glijdende schaal» om het recht op
aanvullende inkomensondersteuning te hanteren? Waarom hebben andere gemeenten deze
aanbeveling niet overgenomen?
Antwoord 11
Het kabinet is conform het Regeerakkoord in gesprek met gemeenten over het terugdringen
van de armoedeval. Daartoe is eerst onderzoek gedaan naar de wijze waarop centrale
(toeslagen) en decentrale inkomensondersteunende voorzieningen zijn vormgegeven. Dit
onderzoek is onlangs aangeboden als bijlage bij mijn brief van 20 november 2019 aan
uw Kamer over de Voortgang van Simpel Switchen in de Participatieketen12. Het onderzoek heeft landelijke en lokale regelingen in kaart gebracht en heeft gekeken
naar de mate waarin het samenspel tussen centrale inkomensondersteunende voorzieningen
(heffingskortingen en toeslagen) en decentrale inkomensondersteunende voorzieningen
bijdraagt aan een eventuele armoedeval. Wat betreft de decentrale inkomensondersteunende
voorzieningen van gemeenten blijkt dat de meeste gemeenten gebruik maken van een combinatie
van een inkomenstoetsgrens en het draagkrachtprincipe. Het behoort tot de bevoegdheid
en verantwoordelijkheid van gemeenten hoe zij het decentrale inkomensondersteunende
beleid en het armoedebeleid vormgeven zonder daarbij het inkomensbeleid van het Rijk
te doorkruisen. Het gesprek dat het kabinet met gemeenten voert over het terugdringen
van de armoedeval gaat er daarom vooral over dat inkomensondersteuning (zowel centraal
als decentraal) geen remmende werking heeft op re-integratie en arbeidsparticipatie.
Het project Simpel Switchen past bij deze dialoog. Zie over de voortgang hiervan bovengenoemde
brief.
Vraag 12
Bent u ook van mening dat kinderen niet de dupe mogen worden van de gevolgen van falend
beleid? Hoe zorgt u ervoor dat elk kind in elke gemeente volwaardig mee kan doen?
Antwoord 12
Elk kind, ongeacht de thuissituatie, moet mee kunnen doen. Zoals aangegeven in het
antwoord op vraag 5 heeft het kabinet hiervoor financiële middelen beschikbaar gesteld
aan gemeenten en de vier landelijke grote armoedepartijen en werkt het kabinet via
de ambities kinderarmoede samen met VNG en gemeenten aan een afname van het aantal
gezinnen in armoede én het beter bereiken van kinderen in armoede met het gemeentelijke
kinderarmoedebeleid. Per brief van 2 oktober 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de
nadere uitwerking van deze ambities.
Vraag 13
Op welke wijze gaat u de motie Van Dijk/Bruins, die beoogt dat besteding van de Klijnsmagelden
bijdragen aan de bestrijding van kinderarmoede, uitvoeren?13
Antwoord 13
Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2020 geïnformeerd over de wijze waarop de
motie Van Dijk/Bruins zal worden uitgevoerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.