Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport van de Algemene Rekenkamer "Aanpak mestvervuiling veehouderij; Vervolgonderzoek duurzaamheid veehouderij 2019"
28 973 Toekomst veehouderij
Nr. 233
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 januari 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het rapport
van de Algemene Rekenkamer van 20 juni 2019 inzake «Aanpak mestvervuiling veehouderij;
Vervolgonderzoek duurzaamheid veehouderij 2019» (Kamerstuk 28 973, nr. 215).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 januari 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
1
Gaat u een gesprek met de hele mestketen voeren om het systeem te vereenvoudigen en
minder fraudegevoelig te maken?
Antwoord
Ja, dat gesprek wordt reeds gevoerd. Op 19 juli jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 360) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de herbezinning op het
mestbeleid en de voortgang van de externe dialoog hierover. Als uitkomst van dit herbezinningstraject
streef ik onder andere naar een vereenvoudigd en minder fraudegevoelige systematiek.
Ondertussen werk ik conform de versterkte handhavingsstrategie mest aan verbetering
van de naleving en het tegengaan van fraude met mest. Daarover voer ik periodiek bestuurlijk
overleg met de (sector)organisaties (LTO, CUMELA, TLN, POV en Rabobank). Ik heb uw
Kamer met mijn brief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 33 037, nr. 358) geïnformeerd over de voortgang.
2
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de versterking van de fraudeaanpak mestbeleid?
Antwoord
Met mijn brief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 33 037, nr. 358) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het mestbeleid waaronder de uitvoering
van de versterkte handhavingsstrategie mest. Ik zal binnenkort een update van de voortgangsrapportage
naar de Europese Commissie te sturen en zal uw Kamer deze voortgangsrapportage ook
doen toekomen.
3
Kunt u een actueel overzicht geven van alle maatregelen die de afgelopen 5 jaren genomen
zijn om de ammoniakuitstoot te reduceren?
Antwoord
Ten aanzien van huisvesting is per 1 juli 2015 het Besluit emissiearme huisvesting
(Behv) in werking getreden. Dit besluit heeft tot doel de emissie van ammoniak en
fijnstof uit dierenverblijven zoveel mogelijk te beperken. Het merendeel van de maximale
emissiewaarden voor ammoniak is aangescherpt in het Behv. Dit vloeit ook voort uit
de afspraak in de Overeenkomst generieke maatregelen in het kader van het PAS die
in 2014 met partijen uit de sector is gesloten.
Ten aanzien van bemesting is onder de Meststoffenwet, in de Uitvoeringsregeling meststoffenwet,
per 1 mei 2014 geregeld dat in het kader van de derogatie op graasdierbedrijven in
het centraal en zuidelijk zandgebied (inclusief de lössregio), de (maximale) norm
voor de hoeveelheid dierlijke mest is verlaagd van 250 kg naar 230 kg stikstof per
hectare. Dit heeft een vermindering van de ammoniakemissie met zich mee gebracht.
Ook zijn in de Uitvoeringsregeling meststoffenwet per 1 januari 2015 voor de zuidelijke
zand- en lössregio de stikstofgebruiksnormen van een groot aantal akkerbouwgewassen
(zoals maïs, aardappelen en bieten) en van vollegrondsgroenten met (afgerond) 20%
verlaagd. Daarmee is de emissie van ammoniak (en totaal stikstof) uit het gebruik
van meststoffen omlaag gegaan.
Verder is het Besluit gebruik meststoffen gewijzigd waarbij de normen voor aanwending
van dierlijke mest zijn aangescherpt. Op 1 januari 2019 is in werking getreden dat
alle aanwendsystemen van drijfmest tot de grond gesloten moeten zijn. Dit geldt voor
zowel bouwland als grasland. Ook is op 1 januari 2019 het zogenoemde sleepvoetverbod
inwerking getreden, waarmee het verboden is op grasland gelegen op klei- en zandgronden
de sleepvoetbemester te gebruiken zonder de drijfmest te verdunnen met water. Verdunde
drijfmest mag worden gebruikt mits er minstens één deel water op twee delen drijfmest
wordt toegepast. Dit vloeit ook voort uit de afspraak in de Overeenkomst generieke
maatregelen in het kader van het PAS die in 2014 met partijen uit de sector is gesloten.
Wat betreft sectormaatregelen is in de Overeenkomst generieke maatregelen in het kader
van het PAS die met partijen uit de sector uit 2014 is gesloten, afgesproken dat veehouders
vrijwillig voer- en managementmaatregelen treffen. De sectororganisaties spannen zich
hiervoor in. In het kader van het klimaatakkoord zijn er ook maatregelen op het gebied
van «Dier en Voeding» waarbij integraal emissiereductie van methaan en ammoniak uit
de landbouw wordt nagestreefd. Verder is weidegang gestimuleerd. Daarmee neemt de
ammoniakemissie op bedrijfsniveau af door een lagere stalemissie en minder emissie
door een lagere hoeveelheid uit te rijden drijfmest, want een groter deel van de mest
brengen de dieren zelf in de wei (met een lagere emissie). Er is afgesproken dat LTO
Nederland, NZO en NMV zich zullen inspannen om ervoor te zorgen dat de certificering
door Stichting Weidegang van ondernemers die ten minste 120 dagen, 6 uur per dag beweiden,
wordt voortgezet en dat certificering tot stand komt voor verschillende niveaus van
beweiding waarmee ten minste 10% extra emissiereductie wordt bereikt. Deze afspraken
zijn gerealiseerd. De Duurzame Zuivelketen (gezamenlijk initiatief LTO Melkveehouderij
en Nederlandse Zuivel Organisatie) heeft in 2012 het Convenant Weidegang opgesteld
om weidegang te behouden. De ondertekenaars van dit convenant willen koeien zoveel
mogelijk weidegang bieden en ten minste het aandeel weidegang van 2012 handhaven,
te weten 81,2%. In 2015 is de ingezette daling omgebogen; in 2018 is de doelstelling
behaald en is zelfs 82% weidegang gerealiseerd. Stimulering van weidegang gebeurt
ook via andere initiatieven: zuivelondernemingen keren een weidepremie uit voor weidende
melkveehouders, het wervings- en begeleidingstraject «Nieuwe Weiders» in samenwerking
met Stichting Weidegang, het project Amazing Grazing dat zich richt op nieuwe wetenschappelijke
kennis en oplossingen in de praktijk en in het onderwijs is er aandacht voor weidegang
dankzij de benoeming van de lector Weidegang.
Verder zijn in het kader van de verduurzaming van de veehouderij afspraken gemaakt
met de verschillende veehouderijsectoren over de integrale aanpak van emissies. Zo
is met de varkenssector het doel afgesproken dat de ammoniak uit stallen met 85% wordt
gereduceerd.
Om tot verlaging van de TAN-excretie (de hoeveelheid ammoniakaal stikstof) te komen
staat de veehouder een pakket maatregelen ter beschikking dat in combinatie kan worden
toegepast. Met de module Bedrijfsspecifieke Emissie Ammoniak (BEA) van de Kringloopwijzer
is een methodiek ontwikkeld waarmee voor een melkveebedrijf de gerealiseerde TAN-excretie
kan worden vastgesteld.
Er zijn diverse maatregelen ingevoerd die gevolgen hebben voor de omvang van de veehouderij
en een ammoniakreductie tot gevolg hebben, zoals de invoering van het fosfaatrechtenstelsel
per 1 januari 2018 en de saneringsregeling voor de varkenshouderij die momenteel in
uitvoering is.
In de Kamerbrief van 13 november jl. over een maatregelenpakket voor de stikstofproblematiek
zijn maatregelen aangekondigd om de ammoniakuitstoot brongericht aan te pakken door
aanpassing van de samenstelling van veevoer (Kamerstuk 35 334, nr. 1). De in deze brief aangekondigde Spoedwet aanpak stikstof (Kamerstuk 35 347) is donderdag 5 december jl. is aangenomen door de Tweede Kamer en 17 december jl.
door de Eerste Kamer.
4
Wat is uw reactie op de conclusie van de Algemene Rekenkamer (ARK) dat er in beleid
en berekeningen te weinig rekening gehouden wordt met tegenvallende omstandigheden
in de praktijk?
Antwoord
Bij berekeningen is het niet mogelijk om de later in praktijk tegenvallende, maar
onvoorziene omstandigheden mee te nemen. Wel wordt vaak op tegenvallende omstandigheden
die zijn voorzien, geanticipeerd door verschillende scenario’s te berekenen. Beleidsmatig
worden op basis van de voorliggende scenario’s keuzes gemaakt. De praktijk kan desondanks
uitwijzen dat die keuze onterecht was.
Het ammoniakbeleid is gericht op de realisatie van emissie- en depositiedoelstellingen.
Om deze doelstellingen te kunnen realiseren wordt veel gevraagd van de veehouderijsectoren.
Ik zet in op het regelmatig monitoren van de voortgang van de realisatie van de doelstellingen.
Als de realisatie achterblijft bij de verwachtingen kan het beleid vervolgens gerichte
maatregelen nemen.
5
Kunt u aangeven welke concrete stappen u gaat zetten nu blijkt dat er binnen de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) weinig tot geen opvolging wordt gegeven aan meldingen
van (mest)fraude? Hoe gaat u borgen dat iedere melding serieus genomen wordt, opvolging
krijgt en er data beschikbaar komt?
Antwoord
Ik verwijs naar de beantwoording van vragen van de leden Lodders en Laan-Geselschap
(beiden VVD) die ik op 8 juli jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Aanhangsel Handelingen
II 2018/19, nr. 3379). Hieruit blijkt dat meldingen over fraude met mest nodig zijn. Meldingen die via
de geëigende kanalen binnenkomen worden geregistreerd, beoordeeld en waar nodig gedeeld
met andere instanties. Binnen Gebiedsgericht handhaven en bij bepaalde risicogericht
geselecteerde ondernemingen werkt de NVWA al nauw samen met andere toezichtpartners
om zo de slagkracht en de effectiviteit van de controles te vergroten.
6
Kunt u toelichten hoe de handhavingsprotocollen van de NVWA en de Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO) eruit zien bij de handhaving van de Meststoffenwet?
Antwoord
De NVWA en RVO.nl hebben de uitvoering van de versterkte handhavingsstrategie mest
en hun wettelijk verplichte toezichtactiviteiten opgenomen in een gezamenlijk handhavingsplan
2019 en bereiden nu gezamenlijk een handhavingsplan 2020 voor. De meeste activiteiten
zijn risicogericht voor een effectieve en efficiënte aanpak. In de versterkte handhavingsstrategie
mest worden de ketenschakels intermediairs en co-vergisters geduid als belangrijke
risicofactoren en zijn vier criteria aangegeven aan de hand waarvan drie gebieden
zijn geselecteerd met een verhoogd risico van niet-naleving van de regelgeving. Op
grond van deze uitgangspunten zijn er binnen de NVWA en RVO.nl op operationeel niveau
nadere instructies en protocollen uitgewerkt. Uiteraard spelen de NVWA en RVO.nl voortdurend
in op signalen over mogelijke fraudepraktijken.
7
Wat zijn de redenen dat er sinds de aanbeveling van de ARK om de meetproblematiek
rond ammoniakuitstoot te beheersen nog geen wezenlijke stappen zijn gezet en de ARK
na 10 jaar wederom constateert dat de discussie hierover nog steeds loopt?
Antwoord
Er zijn de afgelopen jaren wel degelijk stappen gezet om deze discussie verder te
brengen. Voor dat doel hebben mijn ambtsvoorgangers sinds het laatste advies van de
ARK twee internationale reviews uit laten voeren naar de wetenschappelijke onderbouwing
van de emissieberekeningen, verspreidingsmodellen en depositieberekeningen. In beide
gevallen werd de onderbouwing als voldoende beschouwd. Daarnaast leidden de reviews
tot aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn grotendeels overgenomen.
Omdat de reviews geen einde brachten aan de discussie heb ik vervolgens het Rathenau
Instituut gevraagd de mogelijkheden te onderzoeken van een dialoog over de wetenschappelijke
onderbouwing van het ammoniakbeleid. Zoals in het rapport van de ARK ook staat, luidde
de conclusie van het Rathenau Instituut: «De ammoniakcontroverse is breder dan de
wetenschappelijke discussie. Waarden en belangen als het economisch verdienmodel van
veehouders, ideeën over wat «goed boeren» inhoudt en het belang van natuurbehoud spelen
voortdurend mee op de achtergrond en voeden de controverse. Een uitweg uit de controverse
is alleen mogelijk als de bredere context in de discussie wordt meegenomen.»
Dit sluit aan bij de benadering die ik kies vanuit mijn visie op Landbouw, Natuur
en Voedsel: Waardevol en Verbonden. Ook daar zoek ik de relatie tussen toewerken naar
kringlooplandbouw en het verdienmodel van de boer. In diverse trajecten, zoals de
herbezinning op het mestbeleid, zoek ik nadrukkelijk de dialoog met betrokkenen op
om mede op basis daarvan beleid te vormen.
8
Welke ruimte ziet u voor ondernemers om brongerichte maatregelen in de praktijk te
toetsten op effectiviteit?
Antwoord
Het blijkt helaas nog steeds niet mogelijk om in het ammoniakbeleid absolute doelvoorschriften
te stellen voor de toelaatbare ammoniakemissie op bedrijfsniveau. Het meten van de
ammoniakemissie op bedrijfsniveau gaat voor een individuele boer momenteel gepaard
met buitengewoon disproportionele kosten. Daarnaast zijn bedrijfseigen emissies moeilijk
vast te stellen. Enerzijds is dat vanwege de relatief beperkte ruimte rond een bedrijf
waarin dan moet worden gemeten en anderzijds vanwege de relatief grote invloed vanuit
de omgeving – zoals naastgelegen bedrijven waar ook ammoniakemissies plaatsvinden
– op de beperkte ruimte rond het individuele bedrijf.
Wel is het mogelijk om voor bepaalde bronnen specifieke maatregelen te nemen, bijvoorbeeld
voermaatregelen. Door eisen te stellen aan het maximumgehalte aan eiwitten in het
voer, kan de ammoniakemissie worden verminderd.
In het kader van het Hoofdlijnenakkoord Sanering en Verduurzaming Varkenshouderij,
het klimaat- en stikstofbeleid en de verduurzaming van de veehouderij wil ik de innovatie
van brongerichte, integraal duurzame stallen stimuleren. Hiervoor zal ik begin 2020
een subsidieregeling openstellen. De subsidieregeling bestaat enerzijds uit een innovatiemodule
voor nog niet bewezen technieken en anderzijds uit een investeringsmodule voor bewezen
technieken die elk tweemaal per jaar worden opengesteld. In de innovatiemodule wordt
geld beschikbaar gesteld voor het meten van de emissie-effecten van innovatieve investeringen
of managementmaatregelen.
9
Wat zijn binnen de agrarische sector, die verantwoordelijk is voor 42 procent van
de stikstofneerslag, de percentages uitgesplitst naar de verschillende sub-sectoren
in de veehouderij?
Antwoord
De verdeling tot 2017 is in onderstaand figuur weergegeven. Begin 2020 worden de emissiecijfers
over 2018 bekend.
Bron: Niet alles kan, eerste rapportage adviescollege stikstofproblematiek, 25 september 2019.
10
Kunnen de Natura 2000-gebieden aangegeven worden in de kaart in figuur 2 van het rapport
van de ARK? Kan met een andere kleur (bijvoorbeeld groen) aangegeven worden welke
van deze natuurgebieden niet kampen met een stikstofoverschot?
Antwoord
Onderstaande kaart geeft inzicht in de mate van stikstofoverschrijding in Natura 2000-gebieden
(WUR memo inzichten stikstof, 9-10-2019).
11
Wat zijn de andere belangrijke redenen, naast de toename van het aantal dieren waardoor
de stijging van uitstoot volgens de ARK mede komt, voor deze stijging? Welk percentages
van de toename worden hierdoor verklaard?
Antwoord
Daar het rapport handelt over de ontwikkeling van emissies uit de veehouderij is in
dit antwoord uitsluitend de veehouderij betrokken. Andere redenen voor de stijging
van de ammoniakuitstoot tot 2017 zijn de toename van de melkproductie per koe, een
hoger stikstofgehalte in het gras, minder snijmais in het rantsoen, toename in kunstmestgebruik
en minder weidegang (in de periode 2015–2017 vergeleken met 2012–2014).1
Van de verschillende onderdelen zijn geen percentages genoemd. Wel is het effect van
enkele onderdelen weergegeven voor de periode 2015–2017 vergeleken met 2012–2014 als
alle andere onderdelen hetzelfde blijven:
– 4,2 miljoen kg toename door het effect van alle aanpassingen in rantsoenen, inclusief
stikstofgehalte in kracht- en ruwvoer, en veranderingen in dierkengetallen zoals melkproductie
en lichaamsgewicht per koe. Hiervan wordt 0,4 miljoen kg veroorzaakt door het hogere
lichaamsgewicht per koe in de berekening van 2017. De sterke toename van de melkproductie
per koe en het lagere aandeel van snijmaïs in het rantsoen zijn belangrijke factoren
die hebben geleid tot een toename van de ammoniakemissie. Door een lager aandeel van
het stikstofarme (of eiwitarme) snijmaïs neemt het aandeel van het stikstofrijke (eiwitrijkere)
gras in het rantsoen toe. Daardoor wordt het moeilijker de eiwitbehoefte van de koe
en het eiwitaanbod in het rantsoen goed op elkaar af te stemmen.
– In de periode 2015–2017 is meer kunstmest gebruikt dan in de periode daarvoor. Dit
kunstmestgebruik heeft geleid tot een ammoniakemissie van 0,8 miljoen.
– Minder weidegang door een verschuiving van onbeperkte en beperkte weidegang naar beperkte
weidegang en permanent opstallen heeft geleid tot toename van de ammoniakemissie met
1,1 miljoen kg. De ammoniakemissie uit weidemest is veel lager dan die uit drijfmest
toegediend met zodenbemester of andere toedieningstechnieken. Minder weidegang leidt
er toe dat er meer mest wordt verzameld als drijfmest, waardoor zowel de emissies
uit stallen en mestopslagen en bij mesttoediening toenemen. Recentelijk is de hoeveelheid
weidegang weer toegenomen, zie het antwoord op vraag 3.
12
Is de toename van het aantal gehouden dieren de belangrijkste oorzaak voor de stijging
van de verschillende uitstoten?
Antwoord
Het is een belangrijke reden voor de stijging van emissies in de veehouderij, maar
er zijn er meer redenen, zoals uit mijn antwoord op vraag 11 blijkt.
13
Zijn er negatieve ecologische gevolgen voor de bodem gelinkt aan het feit dat verdunde
mest vanaf 2019 direct in de grond aangebracht moet worden? Zo ja, welke?
Antwoord
Per 1 januari 2019 is het niet verplicht om verdunde mest in de grond te brengen.
Het is vanaf vermelde datum verplicht om op grasland gelegen op klei- of veengrond
de drijfmest verdund met water uit te rijden als deze met een sleepvoetbemester (of
een andere bemester) in strookjes tussen het gras op de grond wordt gebracht. Daaraan
zijn geen negatieve ecologische gevolgen voor de bodem gelinkt.
14
Kunt u aangeven welke uitstootnormen voor ammoniak en fijnstof uit stallen de afgelopen
10 jaar zijn gehanteerd?
Antwoord
Vanaf 1 april 2008 t/m 31 juli 2015 was het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij
geldig. Hierin stonden maximale emissiewaarden voor ammoniak voor bestaande en nieuwe
stallen. Deze maximale emissiewaarden gingen gelden vanaf 1 januari 2010. Sinds 1 augustus
2015 geldt een nieuw besluit (Besluit emissiearme huisvesting), waarin naast maximale
emissiewaarden voor ammoniak ook maximale emissiewaarden voor fijnstof zijn opgenomen.
De maximale emissiewaarden voor fijnstof gelden alleen voor nieuwe stallen. Het merendeel
van de maximale emissiewaarden voor ammoniak van het Besluit ammoniakemissie huisvesting
veehouderijen is aangescherpt in het Besluit emissiearme huisvesting. Daarnaast is
voor een aantal diercategorieën waarvoor geen maximale emissiewaarde gold, in het
Besluit emissiearme huisvesting een maximale emissiewaarde opgenomen.
15
Wat waren in 2015 de overwegingen om de maximale uitstootnormen voor ammoniak voor
koeien en varkens te verruimen?
16
Was bij de verruiming van de maximale uitstootnormen voor koeien- en varkensstallen
in 2015, het doel om de ammoniakuitstoot te verminderen niet leidend? Welk belang
was hierbij leidend?
Antwoord op vragen 15 en 16
De emissie-eisen zijn geformuleerd als een emissiereductie ten opzichte van een referentiesituatie
(de uitstoot zonder staltechnieken). De wijziging waarop in de vragen gedoeld wordt,
heeft te maken met de veranderde uitstoot in de referentiesituatie. Die uitstoot was
hoger geworden doordat de dieren in de praktijk een groter vloeroppervlak hadden gekregen.
Bij een groter vloeroppervlak per dier is er ook sprake van een groter met mest besmeurd
vloeroppervlak per dier, waardoor de emissie per dier hoger is. De eisen aan de tenminste
te behalen reductie door te gebruiken technieken zijn niet aangepast.
17
Wat zijn de economische effecten van de derogatie? Hebben Nederlandse veehouders hierdoor
een concurrentievoordeel ten opzichte van andere Europese boeren, die minder mest
uit mogen rijden?
Antwoord
Voor de economische effecten van de derogatie verwijs ik u naar het rapport: «Effecten
van derogatie op de kosten van mestafzet» van Wageningen Economic Research (rapportnummer
2016–024). De derogatie geeft Nederlandse boeren de mogelijkheid om, wanneer zij aan
de gestelde voorwaarden zoals 80% grasland voldoen, meer mest uit te rijden dan op
basis van de Nitraatrichtlijn mogelijk is. Door deze extra mestplaatsingsruimte zijn
de mestafzetkosten lager. Niet alle Nederlandse boeren nemen deel aan de derogatie.
Verder zijn er ook regio’s in omliggende landen waar sprake is van een derogatie.
Ik zie dan ook niet direct dat de derogatie een concurrentievoordeel geeft; de derogatie
is vanuit het milieuvoordeel (minder uitspoeling) en niet vanuit een economisch voordeel
onderbouwd.
18
Waar komt de toegenomen stikstofuitstoot uit mest vandaan, gezien de toenemende kosten
voor boeren om meer mest af te voeren/te verwerken?
Antwoord
De stikstofuitstoot die hier wordt bedoeld is de totale stikstofexcretie via mest.
De veehouder maakt een economische afweging tussen enerzijds het houden van meer dieren
en/of een hogere excretie per dier door een hogere productie per dier. Dit speelde
in de jaren waarop het rapport van de Algemene Rekenkamer betrekking heeft in het
bijzonder op bedrijven met melkkoeien. Daar werd de afschaffing van de superheffing
op melkproductie in 2015 aangegrepen om tot bedrijfsuitbreiding te komen.
19
Waarom zijn er geen fosfaatexcretieforfaits voor andere dieren dan koeien?
Antwoord
Bij de mestverantwoording wordt onderscheid gemaakt tussen staldieren en graasdieren.
Staldieren worden afgerekend op de stikstofexcretie, daarom is voor deze categorie
dieren (waar onder anderen varkens en pluimvee onder vallen) geen forfaitaire fosfaatexcretie
opgenomen in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Onder graasdieren vallen naast
runderen (met uitzondering van witvleeskalveren) ook schapen, geiten, paarden, ezels,
herten en waterbuffels. Graasdieren worden afgerekend op zowel fosfaat- als stikstofexcretie.
Voor deze dieren is dus zowel een forfaitaire fosfaatexcretie als een forfaitaire
stikstofexcretie opgenomen in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
20
Klopt het dat de excretieforfaits niet normatief zijn (zoveel «zou het moeten zijn»),
maar een feitelijk gemiddelde is van de uitstoot per diersoort per jaar? Klopt het
dat dit dus geen sturend getal is, maar de huidige stand van zaken weergeeft?
Antwoord
De forfaits zijn gebaseerd op de daadwerkelijke productie door de betreffende diercategorie
in de meest recente achterliggende jaren en geven zodoende een gemiddelde dat zoveel
mogelijk aansluit bij de werkelijke situatie. Om die reden worden de forfaits ook
regelmatig geactualiseerd. Ze zijn wel normatief voor de berekening van de plaatsingsruimte
van dierlijke mest op het landbouwbedrijf en wat er bij een overschot afgevoerd moet
worden.
21
Zijn de afspraken met de keten om de fosfaatuitstoot te verminderen nagekomen? Tot
welke resultaten heeft dit geleid?
Antwoord
In 2015 en 2016 was er sprake van een overschrijding van het fosfaatproductieplafond.
Dit werd voor een belangrijk deel veroorzaakt door de gestegen productie in de melkveehouderij.
Hierop is het fosfaatreductieplan 2017 uitgevoerd met het doel de fosfaatproductie
van de melkveehouderij te verlagen en de totale fosfaatproductie onder het plafond
te brengen. Het fosfaatrechtenstelsel is per 1 januari 2018 in werking getreden om
het fosfaatproductieplafond wettelijk te borgen. In 2017 bevond de fosfaatproductie
zich onder het plafond en ook in 2018 was dit het geval. De inzet heeft op dat vlak
het gewenste effect gehad.
22
Welk deel van de toegenomen fosfaat moest volgens de algemene maatregel van bestuur
in 2015 gecompenseerd worden met extra landoppervlak?
Antwoord
Het stelsel Verantwoorde groei melkveehouderij dat is ingevoerd per 1 januari 2015
bepaalt dat bedrijven met melkvee de toename van de fosfaatproductie ten opzichte
van 2013 moeten verantwoorden met 100% mestverwerking, grond of een combinatie van
beide. De Wet Grondgebonden groei melkveehouderij (invoering AMvB per 1 januari 2016,
invoering wet per 1 januari 2018) bepaalt dat bedrijven met melkvee slechts een percentage
van de toename van de fosfaatproductie ten opzichte van 2014 mogen verantwoorden met
100% mestverwerking. Het percentage is afhankelijk van het fosfaatoverschot per hectare.
23
Klopt het dat de uitzonderingen die het kabinet heeft gemaakt voor de fosfaatrechten
voor bepaalde groepen veehouders ertoe leidden dat er in totaal meer fosfaatrechten
werden uitgegeven dan de Europese norm voor fosfaatuitstoot toelaat?
Antwoord
Nee. Bij het doorvoeren van de generieke korting, als onderdeel van de invoering van
het fosfaatrechtenstelsel, is rekening gehouden met een categorie knelgevallen. Het
feit dat er meer fosfaatrechten zijn uitgegeven dan het productieplafond hangt samen
met gerechtelijke uitspraken en extra informatie die tijdens bezwaar- en beroepsprocedures
naar voren zijn gekomen.
24
Wat is uw reactie op het oordeel van de ARK dat de aanpassing van bestaande regelgeving
en initiatieven voor nieuwe regelgeving de oorzaak zijn van het probleem in plaats
van een oplossing?
Antwoord
Ik herken dat regelgeving de afgelopen jaren steeds complexer is geworden en dat achtereenvolgende
nieuwe regels zijn opgelegd om te zorgen dat de landbouw binnen milieugrenzen blijft
produceren. Dit heeft bijgedragen aan de complexiteit van regelgeving en vermindert
de effectiviteit van handhaving en het draagvlak onder agrarisch ondernemers. In december
2017 heb ik dan ook een herbezinning op het mestbeleid aangekondigd, met als belangrijke
doelen het stimuleren van kringlooplandbouw en vereenvoudiging van de regelgeving.
Het oordeel van de ARK bevestigt het belang van dit traject.
25
Hoe gaat u de aanbeveling van de ARK om de regelgeving te vereenvoudigen uitvoeren?
Antwoord
Op dit moment werk ik aan de herbezinning op het mestbeleid. In dit traject verken
ik, op basis van inbreng die ik van betrokkenen in de afgelopen maanden heb ontvangen,
hoe regelgeving vereenvoudigd kan worden. Ik streef er naar uw Kamer dit voorjaar
de contouren van een toekomstig mestbeleid toe te zenden.
26
Welke acties onderneemt u om tegenstrijdige beleidsdoelen zoals het milieu, voedselveiligheid,
de natuur, de veehouders en het dierenwelzijn integraal en transparant tegen elkaar
af te wegen?
Antwoord
De in de LNV-visie verwoorde keuze voor kringlooplandbouw (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5) is mede ingegeven door de verwachting dat met deze wijze van voedsel produceren
veel van de gesignaleerde tegenstrijdigheden tussen doelen opgelost, dan wel hanteerbaarder
gemaakt kunnen worden. Door in circulaire systemen te gaan werken wordt de houdbaarheid
van vormen van voedselvoorziening beoordeeld op de mate waarin ze erin slagen om ecologische,
economische en sociale doelen te verenigen. En door in de juridische kaders waar ondernemers
mee te maken hebben meer nadruk te leggen op integraal doelbereik in plaats van op
middelengebruik – dus meer op het waartoe dan op het hoe – worden ondernemers beter
in staat gesteld om op hun manier, binnen hun context, uit te vinden hoe zij eventuele
spanningen tussen doelen kunnen oplossen.
27
Op welke manier gaat u inzichtelijk maken hoe de tegenstrijdigheid tussen beleidsdoelen
voor het milieu, de natuur, de veehouders en het dierenwelzijn, die de ARK ziet, verwerkt
is in een beleidskeuze en hoe de afweging wordt gemaakt?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 26.
28
Welke prioriteit kiest u bij tegenstrijdige beleidsdoelen en hoe wordt een evenwicht
daarin geborgd?
Antwoord
In algemene zin valt hier geen uitspraak over te doen doordat de mate van doelbereik
en het optreden van tegenstrijdigheden zeer afhankelijk zijn van de context, zoals
het gebied, de veehouderij-tak, en het specifieke bedrijf in kwestie.
29
Hoe zou u de afweging van de soms tegenstrijdige beleidsdoelen voor het milieu, de
natuur, veehouders en dierenwelzijn op een transparante manier kunnen communiceren?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 26.
30
Kunt u de conclusie van de ARK bevestigen dat de doestelling om de veehouderij verder
te kunnen laten groeien de haalbaarheid van de Europese uitstootnormen kwetsbaar heeft
gemaakt?
Antwoord
Door de afschaffing van het melkquotum werd groei van de melkveehouderij mogelijk.
De ARK beschrijft terecht dat achteraf is gebleken dat de sector dermate is gegroeid,
dat in 2015 en 2016 het nationale fosfaatplafond is overschreden. Om deze situatie
te herstellen is in 2017 het fosfaatreductieplan uitgevoerd, met het doel om de fosfaatproductie
weer onder het plafond te krijgen. Vervolgens is het fosfaatrechtenstelsel ingevoerd
om het productieplafond voor de melkveehouderij te borgen. Inmiddels bevindt de fosfaatproductie
door de Nederlandse veehouderij zich ruim onder het productieplafond. Ook de afzonderlijke
sectoren zitten qua fosfaatproductie onder de hun sectorale productieplafonds. Ik
concludeer daarom dat het fosfaatrechtenstelsel op een effectieve manier de fosfaatproductie
van de melkveehouderij begrenst.
31
Is het mogelijk dat de gemeenten en provincies de gegevens afkomstig uit de elektronische
monitoring van de luchtwassers delen met u en/of met de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat?
Antwoord
Wanneer gemeenten en provincies de bepalingen zoals privacyregels van de Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG) in acht nemen, dan kunnen zij monitoring informatie
met de Minister van IenW uitwisselen.
32
In hoeveel procent van de gevallen gebruikten varkenshouders de luchtwassers in 2013
niet correct? Is er reden om aan te nemen dat dat percentage afgenomen is? Zo ja,
met hoeveel?
Antwoord
Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van
de regelgeving. Het Ministerie van IenW biedt met verplichte elektronische monitoring
een middel voor een beter zicht op het functioneren van de luchtwassers. Zo moet de
veehouder als de door de monitoring geregistreerde waarden buiten de bandbreedte vallen
of dreigen te vallen, maatregelen treffen zodat het systeem weer binnen de bandbreedte
gaat functioneren. Gemeenten en provincies kunnen op basis van deze informatie, eventuele
ontwikkelingen over de jaren heen waarnemen.
33
Tellen vaarzen in het fosfaatrechtenstelsel ook voor de helft mee? Zo ja, waarom?
Antwoord
Dieren vallen wel of niet onder het fosfaatrechtenstelsel, en niet half. Vaarzen maken
deel uit van de categorie jongvee en vallen daarmee onder het fosfaatrechtenstelsel.
De hoeveelheid fosfaatrechten die nodig zijn voor deze dieren is gekoppeld aan de
forfaitaire fosfaatexcretie, welke terug te vinden is in de Uitvoeringsregeling meststoffenwet.
34
Wat is een waarschijnlijke reden voor het (deels) niet naleven van de elektronische
monitoring van luchtwassers door veehouders? Zitten er consequenties aan het niet
naleven van dit voorschrift?
Antwoord
Er zijn uiteenlopende redenen voor het niet naleven van regelgeving denkbaar. Daarover
kan ik geen speculaties doen. Het bevoegde gezag heeft sanctiebeleid dat consequenties
verbindt aan het niet naleven van voorschriften, met als uiteindelijk doel dat wel
aan de voorschriften wordt voldaan. Dat sanctiebeleid behelst de inzet van handhavingsmiddelen
zoals waarschuwen, opleggen van een boete of dwangsom.
35
Is inzichtelijk welke meststromen/-transporten het meest fraudegevoelig zijn? Wat
wordt hier aan gedaan?
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5. In het algemeen geldt als fraudegevoelig
punt dat mest administratief geëxporteerd wordt terwijl de mest in werkelijkheid op
zo kort mogelijke afstand wordt gebruikt. In overeenstemming met de versterkte handhavingsstrategie
mest heb ik regelgeving in voorbereiding om de transportregelgeving te vereenvoudigen.
Ook is de ketenschakel mestintermediairs aangewezen als risicogroep. Alle transporten
met mest moeten vanaf najaar 2020 «real time» verantwoord worden. Om te zorgen dat
dit goed uitvoerbaar gaat lopen zal ik voor transport over korte afstanden de nodige
instrumenten ter beschikking stellen.
36
Kunt u aangeven waarom u niet beschikt over praktijkgegevens over de effectiviteit
van luchtwassers, die bij gemeenten en provincies beschikbaar zijn?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 37.
37
Welke opties heeft u om meer inzicht te krijgen in gegevens die de effectiviteit van
luchtwassers in de praktijk aan tonen?
Antwoord
Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving.
In het kader van dat toezicht en handhaving zijn zij dan ook degenen die beschikken
over praktijkgegevens van luchtwassers. Een goed toezicht en handhaving zijn van belang
voor de naleving van de voorschriften en daarmee de effectiviteit van luchtwassers.
38
Wat bedoelt u met het «risicogericht vormgeven» van het toezicht door de NVWA en RVO?
Antwoord
Allereerst verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 6. De NVWA en RVO.nl werken
aan een betere benutting van de beschikbare data, aan het combineren van meer databronnen
en aan het gebruik van intelligente data-analyse methoden. Het is mijn voornemen om
in het najaar van 2020 regelgeving van kracht te hebben om mesttransporten «real time»
te verantwoorden. Op basis hiervan worden risico’s sneller gezien en kan bij afwijkingen
sneller worden opgetreden.
39
Op welke manier voorziet u dat toenemend gebruik van informatietechnologie door de
NVWA en RVO zal leiden tot het tegengaan van fraude? Welke technologie(ën) gaan zij
meer toepassen?
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 6 en op vraag 38. Het optimaal benutten van
datatechnologie maakt het mogelijk inspectiecapaciteit effectiever in te zetten. Door
het gebruik van deze technieken en het «real time» inwinnen van mesttransportgegevens
wordt de pakkans verhoogd en is sneller optreden mogelijk («quick response»). De techniek
maakt het ook mogelijk om bij binnenkomst van data, deze data te verifiëren en indien
nodig, de indiener te attenderen op onwaarschijnlijke gegevens. Met de leveranciers
van mesttransportmiddelen en aanwendapparatuur voor mest ben ik in gesprek over de
inzet van Near Infrared Spectoscopy (NIRs). Met deze sensor kan de samenstelling van
de mest in situ worden gemeten. De leverancier en afnemer weten dan meteen de hoeveelheid
mineralen die in de betreffende vracht zitten waarbij het voor de gebruiker mogelijk
is om met deze uitslag rekening te houden; overbemesting wordt hierdoor tegen gegaan.
Echter de techniek behoeft nog verdere ontwikkeling voor gebruik voor wettelijk verplichte
verantwoording van de nutriënten fosfaat en stikstof met voldoende betrouwbaarheid.
40
Ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de ammoniakuitstoot bij de regering?
Antwoord
Ja, voor de emissie na mestaanwending ligt deze bij de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit. De verantwoordelijkheid voor de emissies uit stallen ligt bij
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
41
Wat is uw motivatie om niet over te gaan tot een analyse van mestfraude die ook de
ARK heeft aanbeveelt?
Antwoord
Aan de versterkte handhavingsstrategie mest liggen diverse analyses ten grondslag,
op basis waarvoor bijvoorbeeld is gekomen tot de selectie van drie gebieden waar het
risico van niet-naleving het grootst is. Ik richt mijn aandacht op het verhogen van
de naleving door slimmer te werken, samen te werken in de regio en een toenemen van
de eigen verantwoordelijkheid van de sector. In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven
dat er risicogericht wordt opgetreden. Zoals uit het antwoord op vraag 38 blijkt,
richt ik mij daarbij onder andere op de intermediairs.
42
Heeft u al inzicht in de mogelijkheden om via het bestuursrecht de handhaving op I&R-fraude
te verbeteren? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u?
Antwoord
Gevallen van fraude worden onderzocht door de Inlichten- en Opsporingsdienst (IOD)
van de NVWA en afgedaan in het strafrecht, met het Openbaar Ministerie. Voor minder
zware overtredingen kan de NVWA zelf bestuursrecht toepassen.
De bestuurlijke boete is per 1 juli 2019 voor het toezichtgebied I&R toegevoegd aan
het totale handhavingsinstrumentarium van de NVWA, dat loopt van het geven van een
waarschuwing tot en met vervolging via het strafrecht in samenwerking met het Openbaar
Ministerie. Welke handhavingsinstrumenten de NVWA inzet in bepaalde situaties, wordt
uitgewerkt in specifiek interventiebeleid. De afgelopen periode heeft de NVWA benut
om een concept van het specifiek interventiebeleid op te stellen voor I&R.
De NVWA heeft de sectorpartijen nader geïnformeerd over het nieuwe specifieke interventiebeleid
middels daarvoor geplande sectorbijeenkomsten en tijdens reguliere overleggen. In
januari 2020 worden verdiepende bijeenkomsten gepland om sectorpartijen te informeren
over al het gewijzigde interventiebeleid.
Het specifieke interventiebeleid voor I&R is intern vastgesteld door de NVWA. Publicatie
in de Staatscourant staat gepland voor januari 2020, inwerkingtreding is één maand
na publicatie, op de 1e of 15e van de maand. Vanwege het interne afstemmingsproces
bij de NVWA, heeft de vaststelling vertraging opgelopen.
Overigens kan de NVWA vanaf 1 juli 2019 op basis van het algemeen interventiebeleid
en interne instructies het bestuursrecht (bestuurlijke boete) al toepassen.
43
Wat is de hoogte van de boetes op mestfraude?
Antwoord
Bij overtreding van de Meststoffenwet worden drie soorten boetes onderscheiden die
wettelijk zijn vastgelegd:
1. Boetes voor ernstige overtredingen, zoals mestfraude, valsheid in geschrifte, worden
op basis van de Wet op de economische delicten (Wed) opgelegd, in het kader van het
wetboek van strafrecht (artikel 23);
2. Bestuurlijke boetes voor niet/onjuist afgezette of geregistreerde stikstof of fosfaat
(artikelen 57 tot en met 62 van de Meststoffenwet);
3. Bestuurlijke boetes voor het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen zoals
vastgelegd in bijlage M van de Uitvoeringsregeling.
De Wed bepaalt hoe hoog de boete is die kan worden opgelegd voor ernstige overtredingen
en is afhankelijk van de classificatie van de overtreding (misdrijf of overtreding).
Voor het maximale boetebedrag zoekt de Wed aansluiting bij de boetecategorieën zoals
deze in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen. De boetes die krachtens
de Meststoffenwet worden opgelegd worden begrensd door artikel 62 van deze wet. Artikel
62 van de Meststoffenwet bepaalt dat de bestuurlijke boete voor een natuurlijk persoon
vanaf 1 januari 2018 in totaal niet meer mag bedragen dan € 83.000,–. Voor rechtspersonen
is dit een bedrag van maximaal € 830.000. Als het boetebedrag hoger is dan deze wettelijke
norm dan wordt het boetebedrag afgetopt/gematigd naar het maximaal toegestane boetebedrag
(conform artikel 5:46, eerste lid, van de Awb). Voor de meer administratieve boetes
bepaalt (en beperkt) bijlage M, behorende bij artikel 130 van de Uitvoeringsregeling
Meststoffenwet de boete die (maximaal) kan worden opgelegd.
Overigens heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd over de afschrikwekkendheid van mestboetes.
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 24 oktober jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 365).
44
Is de verwachting dat het eerst oormerken en daarna registreren van koeien het gedrag
van (bewust) frauderende veehouders zal veranderen? Is het mogelijk dat veehouders
ook kunnen frauderen met het oormerken?
Antwoord
Sinds 1 april 2019 moeten houders kalveren merken voordat de geboortemelding in I&R
wordt geregistreerd. De registratie moet binnen 3 werkdagen na de dag van geboorte
gebeuren. Als kalveren éérst gemerkt worden voordat zij in het I&R-systeem geregistreerd
worden, wordt de kans op foutieve registraties kleiner. De kans op bijvoorbeeld verwisseling
van dieren na de registratie wordt namelijk verkleind.
45
Om welke reden heeft u in de Versterkte Handhavingsstrategie Mest niet gekozen voor
hogere boetes?
Antwoord
Ik heb de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd een advies te geven
over hoe de hoogte van boetes zich verhoudt tot het economisch gewin van niet-naleving
van de mestregelgeving en of de boetes voldoende afschrikwekkend zijn. Hieruit is
naar voren gekomen dat met de huidige boetes ruimschoots het economisch voordeel wordt
weggenomen en de overtreding wordt bestraft. Een algehele verhoging van de boetes
ligt daarom niet in de rede. Wel verken ik de mogelijkheden om de afschrikwekkende
werking te vergroten door meer onderscheid te maken in bedrijfsgrootte en recidive.
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 24 oktober jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 365).
46
Kunt u de conclusie van de ARK bevestigen dat de uitbreiding van wet- en regelgeving
de naleving moeilijker maakt? Is de fraude hierdoor toegenomen tussen 2013 en 2019?
Antwoord
De mestregelgeving is inderdaad heel complex en het vraagt veel van boeren en intermediairs
om deze nauwkeurig na te leven. Mede om die reden ben ik de herbezinning op het mestbeleid
gestart. Frauderen heeft echter als kenmerk dat men bewust de regels ontduikt en gegevens
niet naar waarheid indient. De suggestie dat regelgeving een oorzaak is van fraude
gaat mij dan ook te ver. Regels kunnen de mogelijkheid om te frauderen juist ook tegengaan
en bijdragen aan een gelijk speelveld. Een voorbeeld daarvan is de introductie van
onafhankelijke monstername van vaste mest. Deze maatregel heeft ertoe geleid dat,
nu monsters vaste mest (dikke fractie) onafhankelijk worden genomen, de gelegenheid
om te frauderen sterk is afgenomen.
47
Klopt het dat het onderbrengen van de handhaving en controle bij verschillende organisaties
de controle bemoeilijkt? Ziet u mogelijkheden om de verantwoordelijkheid bij één organisatie
te leggen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De taken en bevoegdheden van de NVWA en RVO.nl in het algemeen zijn verschillend en
beide organisaties hebben hun eigen expertise. In de beantwoording van vraag 39 heb
ik deze specifieke expertise beschreven. Deze expertise komt bij elkaar in het operationele
toezicht op de mestregelgeving. Belangrijk is dat de samenwerking zodanig wordt ingericht
dat deze loopt alsof er sprake is van één organisatie. De NVWA en RVO.nl besteden
hier nadrukkelijk aandacht aan. Dat blijkt uit het gezamenlijk opgestelde handhavingsplan
2019 en het gezamenlijk opstellen van het handhavingsplan 2020. Verder is het afgelopen
jaar geïnvesteerd in het doen van gezamenlijke risicoanalyses, worden nieuwe instrumenten
en methodes in het kader van de versterkte handhavingsstrategie mest gezamenlijk ontwikkeld
en is er structureel afstemmingsoverleg op operationeel en managementniveau. De samenwerking
vraagt weliswaar extra inspanning van beide organisaties op het mestdomein, maar daartegenover
staat dat het samenkomen van verschillende expertises het geheel van toezicht en handhaving
versterkt. Een fusie zou veel tijd en energie kosten die dan niet wordt ingezet voor
het daadwerkelijk uitvoeren en verbeteren van de handhaving en controle. Dat vind
ik niet gewenst en ik overweeg daarom geen samenvoeging van de activiteiten van de
NVWA en RVO.nl.
48
Hoe kunt u de bijdrage van luchtwassers aan de uitstootvermindering inzichtelijker
maken?
Antwoord
Elk type toegepaste luchtwasser heeft na een technische beoordeling een emissiefactor
gekregen die weergeeft welke emissiereductie bij deze luchtwasser hoort. Deze emissiefactoren
zijn voor ammoniak te vinden in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).
49
Zijn er andere cijfers die wel een gedegen schatting kunnen geven van de uitstootvermindering
door luchtwassers? Is deze uitstootvermindering significant?
Antwoord
Gemeenten en provincies hebben gegevens over individuele bedrijven. De in de regelgeving
opgenomen emissiefactoren bepalen de uitstootvermindering.
50
Denkt u dat een gebrek aan toezicht op de naleving van de elektronische monitoring
van luchtwassers, de niet-naleving van de voorschriften in de hand kan werken?
Antwoord
Het is primair de verantwoordelijkheid van de sector om de voorschriften na te leven.
Goed toezicht en handhaving door de verantwoordelijke provincies en gemeenten moeten
de naleving van voorschriften bevorderen.
51
Wat is de oorzaak dat de ammoniakconcentratie gemeten in de lucht sinds 2005 niet
meer daalt, terwijl de berekende ammoniakemissieuitstoot wel daalt?
Antwoord
De gemeten concentraties ammoniak in de lucht zijn hoger dan op basis van de berekende
emissies verondersteld mag worden. Driekwart van dit verschil kan verklaard worden:
– De chemische samenstelling van de lucht is anders: er zit minder zwavel- en stikstofoxide
in de lucht. Deze gassen reageren met ammoniak. Als er minder fijnstof wordt gevormd,
blijft er meer ammoniak in de lucht zitten.
– Als gevolg van een schonere lucht zijn er minder verzurende stoffen in de lucht. Hierdoor
zijn bodem en vegetatie minder zuur, waardoor minder ammoniak kan neerslaan en dus
in de lucht blijft.
– Veranderende weersomstandigheden verklaren ook een deel van dit verschil.
Het laatste kwart van dit verschil is nog niet verklaard. Hier wordt komend jaar onderzoek
naar gedaan.
52
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er goede meetinstrumenten worden ingezet om te kunnen
beoordelen of de uitstootnormen gehaald worden? Welke gevalideerde systemen zijn hiervoor
in andere landen op de markt (voor ammoniak, stikstof, fosfaat, nitraat, enzovoort)?
Antwoord
Het RIVM heeft in Nederland al jarenlang de taak om de milieukwaliteit in de lucht
en het bovenste grondwater te monitoren. Zij heeft hiervoor diverse meetnetten in
Nederland, waaronder het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML), het Landelijk Meetnet
effecten Mestbeleid (LMM) en het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN). Deze netwerken
worden wetenschappelijk regelmatig internationaal gereviewd. RIVM rapporteert jaarlijks
internationaal over de luchtkwaliteit. De kwaliteit en de internationale afstemming
is hiermee geborgd.
De wetenschappelijke commissie die in het kader van de motie Lodder/Geurts (20) zal
worden ingesteld zal ook kijken naar buitenlandse meetmethoden (in ieder geval Denemarken,
Duitsland en Vlaanderen). Zie ook mijn antwoord op vraag 53.
53
Kunt u een overzicht geven van alle aanbevelingen uit internationale beoordelingen,
bedoeld onder paragraaf 4.2.1, die niet of ten dele zijn overgenomen?
Antwoord
Tijdens de behandeling van het stikstofbeleid in uw Kamer (Handelingen II 2019/20,
nr. 12, item 16) zijn er twee moties aangenomen over het meten en berekenen van stikstofdepositie
(moties van de leden Lodder en Geurts Kamerstuk 35 300 XIV, nrs. 22 en 55). Ter uitvoering van deze moties stel ik een commissie «Meten en Berekenen» in. Deze
commissie zal ook kijken naar de bruikbaarheid van buitenlandse meet- en rekenmethoden
voor Nederland.
54
Wat is de oorzaak dat er meer ammoniak in de lucht achterblijft?
Antwoord
De afname van zwavel- en stikstofoxiden zorgt ervoor dat een kleinere hoeveelheid
ammoniak in de lucht met deze gassen kan reageren en er dus meer ammoniak in de lucht
achterblijft.
55
Wat voor effect heeft een hoger ammoniakniveau in de lucht op milieu, leefomgeving,
natuur en het welzijn van mensen?
Antwoord
Mensen kunnen last hebben van ammoniak doordat de geur sterk prikkelend is. Als mensen
in korte tijd veel ammoniak inademen, kan het onder andere de slijmvliezen en de ademhalingsorganen
aantasten. Het kan ook de ogen zeer sterk irriteren. In stallen en in de buitenlucht
komen deze concentraties echter nooit voor.
Daarnaast reageert ammoniak met zwavel- en stikstofoxide in de lucht tot fijnstof.
De inademing van fijnstof leidt soms tot de volgende symptomen:
– een verminderde longfunctie
– meer luchtwegklachten
– extra medicijngebruik bij mensen met luchtwegaandoeningen
Soms leidt dit zelfs tot spoedopname in het ziekenhuis. Ook stellen medici dat de
allerkleinste fijnstof deeltjes in de bloedbaan bij kunnen dragen aan hart- en vaatziekten.
Ammoniak zorgt in de natuur en op het boerenland voor vermesting: de grond wordt steeds
rijker aan voedingsstoffen. Planten die goed groeien op rijke gronden, zoals gras
en brandnetels, verdringen planten die groeien op schrale gronden. Als die planten
verdwijnen, sterven ook de dieren uit die van die planten leven. Uiteindelijk komen
er minder soorten planten en dieren: de biodiversiteit verslechtert. Ook verdwijnen
hierdoor bijen en andere insecten, die op hun beurt weer nodig zijn voor onze voedselproductie.
Ammoniak is geen broeikasgas en draagt dus niet bij aan klimaatverandering.
56
Wat is er aan de luchtsamenstelling veranderd in de afgelopen jaren? Hoe wordt dat
veroorzaakt? Waarom blijft er daardoor meer ammoniak in de lucht achter? Zijn er andere
oorzaken waardoor de berekeningen van de ammoniakuitstoot gunstiger uitvallen dan
de metingen? Zo ja, welke?
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 51.
57
Klopt het dat de cijfers met terugwerkende kracht kunnen worden verhoogd, tot 2005?
Is er bewijs dat de ammoniakuitstootmetingen toen ook al hoger waren dan de berekeningen?
Is het ook mogelijk om de uitstootberekeningen bijvoorbeeld vanaf 2019 of 2020 aan
te passen, dus zonder terugwerkende kracht?
Antwoord
De WUR rapporteert jaarlijks de emissies naar de lucht uit de landbouw als onderdeel
van de Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. Op basis van nieuwe inzichten kan
de WUR de cijfers met terugwerkende kracht verhogen of verlagen. Er is geen bewijs
dat de ammoniakuitstoot toen ook al hoger was dan de berekeningen. Het is ook mogelijk
dat bij nieuwe inzichten de uitstootberekeningen vanaf 2019 worden aangepast. Er wordt
altijd gehandeld op basis van de best beschikbare kennis van nu en toen.
58
Klopt het dat er nu een situatie kan ontstaan waarin de berekeningen tegen blijken
te vallen (er werd minder ammoniak gereduceerd dan we dachten), maar dat door aanpassing
van de cijfers (met terugwerkende kracht) toch een situatie kan ontstaan waarin veehouders
juist meer ammoniak uit kunnen gaan stoten en het probleem dus verergert? Zou het
doel van de nieuwe regeling vanaf 2020 niet moeten zijn om de uitstoot te verminderen,
zoals het woord «reductiepercentage» doet vermoeden?
Antwoord
De nieuwe stikstofaanpak zal borgen dat de ammoniakemissie omlaag gaat.
59
Waarom wordt vanaf 2020 met een reductiepercentage gewerkt, als we nu al vast kunnen
stellen dat dat hoger uitvalt dan het absolute uitstootplafond van nu?
Antwoord
Het 2010-doel voor de ammoniakemissie is in de Europese emissieplafond richtlijn (EU-NEC
richtlijn) geformuleerd als een absoluut emissieplafond (128 kton). Het 2010-doel
blijft van kracht tot het einde van 2019, waarna per 1 januari 2020 de nieuwe EU doelen
van kracht worden.
In EU verband is voor de periode 2020–2030 een reductie van de ammoniakemissie uit
alle bronnen afgesproken van 13% ten opzichte van 2005. Dit komt overeen met een plafond
van 133 kton. Omdat de Nederlandse ammoniakemissie in de periode 2005–2010 met meer
dan 13% is gedaald is het doel voor de periode 2020–2030 nu al gehaald. Binnen deze
richtlijn zijn op Europees niveau afspraken gemaakt over de reductie van uitstoot
van verzurende en luchtverontreinigende stoffen. Hierbij wordt niet gekeken naar de
(gevolgen van stikstofuitstoot voor de) natuurkwaliteit en instandhoudingsdoelstellingen
van Natura 2000, dit is Europees vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De hoeveelheid
stikstofdepositie is in veel Natura 2000-gebieden, mede als gevolg van ammoniakuitstoot,
nog te hoog.
60
Waarom heeft het ministerie geen opdracht gegeven voor een publicatie over de berekeningswijze
van ammoniakuitstoot uit gewasresten, terwijl dat wel werd geadviseerd?
Antwoord
Er is een publicatie over de berekeningswijze van de ammoniakuitstoot uit gewasresten
verschenen: De Ruijter & Huijsmans et al., 2019, A methodology for estimating the
ammonia emission residues at a national scale, Atmospheric Environment: X.2
61
Bent u voornemens om de uitstootberekeningen aan te passen op basis van (betrouwbare)
cijfers over mestfraude, realistische schattingen van het gedrag van agrariërs in
de praktijk, en nieuwe inzichten over een eventueel veranderde luchtsamenstelling,
om tot reëlere berekeningen te komen?
Antwoord
RIVM/Emissieregistratie stelt jaarlijks de uitstoot van ammoniak vast op basis van
berekeningen, die onder de verantwoordelijkheid van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet
worden uitgevoerd. Bij het berekenen van de uitstoot wordt gebruik gemaakt van allerlei
gegevens zoals de Landbouwtelling en de best beschikbare inzichten van de implementatiegraad
van bepaalde maatregelen. Bij alle stappen worden steeds de meest recente inzichten
uit de wetenschap gebruikt. Betrouwbare gegevens over mestfraude zijn er echter niet.
Kenmerkend voor fraude is dat deze verborgen is in de administraties. De luchtsamenstelling
is niet van invloed op de uitstoot(berekening).
62
Zijn er afspraken of is er wetgeving over een maximum aan eiwitten in (kracht)voer?
Antwoord
Er waren tot nu toe geen afspraken of wettelijke regels over een maximum aan eiwitten
in (kracht)voer of het rantsoen bestemd voor landbouwhuisdieren. In het kader van
de stikstofproblematiek is nagegaan welke mogelijkheden er zijn om de ammoniakuitstoot
uit de veehouderij en daarmee ook de stikstofdepositie op N2000-gebieden te verminderen.
Daarvoor zijn meerdere mogelijkheden. Door doelvoorschriften te geven inzake voer
en voeding in het totale rantsoen kan gestuurd worden op minder eiwit in het rantsoen.
In mijn brief aan uw Kamer d.d. 13 november 2019 ben ik uitgebreider op deze voermaatregel
ingegaan (Kamerstuk 35 334, nr.1). In de Spoedwet aanpak stikstof (Kamerstuk 35 347) die donderdag 5 december jl (Handelingen II 2019/20, nr. 33, Stemmingen Spoedwet
aanpak stikstof). is aangenomen door de Tweede Kamer en 17 december jl. door de Eerste
Kamer (Handelingen I 2019/20, nr. 14, item 27), zijn in de Wet dieren bepalingen opgenomen die de Minister van LNV de bevoegdheid
geeft om regels te stellen (verboden en verplichtingen) aan het diervoer met als doel
tegemoet te komen aan milieueisen.
63
Kunt u aangeven op welke wijze de continue aanpassing van de uitstootberekening mee
wordt genomen in de ontwikkelingen van wet- en regelgeving?
Antwoord
Emissieregistratie stelt jaarlijks de uitstoot van ammoniak vast, waarbij gebruik
gemaakt wordt van de laatste stand der wetenschap. De uitstootberekeningen verschillen
per jaar vanwege verschillen in aantal dieren, staltypen en dergelijke. Daarnaast
kunnen de berekeningen worden aangepast op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Als dit het geval is, worden de nieuwe inzichten altijd op de hele reeks van 1990
tot heden toegepast, zodat er in de jaarreeks geen sprong in uitstoot zit vanwege
nieuwe wetenschappelijke inzichten.
In het ammoniakbeleid gebruikt de overheid de uitstootberekeningen om te toetsen in
hoeverre de doelstellingen van het beleid gehaald worden. Als doelstellingen niet
gehaald dreigen te worden, is dit aanleiding voor het beleid om maatregelen te nemen,
bijvoorbeeld door wet- en regelgeving aan te passen.
64
Kunt u toelichten waarom, na herhaaldelijke constatering van de ARK, nog steeds discussie
bestaat over de wetenschappelijke onderbouwing van de ammoniakmaatregelen?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 7.
65
Wat zijn de redenen dat de aanbevelingen uit de internationale beoordelingen om verbeteringen
aan te brengen in de datastromen van ammoniakuitstoot niet allemaal zijn opgevolgd?
Antwoord
In reactie op de internationale reviews hebben de Ministeries van LNV en IenW, samen
met Wageningen Research en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, de aanbevelingen
uit de reviews op een rij gezet en beoordeeld op hun praktische bijdrage aan de verbetering
van de emissieberekeningen, verspreidingsmodel en het ammoniakmeetnet. Op basis van
deze beoordeling is een actieplan opgesteld, dat inmiddels is uitgevoerd.
De aanbevelingen van de reviewcommissie waren er voor een groot deel op gericht om
het verschil in trend tussen de gemeten ammoniakconcentratie in de lucht en de berekende
ammoniakuitstoot te kunnen verklaren. De reviewcommissie sprak indertijd de verwachting
uit dat dit verschil in trends binnen 3 tot 5 jaar verklaard zou kunnen worden indien
de aanbevelingen overgenomen zouden worden. Dit blijkt een juiste voorspelling te
zijn geweest. Ik heb uw Kamer hierover begin januari geïnformeerd (Kamerstuk 32 670, nr. 143).
Ik heb een commissie «Meten en Berekenen» ingesteld die kijkt hoe aanbevelingen uit
internationale beoordelingen zijn opgevolgd. Ook zal deze commissie kijken in welke
mate uitbreiding van het meetnet nodig is.
66
Kunt u bevestigen dat u zich onvoldoende baseert op kwalitatief goede en bruikbare
emissiecijfers om effectieve maatregelen te nemen om de uitstoot te verminderen?
Antwoord
In het ammoniakbeleid worden maatregelen voorgeschreven, waarvan onderzoek heeft aangetoond
dat deze effectief zijn.
Dit is ook terug te zien in de emissiecijfers; tot 2005 is de ammoniakemissie duidelijk
afgenomen. Vanaf 2005 is de emissie nauwelijks meer afgenomen. Vanaf die tijd zijn
er ook weinig nieuwe maatregelen geïntroduceerd.
67
Op welke manier gaat het effect van de sanering van de varkenshouderij op de ammoniakuitstoot
gemeten worden?
Antwoord
Het RIVM heeft nu in het kader van de stikstofaanpak ingeschat dat de toevoeging van
60 mln aan de regeling een reductie van stikstof oplevert van in potentie 2,8 mol/ha/jr.
Varkenshouders kunnen zich tussen 25 november 2019 en 15 januari 2020 aanmelden voor
de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Rekening houdend met de procedure
en termijn voor toekenning van de subsidiebeschikkingen is uiterlijk medio juni van
2020 bekend welke varkenshouderijlocaties definitief beëindigd worden en hoeveel varkensplaatsen
verdwijnen. Op grond van de gegevens van de betreffende varkenshouderijlocaties kan
het RIVM op dat moment precies berekenen wat lokaal en landelijk het effect op de
ammoniakemissie en -depositie zal zijn. Het daadwerkelijke effect zal plaatsvinden
op het moment dat de productie op de varkenshouderijlocaties daadwerkelijk is beëindigd,
uiterlijk 8 maanden na het verstrekken van de subsidiebeschikkingen. Dan moeten de
varkens en de varkensmest definitief van de varkenshouderijlocatie zijn verwijderd.
Dit zal volgens planning in de laatste maand van 2020 het geval zijn.
68
Wat is de reden dat, ondanks dat er uitstootnormen in het mestbeleid vastgesteld zijn,
de veehouderij de laatste jaren meermaals door de plafonds van ammoniak, stikstof
en fosfaat heen zijn gegaan?
Antwoord
Voor de Nederlandse veehouderij geldt een nationaal fosfaat- en stikstofproductieplafond.
Deze plafonds zijn onderverdeeld in sectorplafonds voor melkvee, pluimvee en varkens.
Een toename in het aantal dieren is een voor de hand liggende reden voor een stijging
van de excretie en daarmee kan het plafond worden overschreden. Dit was het geval
in de melkveehouderij na het vervallen van het melkquotum in 2015. Ook bij een gelijkblijvend
of dalend aantal dieren kan de excretie hoger uitvallen, bijvoorbeeld door extreme
weersomstandigheden die leiden tot hogere fosfor-/stikstofgehaltes in het ruwvoer
of een verschuiving van het type gehouden dieren met een hogere excretie per dier.
69
Welke instrumenten worden ingezet in de toekomst om te voorkomen dat de veehouderij
door de plafonds van ammoniak, stikstof en fosfaat gaan?
Antwoord
Het fosfaatrechtenstelsel borgt de fosfaat- en stikstofplafonds voor de Nederlandse
melkveehouderij. Op het moment dat het aantal fosfaatrechten gelijk is aan het productieplafond
is in principe geborgd dat de fosfaatproductie het plafond niet overschrijdt. Momenteel
bevindt het aantal fosfaatrechten zich nog boven het plafond. Door een verhoogde afroming
bij overdracht wordt getracht het aantal fosfaatrechten onder het productieplafond
te krijgen. Op het moment dat dit is bereikt zal het afromingspercentage terug worden
gebracht naar 10 procent en zal de afroming worden ingezet om de fosfaatbank te vullen
om op die manier grondgebondenheid te stimuleren. Indien sprake is van een overschrijding
van het sectorale plafond voor de pluimvee-/varkenshouderij welke ook leidt tot een
overschrijding van het nationale plafond kan bij de overdracht van dierproductierechten
een deel van de rechten worden afgeroomd teneinde het aantal productierechten naar
beneden te brengen.
Met het stikstofplafond wordt de totale stikstofproductie voor de Nederlandse veehouderij
vastgesteld. Stikstof kan bij bemesting in de vorm van nitraat worden benut door een
gewas en uitspoelen in grond- en oppervlaktewater. Voor die tijd treden er gasvormige
verliezen op. Dit kan in de vorm van ammoniak (NH3), stikstofoxide (NOx), lachgas (N2O) of stikstofgas (N2). In de huidige stikstofdiscussie gaat het over
reactieve stikstofverbindingen, ofwel ammoniak en stikstofoxide. De landbouw produceert
slechts een klein deel van de stikstofoxide, maar het grootste deel van de ammoniak
(ca. 90 procent). Er is een apart ammoniakplafond vastgesteld in de NEC-richtlijn
(National Emmission Ceiling). Het ammoniakplafond is niet verder verdeeld naar (veeteelt)sectoren.
Het Nederlandse ammoniakbeleid wordt vertaald in twee sporen. Het gebiedsgerichte
spoor houdt onder andere in dat maatregelen rond ammoniakgevoelige natuurgebieden
moeten worden genomen. Het generieke spoor richt zich op huisvesting (Besluit ammoniakemissie
huisvesting veehouderij), mestopslag en aanwending. Zie hiervoor ook mijn antwoord
op vraag 3.
70
Hoe gaat kringlooplandbouw precies zorgen voor het voldoende terugdringen van de stikstofuitstoot
uit de veehouderij?
Antwoord
Kringlooplandbouw betekent dat mest weer optimaal benut wordt als waardevol product.
Voor drijfmest vraagt dat snelle afvoer uit de stal en scheiding in een dunne en dikke
fractie. Dit heeft een substantiële reductie van ammoniakemissie tot gevolg. Daarnaast
draagt de ontwikkeling van een huisvestingssysteem waarin urine en feces zo min mogelijk
met elkaar in aanraking komen, sterk bij aan de reductie van ammoniakemissie.
Onderdeel van kringlooplandbouw is ook een overgang naar een grondgebonden melkveehouderij.
Een extensieve melkveehouderij, met de koe in de wei als uitgangspunt, zorgt voor
minder emissie van ammoniak. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar mijn brief
over de Aanpak Stikstofproblematiek van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167).
71
Kunt u uitleggen waar de uitstootnormen voor mest, o.a. op bedrijfsniveau, al voor
langere tijd vast liggen?
Antwoord
Voor productie van stikstof en fosfaat uit dierlijke mest zijn er op nationaal niveau
productieplafonds. Deze vloeien voort uit afspraken met de Europese Commissie; voor
de drie hoofdsectoren melkvee, varkens en pluimvee zijn daarbinnen sectorale plafonds
vastgelegd. Zij bestaan al sinds 2006; in het derde actieprogramma Nitraatrichtlijn
is opgenomen dat de productie van stikstof en fosfaat niet die van 2002 overschrijdt.
Sinds 2006 zijn er ook gebruiksnormen voor de hoeveelheid stikstof en fosfaat per
hectare; deze normen geven aan hoeveel kilogrammen stikstof respectievelijk fosfaat
per jaar via meststoffen op een hectare landbouwgrond mogen worden gebracht. Voor
stikstof is de gebruiksnorm afhankelijk van het gewas, de grondsoort en voor zandgrond
van de regio. Voor fosfaat is de norm afhankelijk van de fosfaattoestand van de bodem.
Deze normen worden bijgesteld of geactualiseerd op basis van de actieprogramma’s Nitraatrichtlijn
die eens per vier jaar moeten worden opgesteld. De gebruiksnormen zijn opgenomen in
Bijlage A van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet.
72
Is het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) een kans om de wetgeving
simpeler (en effectiever) te maken? Hoe wilt u met minder regels de uitstoot terugdringen?
Wat is de reductiedoelstelling en wat is de tijdspanne?
Antwoord
Het wegvallen van het PAS geeft de mogelijkheid om een nieuwe lange termijn aanpak
op te zetten. Het is echter nog te vroeg om uitlatingen te kunnen doen over de regels,
reductiedoelstelling en tijdspanne van een nieuwe aanpak. Het advies van het adviescollege
stikstofproblematiek over de lange termijn wordt in mei 2020 verwacht.
73
Wanneer kan de Kamer het overzicht van de data die aan de uitstootberekening ten grondslag
ligt verwachten?
Antwoord
De wijze waarop de berekeningen van de ammoniakuitstoot worden uitgevoerd is voor
niet-ingewijden momenteel moeilijk te volgen. Samen met RIVM, CBS en WUR ben ik bezig
om dit transparanter te maken, zodat het voor iedereen navolgbaar wordt hoe de berekening
van ammoniakemissie tot stand komt. Ik verwacht dat dit de eerste helft van 2020 het
geval zal zijn en zal uw Kamer daar dan over informeren.
74
Kunt u toelichten hoe het proces van het transparanter maken en vereenvoudigen van
de datastroom vorm krijgt? Wanneer dient dit afgerond te zijn en welke data worden
hiervoor gebruikt?
Antwoord
Bij de verschillende activiteiten waarbij ammoniak vrij kan komen, zijn bepaalde middelen
voorgeschreven (bijvoorbeeld emissiearme stal of zodenbemester). Van alle toegestane
middelen is door middel van onderzoek een emissiefactor bepaald.
De ammoniakuitstoot wordt berekend door bij elk middel te kijken hoe vaak dat wordt
gebruikt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van bronnen als Landbouwtellingen, vergunningverlening
evenals expertise over de praktijk. De aannames die hierbij worden gebruikt zijn de
best beschikbare, maar deze zijn niet voor iedereen navolgbaar. Zoals aangegeven in
mijn antwoord op vraag 73, werk ik er samen met RIVM, CBS en WUR aan om dit transparanter
te maken, zodat het voor iedereen navolgbaar wordt hoe de ammoniakemissie tot stand
komt en verwacht ik dat dit de eerste helft van 2020 het geval zal zijn waarna ik
uw Kamer informeer.
75
Wat wordt bedoeld met een «planning en aanpak van het gehele systeem van stalbeoordeling»?
Antwoord
In de beleidsreactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij (Kamerstuk
29 383, nr. 333) heeft de Minister voor Milieu en Wonen mede namens mij een planning en aanpak van
het gehele systeem van de stalbeoordeling aangegeven. Er is inmiddels opdracht gegeven
aan een extern bureau om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor verdergaande
wijzigingen ter versterking van het stelsel van de stalbeoordeling. In dat advies
zullen verschillende opties voor invulling van het stelsel worden bekeken. Het externe
advies over de stalbeoordeling, en de voornemens voor aanpassing van het stelsel op
basis daarvan, wil het kabinet voor de zomer van 2020 aan uw Kamer voorleggen.
76
Op welke wijze gaat de Versterkte Handhavingsstrategie mest afdoende zijn om fraude
met mest in zulke mate te verlagen dat dit tot geen significant risico op milieuschade
en oneerlijk concurrentievoordeel leidt?
Antwoord
De versterkte handhavingsstrategie mest betreft een aanpak voor de korte termijn (2018–2021),
die zich richt op risicovolle schakels in de mestketen zoals transport, en het bevorderen
van een gelijk speelveld voor ondernemers die volgens de regels werken. Ik meen dat
dit zal leiden tot het substantieel terugdringen van mestfraude. Ik kan echter niet
zondermeer stellen dat de versterkte handhavingsstrategie mest afdoende zal zijn.
Ik heb u al eerder aangegeven, dat het probleem van de mestfraude niet met handhaving
alleen is op te lossen. Daarom werk ik voor de langere termijn aan de herbezinning
op het mestbeleid en wil komen tot robuustere regelgeving die fraudebestendig is en
leidt tot het minimaliseren van milieuschade en een eerlijke, transparante mestmarkt.
77
Wordt er in de toekomst een veiligheidsmarge ingebouwd bij de verschillende maatregelen
die aangedragen worden om de ammoniak- of stikstofuitstoot te verlagen?
78
Wat is uw reactie op het advies van de ARK om in beleid en berekeningen rekening te
houden met tegenvallende omstandigheden in de praktijk en een veiligheidsmarge in
te bouwen zodat Europese normen minder vaak overschreden worden?
79
Wat is uw reactie op de opmerking van de ARK waaruit blijkt dat uw reactie niet duidelijk
maakt hoe vastgelegd wordt hoe data en berekenings- en meetmethoden worden bijgehouden,
beveiligd en gebruikt worden voor beleid?
Antwoord op vragen 77 t/m 79
In mijn antwoord op vraag 74 heb ik het traject geschetst, dat ik ben gestart om de
datastroom transparanter en eenvoudiger te maken. Borging van kwaliteit, beveiliging
en heldere verdeling van verantwoordelijkheden bij het beheer van datastromen maakt
nadrukkelijk ook onderdeel uit van dit traject om de berekeningen transparanter en
eenvoudiger te maken.
80
Hoe dienen data als basis voor het beleid?
Antwoord
De hiergenoemde data worden met name gebruikt om te kunnen volgen of het beleid tot
het gewenste resultaat leidt. Indien blijkt dat de resultaten van het beleid achter
blijven bij de doelstellingen zal worden geanalyseerd waardoor de achterblijvende
resultaten worden veroorzaakt. Op basis van deze analyse kan het beleid dan worden
aangepast.
81
Gaat u de aanbeveling van de ARK overnemen om data, berekenings- en meetmethoden bij
te houden en aan te geven hoe deze actueel blijven en hoe de informatie wordt beveiligd
en gebruikt wordt voor beleid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie mijn antwoorden op vragen 74 en 79.
82
Gaat u met voorstellen te komen die inzicht geven in de data, berekeningswijzen en
meetmethoden?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 74.
83
Gaat u inzicht geven in hoe de berekeningswijzen en meetmethoden werken, of die aangepast
zijn in het verleden of aangepast worden, hoe dat wordt bijgehouden en wordt beveiligd?
Antwoord
Zie mijn antwoorden op de vragen 74 en 79.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
M.E. Haveman-Schüssel, griffier