Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 31 oktober 2019, over Gewasbeschermingsmiddelen
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 491
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 21 november 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie
voor Infrastructuur en Waterstaat hebben op 31 oktober 2019 overleg gevoerd met mevrouw
Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw Van Veldhoven-van
der Meer, Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, over:
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 juni 2019
inzake azolenresistentie Aspergillus (Kamerstuk
27 858, nr. 460);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 1 juli 2019
inzake moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming (Kamerstuk
27 858, nr. 462);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 2 juli 2019
inzake eerste appreciatie rapportage tussenevaluatie Nota gezonde groei, duurzame
oogst (Kamerstuk
27 858, nr. 478);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 12 juli 2019
inzake rapport Honingbijen surveillance programma (Kamerstuk
28 625, nr. 275);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 24 september
2019 inzake particulier gebruik van biociden in en om het huis (Kamerstuk
27 858, nr. 483);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 7 oktober 2019
inzake uitvoering van enkele moties over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
nabij woningen en informatie over enkele toezeggingen over omwonenden en cumulatie,
alsmede over de stand van zaken rond het bijenrichtsnoer (Kamerstuk
27 858, nr. 484);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 7 oktober 2019
inzake reactie op de motie van het lid Bisschop over voortzetting van het programma
Groene Veredeling (Kamerstuk
35 300 XIV, nr. 9);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 15 oktober
2019 inzake SCoPAFF gewasbescherming 21 en 22 oktober (Kamerstuk
27 858, nr. 485);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 24 oktober
2019 inzake voorkomen van het ontstaan en van het verspreiden van resistentie bij
de schimmel Aspergillus fumigatus tegen azolen (Kamerstuk
27 858, nr. 486);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 25 oktober
2019 inzake stand van zaken diverse onderwerpen gewasbescherming (Kamerstuk
27 858, nr. 487);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 25 oktober
2019 inzake beantwoording vragen commissie over de tussenevaluatie van de nota Gezonde
Groei, Duurzame Oogst, «Geïntegreerde gewasbescherming nader beschouwd» (Kamerstuk
27 858, nr. 461) (Kamerstuk
27 858, nr. 489);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 21 juni 2019
inzake rapportage tussenevaluatie Nota gezonde groei, duurzame oogst (Kamerstuk
27 858, nr. 461);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 25 oktober
2019 inzake gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw (Kamerstuk
27 858, nr. 488).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Kuiken
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, Agnes Mulder
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Haveman-Schüssel
Voorzitter: Graus
Griffier: Goorden
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Bisschop, Bromet, Dik-Faber, Futselaar,
Graus, De Groot, Lodders, Moorlag, Von Martels en Wassenberg,
en mevrouw Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw
Van Veldhoven-van der Meer, Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen allemaal. Ik open het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen. Ik heet
allereerst de mensen op de publieke tribune van harte welkom. Verder de mensen die
thuis kijken of luisteren via het digitale kanaal. En ook twee bewindspersonen, de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat, en uiteraard hun gevolg. Ik heet ook de Kamerleden van harte welkom.
Mevrouw Dik-Faber is iets verlaat, maar gaat zich nog bij ons voegen.
Ik stel een spreektijd voor van vijf minuten per fractie en twee interrupties. Ik
geef graag als eerste het woord aan de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren.
De heer Wassenberg (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Het laatste AO «landbouwgif» – zo blijf ik dat toch noemen
met uw welnemen – stond voor onze fractie geheel in het teken van het bijenrichtsnoer,
de Bee Guidance. Nederland bleek achter de schermen al jaren een van de lidstaten
te zijn die inzetten op het gefaseerd invoeren van dat richtsnoer. Je kunt het ook
«uitholling» van het oorspronkelijke voorstel noemen. Het Europees parlement stemde
vorige week in grote meerderheid tegen deze uitholling en dat is goed nieuws. De Minister
stelt in haar brief van 25 oktober dat ze de beslissing van het Europees parlement
betreurt en zegt dat het nu weer een jaar kan duren voordat er een nieuw voorstel
ligt. Maar waarom voeren we het oorspronkelijke voorstel niet gewoon uit? Het uitgeklede
en nu afgeschoten voorstel kent namelijk ernstige tekortkomingen. Dat vindt de Partij
voor de Dieren, maar dat vindt ook het Europees parlement. Dat uitgeklede plan kijkt
bijvoorbeeld niet naar de langetermijneffecten van gifstoffen, terwijl de verordening
expliciet ingaat op de acute en chronische toxiciteit. Het plan betekent geen enkele
verbetering voor hommels en honderden wilde solitaire bijensoorten. Ik vraag de Minister
om zich, gezien de stemming in het Europees parlement, vol in te zetten op de invoering
van het oorspronkelijke richtsnoer in z'n geheel en daarmee ook uitvoering te geven
aan de aangenomen motie-Ouwehand van mei van dit jaar.
Voorzitter. Bij de laatste SCoPAFF werd vorige week gestemd over de procedurele verlenging
van tien stoffen, omdat de EFSA niet op tijd met een herbeoordeling kan komen. Dat
is een zorgelijke situatie. Neem het giftige thiacloprid. Dat was toegelaten tot 2014,
is nu eindelijk herbeoordeeld en wordt van de markt gehaald. Maar door die automatische
verlengingen is het gewoon vijf jaar langer op de markt gebleven. Dat gif is vijf
jaar te lang verkocht. Ook schimmelverdelger mancozeb, die onder andere aan de ziekte
van Parkinson gerelateerd wordt, is nu voor de vierde keer door zo'n automatische
verlengingsronde heengegaan. De Minister zegt dat het tegen de Europese regels is
om tegen deze verlengingen te stemmen. Volgens mijn informatie hebben Frankrijk, Denemarken
en Zweden in de SCoPAFF tegen het pakket met mancozeb en een aantal andere gevaarlijke
stoffen gestemd. Kan de Minister dat bevestigen?
In 2022 staat de herbeoordeling van glyfosaat op de Europese agenda. Oostenrijk en
Duitsland hebben deze zomer uitgesproken om glyfosaat uiterlijk in 2023 te willen
verbieden, dus ook als de EU onverhoopt de toelating weer verlengt. Door die landen
wordt nu gekeken of en hoe dat kan. Ik vraag aan de Minister of wij met deze landen
de mogelijkheden kunnen onderzoeken om glyfosaat ook binnen onze eigen landsgrenzen
helemaal te verbieden. Het lijkt de Partij voor de Dieren sowieso verstandig als de
Minister zich klaarmaakt voor een post-glyfosaattijdperk en zich niet opnieuw laat
overvallen door een verbod zoals dat is gebeurd bij de PAS; ik noem even een willekeurig
voorbeeld.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Von Martels van het CDA.
De heer Von Martels (CDA):
De heer Wassenberg zegt: laat Nederland bekijken in overleg met andere landen of glyfosaat
verbannen zou kunnen worden. Volgens mij hebben we gewoon een EFSA en een Ctgb die
hiernaar kijken. Waarom een overleg met andere landen? Gaan we nu besluiten nemen
die gebaseerd zijn op politieke willekeur of hebben we daar wetenschappelijke instituten
voor die ons adviseren?
De heer Wassenberg (PvdD):
Ik denk dat de heer Von Martels de Tweede Kamer tekortdoet als wij hier een bepaald
standpunt innemen en hij dat «politieke willekeur» gaat noemen. Dat op de eerste plaats.
Maar ik weet dat er in Frankrijk verschillende gemeenten zijn die glyfosaat gaan uitbannen.
Ik wil dat er gekeken wordt, net zoals Duitsland en Oostenrijk nu doen, of je glyfosaat
kunt verbieden, even onafhankelijk van wat de EU besluit. Dat kan lastig zijn, maar
Duitsland en Oostenrijk hebben aangegeven er in 2023 vanaf te willen. Ze willen het
eerst gefaseerd verbieden. Glyfosaat wordt dan in eerste instantie bij het oogsten
verboden. Maar vanaf 2023 willen ze er helemaal vanaf. Er wordt nu onderzocht of dat
kan. Ik zou het heel prettig vinden als Nederland zich daarbij zou aansluiten. Dat
is mijn verzoek aan de Minister en dat is geen politieke willekeur.
De voorzitter:
Meneer Von Martels, is alles duidelijk? Ja. Er is een interruptie van meneer De Groot
namens D66.
De heer De Groot (D66):
De heer Wassenberg spreekt over het «voorbereiden op een glyfosaatloos tijdperk».
Ik denk dat er ook vanuit de markt allerlei bewegingen zullen zijn waarvan of de retail
of de verwerkende industrie, de zuivel bijvoorbeeld, bij extra programma's zal zeggen:
nou, we gaan geen glyfosaat meer gebruiken voor het geelspuiten van grasland. Dat
is een extra argument voor uw betoog. Zou het dan in aanvulling daarop ook goed zijn
als het kabinet met verschillende verdragspartners in de stroomgebieden van de rivieren
die ons land binnenstromen afspraken maakt over het terugdringen van glyfosaat? Ik
zal niet zeggen dat het glyfosaat ons land binnenstroomt, maar er zit toch een zekere
overbelasting. Zou dat aanvullend een goed idee zijn?
De heer Wassenberg (PvdD):
Het gaat over het maken van afspraken en dan verwijs ik even naar een ander stuk dat
vandaag op de agenda staat, die PBL-beleidsevaluatie. PBL zegt daarin: je kunt afspraken
maken, maar vaak bestaat er het gevaar dat vrijwilligheid overgaat in vrijblijvendheid.
Dat vind ik hier wel een gevaar. Je kunt afspraken maken, maar ik vind het erg belangrijk
dat het ministerie ook een stok achter de deur heeft. Dat zou bijvoorbeeld wetgeving
kunnen zijn. Je moet voorkomen dat we afspraken maken die door iedereen op zijn eigen
manier worden geïnterpreteerd of die niet worden nagekomen. Daar zijn legio voorbeelden
van. Dus even met PBL in het achterhoofd: zorg dat er geen vrijwilligheid is die overgaat
in vrijblijvendheid, dus hou wetgeving achter de hand en sorteer daarop voor.
De heer De Groot (D66):
Geen misverstand. Ik heb het over afspraken met verdragspartners, dus heel concreet
tussen de landen rond de stroomgebieden van de Maas en de Rijn. Dat lijkt me een goede
aanvulling op uw plan.
De heer Wassenberg (PvdD):
Dan had ik dat verkeerd begrepen. Ik dacht dat het alleen met partners in Nederland
zou zijn. Uiteraard is het van belang om dat met omringende landen te doen. Daarom
zeg ik ook: kijk ernaar met de landen om je heen. In dit geval is een van onze buurlanden
Duitsland, maar je zou dat ook met Frankrijk kunnen doen. Frankrijk zit hier ook over
te denken. Maar bespreek met de landen die er vanaf willen of je dat ook inderdaad
in een soort kopgroep zou kunnen doen. Dus, maak daar afspraken mee!
De voorzitter:
Meneer Wassenberg, u vervolgt uw betoog en u heeft nog ongeveer twee minuten.
De heer Wassenberg (PvdD):
Voorzitter. Ik zei net al dat het PBL oproept te voorkomen dat vrijwilligheid overgaat
in vrijblijvendheid. Toch draait de toekomstvisie van de Minister helemaal om vrijwilligheid.
Waarom denkt de Minister nog steeds dat je met vrijwillige en fijne gesprekken een
systeem kunt veranderen dat is gebaseerd op monocultuur, gifgebruik en bulkproductie
voor de export? Als de Minister nu niet inzet op bindende maatregelen, zitten we over
vijf jaar weer met zo'n dramatische beleidsevaluatie als die van het PBL. Graag een
reactie daarop.
Waar blijft het uitvoeringsprogramma van de toekomstvisie? Dat uitvoeringsprogramma
zou in april 2019 komen, maar het is opnieuw uitgesteld. Wat is daarvan de reden?
Ligt dat misschien aan de niet-constructieve rol van de LTO, die nu al spreekt van
ontbindende voorwaarden, nog voordat er überhaupt een uitvoeringsprogramma is?
Voorzitter. Dan nog twee kleine onderwerpen. Ondanks de uitdrukkelijke wens van de
Kamer om spuitvrije zones in te stellen om omwonenden te beschermen, blijft de Minister
inzetten op gesprekken tussen telers en omwonenden. Dat is onbegrijpelijk. Ook nog
los van het feit dat omwonenden ons zeggen dat er in sommige gevallen al vijftien
jaar gepraat wordt zonder enig resultaat, kan en mag de gezondheid van omwonenden
niet afhankelijk gemaakt worden van de bereidwilligheid van telers om afspraken te
maken of om aan een pilot mee te doen. Hier moet toch echt het voorzorgsbeginsel vooropstaan.
Dan mijn allerlaatste punt. Mijn fractie maakt zich zorgen over de berichten dat er
mogelijk vrijkomende landbouwpercelen bij Natura 2000-gebieden worden ingezet voor
sierteelt. Ik weet niet of dit gebeurt, maar ons bereiken verhalen dat dat een mogelijkheid
is. Dit leidt misschien tot minder stikstof in de Natura 2000-gebieden, maar tegelijkertijd
ook tot meer gifgebruik en meer grondwateronttrekking. Ook dat is erg slecht voor
de natuur en de omwonenden. Deelt de Minister deze zorgen? Kent zij de signalen? Is
zij bereid om zich in te zetten om dit waar mogelijk te voorkomen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft geluisterd naar de inbreng van onze huisbioloog van de Partij
voor de Dieren, meneer Wassenberg. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Bromet van
GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil vandaag beginnen met het goede nieuws. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen
door overheden is in vijf jaar tijd met 82% gedaald. Dit is een spectaculaire daling,
te wijten aan een motie die ik zelf typte voor mijn voorganger Rik Grashoff, waarin
het gebruik van glyfosaat op verhardingen werd verboden. Ik ben het eens met de Minister
dat dit een mooi resultaat is en een compliment voor alle gemeenten in Nederland.
Dat smaakt naar meer en daarom heb ik met belangstelling de voorstellen van Staatssecretaris
Van Veldhoven gelezen. Ik zal ze een voor een afgaan.
Na 2022 mogen op de sportvelden geen bestrijdingsmiddelen meer worden toegestaan.
Tot die tijd mogen larven van langpootmuggen en kevers gedood worden. Vraag aan de
Staatssecretaris: vindt zij het wenselijk dat in een tijd van grote insectensterfte
de gifspuit nog rondrijdt op de sportvelden van onze kinderen? Waarom laat ze dit
niet op 1 januari 2020 ingaan? Wat is het verschil met na 2022?
Bij ProRail is de Staatssecretaris nog voorzichtiger. Pas in 2026 wil ze daar stoppen
met gif spuiten. Waarom? Gemeenten gebruiken geen gif meer en Natuurmonumenten is
ermee gestopt. Waarom wil ze ProRail er nog wel zes jaar mee laten doorgaan? Rijkswaterstaat
stopt wel in 2021. Daarover zal ik de Staatssecretaris niet verder doorzagen, behalve
dan dat het bewijst dat ProRail echt geen argumenten heeft om nog zo lang te blijven
spuiten.
Voorzitter. De Staatssecretaris schrijft dat ze bij het maken van een uitzondering
in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden te rade is gegaan bij een onafhankelijke
deskundige. Mijn vraag aan de Staatssecretaris: heeft deze deskundige alleen gesproken
met terreinbeheerders en bedrijven? Of heeft hij of zij ook gesproken met ecologen?
Dan het particulier gebruik. Ik begrijp niet zo goed wat de Staatssecretaris hierover
schrijft in haar brief. Ze is bezig met een wetsvoorstel, maar weet niet of het gebruikt
gaat worden. Parallel daaraan gaat zij kijken of er een noodzaak is en of er mogelijkheden
zijn om gifgebruik door particulieren te verbieden. Graag wat licht in de duisternis
hierover, want laat het duidelijk zijn: voor GroenLinks gaan gif en tuinieren niet
samen!
Dan glyfosaat. We lezen dat het oppervlaktewater van de Maas op diverse meetpunten
vlak bij de drinkwaterinnamepunten niet voldoet aan de drinkwaternorm. Er wordt daarom
gesproken van een «gebiedsbeperkende maatregel». Ik heb daarover een vraag aan de
Minister. Zij schrijft dat de maatregel inhoudt dat er geen glyfosaat meer mag worden
gebruikt op verhardingen. Dat is toch al verboden? Het is juist die algemene regel
die heeft gezorgd voor een teruggang van 82% bij overheden. Kan zij toelichten waarom
zij denkt dat de gebiedsbeperkende maatregel gaat helpen bij het weer voldoen aan
de drinkwaternorm van het Maaswater?
Dat brengt mij op de landbouw. In Duitsland – mijn collega van de Partij voor de Dieren
refereerde er ook al aan – wordt glyfosaat in 2023 verboden. De Minister koppelt dit
verbod in haar brief aan een eventueel Europees verbod. Zegt zij hiermee ook dat als
de Europese toelating van glyfosaat wel verlengd wordt, het verbod in Duitsland ook
van de baan is?
Ten slotte het bijenrichtsnoer. Ik wil mijn bijdrage vandaag eindigen met goed nieuws.
Alhoewel Onze Minister schrijft dat ze het betreurt dat het Europees parlement het
voorstel heeft afgewezen om het bijenrichtsnoer op te nemen in regelgeving, is GroenLinks
wel tevreden. Onze Europarlementariër Bas Eickhout is initiatiefnemer van het voorstel
tot afwijzing. Hij wil dat de Europese Commissie opnieuw gaat voorstellen het volledige
bijenrichtsnoer in wetgeving om te zetten. Ditmaal moet het voorstel niet op ambtelijk
niveau met de EU-landen achter gesloten deuren worden besproken, zoals voorheen gebeurde,
maar op het hoogste politieke niveau in de Europese Raad van Ministers. Iedereen kan
dan zien welke regeringsleider zich voor en welke zich tegen fatsoenlijke bescherming
van bijen uitspreekt. Wij verwachten dat de einduitkomst er dan heel anders uit zal
zien.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng, mevrouw Bromet van GroenLinks. Dan is het woord aan meneer
De Groot namens D66.
De heer De Groot (D66):
Dank u wel, voorzitter. D66 plaatst ook dit onderwerp in het kader van de kringlooplandbouw.
Het gaat dan om ander voer, betere omgang met mest, maar ook de beweging van chemie
naar biologie. Om die laatste beweging ook echt in te zetten, is meer nodig dan wat
we in de huidige aanpak zien. Het proces kent een grote mate van vrijblijvendheid
en veel ruimte voor meestribbelen door chemiereuzen. En de vertegenwoordigers van
de primaire sector leggen keer op keer een steentje in de schoen van de Minister:
we vragen 60 miljoen; die krijgen we niet, dat weten we nu al, maar dan hebben we
altijd een reden om niet mee te werken.
De weg naar duurzame gewasbescherming is geplaveid met goede intenties. Elke keer
worden nieuwe doelen gesteld op een latere datum. Nu hebben we het over 2030. Hoe
staat het met de doelen van 2023? Hoe staat het – ik weet dat het voor de Minister
van IenW is, maar ik vraag het ook aan de Staatssecretaris – met de doelen van de
Kaderrichtlijn Water in 2027? Heeft de Minister zelf ook een analyse waarom het huidige
beleid niet werkt? Wat D66 betreft moeten er een drietal zaken gebeuren om het wel
te laten werken. De eerste is verandering van de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen.
De tweede is de verandering van de governance rondom de verduurzaming van gewasbescherming.
De derde is verandering van de omgeving van de boer.
We hebben het hier al vaker over de beoordeling gehad. Er is een constante als het
gaat om de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen. Gedurende de toelatingsperiode
komen altijd weer nieuwe feiten op die eerder niet waren voorzien. Dan heb ik het
bijvoorbeeld over de bijen. Of de feiten zijn niet gezien, omdat het kader te smal
is. Dan heb ik het over nieuwe zaken rondom ALS of Alzheimer. Dus dat toelatingskader
vertoont altijd blinde vlekken. We zitten er altijd net naast. Nationaal – daar gaat
de Minister zelf over – worden de gebruiksvoorschriften vastgesteld. Die worden altijd
zo vastgesteld dat als iedereen daar precies aan voldoet, we die doelen halen ten
aanzien van water en biodiversiteit. De praktijk is alleen dat het toch ruimer wordt
toegepast; dat is de andere constante. Ook daarbij de vraag aan de Minister: wat gaat
zij eraan doen om de gebruiksvoorschriften zodanig af te stemmen dat ook daadwerkelijk
de doelen worden gehaald die we met elkaar hebben afgesproken?
Dan het tweede punt, de verandering van de governance. De afspraken over het verduurzamen
van gewasbescherming worden sinds jaar en dag gemaakt in het Platform duurzame gewasbescherming.
Hierin zitten ook de Monsanto's van deze wereld en die hebben hun verdienmodel erop
geënt dat ze zo veel mogelijk bestrijdingsmiddelen verkopen, of om het anders te zeggen:
zo veel mogelijk geld verdienen aan de boer. Die zetten dus hun handtekening, maar
veranderen niet hun verdienmodel. Ze stribbelen mee. Dat gaat echt niet werken.
Boeren krijgen advies van verkopers van middelen en een boer is een kwart van zijn
kosten kwijt aan bestrijdingsmiddelen. 80% van het gebruik van die middelen vindt
op een bepaalde manier preventief plaats; dus niet als er een ziekte is, maar daarvoor.
Daarom dient het advies te worden losgekoppeld van de verkoop, net als bij hypotheken.
Hoe denkt de Minister over dit idee? Is de Minister bereid om als onderdeel van het
uitvoeringsprogramma studiegroepen van boeren te financieren, die met onafhankelijke
adviseurs het veld ingaan? Dat is toch de manier waarop boeren graag leren: met elkaar
en met onafhankelijk advies. Hoe kijkt de Minister aan tegen het idee van een heffing
op de milieubelasting van een middel? Het CLM heeft een milieubelastingkaart ontworpen
– het moet dus technisch kunnen – en die heffing komt ten goede aan de boeren die
willen experimenteren met en willen leren van de biologie. Mogelijk lopen ze daarmee
een hoger risico. Die kun je daarmee tegemoetkomen. De boeren die gewoon de oude chemie
blijven gebruiken – die keuze is er dan – betalen daar iets meer voor. Het is een
heffing door en voor de sector.
Tot slot, voorzitter, glyfosaat. Ik kan er een heel verhaal over houden, maar ik heb
maar één vraag. Kan de Minister D66 en heel Nederland garanderen dat het geelspuiten
van graslanden dit voorjaar niet meer zal plaatsvinden, met de oplossing zoals zij
die heeft voorgesteld?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Groot. Een interruptie van meneer Moorlag, PvdA.
De heer Moorlag (PvdA):
Dat laatste is denk ik een terechte vraag. Die vraag heeft de heer De Groot ook eerder
gesteld. Hij heeft toen ook krachtig uitgesproken dat het afgelopen moet zijn en dat
dit de laatste keer moet zijn geweest dat die velden oranje zijn gespoten. De Minister
heeft in de brieven iets geschreven over glyfosaat. Wat vindt de fractie van D66 daarvan?
De heer De Groot (D66):
De motie vraagt om de toepassingen buiten IPM te verbieden. Wat de Minister nu doet
– daarom stel ik deze vraag aan de Minister – is het gebruik van glyfosaat, ook voor
de toepassingen zoals het geelspuiten van graslanden, binnen IPM brengen. Volgens
D66 verwater je daarmee eigenlijk de geïntegreerde gewasbescherming, omdat je nauwelijks
nog iets in handen hebt, want dat gaat alleen over de bestrijding van onkruid. Het
waren nou juist die landbouwkundige toepassingen waar D66 kritiek op heeft en waardoor
ook het draagvlak van het gebruik van bestrijdingsmiddelen verder wordt uitgehold.
Dus ik hoop dat de Minister straks in haar betoog kan aantonen dat het wel degelijk
werkt. Ik moet er eerlijk bij zeggen dat ik eraan twijfel of dat het geval is. Daarom
heb ik de vraag ook gesteld.
De heer Moorlag (PvdA):
Handhaaft D66 de eis dat velden en weilanden komend voorjaar niet op grote schaal
oranje worden gespoten?
De heer De Groot (D66):
Dat is een uitspraak waar een meerderheid van de Kamer zich achter heeft gesteld.
Het is een uitspraak die leidend moet zijn voor de Minister, tenzij ze daar straks
anders over denkt.
De voorzitter:
Meneer Von Martels heeft een interruptie.
De heer Von Martels (CDA):
Ik hoor een mooie analyse van meneer De Groot over hoe we naar een toekomst kunnen
gaan die bijna emissieloos en bijna residuvrij is. In zijn bijdrage mis ik het accent
dat moet worden gelegd op innovatie. Hoe zorgen we ervoor dat er meer goede middelen
op de markt komen? Daar is toch veel meer voor nodig? Dat mis ik in zijn inbreng.
Misschien kan de heer De Groot een analyse geven van zijn kijk daarop?
De voorzitter:
De heer De Groot, als u een korte en puntige analyse heeft, dan graag.
De heer De Groot (D66):
In de eerste plaats zal die innovatie uit de biologie moeten komen. We moeten veel
meer kennis daarop richten. Er zit 3,5 miljard jaar innovatie in die bodem. We zijn
dat de laatste 70 jaar een beetje vergeten. Onderzoek, ook in de topsectoren, moet
in de eerste plaats worden gericht op het herontdekken van de biologie. Daarnaast
hoef je chemie in laatste instantie niet uit te sluiten, maar zul je het wel veel
minder vrijblijvend moeten maken dan het IPM dat er nu ligt, zeker ten aanzien van
de sierteelt. Bij voedsel liggen er nog de MRL's, die bepalen wat er aan residu op
voedsel mag achterblijven. De supermarkten zijn daar vaak wat strenger in. Maar bij
sierteelt heb je dat helemaal niet. Daar kun je eigenlijk gewoon doorgaan. Daar zitten
ook de problemen met de omwonenden. Ik denk dat het heel gedifferentieerd is, maar
de kern blijft: hoe kunnen we weer leren met de biologie robuuste gewassen te gaan
telen?
De heer Von Martels (CDA):
Hoe je het ook wendt of keert en wat je ook doet, uiteindelijk heb je er financiële
middelen voor nodig. De heer De Groot begon er juist mee dat de financiële middelen
beperkt zouden moeten worden. Hoe ziet hij dat?
De heer De Groot (D66):
Elke ondernemer zal ervoor moeten zorgen dat zijn of haar bedrijfsvoering binnen de
milieurandvoorwaarden plaatsvindt. Daarop zal ook moeten worden geïnvesteerd. Het
is primair de verantwoordelijkheid van de sector om op een zodanige manier te telen
dat de omgeving daar geen last van heeft, dat omwonenden daar geen last van hebben.
Het is niet primair iets van de overheid om daarvoor meteen met 60 miljoen euro over
de brug te komen. De overheid heeft wel een taak in onderzoek en daar vinden we elkaar
als het gaat om innovatie.
De voorzitter:
We gaan luisteren naar de inbreng van meneer Moorlag namens de PvdA.
De heer Moorlag (PvdA):
Voorzitter. Drie woorden: niet alles kan. Dat slaat op een ander onderwerp, stikstof,
maar het slaat in feite ook op bestrijdingsmiddelen. Eerder dit jaar hebben we gesproken
over spuitvrije zones. De PvdA hecht daar belang aan, omdat mensen er zeker van moeten
kunnen zijn dat hun speeltoestellen in tuinen, hun zonnepanelen op daken en hun groenten
in de tuin gevrijwaard worden van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen. Met grote
steun van de Kamer zijn diverse moties aangenomen waarin de Minister is opgedragen
om spuitvrije zones te realiseren. Nu schrijft de Minister in de brief van 7 oktober
dat dat niet mogelijk is. Uit een juridische verkenning blijkt dat het algemeen instellen
van spuitvrije zones moeilijker te realiseren is. Er wordt verwezen naar een Europese
richtlijn over het voorzorgsbeginsel. Mijn vraag is hoe die zich verhoudt met de antwoorden
die de Minister heeft gegeven en die op 24 april zijn binnengekomen. Ik heb toen specifiek
gevraagd of er spuitvrije zones ingesteld konden worden. Het antwoord daarop was:
ja, dat kan en dat vindt ook al plaats. In de jurisprudentie over bestemmingsplannen
geldt bij nieuwe planologische beslissingen als vuistregel een afstand van 50 meter
tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen
worden gebruikt. Die zogenaamde «spuitvrije zone» wordt aanvaardbaar geacht.
Ik snap de brief van de Minister wel. De Minister hecht erg aan overleg en het bereiken
van consensus. We moeten echter vaststellen dat ook uit de rapportage die we hebben
gekregen, blijkt dat bewoners, agrariërs en overheden op sommige plekken uitgesproken
zijn. In de rapportage staat ook dat de overheid een duidelijk beleid moet gaan voeren.
De Minister heeft weliswaar gelijk dat op basis van het voorzorgsprincipe en op basis
van de Europese richtlijnen geen spuitvrije zones mogen worden ingesteld, maar op
basis van de Wet ruimtelijke ordening kan dat wel degelijk. In de provincie Groningen
zijn ook afstandsmaten gehanteerd voor de bouw van stallen voor intensieve veehouderijen,
varkenshouderijen en kippenstallen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening kan dat
wel. Dat staat in de antwoorden die op 24 april aan mij zijn gegeven. Ik vind het
niet aanvaardbaar dat nu de stelling wordt ingenomen dat spuitvrije zones niet gerealiseerd
kunnen worden. Mijn vraag aan de Minister is: is zij bereid om alsnog die spuitvrije
zones te realiseren? De temperatuur loopt op veel plekken in het land heel hoog op.
Pappen en nathouden, voortmodderen en het voeren van nieuwe kringgesprekken biedt
geen soelaas. Er moet nu echt eens een streep worden gezet. De Kamer heeft daar in
meerderheid een heldere opvatting over uitgesproken.
Dan het tweede punt: het risico van het ontstaan van de ziekte van Parkinson door
bestrijdingsmiddelen. De PvdA vindt dat we dat beter in kaart moeten gaan brengen.
Er zijn maar sporadisch gevallen gemeld waarbij parkinson mogelijk als beroepsziekte
is opgetreden. Mijn vraag aan de bewindslieden is of zij via de GGD's of via het RIVM
nader onderzoek hiernaar willen laten doen. Het is opvallend dat juist bij de ziekte
van Parkinson, die meestal optreedt tussen 70 en 85 jaar, het aantal jongere patiënten
toeneemt. De PvdA wil graag dat wordt uitgezocht of er een oorzakelijk verband is
met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Ik heb daar schrijnende verhalen over gehoord.
Ik heb gesproken met iemand wiens vader op jonge leeftijd te kampen kreeg met de ziekte
van Parkinson. Ik vind dat dat echt uitgezocht moet worden, want het is een buitengewoon
ernstige ziekte.
Het derde punt gaat over het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie 2030. Zoals de heer
De Groot al zei, is het mooi om de lat hoog te leggen, op een termijn dat de Minister
vermoedelijk al lang niet meer in dit land functioneert, terwijl de doelen voor 2023
al niet gehaald worden. Dit blijkt ook uit de brief die we van het PBL hebben gehad.
Er wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld en de heer De Groot heeft al op de risico's
gewezen: geen geld en wellicht geen medewerking vanuit de sector; de agrarische sector
vraagt 60 miljoen euro. Mijn vraag aan de Minister is: is zij bereid om dat bedrag
beschikbaar te stellen? Wat gebeurt er als dat niet beschikbaar wordt gesteld? Is
dat een bedreiging voor het programma? Mijn vraag aan de Minister is ook of ze een
ex-anteonderzoek op het uitvoeringsprogramma wil laten doen door het PBL, zodat we
aan de voorkant kunnen beoordelen of de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van het programma
is geborgd.
De voorzitter:
U dient te gaan afronden.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik denk dat ik de belangrijkste punten wel heb gemaakt.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng, meneer Moorlag. Dan gaan we nu luisteren naar de inbreng van
de geachte afgevaardigde van de Socialistische Partij, de heer Futselaar. Bij zijn
grote schare fans beter bekend als «de Futs». Meneer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Dank u, voorzitter, hoewel ik geloof dat die grote schare tot nu toe vooral beperkt
blijft tot uzelf.
Voorzitter. Gewasbeschermingsmiddelen, bestrijdingsmiddelen of landbouwgif zijn tegenwoordig
niet alleen maar een punt van discussie tussen landbouwers en natuurbeschermers, maar
ook expliciet tussen bewoners. Je ziet dat sommige gemeenschappen in de praktijk worden
verscheurd, zoals we bijvoorbeeld zien in Westerveld. Omwonenden maken zich zorgen,
telers voelen zich onder druk gezet, iedereen beschuldigt elkaar van desinformatie
en het vertrouwen wederzijds is op een minpunt beland. Nou heeft de Minister ons het
rapport «Uitgesproken» gestuurd met gespreksverslagen uit Westerveld en Hardenberg.
Als ik dat rapport lees, zie ik dat als een schreeuw om overheidsoptreden. In Westerveld
is de situatie nu zover gekomen dat het eigenlijk niet zonder hulp van buiten kan
worden opgelost. In Hardenberg is een tijdelijke oplossing gevonden, maar expliciet
in afwachting van iets definitiefs dat er nog moet komen. De Minister stelt geen juridische
mogelijkheid te zien voor zaken als spuitvrije zones, zoals in verschillende moties
is opgenomen. Ze gaat voor een gebiedsgerichte aanpak met maatwerk. Mijn probleem
daarmee is dat maatwerk eigenlijk een beleidssynoniem is voor willekeur. Het is in
de praktijk heel lastig om juridisch iets met maatwerk te doen. Dat betekent dat je
alleen vrijwillige afspraken kunt maken, maar die zijn weer heel kwetsbaar. Stel je
maakt afspraken in zo'n dorp; de teler verkoopt zijn bedrijf, er komt een nieuwe en
de afspraken zijn weg. Of een aantal mensen eromheen verhuist, er komen nieuwe bewoners,
de afspraken zijn weg en je kunt opnieuw beginnen. Mensen willen een zekere mate van
juridische zekerheid. Overheden willen dat ook. Als gemeenten denken: kom, we gaan
zelf ons ruimtelijke middel inzetten om tot bepaalde zones of afstandsregels te komen,
zoals de heer Moorlag suggereert, wie voorkomt dan dat iemand naar de rechter stapt
en dat het voorstel alsnog onderuitgaat? Het land kijkt ook een beetje naar Den Haag:
jongens, wat gaan we hiermee in de toekomst doen? Gebiedsgerichte pilots en maatwerk
stemmen mij niet heel erg gelukkig.
Dan de tweede nota duurzame gewasbescherming. Die dreigt op een mislukking uit te
draaien, zo kunnen we uit de tussendoelen opmaken. Er is sprake van stagnatie en soms
zelfs van achteruitgang. Ziet de Minister dat ook, is mijn eerste simpele vraag. Wat
gaat het kabinet doen om de doelstellingen van de huidige nota te realiseren, nog
voordat we überhaupt over de toekomstvisie gaan praten? Specifiek: wat vindt u van
de suggestie van drinkwaterbedrijven om in emissiereductieplannen voor toezicht en
handhaving normoverschrijdingen voor drinkwaterbronnen op te nemen?
We zien zorgwekkende cijfers. 25% van de telers geeft geen voorlichting ten aanzien
van arbeidsveiligheid. Bij 10% tot 20% van de bedrijven in de sector worden overtredingen
gesignaleerd. Het beleid om akkerranden te stimuleren blijkt niet voldoende te werken.
Er gaan heel veel alarmbellen tegelijkertijd af: wat we willen, werkt niet. Wat leren
wij hiervan, vraag ik de Minister. Wat leert zij hiervan wat kan worden verwerkt in
de uitwerking van de Toekomstvisie gewasbescherming? Ik noem heel specifiek – er is
al eerder aan gerefereerd – dat het PBL zegt dat de nota heel erg leunt op vrijwilligheid.
Als dat de kern van het probleem is, zou je toch zeggen dat nieuw beleid niet moet
leunen op vrijwilligheid, of in ieder geval niet uitsluitend, en dat we dan misschien
wetgeving moeten krijgen.
Voorzitter. In het algemeen is het cumulatieve aspect van bepaalde stoffen een groot
zorgpunt bij gewasbeschermingsmiddelen. Dat komt ook terug in het OBO-onderzoek. Uit
het oogpunt van veiligheid hebben we gebruiksvoorschriften voor individuele middelen.
Daarin wordt geen rekening gehouden met het feit dat dezelfde stof in verschillende
middelen kan zitten. Je kunt dus prima binnen de normen verschillende middelen gebruiken,
maar de stof kan wel opbouwen tot een niveau dat niet veilig is. Moeten wij niet toe
naar gebruiksvoorschriften per stof in plaats van per gewasbeschermingsmiddel, of
naar bepaalde milieunormen per specifieke teelt? De sierbloementeelt, zeker de lelieteelt,
is echt een andere tak van sport dan heel veel andere vormen van akkerbouw. Ik verwijs
ook naar mijn pleidooi en dat van, geloof ik, de heer De Groot bij het vorige AO om
veel meer veldtesten in te zetten om dit soort effecten te meten. Wat betekent nou
dat cumulatieve aspect?
Ik kom nog even kort op de Bee Guidance. Daar is al wat over gezegd. Het Europees
parlement heeft deze afgeschoten. Wij zijn nooit voorstander geweest van de afgezwakte
versie die de Commissie heeft voorgelegd. Het probleem is dat we nu niets hebben.
Ik vraag de Minister drie dingen. Is de Minister het met mij eens dat de huidige situatie
onaanvaardbaar is, zodat er snel iets nieuws moet komen? Twee, wat is het Nederlandse
standpunt ten aanzien van de Bee Guidance? En drie, wat is volgens de Minister nu
het proces en wat zou het proces moeten zijn? Hoe komen we snel tot een afspraak?
Centraal blijft de vraag of Nederland het oorspronkelijke EFSA-voorstel steunt.
Mijn laatste zin, voorzitter. Ik wil positief eindigen. Triclopyr wordt verboden.
Dat is heel goed.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de heer Futselaar namens de Socialistische Partij. Meneer Von
Martels, CDA.
De heer Von Martels (CDA):
Voorzitter. Dank u wel dat u mijn naam zo goed articuleert.
De voorzitter:
Ik wil de oude adel nooit tekortdoen.
De heer Von Martels (CDA):
Voorzitter. Praten over gewasbescherming is altijd boeiend, maar het had vandaag nog
veel interessanter kunnen worden, als we het hadden gehad over het uitvoeringsprogramma.
We weten inmiddels dat dat komt in het eerste kwartaal van volgend jaar. Dat neemt
niet weg dat er nog genoeg te bespreken valt.
Het moet mij van het hart dat het mij enorm irriteert als er gesproken wordt over
het in sommige gevallen loslaten van adviezen van EFSA en Ctgb. Waar het CDA afgelopen
maand de maat werd genomen omdat we de metingen van het RIVM willen verbeteren – nota
bene het RIVM zelf gaf aan dit een goede zaak te vinden – lijkt bij gewasbeschermingsmiddelen
de wetenschap niet meer uit te maken. Glyfosaat is...
En daar komt de eerste interruptie.
De voorzitter:
Er is al meteen een interruptie van meneer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Of een correctie. Ik ben een van die mensen, durf ik wel te zeggen. Ik heb het CDA
nooit de maat willen nemen voor het feit dat het meer metingen wil. Ik heb het CDA
de maat willen nemen omdat het zegt dat het twijfelt aan het onderzoek van het RIVM.
Dat is iets heel anders.
De heer Von Martels (CDA):
Het is goed om de correctie die de heer Futselaar nu aanbrengt te horen. Er waren
wel degelijk partijen die ons de maat daarover namen. Het ging over de meetpunten
van het RIVM. Goed dat deze correctie komt.
De heer Futselaar (SP):
Het is geen correctie. Het is een feitelijke weergave van wat ik en anderen eerder
in het debat hebben gezegd. Er zijn hier partijen geweest die zeggen dat ze twijfelen
aan het onderzoek van het RIVM. Dat is iets anders dan zeggen dat het goed is als
er meer metingen worden verricht.
De heer Von Martels (CDA):
Ik vind het mooi. Ik heb ook gezegd dat meerdere partijen het CDA de maat namen. Dat
wil niet zeggen dat alle partijen dat gedaan hebben. Vervolgens hoop ik weer in te
kunnen gaan op het onderwerp waar het daadwerkelijk over gaat, de EFSA en het Ctgb.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Von Martels (CDA):
Glyfosaat is toegelaten als gewasbeschermingsmiddel. Toch roept een deel van de Kamer
op om die wetenschap te negeren. De Minister gaat daarin mee. Zij stelt in haar brief
dat zij niet vooruit kan lopen op de herbeoordeling, maar het toch doet. Tegen de
telers wil ik zeggen dat ze met hun terechte kritiek in dit geval bij de Minister
en een groot aantal van mijn collega's moeten zijn. Terwijl glyfosaat de Maas in komt
vanuit het buitenland – daar werd net ook over gesproken – en het probleem met name
voortkomt uit het gebruik op verhardingen, moet de landbouw hiervoor opdraaien. Kan
de Minister aangeven welke bronnen in welke mate bijdragen aan glyfosaat in de Maas?
Het CDA wil dat maatregelen in het buitenland gelijk opgaan met maatregelen in ons
land. Het dweilen met wijd open kraan moet stoppen. Is de Minister hiertoe bereid?
Ik overweeg hierover een motie in te dienen.
Voorzitter. In de brieven van de Minister en de beantwoording van de vragen van de
Kamer zie ik niet terug dat de Minister oog heeft voor de concurrentiepositie van
onze telers.
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Het gaat even over de verwijzing van de heer Von Martels naar het buitenland en dat
we gelijk op moeten gaan. Is de heer Von Martels ervan op de hoogte dat het gifgebruik
nergens zo hoog is als in Nederland?
De heer Von Martels (CDA):
Dat ligt eraan hoe je het gifgebruik bekijkt. Als het gaat om het gifgebruik per hectare
valt het reuze mee. Het gaat om de toekomst die we nastreven als het gaat om gewasbeschermingsmiddelen.
We streven volgens mij met z'n allen naar een emissieloze en residuvrije toekomst.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dat lijkt me des te meer een reden om als Nederland in deze kwestie een leidende rol
te nemen.
De heer Von Martels (CDA):
Volgens mij nemen we een leidende rol voor die toekomst die we voor ogen hebben en
die ik net geschetst heb. Een en ander moet wel gepaard gaan met allerlei mogelijkheden
om alternatieve middelen op de markt te brengen. Ik noem als voorbeeld de afschaffing
van de neonicotinoïden. Iedereen viert alleen maar schijnsuccessen, want we hebben
het afgelopen jaar gemerkt dat de milieudruk alleen maar groter is geworden doordat
er geen alternatieven beschikbaar zijn en de boeren gedwongen worden om te redden
wat er te redden valt.
De heer Wassenberg (PvdD):
De heer Von Martels zegt dat we met onze buurlanden moeten samenwerken. Dat vind ik
ook. Ik heb zelf in mijn bijdrage gezegd dat Duitsland vanaf 2023 helemaal af wil
van glyfosaat. Is de heer Von Martels het met mij eens dat Nederland gewoon eens moet
kijken of we kunnen samenwerken met Duitsland, en dat we dat initiatief moeten steunen
en moeten zeggen dat Nederland ook per 2023 helemaal van glyfosaat af gaat? Dus samenwerken
met onze buren. Duitsland is onze grootste buur.
De heer Von Martels (CDA):
Het is jammer dat iedere keer glyfosaat als voorbeeld wordt genomen om die samenwerking
gestalte te geven. Die samenwerking moet er zonder meer komen, maar we moeten ons
laten leiden door de wetenschappelijke instituten die daarvoor geldend zijn. Daar
streeft het CDA naar.
De heer Wassenberg (PvdD):
De heer Von Martels vindt het jammer dat ik het over glyfosaat heb, maar dat is een
van de onderwerpen van vandaag en toevallig ook een groot onderwerp. Ik vraag toch
of de heer Von Martels vindt dat we moeten samenwerken, alleen dan niet op het gebied
van glyfosaat. Of zegt hij: nee hoor, we kunnen best optrekken met Duitsland en samen
met Duitsland kijken hoe we glyfosaat vanaf 2023 helemaal kunnen verbieden?
De heer Von Martels (CDA):
Samenwerking moet je altijd bevorderen. Dat is ook de basis van mijn inbreng. Alleen
moet je dan wel benoemen wat het doel van die samenwerking is. Het doel van de heer
Wassenberg lijkt om maar één ding te bereiken: afschaffing van glyfosaat. Dat kan
nooit het doel van samenwerking zijn. Als je gaat samenwerken, ga je kijken welke
doelen je nastreeft en hoe je ervoor kunt zorgen dat we in de toekomst emissieloos
en residuvrij kunnen produceren. Om dan meteen te zeggen dat glyfosaat moet worden
afgeschaft, is naar mijn smaak een drogredenering.
De voorzitter:
Meneer Von Martels, uw resterende drie minuten en twaalf seconden lopen alweer.
De heer Von Martels (CDA):
Het wordt moeilijk om dat te halen.
In de tweede nota duurzame gewasbescherming schreef de toenmalige Staatssecretaris
Dijksma nog dat het PBL in de evaluatie stelde dat de Nederlandse teler gemiddeld
in het nadeel was, maar niet zodanig dat het economisch perspectief werd aangetast.
In de laatste evaluatie geeft het PBL aan dat voor een aantal teelten gewasbeschermingsmiddelen
zijn vervallen zonder dat er effectieve en veilige alternatieven voor in de plaats
zijn gekomen. Telers kunnen daardoor in Nederland een aantal ziekten en plagen minder
goed bestrijden dan in de ons omringende landen. Dit keer waagt het PBL zich niet
aan de concurrentiepositie van Nederlandse telers. Die moet de sector maar zelf objectief
aantonen. Ook de Minister benoemt de forse problemen niet. In haar antwoorden geeft
zij er ook geen blijk van deze problemen te onderkennen. Het lijkt er sterk op dat
de economische positie van telers geen prioriteit van de Minister is, terwijl voor
producten uit landen buiten de EU middelen gebruikt worden die hier in de afgelopen
30 jaar verboden zijn. Het CDA vraagt de Minister hoe zij dit samen met haar collega
voor Buitenlandse Handel op de Europese agenda zet.
De voorzitter:
Er is een interruptie van meneer De Groot.
De heer De Groot (D66):
Ik zou graag van de heer Von Martels horen voor wie zijn pleidooi bedoeld is. Of laat
ik het anders zeggen: voor welk soort boeren? Erkent de heer Von Martels dat juist
de boeren en tuinders die voorlopen in de markt, die al helemaal overgaan naar de
door de Minister bedoelde productiewijze, extra geld kunnen verdienen aan die voorsprong?
De heer Von Martels (CDA):
Iedere teler beseft dat als je op die manier je bedrijf runt, je daar geld aan kunt
verdienen. Niemand zet graag gewasbeschermingsmiddelen in. Ze zijn heel duur en geen
enkele boer wil deelgenoot van de maatschappelijke discussie zijn. Geen enkele teler
maakt graag gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Mij gaat het erom, en dat is de
essentie van het verhaal, ervoor te zorgen dat er hulp wordt geboden voor de weg die
we in willen slaan, dat er alternatieven en goede middelen beschikbaar komen. Ik kom
er in mijn verdere bijdrage op terug als het gaat om de biologische fruitteeltsector.
In Nederland slagen we er maar niet in om daar progressie te boeken. Dat heeft er
alles mee te maken dat er geen alternatieven, geen goede middelen, op de markt zijn.
Volgens mij zijn de heer De Groot en ik het voor een heel groot deel eens, alleen
verschillen we van mening over het tijdpad dat gevolgd moet worden. Voor de een moet
het zo snel mogelijk gebeuren, terwijl de ander, ik, juist denkt: geef die teler de
kans om te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen.
De voorzitter:
Meneer De Groot, uw laatste interruptie in deze ronde.
De heer De Groot (D66):
Ik luister oprecht met belangstelling. Ik vraag me af voor wie het betoog bedoeld
is. Het CDA blijft maar pleiten voor grote beschikbaarheid van middelen, terwijl de
kunst juist moet zijn om vanuit de biologie door te gaan, ook om de inkooppositie
van de boer op de markt te claimen. Het lijkt nog een beetje op een betoog vanuit
het huidige systeem.
De heer Von Martels (CDA):
Het is juist verre van dat. Mijn pleidooi is gericht op het boeren van de toekomst.
Dat betekent met geavanceerde middelen, biologische goede middelen, en zo min mogelijk
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toch een gezond product tegen aanvaardbare kosten
leveren. Daar is mijn pleidooi op gericht. Hopelijk kan ik dat nog duidelijk maken
in het vervolg, voorzitter.
De voorzitter:
U heeft nog twee minuten en acht seconden.
De heer Von Martels (CDA):
Dat valt me reuze mee. Dank u wel.
Daarnaast is het hard nodig dat er meer ingezet wordt op alternatieven. Zomaar een
voorbeeld: de biologische fruitteelt komt in ons land nog niet zo van de grond als
in andere EU-landen. In Nederland is slechts 2% tot 3% van het areaal biologisch.
In Duitsland en Oostenrijk is dat 10% tot 15%. Het strengere toelatingsbeleid is een
belangrijke oorzaak. Hoe kunnen we tot een betere beschikbaarheid komen van gewasbeschermingsmiddelen,
niet alleen voor de biologische fruitteeltsector, maar ook voor andere sectoren? Voor
de ontwikkeling van alternatieven zijn er publieke middelen nodig, omdat er voor bedrijven
veelal geen verdienmodel is om nieuwe gewasbeschermingsmiddelen te ontwikkelen. Ziet
de Minister deze noodzaak ook? Zo ja, wat gaat zij eraan doen? Ook is er experimenteerruimte
nodig om alternatieven te ontwikkelen. Is de Minister bereid om experimenteerruimte
structureel te faciliteren in het belang van de doorontwikkeling van IPM of, beter
nog, ICM, integrated crop management?
Voorzitter. Tijdens het vorige AO heb ik de kleine teelten ter sprake gebracht. De
Minister gaf toen aan te streven naar een geharmoniseerde Europese toelating voor
kleine toepassingen. Zit er al een beetje schot in de zaak? Mocht dit niet het geval
zijn, kan de Minister dan alvast de nationale definitie van kleine toepassingen meer
in lijn brengen met de Europese richting? Voor kleine teelten, zoals de lelieteelt,
liggen er dan meer mogelijkheden om te verduurzamen, omdat groenere middelen onder
de mogelijkheden voor de toelating voor kleinere toepassingen vallen. Hierbij denk
ik ook aan de graszaadteelt.
Voorzitter. Tot slot nog over de aanpak van de resistentie van aspergillus. Is de
Minister bereid met de sector het gesprek aan te gaan over een structurele aanpak
die breder gaat dan de bloembollentelers?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng, meneer Von Martels.
Dan gaan we naar uw buurvrouw, mevrouw Lodders van de VVD.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De afgelopen weken zijn de boeren in verzet gekomen. In de
vele gesprekken die ik de afgelopen weken heb gevoerd, komt steevast de regeldruk
aan de orde. Naast de mestwetgeving kan ook het gewasbeschermingsmiddelendossier rekenen
op heel veel regels, vaak op basis van onderbuik, emotie of kortetermijnbeleid. Het
gaat om koppen op Europees beleid en een ongelijk speelveld in Europa. Voorbeelden
zijn het niet langer toestaan van het coaten van bietenzaad en het uitfaseren van
neonicotinoïden en glyfosaat. Ik doe wederom een oproep ervoor te zorgen dat er vanuit
een gelijk speelveld gewerkt wordt. Ik vraag de Minister rekenschap te geven van de
zorgen die de boeren uiten.
Ik heb met belangstelling naar de inbreng van een aantal collega's geluisterd, maar
als ik dan de vraag of de roep om geen oranje velden hoor, hoort daar wat mij betreft
ook wat bij. Dan moeten we ook niet langer vragen om allerlei voorwaarden, zoals het
inzaaien van vanggewassen die je vervolgens in een fatsoenlijke landbouwkundige praktijk
niet kan onderploegen, althans niet op alle gronden. Ik hoop dat de Minister daarop
wil reflecteren.
Voorzitter. Ik spreek de Staatssecretaris aan op een toch wel kortetermijnblik als
het gaat om de gewasbeschermingsmiddelen en het particulier gebruik of het gebruik
van middelen buiten de landbouw. Zij wil dat terugdringen. Dat is een nobel streven,
maar ik heb al een aantal keren aangegeven dat dat niet kan als je niet kijkt naar
de effecten. Als we het hebben over bijvoorbeeld het gebruik van chloor of schoonmaakazijn,
wordt er gelukkig een onderzoek gedaan. Daar dank ik de Staatssecretaris voor. Maar
het gaat wel om een combinatie, wil je daar beleid op kunnen maken.
In de nota duurzame gewasbescherming spreekt de Minister van een transitie waarbij
het denken vanuit gewasbescherming verschuift naar weerbare planten en teeltsystemen.
De werkgroep Versnelling Toelating Groene Gewasbeschermingsmiddelen is met een aantal
goede aanbevelingen gekomen. Ik merk dat het heel erg moeilijk is om de goede aanbevelingen
om te zetten in beleid. De VVD zet zich daar al langer voor in. Er moet meer ruimte
komen om te experimenteren met gewasbeschermingsmiddelen, ook met allerlei technieken.
De toelatingsprocedure van deze middelen moet sneller plaatsvinden. Dat sluit heel
erg aan bij de motie-Ziengs/Lodders over het versnellen van de toelatingsprocedure
voor biologische gewasbeschermingsmiddelen. Ook duurt de Europese herregistratie van
werkzame gewasbeschermingsmiddelen te lang. Ik vraag de Minister dan ook om op het
gebied van veredelingstechnieken meer ruimte te geven en meer nadruk te leggen op
innovatie. De gereedschapskist van de sector raakt met het huidige beleid leger en
leger. In de praktijk zijn er te weinig effectieve alternatieven beschikbaar, terwijl
er verboden op een heel aantal middelen komen.
Voorzitter. Ik wil stilstaan bij een drietal andere punten. Ik heb eerder schriftelijke
vragen gesteld over de biostimulanten, een natuurlijk middel om planten te versterken
en de bodemvruchtbaarheid te verbeteren. Voor het gebruik van biostimulanten zijn
er nagenoeg geen regels, maar er zijn er wel al ruim duizend op de markt. Omdat er
geen regels zijn, is het toezicht beperkt. De werking van de biostimulanten is in
veel gevallen onzeker. De Minister, maar ook collega's, vraagt steeds meer naar het
werken met weerbaardere gewassen en krappe bemestingsnormen. Dat vraagt om de inzet
van biostimulanten. Maar als we vervolgens onvoldoende weten wat de werking is, maak
ik me daar wel zorgen over. Waarom? De basis van de ingrediënten van biostimulanten
zijn bacteriële preparaten. Groene gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld door
het Ctgb, maar die biostimulanten niet. Ik weet dat er in Europa gewerkt wordt aan
een kader en dat we daar een actieve bijdrage aan leveren. Het is echter moeilijk
te verkroppen dat de Minister wel vooraan staat om stevige stappen te zetten en regels
in te stellen als het gaat om chemische middelen, maar dat als het gaat om biostimulanten
we maar wat achterover leunen. Dit kan echt nog een tijdje duren. Met name de inzet
van de microbacteriële preparaten kan een zorgwekkende uitrol hebben of krijgen. Ik
vraag de Minister daarop te reflecteren en te kijken wat we kunnen doen, met name
voor het toezicht.
In het regeerakkoord zijn afspraken gemaakt over het bestrijden van knaagdieren in
het geval van stalbranden. Ik kom ermee in de richting van de Staatssecretaris, dus
ik ben blij dat ze hier zit. Ik kan er niet vaak genoeg op hameren, en ik hoop dat
ik ook namens de voorzitter mag spreken...
De voorzitter:
U dient af te ronden, want u bent door uw tijd heen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dan nog twee korte punten. Wanneer komt de Staatssecretaris met de uitwerking van
het regeerakkoord op dit punt?
De allerlaatste vraag betreft het tomatenvirus in de glastuinbouw, dat zorgelijk is.
De tomaten- en paprikaplanten worden aangetast. Heeft de Minister voldoende vinger
aan de pols en kan zij reflecteren op de laatste stand van zaken?
Laat ik het zo afsluiten.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Lodders.
Meneer Von Martels heeft nog een halve interruptie. Dus hij mag nog één vraag stellen.
De heer Von Martels (CDA):
Misschien kan ik mevrouw Lodders helpen. Kan zij wat toelichten over de knaagdieren,
want die zitten echt in de klem. Welk beleid staat de VVD voor als het gaat om de
knaagdieren?
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank u wel voor deze vraag. Ik wil dat het kabinet ons regeerakkoord op dit punt uitvoert.
Knaagdieren zijn een belangrijke oorzaak van stalbranden. Er wordt aangegeven dat
ongeveer 25% van de stalbranden veroorzaakt wordt door knaagdieren. Dat is zeer zorgelijk.
We hebben in het regeerakkoord afgesproken dat we boeren meer ruimte geven voor het
bestrijden van knaagdieren in en rondom de stallen, zodat we stalbranden kunnen tegengaan.
De heer Moorlag (PvdA):
De bijdrage van mevrouw Lodders richt zich helemaal op het agrarische en boerenbelang.
Zij is vertegenwoordiger van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Het volk
bestaat uit meer dan boeren. Het is op zich legitiem dat er bestrijdingsmiddelen worden
gebruikt om voedselzekerheid en dergelijke te bevorderen, maar er zijn ook heel veel
klachten uit de samenleving van mensen die gevrijwaard willen worden van spuitnevel
in tuinen en op speeltoestellen en zonnepanelen. Hoe staat de VVD tegenover de bescherming
van de burger? Want in de meest liberale nachtwakersstaat is de bescherming van lijf
en goed een hoeksteen van het liberalisme.
Mevrouw Lodders (VVD):
Zeker. Dan heeft de heer Moorlag niet goed naar mijn inbreng geluisterd. Je kan luisteren
met als oogpunt om direct te wijzen naar een partij die alleen oog zou hebben voor
de boerenbelangen. Integendeel, zou ik haast willen zeggen. Om te beginnen zeg ik
dat boeren geen gewassen bestrijden maar beschermen. Dus ik praat graag over gewasbeschermingsmiddelen.
Waarom? Omdat ik het belangrijk vind dat we in Nederland voldoende en kwalitatief
goed voedsel kunnen produceren. Vanwege de tijd heb ik dat nu niet naar voren kunnen
brengen, maar de VVD wil graag de wetenschap hanteren bij toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en wil geen besluiten nemen op basis van onderbuik of emotie of anderszins. Wij hebben
daar een aantal belangrijke organisaties voor. Ik vind het Ctbg een organisatie die
daar op een hele verantwoorde manier mee omgaat. Ik heb inmiddels een aantal keren
een bezoek gebracht. Daar is de kennis en die moeten we gebruiken bij de toelating.
Als het gaat om biostimulanten, een van de punten waar ik sinds de zomer mee bezig
ben, dan maak ik mij daar zorgen over. Dat is de reden waarom ik eerst een aantal
technische vragen heb gesteld en nu het punt aan de orde stel. Ik merk dat er onvoldoende
stappen gezet worden voor de bescherming van mensen die daarmee werken, de boeren
en tuinders, maar ook voor de bescherming van de omgeving.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik deel de opvatting dat wetenschap leidend moet zijn, maar dat neemt niet weg dat
er in het landelijk gebied een conflict is tussen de functie wonen en de functie agrarische
bedrijvigheid. Dit manifesteert zich op een aantal plaatsen. Mijn vraag aan de VVD
is wat wij gaan doen met de zorg van de bewoners in de situaties waarin overleg en
de consensusaanpak van de Minister falen. Wordt het niet tijd om met behulp van de
Wet ruimtelijke ordening maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door het inrichten van
spuitvrije zones voor met name de lelieteelt? Dat heeft helemaal niets met voedselzekerheid
te maken. Hoe staat de VVD ten opzichte van bescherming van de burgers?
De voorzitter:
Mevrouw Lodders, kort en puntig alstublieft.
Mevrouw Lodders (VVD):
Het is eigenlijk een herhaling van wat ik net heb aangegeven. Op het moment dat er
vanuit de wetenschap blijkt dat er gevaar is, moeten we maatregelen nemen. Maar op
basis van willekeurige informatie of anderszins kun je dat soort maatregelen niet
nemen. Ik vind dat de wetenschap hierin leidend is. Ik pleit voor onderzoek en het
gebruik van onderzoek van andere lidstaten die misschien verder zijn op een bepaald
middel of thema. Het gaat mij erom dat we dit soort zaken beleggen bij de organisaties
die veel kennis en kunde hebben en die deze op basis van verdergaande onderzoeken
blijven aanvullen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Het gaat hier wel vaker over woordgebruik. Mevrouw Lodders zegt dat zij het woord
«gewasbeschermingsmiddelen» een heel terecht woord vindt. GroenLinks denkt daar iets
anders over. Wij hebben het liever over «bestrijdingsmiddelen». Welk gewas wordt er
beschermd bij de bestrijding van knaagdieren, is mijn vraag aan mevrouw Lodders.
Mevrouw Lodders (VVD):
Welk gewas? Ik kan daar een heel flauw antwoord op geven. Volgens mij willen GroenLinks
en eigenlijk alle partijen hier het aantal stalbranden terugbrengen. Als we weten
dat knaagdieren een belangrijke veroorzaker van de stalbranden zijn, zorg je er met
het aanpakken van de knaagdieren voor dat de veebezetting in zo'n stal beschermd wordt.
Dat is van hele grote waarde. Iedere stal die afbrandt... Als een van de aangegeven
oorzaken knaagdieren zijn, dan heb ik daar buikpijn van.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik concludeer toch dat we het beter over «bestrijdingsmiddelen» kunnen hebben.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat is aan u. Wij bestrijden geen aardappelen of uien als ze beschermd worden tegen
een bacterie of een infectie op het land. Ik denk dat mevrouw Bromet dat heel goed
weet.
De heer Wassenberg (PvdD):
Het is, zoals mevrouw Bromet zegt, een beetje wonderlijk om het in een debat over
landbouwgif – want zo noemen wij dat – te hebben over stalbranden. Maar ik pak die
handschoen toch op. Mevrouw Lodders zegt wel heel eenvoudig dat knaagdieren stalbranden
veroorzaken. Volgens mijn informatie worden stalbranden veel vaker veroorzaakt door
bijvoorbeeld verouderde installaties of houtje-touwtjewerk aan elektrische installaties.
Bovendien worden stalbranden in hoge mate versterkt door bijvoorbeeld luchtwassers,
die «technologische innovaties». Is mevrouw Lodders het niet met mij eens dat je stalbranden
beter kunt voorkomen dan genezen? Dat je veel meer in moet zetten op preventie en
niet op het bestrijden achteraf en dat je daar het probleem veel beter mee aanpakt?
De voorzitter:
We dwalen een beetje af, maar misschien kan mevrouw Lodders toch een kort en puntig
antwoord geven.
Mevrouw Lodders (VVD):
Nou voorzitter, ik ben het niet met u eens dat we afdwalen. Hier zit de Staatssecretaris
die verantwoordelijk is voor de aanpak van onder andere de knaagdierbestrijding en
de afspraken daarover in het regeerakkoord. De Minister heeft al een aantal keren
verwezen naar deze Staatssecretaris, dus ik kan niet anders dan het hier naar voren
brengen. Dit wil ik even opmerken voorafgaand aan het antwoord in reactie op de heer
Wassenberg.
Als het gaat om stalbranden weten we dat ongeveer 25% van de stalbranden veroorzaakt
wordt door knaagdieren, dus door het knagen aan kabels. Ik heb het niet zelf bedacht;
dat komt voort uit rapporten en onderzoeken. Ik ga niet zover dat technische innovaties
of houtje-touwtjewerk van een installateur de oorzaak zijn. Natuurlijk, als dat de
oorzaken zijn, moet je die aanpakken, maar die 25% komt uit rapporten. We hebben bij
aanvang van deze regeerperiode gezegd dat we de tuinders en met name de boeren meer
handvatten willen geven om aan knaagdierbestrijding te kunnen doen.
De heer Wassenberg (PvdD):
Ik zei: het is bij stalbranden het belangrijkste te voorkomen dat de gevolgen nog
ernstiger zijn. Dus zorg dat die luchtwassers de stalbranden niet kunnen verergeren.
Mijn vraag aan mevrouw Lodders over de knaagdieren is niet beantwoord. Is zij het
met mij eens dat je veel meer moet inzetten op preventie en dat voorkomen hier beter
is dan genezen? Er zijn mogelijkheden om te zorgen dat er geen stalbranden door knaagdieren
ontstaan. Daar moet je toch veel meer op inzetten dan op bestrijding achteraf, met
al het dierenleed tot gevolg?
Mevrouw Lodders (VVD):
Wat de heer Wassenberg doet, is een beetje flauw, want hij luistert niet naar mijn
inbreng. Ik weet dat de heer Wassenberg er wezenlijk anders over denkt – dat mag –
maar er is een toename van het aantal ratten. Je kan van alles doen, maar een rat
is op zoek naar voedsel. Dus die zal zo'n stal betreden. Op het moment dat er warme
elektriciteitskabels liggen, zal zo'n rat of muis daaraan gaan knagen. Natuurlijk
moeten we voorkomen dat technische installaties een stalbrand verergeren of überhaupt
kunnen veroorzaken, maar de heer Wassenberg en een aantal collega's, volgens mij allemaal,
pleiten juist voor technologische innovaties om bijvoorbeeld de uitstoot van de stal
terug te dringen. Het is ook hierbij zoeken naar een evenwicht. U kunt zeggen dat
we stoppen met luchtwassers, maar dan hebben we een aantal andere problemen. Dus ik
denk dat dat niet de goede route is.
De voorzitter:
De heer Wassenberg wil graag nog reageren. Dat kan hij dadelijk in zijn tweede termijn
vast nog wel doen, want hij heeft nu geen interruptie meer.
Mevrouw Dik-Faber namens de ChristenUnie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Wilt u mij waarschuwen als ik nog één minuut spreektijd heb?
De voorzitter:
Dat zal ik doen, mevrouw Dik-Faber, zoals u van mij gewend bent.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel. Heel fijn. In 2017 publiceerden de Verenigde Naties een onderzoeksrapport
over hoe in de toekomst de wereld te voeden. Daarin wordt geadviseerd om lokaler te
produceren, om kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen uit te faseren en meer
«poli» te gaan telen, dus meerdere soorten en/of gewassen bij elkaar. De Toekomstvisie
gewasbescherming 2030 past naadloos in deze visie en in het vorige debat heeft de
Minister vrijwel unanieme steun van de Kamer hiervoor gekregen. Belangrijke voorwaarden
om te komen tot een ander systeem zijn weerbare rassen, waarvoor de plantenveredelingssector
cruciaal is, en de beschikbaarheid van groene alternatieven.
Dat dit dringend gewenst is, blijkt ook uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst.
Hoewel de trend positief is, zijn de tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming,
waterkwaliteit en biodiversiteit helaas niet gehaald. En met het huidige ingezette
beleid halen we ook de doelen voor 2023 niet. Welke maatregelen staan de Minister
voor ogen om de doelen wel te halen? Die zullen geadresseerd moeten worden in het
uitvoeringsprogramma. Dat het uitvoeringsprogramma pas volgend jaar gereed is, is
teleurstellend. Echter, het is belangrijk dat er een uitvoeringsprogramma ligt dat
ook draagvlak heeft, zodat het uiteindelijk ook uitgevoerd wordt. Wanneer verwacht
de Minister de Kamer hierover meer te kunnen informeren?
Voorzitter. Over het bijenrichtsnoer zijn al een aantal vragen gesteld. Eigenlijk
is mijn cruciale vraag: hoe nu verder? Voor dit punt wil ik het daarbij even laten.
Dan over de vergroening van de gewasbeschermingsmiddelen: daar is dringend behoefte
aan als alternatief. Ik verwijs in dit verband ook naar de aangenomen motie van CDA
en ChristenUnie over het structureel oplossen en voorkomen van gewasbeschermingsknelpunten.
Voor versnelde toelating is het nodig dat de Europese verordening wordt aangepast.
Wanneer verwacht de Minister resultaat hiervan? Eigenlijk heb ik dezelfde vraag als
het gaat over experimenteerruimte. Wanneer is hierover meer duidelijkheid? Het nieuwe
systeem is nu eenmaal niet in te passen in de regels en procedures van de bestaande
systematiek. Vanuit de branche krijg ik signalen dat bij lopende registratie en herregistratie
geen etiketuitbreiding aangevraagd kan worden en dat er gebrek aan menskracht is voor
de behandeling van herregistratie. Herkent de Minister die signalen? Wat kan zij daarin
betekenen?
Voorzitter. Ik wil de Minister en haar ministerie graag een compliment maken dat ze
afgelopen zomer in gesprek zijn gegaan met gemeenten, telers en omwonenden over blootstelling
aan gewasbeschermingsmiddelen. De Minister betoogt dat het juridisch lastig is om
spuitvrije zones aan te wijzen. Ik deel haar conclusie, maar ik begrijp ook dat omwonenden
hierover teleurgesteld zijn. Een dialoog tussen boeren en bewoners is natuurlijk het
meest wenselijk, maar ik hoor toch nog te vaak dat de relaties verstoord zijn en dat
in die context het goede gesprek moeizaam van de grond komt. De Minister stelt nu
voor dat er pilots komen en dat er gebiedsgericht maatwerk is. Wat moet ik me daarbij
precies voorstellen? Mijn fractie denkt dat vooral het toepassen van groene middelen
en toch ook die spuitvrije zones helpen. Maar dat is juridisch niet mogelijk, en tegelijkertijd
heeft de teler dan direct te maken met inkomstenverlies. Kan compensatie hiervan,
bijvoorbeeld uit vrijkomende agrarische gronden, onderdeel worden van de pilot?
Er zijn Kamervragen gesteld door de Partij van de Arbeid. Uit de antwoorden heb ik
dankbaar geput. Daarin staat namelijk dat de Minister het ook belangrijk vindt dat
misstanden worden gemeld. Maar waar kunnen mensen terecht als er bijvoorbeeld gespoten
wordt bij harde wind? Het lijkt een compliment te zijn dat er de afgelopen vijf jaar
geen bedrijven zijn beboet, maar de NVWA kán ook bijna niet beboeten, omdat het qua
menskracht onmogelijk is om ze op heterdaad te betrappen. Er zijn alleen aangekondigde
controles. Hoe kunnen we dit doorbreken?
Voorzitter. Ik maak me ook grote zorgen over de risico's van gewasbeschermingsmiddelen
voor de gezondheid van boeren en betrokken burgers, in het bijzonder als het gaat
om parkinson. 10% van de insecticiden wordt hiermee in verband gebracht. En dan is
er nog het veelgenoemde mancozeb. Wat is nu de stand van zaken van de besluitvorming
in de Europese Unie? Het is goed dat Nederland zich verzet tegen een tijdelijke verlenging
van de toelating. De EFSA, het Ctgb en het RIVM, de instanties die ons moeten adviseren,
erkennen ook allemaal dat het risico op neurologische aandoeningen zoals parkinson
geen onderdeel is van de toelatingsprocedures.
De voorzitter:
Nog één minuut, mevrouw Dik-Faber.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Mijn vraag is wanneer dit gaat veranderen. Wil de Minister
zich daarvoor inzetten?
Voorzitter. Vanwege de tijd: gewasbescherming op de omgeving, de karakteristieken
van de werkzame... Sorry, dat wilde ik overslaan. Gewasbestrijdingsmiddelen buiten
de landbouw: compliment voor de gemeenten. Goed dat het kabinet werkt aan een wetsvoorstel
om particulier gebruik van chemische middelen tegen te gaan. Ik wil ook heel graag
vragen om goede communicatie rondom de implementatie van dat wetsvoorstel.
En dan toch, voorzitter, vrij ad hoc het volgende. Dit stuk kabel heb ik even meegenomen.
Ik had het bij me in mijn tas. Ik was laatst bij een melkveehouder en hij heeft het
aan me overhandigd. Het komt uit een melkrobot. Deze kabel is echt knaagdierproof
met een dikke coating, maar daar is dus gewoon dwars doorheen gevreten. Dus bij mij
zijn wel een paar ogen opengegaan. Ik vind het ontzettend belangrijk om op een goede
manier aan plaagdierbestrijding te doen, maar ik zie ook dat heel veel boeren het
vakbekwaamheidsbewijs niet halen en ik zie ook dat ze tegen een aantal praktische
punten aanlopen. Dus ik wil toch het volgende aan de beide bewindspersonen vragen.
Deze kabel zou knaagdierproof zijn, maar dit is het resultaat. Wat gaan we hieraan
doen?
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Lodders.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dit voelt als een warme ondersteuning. Het is inderdaad jammer dat we het op deze
manier moeten laten zien, maar dit is wel de praktijk. Dank in de richting van mevrouw
Dik-Faber dat ze het op deze manier inzichtelijk maakt. Ik hoorde mevrouw Dik-Faber
zeggen dat boeren de opleiding om de bestrijding zelf te kunnen doen niet halen. Ik
ben zelf ook veel in gesprek met boeren. Het probleem is niet zozeer de opleiding
die ze daarvoor moeten volgen – ik denk dat het heel belangrijk is dat je weet hoe
je met die middelen moet omgaan – maar juist ook de kosten die ermee gemoeid zijn
om een extern bedrijf in te huren. Daar liggen met name de problemen. Herkent mevrouw
Dik-Faber die signalen?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb hierover een uitgebreid gesprek gevoerd aan de keukentafel en ik herken deze
signalen. Ik heb hier ook niet een-twee-drie een oplossing voor, maar ik vind wel
dat we hier serieus naar moeten kijken. Het eerste doel is om stalbranden tegen te
gaan. Als we weten dat knaagdieren daar een belangrijke oorzaak van zijn, moeten we
dat probleem met elkaar oplossen. Ik zie ook dat er nu meer ratten zijn. Dat komt
soms ook door ontwikkelingen die we allemaal heel wenselijk vinden, bijvoorbeeld stallen
die opener zijn. Deze melkveehouder heeft daar ook mee te maken. Dus ja, we zullen
hier integraal naar moeten kijken. Ik wil heel graag dat het probleem wordt opgelost.
Mevrouw Lodders (VVD):
Daarin kunnen mevrouw Dik-Faber en ik elkaar vinden. Dat hebben we natuurlijk eigenlijk
al vastgelegd in het regeerakkoord, omdat we ook toen al wisten dat boeren tegen de
problemen aanlopen, met name wat betreft de betaalbaarheid. Het is nou eenmaal eenvoudiger
en effectiever als je het zelf op de juiste momenten kan doen rondom je schuur of
in je stal. Dus ik hoop dat we met elkaar in ieder geval de oproep richting de Staatssecretaris
kunnen versterken om te zorgen dat er echt voor het einde van het jaar een behoorlijke
stap op dit dossier gezet wordt.
De voorzitter:
Mevrouw Dik-Faber, wilt u daarop nog reageren of niet? Nee?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Nee, voorzitter. Ik ben heel benieuwd naar de reacties uit het kabinet. En nogmaals:
ik had dit niet voorbereid, maar ik had die kabel nog bij me in mijn tas. Dus ik dacht:
ik laat hem gewoon echt ook even zien; dit is wat we doen.
De voorzitter:
Dan gaan we tot slot van de eerste termijn van de Kamer luisteren naar de geachte
afgevaardigde en mannenbroeder Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Dit laatste ontslaat mij weer van de taak om dit themaatje
aan de orde te stellen. Ik sluit me graag aan bij de inbreng van collega's Lodders
en Dik-Faber.
Voorzitter. De Minister deelt de analyse van het planbureau dat het tussendoel voor
2018 voor de ecologische waterkwaliteit niet is gehaald. Dit is natuurlijk een belangrijk
thema. Het aantal normoverschrijdingen zou tussen 2013 en 2017 slechts 15% zijn gedaald,
in plaats van 50%. Maar als je onder de oppervlakte van die cijfers kijkt – ik ben
me ervan bewust dat ik vaker vraagtekens bij berekeningen moet zetten – dan rijst
toch de vraag of dat nou echt zo is. Heeft dit ook niet een beetje te maken met perspectief
en perceptie?
Deze week werd duidelijk dat het aantal normoverschrijdingen gerekend met het voortschrijdend
gemiddelde in 2018 zelfs 30% is gedaald. Dan gaat het over chronische blootstelling.
Als je alleen kijkt naar de acute blootstelling, gaat het zelfs om een daling van
50%. Dat terwijl 2018 een extreem droog jaar was, dus met relatief hoge concentraties.
Eigenlijk is mijn vraag dan: waarom zo negatief? Moet je niet gewoon zeggen dat de
boeren op de goede weg zijn? Als je kijkt naar de resultaten van 2018 en de trendlijn
van de afgelopen drie jaar doortrekt, echt, dan kom je zelfs dicht bij de ambities
voor 2023 uit. Daarom zou ik zeggen: laten we niet kijken naar wat nog niet gehaald
is, maar naar welke kansen er nog liggen. Laten we alles mobiliseren om de betrokkenen
te steunen in plaats van te bekritiseren. In dat opzicht biedt het uitvoeringsprogramma
straks natuurlijk heel veel mogelijkheden.
Ik heb een beetje vergelijkbaar verhaal over het gebeuren rondom de bijensterfte.
Meestal worden de uitlatingen over het effect van gewasbeschermingsmiddelen op bijensterfte
gebaseerd op onderzoeken in andere landen, waar minder eisen gelden dan in Nederland.
Nu ligt er een Nederlands rapport over Nederlandse honingbijen. En wat blijkt? Het
management van imkers en het landschap lijken belangrijke factoren te zijn. Gewasbeschermingsmiddelen
lijken een veel minder belangrijke factor te zijn. Hoe gaat de Minister dit rapport
inbrengen in de discussie over een bijenrichtsnoer? Natuurlijk willen we een goede
regeling, maar dat moet wel op basis van de juiste feiten.
Mijn verhaal over de bietenteelt zal ik overslaan. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen
van collega Von Martels. Het planbureau legt niet voor niets de vinger op de wonde
plek. Een verbod op neonicotinoïden heeft alleen maar geleid tot meer gebruik van
minder goede en effectieve middelen, terwijl zaadcoating gewoon het grote voordeel
had dat er niet gespoten hoefde te worden. Mijn vraag aan de Minister is inderdaad
of ze ervoor gaat zorgen dat de vrijstelling voor coating van bietenzaad er gaat komen.
De toelating van de groene gewasbeschermingsmiddelen blijft een groot zorgenkind.
Ik noem inderdaad de biologische fruitteelt, evenals collega Von Martels. Het areaal
blijft hier steken op 3%, terwijl het in Duitsland boven de 10% ligt. Een belangrijk
verschil is dat de fruittelers in Duitsland meer biologische gewasbeschermingsmiddelen
zijn toegestaan. In 2016 is een SGP-motie om hier wat aan te doen Kamerbreed gesteund.
Er is inmiddels een plan van aanpak opgesteld, maar in de praktijk kunnen biologische
telers daar nog steeds niet mee uit de voeten. Wanneer gaat dat veranderen?
Goed dat de Minister de handschoen van de werkgroep Versnelling Toelating Groene Gewasbeschermingsmiddelen
oppakt. Wil zij ervoor zorgen dat na overleg met de werkgroep de gewenste experimenteerruimte
in het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie 2030 wordt meegenomen?
Voorzitter. Akkerranden kunnen in de praktijk een heel goed instrument zijn om plaagdruk
te verminderen; dit natuurlijk naast andere voordelen voor de leefomgeving. Het planbureau
constateert dat dit areaal terugloopt, omdat er gewoon niet betaald wordt. Er zijn
uitzonderingen. In de provincie Zeeland zijn juist meer akkerranden te zien, omdat
daar bewust in geïnvesteerd wordt. Gaat de Minister ervoor zorgen dat dit in het hele
land op die manier of op een vergelijkbare manier opgepakt wordt?
Tot slot. Het planbureau wijst erop dat praktijkonderzoek nodig is, maar dat het budget
voor collectief onderzoek onder druk staat. Onderzoek dat uitgezet wordt via de topsectoren
is minder gericht op publieke waarden als een goede leefomgeving en biodiversiteit.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het budget voor praktijkonderzoek omhooggaat?
Dit was mijn laatste vraag.
Voorzitter, ik maak graag nog even van de gelegenheid gebruik om mij te verontschuldigen.
Ik beheers de kunst van bilocatie nog onvoldoende. In de plenaire zaal speelt nu de
begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken. Dus ik wil mij hierna verontschuldigen.
Ik doe dat met pijn in mijn hart en half wenend – allemaal innerlijk en zo – maar
het kost me moeite om me los te maken van u allen. Ik hoor mijn buurvrouw tjongejonge
zeggen, maar ik moet dit voldoende inkleden want het doet zeer. Ik hoop dat u mij
verontschuldigt. Mijn medewerker volgt dit debat uiteraard uitvoerig.
De voorzitter:
U wordt bij dezen ontheven van uw verplichtingen alhier en u vertrekt naar de plenaire
zaal.
De heer Bisschop (SGP):
Wat een vreugde dat ik dispensatie krijg van u. Dank u wel.
De voorzitter:
Graag gedaan, meneer Bisschop. Ik heb nog even een vraag en ik wil toch graag even
reageren. Dus ik wil dat de heer Wassenberg mij even waarneemt. Ik heb even een paar
korte mededelingen die ik toch wil doen namens mijn fractie, omdat mijn collega Barry
Madlener verhinderd is. Hij is de woordvoerder in dezen en ik was dat altijd. Maar
als u me toestaat, neemt meneer Wassenberg mij nu even waar.
Voorzitter: Wassenberg
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan de heer Graus van de fractie van de PVV.
De heer Graus (PVV):
Ja, inderdaad, nog steeds. Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik wilde toch benadrukken
dat de PVV altijd tegen neonicotinoïden geweest is. Dat blijven we ook, altijd. We
hebben ons er ook altijd voor ingezet. Samen met mevrouw Lutz Jacobi van de PvdA ben
ik de eerste geweest die zich ook heel erg heeft ingezet voor de bescherming van bijen
en bestuivers, met steun van de Partij voor de Dieren. Wij zijn voor niet-chemische
bestrijdingsmiddelen. We vroegen dan ook om een versnelde toelating en het wegnemen
van tegenwerking door de NVWA. Ik heb zelf een werkbezoek gebracht aan een tomatenteler.
Die man verzint zelf iets waardoor hij geen chemische gewasbeschermingsmiddelen of
bestrijdingsmiddelen nodig heeft en wordt daarvoor vervolgens op zijn vingers getikt
door de NVWA. Dat vind ik flauw. Dat vind ik kinderachtig. Ik vind dat we die mensen
juist moeten omarmen.
Tot slot de knaagbranden. Dat is eigenlijk de reden waarom ik even het woord vroeg,
want het doet me toch wel heel veel zeer. Het is buiten de orde – ik heb dat ook gezegd
– maar nu er toch zo groot over gesproken wordt, wil ik er toch iets over zeggen.
Al jaren geleden heb ik namelijk gevraagd om een kenniscentrum. Ik heb dat onlangs,
een paar weken geleden bij de begrotingsbehandeling, ook nog gedaan. Dat wordt dan
door niemand gesteund. Ik heb al jaren geleden in samenwerking met Lutz Jacobi van
de PvdA en gesteund door de Partij voor de Dieren, maar ook met medewerking van Albert
Weijman, de enige pest- en plaagdierdeskundige en enige ter zake kundige in Nederland,
gevraagd om een aanpak van knaagbranden te onderzoeken. Dat werd bijvoorbeeld niet
door mevrouw Lodders van de VVD gesteund. Het doet me altijd heel veel zeer dat iedere
keer blijkt dat ik daarin gelijk heb gehad en dat zoveel jaren en zoveel tienduizenden
verbrande dieren later plotseling mevrouw Lodders komt met de vraag om iets tegen
knaagbranden te doen. Dat doet me gewoon heel veel zeer. Dan denk ik: luister af en
toe ook eens gewoon naar collega's die wel ter zake kundig zijn, maar misschien niet
bij de meest favoriete partij zitten. Zet af en toe partijpolitiek aan de kant en
luister gewoon als blijkt dat iemand keer op keer gelijk heeft. Luister er dan af
en toe gewoon een keer naar en steun ook een keer een motie van onderzoek, want het
was een verzoek om een onderzoek. Daarbij wil ik het laten. We moeten niet te veel
partijpolitiek bedrijven over de ruggen van mensen en dieren. Daar erger ik me dood
aan.
Dank u wel, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Meneer Graus, u bent nog niet klaar. Er is een interruptie van mevrouw Lodders.
Mevrouw Lodders (VVD):
De heer Graus verwijt mij, en heeft me wel vaker verweten, dat we hem niet steunen.
Volgens mij hebben we vrij snel nadat het regeerakkoord tot stand is gekomen ook gesproken
over de aanpak van knaagdieren. Volgens mij heb ik toen – en anders is het de heer
Geurts geweest – ook in de richting van de heer Graus aangegeven: wees blij dat we
nu die aanpak in het regeerakkoord hebben opgenomen. Het is niet zo dat we als VVD
daarvoor nooit aandacht hebben gevraagd. Integendeel, zou ik haast willen zeggen.
Juist het voorbeeld van het stukje kabel dat mevrouw Dik-Faber heeft meegenomen, is
heel illustratief voor wat er gaande is, en daar gaat het mij om. Dus laten we met
elkaar strijden. Ik hecht eraan om in de richting van de heer Graus aan te geven dat
de reden waarom wij de motie over het kenniscentrum niet gesteund hebben, is dat er
gewoon een kenniscentrum is als het gaat over knaagdieren. Laten we dan ook van die
kennis gebruikmaken.
De voorzitter:
Ik hoor niet direct een vraag, maar ik geef de heer Graus wel de gelegenheid om te
reageren.
De heer Graus (PVV):
Ik had hier acht jaar geleden ook al met dat kabeltje kunnen gooien. Ik doe dat niet.
Ik ga niet met een stekker en een stopcontact voor de interruptiemicrofoon staan en
ik ga niet met kabeltjes staan zwaaien. Maar ik wist het wel en ik heb het toen tijdens
het debat ook gezegd. Ik vind gewoon dat we meer naar elkaar moeten luisteren als
iemand zich erin verdiept heeft. Ieder Kamerlid zoekt zijn eigen specialisme en diepgang
op. Luister daar dan ook naar, want door zich erin te verdiepen kan een Kamerlid ook
een ter zake deskundige of een ervaringsdeskundige worden.
Voor de rest wil ik het volgende zeggen. Dat kenniscentrum bestaat, maar ik heb gevraagd
om een specifiek kenniscentrum voor knaagbranden. We hebben te weinig kennis over
hoe bijvoorbeeld ratten zich gedragen. Dat zijn al eeuwenlang evolutiekampioenen;
dat zijn hoogintelligente en hypersensitieve dieren. Daarom moeten we een speciaal
kenniscentrum voor knaagbranden hebben. Daar heb ik om gevraagd. Meneer de voorzitter,
ik moet het goede voorbeeld geven, dus ik wil het hierbij laten.
De voorzitter:
Dank u wel. U hebt de heer Madlener op een voorbeeldige manier vervangen. Ik zie dat
mevrouw Lodders het tweede deel van haar interruptie nog wil gebruiken.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ja, laat ik dat toch nog een keer doen. Ik waardeer de inzet van de heer Graus op
dit dossier zeker, maar dat wil niet zeggen dat ook andere partijen hiervoor niet
al langer aandacht vragen. Ik hecht veel waarde aan het bestaande adviescentrum en
ik zie niet het belang om een apart kenniscentrum op te zetten voor een heel specifiek
onderdeel. Laten we zorgen dat we de kennis bundelen. Wat mij betreft moet centraal
staan dat we ervoor zorgen dat we die beesten kunnen aanpakken om het aantal stalbranden
terug te dringen, in ieder geval de stalbranden die veroorzaakt worden door knaagdieren.
Ik denk dat dat ons aller belang is. En volgens mij vinden we elkaar daar, zeg ik
in de richting van de heer Graus.
De heer Graus (PVV):
Ik wilde alleen zeggen: preventie als beste biocide. Ik heb het de voorzitter net
ook horen zeggen tijdens zijn inbreng. Preventie als beste biocide: dat vraag ik echt
al tien jaar. Dank u wel, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Graus. Wat ik wilde zeggen: u hebt de heer Madlener op een voorbeeldige
manier vervangen. Dan geef ik u nu de voorzittershamer in figuurlijke zin weer terug.
Voorzitter: Graus
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Wassenberg, voor het waarnemen. Er wordt even overlegd hoe lang
we gaan schorsen. De bewindspersonen moeten zich goed kunnen voorbereiden op de beantwoording.
We gaan schorsen tot 11.35 uur.
De vergadering wordt van 11.22 uur tot 11.37 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen. Ik ga dadelijk als eerste
het woord geven aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid, nee: van
Voedselkwaliteit. Ja, ik ben nog van de oude stempel, mevrouw de Minister. Het verbaast
me nog dat ik niet «van Visserij» zeg. Dat hebben we ook nog allemaal meegemaakt.
Ik geef dus als eerste het woord aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Daarna gaan we ook luisteren naar de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Aan u het woord, mevrouw de Minister.
Minister Schouten:
Dank u wel, voorzitter. De discussie over gewasbescherming heeft altijd sterk in de
belangstelling gestaan en niet alleen in deze Kamer. Het is ook een maatschappelijke
discussie die speelt en waarbij het lijkt – laat ik het zo maar zeggen – dat boeren
en burgers in sommige situaties helaas ook tegenover elkaar komen te staan. Aan de
ene kant is er bezorgdheid over wat die middelen precies doen, ook met bijvoorbeeld
de gezondheid en het milieu. Aan de andere kant zeggen de boeren: het zijn allemaal
toegelaten middelen en daar wordt op getest; we worden op iets aangekeken wat gewoon
toegelaten is. Die oneerlijkheid daarin wordt ook ervaren. Dat is de discussie waar
wij met elkaar middenin zitten, wat voor mij alleen maar de noodzaak onderstreept
om naar een fundamentele omslag te gaan voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Daarmee zijn we ook met elkaar aan het werk. Dat doen we in de uitvoering en ook de
uitwerking van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030. U heeft die visie ook al eerder
ontvangen. In die visie staan geïntegreerde gewasbescherming en het inzetten op weerbaarheid
van planten centraal, en ook de verbinding van land- en tuinbouw met de natuur. Daarbij
kijken we ook hoe de mogelijkheden benut kunnen worden om de teelten weerbaarder te
maken tegen ziekten en plagen en dat, als er dan gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn,
er dan laagrisicomiddelen met nagenoeg geen emissies en residuen gebruikt worden,
waardoor de effecten op het milieu en voor de omwonenden geminimaliseerd worden.
Voorzitter. Ik zeg dat heel makkelijk, maar het is een hoge ambitie. Dat wil ik hier
ook eventjes benadrukken. Maar het is ook een ambitie waar echt aan gewerkt wordt
en waarbij ik gelukkig ook anderen aan mijn zijde tref. Die ambitie is hoog omdat
de benodigde systemen, de kennis en de technologie nog niet of slechts beperkt voorhanden
zijn en soms gewoon ook verder moeten worden ontwikkeld. Maar daarmee zijn we wel
aan de slag. Dat doen we in het gezamenlijke uitvoeringsprogramma dat ook is aangekondigd.
In de zomerperiode hebben alle betrokken partijen met veel commitment gewerkt aan
de invulling van het uitvoeringsprogramma. We zijn een heel eind, maar het is nog
niet voldoende voor een volledig en voldragen uitvoeringsprogramma, waarmee die omslag
ook echt gerealiseerd kan worden. De betrokken partijen vormen echt een breed scala.
Ik hoorde hier mensen zeggen: dat zijn dan de vertegenwoordigers van de sector. Nee,
daar zitten ook gewoon natuur- en milieuorganisaties bij. Dus het is het hele palet.
En al die partijen hebben mij via een brief gevraagd om uitstel te verlenen voor dit
proces. Ze hebben ook allemaal benadrukt dat zij de doelen en ambities van de Toekomstvisie
volledig onderschrijven, maar ze benadrukken ook dat de totstandkoming van het uitvoeringsprogramma
van deze orde en impact ook zorgvuldigheid en kwaliteit vereist. Dat is waarom ik
heb besloten om nog uitstel te verlenen voor het uitvoeringsprogramma naar het eerste
kwartaal van 2020. Dit komt echt ten goede aan het resultaat. Ik vind dat het resultaat
hier voorop moet staan. Hoewel ik ook het ongeduld snap dat er bij partijen is, denk
ik dat we hier dat uitstel moeten verlenen, omdat het zo van wezenlijk belang is dat
dit goed gaat.
Voorzitter. Ik heb in mijn bijdrage een aantal blokjes. Ik denk dat het goed is dat
ik die blokjes even benoem, zodat iedereen weet waar zijn vraag zit. Daar waar ik
geen vragen beantwoord, is dat uiteraard aan de Staatssecretaris. Als u dan nog iets
mist, mag u de vinger opsteken.
Eerst wil ik nog even iets dieper ingaan op een paar vragen die de leden hebben gesteld
over het uitvoeringsprogramma. Daarna ga ik het in een blokje hebben over de verschillende
middelen, onder andere glyfosaat. Het derde blokje is het bijenrichtsnoer. Het vierde
blokje is wat ik «omwonenden» noem. En het vijfde blokje zijn nog wat resterende vragen
op mijn terrein.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw de Minister. Ik stel voor dat aan het einde van ieder blokje de
Kamerleden de gelegenheid krijgen om hun twee interrupties te benutten. Gaat uw gang.
Minister Schouten:
Ten eerste, over het uitvoeringsprogramma. De Partij voor de Dieren vroeg waarom dat
uitgesteld is. Ik denk dat ik dat net heb aangegeven. Komt dat door de rol van LTO?
Nee, dit is een brief die ik heb gekregen van alle partijen die betrokken zijn bij
het uitvoeringsprogramma.
De heer Wassenberg vraagt of ik denk dat ik op basis van vrijwilligheid een systeem
kan veranderen. Hij denkt dat we op die manier de doelen niet gaan halen. In de Toekomstvisie
gewasbescherming is een grote verandering neergelegd. Dat weten we. Maar die ga ik
niet uit de weg, en de sector ook niet. Het is een combinatie van zaken waarbij je
afspraken met elkaar maakt, maar ook serieus kijkt naar waar regelgeving of een stok
achter de deur nodig is. Het zal dus ook een combinatie van die zaken worden. Daarbij
wil ik benadrukken dat de kracht om een transitie te bereiken ook echt ligt bij de
mogelijkheden die ondernemers daartoe hebben. Ik wil zo'n proces dan ook ingaan door
te zorgen dat we heldere afspraken hebben en dat we ook helder weten wanneer die afspraken
wel of niet gehaald worden. Als we gelijk beginnen met regelgeving waardoor we alles
dichtzetten, dan ga ik uit van een soort van wantrouwen en niet van een stap in een
transitie die we met zijn allen maken. Dus dat is niet het startpunt van dit proces.
Dan vraagt de heer Moorlag of ik bereid ben om... Even kijken, ik zit heel veel op
de volgorde. Ik zie dat ik de heer De Groot oversla.
De voorzitter:
De volgorde maakt in principe niet zoveel uit, omdat ze toch pas aan het einde van
het blokje vragen kunnen stellen.
Minister Schouten:
Oké. Dan doe ik toch eerst even de heer De Groot. Excuses, meneer Moorlag. De heer
De Groot zegt: we zijn allemaal aardig bezig met het nieuwe programma, maar hoe staat
het nu eigenlijk met het halen van de doelen voor 2023 en met de doelen voor de Kaderrichtlijn
Water? En hij vraagt ook of ik een analyse heb waarom het huidige beleid niet werkt.
De doelen van 2023 blijven staan. Er wordt ook aan gewerkt om deze doelen te behalen.
Dus het is niet zo dat dit programma nu de doelen die we al hadden gesteld, wegneemt.
Dat geldt ook voor de doelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water. De huidige
inzet is ook door het PBL geëvalueerd. Daarvan heeft u ook kennis kunnen nemen. De
uitkomsten daarvan en de aanbevelingen die het PBL heeft gedaan – ik ben in de brief
ook nog op een aantal punten nader ingegaan – worden weer meegenomen bij het opstellen
van het uitvoeringsprogramma dat nu voorligt. We moeten daar ook steeds verder van
leren. Het klopt dat de doelen op sommige zaken gewoon onvoldoende gehaald zijn. Dat
betekent dus dat er nog een heel grote inspanning geleverd moet worden om dat wel
te doen.
De heer De Groot vraagt ook hoe ik ervoor ga zorgen dat de gebruiksvoorschriften een
transitie naar biologisch ondersteunen. Zoals ik net heb gezegd, voorziet de Toekomstvisie
in een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen en in het verbinden van landbouw
met natuur, en daarmee ook in het verminderen van de behoefte aan de gewasbeschermingsmiddelen.
Het wettelijke gebruiksvoorschrift is geen instrument om deze transitie te bereiken.
In het voorschrift worden de randvoorwaarden voor het gebruik van een toegelaten middel
gesteld, maar het is niet per definitie hoe je die transitie gaat doen. De kern van
het uitvoeringsprogramma zit juist in het meer toegaan naar natuurlijke processen.
En daar waar nog middelen nodig zijn, zullen dat laagrisicomiddelen zijn.
De loskoppeling van het advies en de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen. Ben ik
bereid om in het uitvoeringsprogramma de studiegroepen te financieren die met onafhankelijke
adviseurs het veld ingaan? In de brief heb ik al gezegd dat ik het een interessante
gedachte vind om advies en verkoop van gewasbeschermingsmiddelen los te koppelen,
zeker als dat bijdraagt aan het behalen van een wisseling van denken. Die is volgens
mij ook noodzakelijk op een aantal onderdelen. Dit onderdeel nemen we ook nadrukkelijk
mee bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma en we bekijken ook de mogelijkheden
hoe we dat vorm kunnen gaan geven. De heer De Groot heeft een heel concreet voorstel
voor een heffing op middelen die dan weer ingezet worden op andere plekken. Ik kijk
nu gewoon in het algemeen hoe de financiering van studiegroepen met die onafhankelijke
adviseurs vormgegeven kan worden. Het voorstel van de heer De Groot kan er natuurlijk
ook voor zorgen dat dit, als er geen alternatieven zijn en het gewoon een toegelaten
middel betreft, voor boeren en tuinders van sommige teelten een kostprijsverhoging
betekent die ze niet automatisch kunnen doorvertalen in hun opbrengst. Dus dat voorstel
vind ik nogal ver gaan, maar ik ben wel specifiek aan het kijken naar hoe we die advisering
kunnen loskoppelen van de verkoop van de producten en wat daarvoor nodig is.
Dan kom ik nu wel bij de heer Moorlag. Hij vroeg of ik bereid ben om de gevraagde
60 miljoen beschikbaar te stellen. We zijn bij het uitvoeringsprogramma op zoek naar
de concrete maatregelen om die transitie waar te kunnen maken. Toen ik de Toekomstvisie
presenteerde, heb ik al gezegd dat ik bereid ben om de juiste en concrete maatregelen
te steunen met financiële middelen wanneer dat nodig is. Ik wil ook noemen dat wij
natuurlijk al behoorlijk veel doen in bijvoorbeeld de topsectoren en al dat soort
plannen die daar worden ontwikkeld. Dus we hebben al op verschillende plekken middelen
beschikbaar gesteld, juist om de innovatie op dit terrein te stimuleren. Of het voor
zo'n transitie dan om 60 miljoen moet gaan of om een ander bedrag? Dat zijn we nog
aan het bekijken. Nogmaals, het zit niet alleen hier, het zit ook op andere plekken
waar het kabinet geld heeft vrijgesteld om innovatie mogelijk te maken.
De heer Futselaar stelde een vraag over de tweede nota gewasbescherming. Hij zegt
dat het zorgelijk is dat de doelen niet gehaald zijn, en vraagt wat we gaan doen om
die nu wel te halen. Wij hebben gezegd dat de uitkomst van de tussenevaluatie meegenomen
wordt in het uitvoeringsprogramma, zodat de einddoelen in de nota Gezonde Groei, Duurzame
Oogst wel worden gerealiseerd. We hebben bijvoorbeeld via het pakket van maatregelen
al een invulling gegeven aan het terugdringen van emissies naar het oppervlaktewater.
We hebben u daarover al eerder geïnformeerd. Ik ben bereid om ook grondwater daarin
meer mee te nemen. De suggestie van de heer Moorlag is om ook de drinkwaterbedrijven
en de bronnen op te nemen; dat zullen we gaan doen.
Dan stelde de heer Futselaar de meer overkoepelende vraag wat we nu eigenlijk leren
van die tweede nota gewasbescherming, juist ook voor de Toekomstvisie. De tussenevaluatie
van het PBL is inderdaad kritisch waar het gaat om het halen van de doelen. Het PBL
geeft aan dat extra inzet nodig is en dat vrijwilligheid niet altijd overal toereikend
is. Ik heb net gezegd dat het uitvoeringsprogramma juist een gezamenlijk iets is,
waarbij echt nadrukkelijk de verantwoordelijkheid ligt bij de ondernemers die ermee
bezig zijn. Dat wordt een set van zaken die je gewoon afspreekt met elkaar: de doelen,
maar ook de stokken achter de deur om die te kunnen halen als het niet op basis van
vrijwilligheid kan. De kracht van de transitie is ook dat ik er niet gelijk bovenop
ga zitten; men moet er zelf mee aan de slag. Ik ga die verantwoordelijkheid echt daar
neerleggen. Die wordt ook gevoeld. We gaan er ook op meten om te zorgen dat we het
inzichtelijk hebben; zoals gezegd met de stokken achter de deur.
De heer Von Martels vroeg of ik de noodzaak zie om publieke middelen in te zetten
bij de ontwikkeling van alternatieve gewasbeschermingsmiddelen. Ja, die noodzaak zie
ik. Dit doe ik al. In de beantwoording van de vragen over de tussenevaluatie van het
PBL heb ik gezegd welke publieke middelen wij inzetten voor onderzoek op het gebied
van gewasbescherming. In het uitvoeringsprogramma bekijk ik of dat bijgestuurd of
geïntensiveerd moet gaan worden.
De heer Von Martels vroeg of ik bereid ben om de experimenteerruimte structureel te
faciliteren. Als we een experimenteerruimte structureel inzetten, dan denk ik dat
dat eigenlijk een wetswijziging is. Dit is altijd even de spanning die daarin zit.
De Kamer vraagt mij altijd naar heel veel experimenteerruimte, terwijl zij ook de
medewetgever is. Die discussie hebben we weleens eerder gevoerd. Laat ik het maar
zo zeggen: in die vraag hoor ik dat men soms moet kunnen kijken of het gaat, en of
iets in de praktijk werkt. Dat ga ik niet structureel doen, maar ik denk wel dat we
in het kader van het uitvoeringsprogramma moeten kijken naar de vraag: hoe zorg je
er nou voor dat je kunt kijken of iets werkt en waar je in de praktijk al of niet
tegen aanloopt. Dat zullen we meenemen in het kader van het uitvoeringsprogramma.
Mevrouw Lodders stelde een vraag over meer ruimte voor veredelingstechnieken. Zoals
mevrouw Lodders weet, zijn we volop bezig met onderwerpen als CRISPR-Cas en andere
innovaties. Ik kan al wel verklappen dat ook dit in het uitvoeringsprogramma zit.
Dit is natuurlijk de Europese discussie waarin we zitten. Ik ben met de collega's
in andere landen aan het bekijken hoe we die discussie nu weer verder gaan brengen,
omdat er toch wel een soort van situatie gevoeld wordt... Het is overigens een discussie
die ik met meer collega's in andere lidstaten heb. We zien allemaal dat het middelenpakket
smaller wordt en dat dat best wel wat vraagt van alle ondernemers. Tegelijkertijd
zien we dat er bij beschikbare alternatieven of andere technieken om planten weerbaarder
te maken, nog niet het door ons allen gewenste tempo in zit. Hierin hopen we dus richting
de nieuwe Commissie met een aantal landen een soort vuist te kunnen gaan maken: zet
het nou hoger op de agenda. Wij hebben dat zelf gedaan in onze prioriteiten die we
naar de Commissie hebben gestuurd. Dat is echt nodig, want anders ga je het draagvlak
voor dit soort processen verliezen en maken we de situatie steeds ingewikkelder. Waar
er alternatieven zijn, moeten we de ruimte gaan bieden.
Mevrouw Dik-Faber vroeg wanneer ik van plan ben om de Kamer te informeren over het
uitvoeringsprogramma. Dat zal in het eerste kwartaal van 2020 gebeuren. Zij vroeg
ook naar het huidige ingezette beleid en de doelen. Ik denk dat ik dit zonet bij de
vragen van de heer Futselaar heb beantwoord.
De heer Bisschop stelde een vraag over de werkgroep Versnelling Toelating Groene Gewasbeschermingsmiddelen
en ook hij vroeg om experimenteerruimte. Ik heb net gezegd dat ik in het kader van
het uitvoeringsprogramma bekijk waar experimenteerruimte een plaats kan krijgen, waarbij
we natuurlijk wel een bepaalde afbakening moeten hebben omdat anders straks alles
één grote experimenteerruimte is.
De heer Bisschop vroeg of het budget voor praktijkonderzoek omhoog kan. Er is veel
kennis nodig om de transitie mogelijk te maken. Overigens gaat het mede om kennis
die nu nog niet beschikbaar is, dus waar nog meer onderzoek naar moet worden gedaan.
Aan de ene kant gaat het dus om fundamenteel onderzoek, aan de andere kant om praktijkonderzoek.
We moeten de combinatie van beide aangaan. Ook dit wordt onderkend in het uitvoeringsprogramma.
Daarin wordt al een aantal zaken benoemd. Waar nodig kijken we dan ook naar de financiële
middelen die daarvoor nodig zijn.
Voorzitter, dit was het blokje over de Toekomstvisie.
De voorzitter:
Zijn er liefhebbers voor het uitvoeringsprogramma Toekomstvisie? De vragen moeten
trouwens wat puntiger, en ook de antwoorden, want we gaan in tijdnood komen en dat
gaat ten koste van uw tweede termijn. De heer Wassenberg.
De heer Wassenberg (PvdD):
Voorzitter, ik zal mijn interruptie even in tweeën knippen; dan heb ik dus vier enkele.
De Minister zegt dat afspraken en draagvlak belangrijk zijn, maar ze zegt ook dat
ze gaat kijken waar regelgeving nodig is. Ze had het over een combinatie van zaken.
Ze noemde stokken achter de deur. Het PBL zegt: voorkom dat vrijwilligheid overgaat
in vrijblijvendheid. Waar is volgens de Minister regelgeving nodig? Kan zij die stok
achter de deur misschien voorbereiden? Zij zit naast de Staatssecretaris, die hetzelfde
heeft meegemaakt met statiegeld op flesjes en blikjes. Daar was er een stok achter
de deur en nu is het eigenlijk ingezet in een wetgevingstraject. Dat is dus mijn vraag
aan de Minister.
Minister Schouten:
Dat is precies wat we nu aan het uitwerken zijn in het uitvoeringsprogramma. Ik denk
dat we daar dus nader op terug moeten komen.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik heb niet zozeer een interruptie, voorzitter. Ik wil opmerken dat ik geen antwoord
heb gekregen op mijn vraag of de Minister bereid is om het PBL een ex-ante-onderzoek
naar het uitvoeringsprogramma te laten doen.
De voorzitter:
Mevrouw de Minister overlegt even. Zij komt er straks op terug. Is dat akkoord, meneer
Moorlag? Dan is nu mevrouw Lodders.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter, ik zal nu gewoon één vraag stellen. De Minister gaat in op meer ruimte
voor veredelingstechnieken en dat dat punt ook in Europa geadresseerd is. In de reflectie
door de Minister mis ik nog een beetje dat, als het middelenpakket smaller wordt en
dit soort technieken niet in de lijn der snelheid meelopen, boeren aangewezen worden
op andere middelen die vervolgens ook weer negatief ter discussie staan. Wil de Minister
erop reflecteren dat boeren en tuinders dus aangewezen zijn op middelen die vaak schadelijk
zijn? We zien dat bijvoorbeeld bij het verbod op de coating van suikerbieten.
Minister Schouten:
Mevrouw Lodders weet dat het toelatingsbeleid gebaseerd is op de adviezen van EFSA
en Ctgb, waarbij wordt gekeken of een middel schadelijk is voor mens, dier of milieu.
De middelen die toegepast mogen worden, zijn dus goedgekeurd, want anders sta ik ze
niet toe. In het geval van bijvoorbeeld neonicotinoïde hebben we hier de discussies
gevoerd en is bekend wat EFSA en Ctgb erover hebben gezegd. De alternatieven die nu
worden ingezet, zijn wel toegelaten middelen.
De voorzitter:
Verder geen interrupties? Minister, komt u nu terug op de vraag van meneer Moorlag
of in uw vervolg?
Minister Schouten:
Bij het blokje diversen.
De voorzitter:
Meneer Moorlag, bij het blokje diversen.
Dan gaan we naar het tweede blokje. Dat gaat over de middelen, waaronder glyfosaat.
Minister Schouten:
In de brief die ik samen met mijn collega Van Veldhoven aan u heb gestuurd, heb ik
aangegeven hoe ik denk om te gaan met bijvoorbeeld de discussie over glyfosaat. Bijvoorbeeld
hoe wij omgaan met het kalenderspuiten en de pre-harvesttoepassing, en hoe wij ten
aanzien van glysofaat nu het nee-tenzijbeleid gaan voeren. Meer specifiek daarover
zijn een aantal vragen gesteld.
De heer Wassenberg vroeg of ik me ga voorbereiden op een post-glyfosaattijdperk. Ja.
We zijn sowieso voor allerlei middelen in den breedte aan het kijken wat er nodig
is om er alternatieven voor te hebben. Dan moet je je ook voorbereiden op een situatie
waarin het gebruik van glyfosaat misschien niet meer mogelijk is. Het wordt nu herbeoordeeld,
dus we weten niet wat daaruit komt. Het is een van de zaken die we natuurlijk in het
uitvoeringsprogramma met de verschillende partijen bespreken. We hebben sowieso natuurlijk
de hele discussie die ik net noemde toen ik de brief aanhaalde, namelijk dat voor
glyfosaat het nee-tenzijbeleid toegepast moet gaan worden. Voor het «nee» moet je
dan natuurlijk een alternatief hebben. Dat wordt nu dus al uitgewerkt, terwijl het
middel gewoon toegelaten is.
Wil ik met andere landen de mogelijkheden onderzoeken om glyfosaat te verbieden? Nou
ja, buiten de landbouw is het al verboden. Ik heb net gezegd wat nu de lijn van Nederland
is binnen de landbouw – hier intern – maar het is een toegelaten middel en het wordt
nu herbeoordeeld. Het is wel zo dat deze discussie ook in andere landen speelt; Duitsland
en Oostenrijk zijn genoemd. Mevrouw Bromet stelde de vraag of het daar een andere
discussie is dan die over de herbeoordeling. Voor alle Europese landen geldt op dit
moment dat het middel gewoon is toegelaten. Duitsland stelt dat je het dus niet zomaar
kunt verbieden. In Oostenrijk hebben ze een wet aangenomen om het te verbieden, maar
ook daar is het verbod nog niet ingevoerd, omdat de situatie zo is dat je in schadeclaims
en dat soort zaken terecht kunt komen als je een toegelaten middel verbiedt.
Ik constateer dat ze nu in Duitsland maatregelen nemen die wij allang hadden genomen.
Wij hadden bijvoorbeeld de toepassing buiten de landbouw allang verboden; die hebben
zij nu pas verboden. Ook ten aanzien van pre-harvest doen zij precies hetzelfde als
wat wij doen. Men heeft daar gewoon in het algemeen gezegd: we zouden het na 2023
niet meer willen. Alsdan is de herbeoordeling, dus dan moeten we sowieso bekijken
wat daaruit komt.
Ook voor Nederland geldt dan: als het niet meer toegelaten wordt, doen ook wij dat
niet meer. Maar als het middel wel weer toegelaten wordt, dan is het niet zo dat je
het eventjes makkelijk kunt gaan verbieden. Dat wil ik dus meegeven als kader. Of
ook Duitsland dit wel of niet zo ziet, heb ik niet op deze manier met de Duitsers
besproken. Maar dit is dus wat er in het algemeen geldt voor toegelaten middelen.
Even kijken. De heer Wassenberg vroeg naar de automatische verlenging. Dat gaat over
de pakketten die elke keer automatisch verlengd worden als er niet tijdig is herbeoordeeld.
Ik heb hier al eerder gezegd dat dat ook mij een doorn in het oog is. Als er termijnen
zijn en als we er strenge eisen aan stellen, dan moeten we met elkaar zorgen dat we
die gewoon zo veel mogelijk halen; dat geldt overigens ook voor degenen die die toelating
aanvragen. Ik zie dat dat niet elke keer gebeurt, zelfs best vaak niet. En ik zie
dat er dan ook nog helemaal in pakketvorm voor of tegen wordt gestemd, terwijl ín
zo'n pakket eigenlijk nog heel veel middelen zitten die je juist wél wilt behouden.
Daarom heb ik afgelopen keer bij de mancozeb-discussie gezegd dat ik wil dat dat middel
niet met een jaar verlengd wordt. Ik wil dus eigenlijk dat het gewoon zo snel mogelijk
beoordeeld wordt, zodat we weten wat daarmee gaat gebeuren. Dat is in de stemming
niet meegenomen. Het hele pakket is weer doorgeschoven, waarbij de Europese Commissie
nu wel heeft gezegd te zullen bekijken wat mogelijk is. Als er zo veel discussie over
een middel is, zitten wij er heel erg op te duwen om het niet automatisch weer een
jaar te verlengen.
Even kijken. De heer De Groot vroeg of ik pleit voor een voorlopige toelating in Europa
voor de laagrisicomiddelen. Het is zo dat pas na beoordeling van een middel besloten
kan worden of het middel een laagrisicomiddel is. Dus je hebt die beoordeling nodig
om dat te kunnen vaststellen. Ik pleit wel voor een vereenvoudiging van de toelatingseisen,
zodat die beter afgestemd zijn op de kenmerken van de middelen die een grote kans
hebben om als laagrisicomiddel te worden beoordeeld. Dat geldt bijvoorbeeld voor middelen
op basis van micro-organismen. Daar zetten we dus wel op in.
De heer De Groot vroeg naar het verbeteren van de toelatingsprocedure in het algemeen.
Gaan we van afzonderlijke beoordeling van middelen naar beoordeling van middelen in
een systeem? Daar waar nodig zet ik me in voor het verbeteren van de richtsnoeren
die in het beoordelingsproces gebruikt kunnen worden. Een systeemtoelating past op
dit moment niet binnen de verordening, maar ik zal dit in het kader van REFIT bekijken;
dus bij de beoordeling van het systeem zal ik ook daar nog even naar kijken.
De heer De Groot vroeg de garantie dat er in het voorjaar geen geel gespoten weilanden
meer zijn. In de brief heb ik geschetst wat mijn beleid is ten aanzien van glyfosaat
en hoe het wordt ingezet. Ik heb aangegeven dat ik nu dus in het uitvoeringsprogramma
met de partijen aan het bekijken ben hoe we het nee-tenzijbeleid concreet vormgeven:
wat zijn de alternatieven en hoe kun je die inzetten? Het is echter niet zo dat het
middel verboden is, dus ik kan het niet afdwingen. Dat is wat ik steeds tegen uw Kamer
zeg. Ik kan er alles op inzetten om te zorgen dat het middel niet toegepast wordt
in situaties waarin er alternatieven zijn, maar ik kan niet garanderen dat het niet
meer gebruikt wordt, omdat ik het middel niet kan verbieden. In die discussie zitten
we telkens. Dit is echt het maximale dat ik kan doen binnen de kaders van de toelating.
GroenLinks. Mevrouw Bromet vroeg naar het verbod van Duitsland op glyfosaat. Ik heb
net aangekondigd hoe dat zit. Het is gebaseerd op de verwachting van Duitsland dat
glyfosaat bij de herbeoordeling wordt verboden in Europa.
De heer Moorlag vroeg of ik via de GGD of via het RIVM extra onderzoek kan doen naar
parkinson en het gebruik van middelen. Ik zal de Gezondheidsraad vragen om dit onderwerp
mee te nemen in het advies dat zij aan het opstellen zijn. We hadden al eerder gevraagd
naar dat advies in het algemeen, maar ik zal deze specifieke vraag daar nog aan toevoegen.
Het cumulatie-effect. Dat was een vraag van de heer Futselaar over gebruiksvoorschriften
per stof, in plaats van per middel of per teelt. Het stapelen van het gebruik van
de verschillende middelen met dezelfde werkzame stof – zoals we dat noemen – wordt
meegenomen in het uitvoeringsprogramma. We kijken daarnaar. Ik zal ook in het kader
van de REFIT bekijken of er mogelijkheden zijn om tot de beoordeling van middelen
per teelt te komen. Dat kan op dit moment niet, maar dat is een van de onderwerpen
die we daar kunnen inbrengen.
Even kijken. De heer Von Martels vroeg naar de bronnen over glyfosaat in de Maas.
Mevrouw Van Veldhoven beantwoordt die vraag.
De betere beschikbaarheid van biologische middelen in de fruitteelt en in andere sectoren.
Ik heb net al gezegd dat we kijken naar de vereenvoudiging van de toelatingscriteria
voor de laagrisicomiddelen en dat we ook onderzoek daarnaar financieren, bijvoorbeeld
in het kader van de topsectoren en de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming. Het blijft
natuurlijk wel zo dat producenten producten moeten ontwikkelen, en dat die aanvragen
moeten worden doorlopen voordat een middel toegelaten kan worden.
Het verbod van de gele velden en dat dat onder meer tot ploegen leidt. Mevrouw Lodders
vroeg een meer algemene reflectie op het gegeven dat bepaalde eisen die wij stellen
ertoe leiden dat sommige andere middelen dan juist wel weer gebruikt worden. Daar
zit best spanning op. Dat zeg ik maar eerlijk. Als wij allerlei eisen en vragen stellen
rondom bijvoorbeeld vanggewassen of andere methoden, met daarbij ook nog bepaalde
data waarop ze toegepast moeten worden, dan gaat het voor boeren soms wel knellen.
Als ze dan weer naar het inzaaien van een nieuw gewas gaan, komt daar spanning op
te staan. Dat onderken ik ook. Dat is best complex in deze discussie; we willen alles
tegelijkertijd. Soms leidt het ertoe dat daaruit echt een dilemma voor de boer ontstaat.
Ik sprak gisteren een boer die de middelen niet wilde gebruiken. Hij gebruikte nu
een vanggewas en zei: ik kan het niet helemaal mechanisch weggewerkt krijgen; en ook
dat doet trouwens iets met de bodem en hoe ik daarmee wil omgaan. Hij legde dit dilemma
dus even heel openlijk op tafel. Het dilemma is er. Dat moeten we onderkennen, ook
in hoe we de discussie voeren. De vraag is hoe we met glyfosaat omgaan en welke alternatieven
we mogelijk maken, maar ook wat dat dan weer betekent voor andere regelgeving. Anders
komt het letterlijk bij de boer op het bord terecht.
Mancozeb. Mevrouw Dik-Faber vroeg naar de stand van zaken van de besluitvorming. Wij
hebben aangegeven tegen de procedurele tijdelijke verlenging te zijn. Voor andere
lidstaten was een verlenging met een jaar wel voldoende. De Europese Commissie heeft
aangegeven zo spoedig mogelijk de beoordeling af te ronden en met een voorstel te
komen over het al dan niet verlengen van de goedkeuring. Wij hopen dat dat sneller
is dan het ene jaar verlenging dat ze nu gekregen hebben.
De snelle toelating van groene gewasbeschermingsmiddelen. Mevrouw Dik-Faber zei dat
we daarvoor de Europese verordening moeten aanpassen en vroeg wanneer ik verwacht
dat dat gebeurt. Ik verwacht dat de Europese Commissie eind dit jaar of begin volgend
jaar komt met de conclusies van de evaluatie van de Europese verordening. Een wijziging
van die verordening vraagt wel veel tijd; we moeten realistisch zijn dat die al snel
een paar jaar kan duren. Ik verwacht de conclusies van de evaluatie dus snel, maar
de wijziging van zo'n verordening is een vrij langdurige procedure.
Even kijken. Mevrouw Dik-Faber stelde een vraag over parkinson. Ik heb net gezegd
dat ik dat punt zal meenemen in het advies door de Gezondheidsraad. Mevrouw Dik-Faber
vroeg of we kunnen kijken naar de toelatingsprocedures. Ik ben altijd bereid om te
kijken, maar op dit moment wordt de neurologische toxiciteit al meegenomen in de toelatingsprocedure.
Maar we kijken ook naar wat de Gezondheidsraad zegt en of daaruit nadere zaken voortkomen
die we hierbij kunnen betrekken.
De SGP vroeg naar de toegenomen milieubelasting, bijvoorbeeld ten aanzien van neonicotinoïde,
en vroeg of ik met een vrijstelling voor de coating van bietenzaad kom. Dit is in
de Commissie besproken en ook in de Europese Raad. De Commissie zegt dat zij alle
vrijlatingen die nu in een aantal lidstaten voor neonicotinoïde worden gegeven oneigenlijk
vindt, omdat er nu een verbod op het middel is. Dan gaan we eigenlijk weer weg van
hetgeen we met elkaar besloten hebben, dus ik ga nu niet voor vrijstellingen pleiten.
De heer Graus zei dat tuinders die met niet-chemische middelen experimenteren, worden
tegengewerkt door de NVWA. De NVWA controleert of de middelen zijn toegestaan, dus
of ze zijn toegelaten. Middelen die experimenteel zijn, hebben veelal geen toelating.
Daarom is de experimenteerruimte van belang, zoals ook hier wordt bepleit, waarbij
we overigens wel echt een afbakening van het experiment moeten hebben, zodat we daarop
meer zicht krijgen. In het uitvoeringsprogramma is daar aandacht voor.
Dat waren de vragen over middelen, voorzitter.
De voorzitter:
Dat was het blokje middelen. Er hebben zich al een paar mensen aangemeld. Ik ga die
volgorde eerst afwerken. Meneer De Groot van D66 was de eerste.
De heer De Groot (D66):
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Alstublieft wel kort en puntig, want we komen in tijdnood. Kort en puntig!
De heer De Groot (D66):
Ja. Kan de Minister aangeven waarom het wel mogelijk is om glyfosaat bijvoorbeeld
op verhardingen te verbieden, maar niet voor het platspuiten van merendeels gezonde
graslanden?
Minister Schouten:
Dat heeft te maken met de toepassing buiten de landbouw of binnen de landbouw.
De heer De Groot (D66):
Ik hoop dat de Minister dat heel zeker weet. U kunt toch iets aan de gebruiksvoorschriften
doen? En u heeft altijd nog een ministeriële bevoegdheid om het te verbieden.
Minister Schouten:
Het middel is in Europa voor de landbouw toegelaten. We zitten nu middenin de herbeoordeling,
zoals de heer De Groot weet. Zolang dat middel is toegelaten in de landbouw geldt:
als ik dat ga verbieden, dan kunnen daarvoor schadeclaims en dergelijke in de plaats
komen, omdat we dan een middel verbieden dat is toegestaan. Dit geldt ook voor alle
andere lidstaten, want het is nog nergens voor de landbouw verboden.
De heer De Groot (D66):
Voorzitter, ik maak hier echt bezwaar tegen.
De voorzitter:
Maar dit is uw derde interruptie, meneer De Groot. Zegt u het maar.
De heer De Groot (D66):
Ik heb het niet over de toelating van de werkzame stof, maar over het gebruik van
het middel. Daar gaat de Minister over, want de nationale lidstaat gaat daarover.
Minister Schouten:
We kunnen aan de gang blijven alsof ik hier de bevoegdheid heb om glyfosaat in de
landbouw te verbieden.
De heer De Groot (D66):
Bepaalde toepassingen!
Minister Schouten:
Ja. Maar dit gaat over het algemeen: waar de werkzame stof voor bedoeld is en om die
daarvoor in te zetten. We kijken nu heel specifiek naar waar de alternatieven zijn,
in het kader van het nee-tenzijbeleid. Voor gebruik op de verhardingen, buiten de
landbouw, zijn alternatieven beschikbaar. Dat is de juridische onderbouwing om het
middel daar niet toe te staan. In de landbouw is die onderbouwing er niet en dat maakt
dat er bij een verbod gewoon juridische procedures kunnen worden gestart, die wij
niet zullen winnen. Nogmaals, dit geldt echt in alle landen. In Oostenrijk is zelfs
een wet aangenomen en beraadt het kabinet zich er nu op wat ze daarmee moeten doen.
Dus het is niet zo dat dit even zo met een vingerknip geregeld is.
De voorzitter:
De heer De Groot, u verspeelt wel uw vierde interruptie. Ik weet niet of er een tweede
termijn komt, dus ga zuinig om met uw interrupties. Dit is uw vierde interruptie.
De heer De Groot (D66):
In de eerste plaats is er een uitspraak van de Kamer die heel erg duidelijk is. Tot
twee keer toe. In de tweede plaats kan de Minister wel degelijk een gebruiksvoorwaarde...
Er zíjn alternatieven. Er zijn zuivelcoöperaties als CONO, die al tegen hun melkveehouders
hebben gezegd: bij ons doe je het niet, want wij leveren aan Ben & Jerry's. Voor gras
zijn er dus gewoon alternatieven. Voorafgaand aan de introductie van glyfosaat werd
het ook gewoon ondergeploegd, dus dat kan nog steeds.
Minister Schouten:
Op basis van vrijwilligheid kun je altijd afspraken maken. Dat is ook in de keten
zo. Dat is wat ik nu doe in het uitvoeringsprogramma. Ik zeg tegen de partijen: ga
alternatieven inzetten waar die er zijn. U vraagt mij om een wettelijk verbod, om
een wettelijke regeling. Daar heb ik niet de juridische onderbouwing voor.
De voorzitter:
Eerst meneer Wassenberg, dan meneer Futselaar en dan mevrouw Bromet. Meneer Wassenberg.
De heer Wassenberg (PvdD):
Ik ga hier nog even verder op door, want ik had gevraagd of de Minister met Duitsland
en Oostenrijk kan gaan kijken wat zij doen en hoe zij dat gaan implementeren. Oostenrijk
heeft die wet aangenomen en die kan nog niet worden uitgevoerd, maar drie weten meer
dan één. Is de Minister bereid om met Duitsland en Oostenrijk te praten? Want de volksgezondheid
kan gewoon een reden zijn om het wel te verbieden. Kan de Minister met die andere
landen kijken naar de juridische mogelijkheden daartoe?
Minister Schouten:
Juist bij de beoordeling van de toelating van het werkzame middel wordt gekeken naar
het effect op de volksgezondheid. Ik geef maar even aan dat het ook in andere landen
niet lukt om te komen van «belijden dat je het niet wilt» naar «het middel niet meer
toestaan». U dicht mij veel macht toe, maar het is toch wel een beetje overdreven
om te denken dat het ons wél even zomaar zou lukken, en dat het dan ook nog juridisch
standhoudt. Het punt van de volksgezondheid wordt al geadresseerd bij de toelating
van de werkzame stof.
De heer Wassenberg (PvdD):
Ik ken mijn topografie. Ik weet bijvoorbeeld dat de Verenigde Staten geen deel uitmaken
van Europa. Ik weet ook dat in een aantal staten in de VS deze stof verboden is vanwege
de kankerverwekkende effecten. Dat is wat de Wereldgezondheidsorganisatie zegt. Er
is kennelijk dispuut over, maar er zijn heel veel aanwijzingen dat het wel degelijk
om volksgezondheidsredenen verboden zou kunnen worden. Het lijkt me dus heel nuttig
om bijvoorbeeld eens met Oostenrijk en Duitsland rond de tafel te gaan zitten en te
bekijken hoe we hierin gezamenlijk kunnen optrekken. Zijn er mogelijkheden om het
toch te verbieden, om die Oostenrijkse wet in werking te laten treden, en om misschien
in Nederland zelfs ook wel zo'n wet aan te nemen?
Minister Schouten:
Op dit moment vindt de herbeoordeling van de werkzame stof plaats. Dan wordt ook weer
vastgesteld wat het bijvoorbeeld met de volksgezondheid doet. Dat is het kader op
basis waarvan vervolgens weer de besluiten worden genomen over de toelating van glyfosaat.
De voorzitter:
De heer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Voorzitter, mijn vraag gaat niet over glyfosaat; dus als mevrouw Bromet wel daarop
wil ingaan, kan ze misschien eerst.
De voorzitter:
Dat is goed. Goede collegialiteit, meneer Futselaar. Mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik wil even ingaan op de redenering van de Minister. Zij zegt dat er een onderscheid
is tussen de landbouw en de publieke ruimte. Ik vind dat een heel bijzondere redenering.
Ik vertelde net al dat ik betrokken was bij de voorgeschiedenis van dit verbod. Er
was een politieke reden om dit onderscheid te maken, want er was hier in de Kamer
een meerderheid te vinden voor een verbod dat zich richtte op gebruik buiten de landbouw.
Ik begrijp niet zo goed waarom dat dan nu als argument gebruikt wordt om het voorstel
van D66 om het op grasland te verbieden, dat hier ook aangenomen is met meerderheid
van stemmen, niet gewoon op dezelfde manier te regelen. Ik begrijp echt niet wat het
verschil is, want het middel was namelijk toen ook toegelaten – ook voor particulier
gebruik en ook voor gemeentes – en toch is het toen verboden.
Minister Schouten:
Dat was omdat toen juridisch onderbouwd kon worden dat er voldoende alternatieven
waren voor het gebruik van glyfosaat buiten de landbouw. Binnen de landbouw is dat
niet het geval.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik ben wethouder geweest en in de gemeente is deze discussie op precies dezelfde manier
gevoerd. Ook daar waren partijen die zeiden dat er geen alternatief is en dat er meer
onkruid op straat komt. Ook in de landbouw zijn er alternatieven. De biologische landbouw
bewijst dat er alternatieven zijn. Ik vind dus dat dit argument er gewoon bij is gezocht.
Het lijkt op onwil.
Minister Schouten:
Als dat zo is, zouden er wel heel veel onwelwillende landen zijn. De suggestie die
hier wordt gewekt is dat ik iets niet wil wat de Kamer wel wil, en dat wat ik zeg,
namelijk dat het juridisch niet mogelijk is, allemaal maar onzin is. Dat is aan de
Kamer. Ik moet ervoor zorgen dat wat ik doe ook juridisch houdbaar is. Ik heb op dit
moment ook weleens discussies met de Kamer waar zij zegt: u heeft dingen gedaan die
juridisch niet houdbaar waren; dat hadden we u al verteld. Omgekeerd geldt dat ook.
Als ik iets doe, moet dat juridisch houdbaar zijn. Dat is hier gewoon niet zo.
De voorzitter:
Mevrouw Lodders, dit ging over glyfosaat. Wederom dank aan de heer Futselaar.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ja, dank aan de heer Futselaar. Dan toch een iets ander geluid op dit punt. Dat zal
menigeen misschien ook wel verwachten. Ik vind het winst dat de Minister aangeeft
dat zij dit middel niet kan verbieden en dat onderkend wordt dat de landbouwkundige
noodzaak hier aanwezig is. Ik hoop dat de Minister ook zou willen bevestigen dat ze
het middel niet zou wíllen verbieden op het moment dat wij al die voorwaarden blijven
stellen. Ik denk dat het voorbeeld van de boer dat de Minister gisteren noemde heel
pakkend is.
Minister Schouten:
Het gaat mij erom dat we de alternatieven die er zijn zo maximaal mogelijk gaan inzetten.
Dat heb ik in mijn brief ook gezegd. Ik ben dus geen dogmatisch voorstander van glyfosaat.
Ik ben voor een praktijk waarin boeren gewoon kunnen doen wat nodig is binnen de regels
en eisen die wij stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van vanggewassen of andere mogelijkheden.
Waar er alternatieven zijn, denk ik dat we die maximaal moeten inzetten.
In alle discussies die ik voer met boeren en andere organisaties zeg ik wel dat de
mogelijkheid best kan ontstaan dat de werkzame stof na 2023 niet meer wordt toegestaan.
Ook met die optie moeten we rekening houden. Dat is precies wat wij aan het doen zijn
in het uitvoeringsprogramma voor de visie. We kijken wat er allemaal nodig is als
het niet meer wordt toegestaan. Het punt hier is meer dat mij gevraagd wordt om het
middel in de landbouw niet meer toe te staan. Daarbij heb ik aangegeven dat ik de
juridische mogelijkheden daarvoor niet zie.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank. Voor een aantal collega's kan dat inderdaad de vraag zijn, maar daar wil ik
niet op focussen. Waar het mij om gaat, is dat boeren in de praktijk kunnen doen wat
van hen gevraagd wordt. Dat geeft de Minister nu ook weer aan. Een alternatief is
prima, zeker op het moment dat dat een mechanisch alternatief is. Ik denk dat de boeren
aan uw zijde staan. Maar dat alternatief is er op dit moment onvoldoende. Bij de toelating
is het volksgezondheidsaspect aan de orde. Dat zal ik ook in de richting van de heer
Moorlag nog een keer benadrukken. Daar houd ik me even niet mee bezig, want daar gaan
de deskundigen naar kijken. Ik begrijp van de Minister dat het uitgangspunt is dat
boeren in de praktijk datgene wat nodig is in het kader van de landbouwkundige praktijk
ook moeten kunnen doen.
Minister Schouten:
Zoals ik net zei: ik wil dat we een situatie hebben waarin boeren kunnen voldoen aan
de regels die wij stellen, op een manier die werkbaar is. Dat is niet per se glyfosaat,
zeg ik daarbij. We moeten zelfs scherper gaan kijken naar de alternatieven, omdat
de mogelijkheid best bestaat dat dit middel uiteindelijk niet meer wordt toegelaten.
Dan is er gewoon een situatie waarin we moeten handelen. Ik voel me verplicht, ook
naar de boeren toe, om maximaal te bekijken wat de alternatieven zijn. Dat is precies
wat we in het uitvoeringsprogramma doen.
De heer Futselaar (SP):
Ik wil nog even terug naar de cumulatie van stoffen. Mijn fractie maakt zich daar
grote zorgen over. Als ik het goed hoor, heeft de Minister gezegd: misschien moeten
we aparte beleidsregels voor dat effect maken, of niet; dat nemen we mee in het uitvoeringsprogramma.
De Minister kijkt nu of ik iets heel raars zeg. Dit is in ieder geval wat ik heb gehoord
over de aanpak van de cumulatie: die nemen we mee in het uitvoeringsprogramma. Dat
komt nog. We willen heel graag iets meer duidelijkheid over wat we kunnen verwachten.
Betekent dit dat we er rekening mee moeten houden dat we vrijwillig een afspraak gaan
maken? Gaan we naar normen toe? Ik begrijp dat het uitvoeringsprogramma er nog niet
is, maar ik zou het bevredigend vinden om iets meer richting te krijgen.
Minister Schouten:
Ik heb richting de heer Futselaar twee sporen proberen te benoemen. Het eerste is
de manier waarop bij de toelating gekeken wordt hoe de stapeling, de cumulatie, wordt
meegenomen. Ik heb het daar al wel vaker met uw Kamer over gehad. Dat zouden we in
het kader van de REFIT doen. Dat is eigenlijk de evaluatie van het systeem waar we
mee werken. Daarin kunnen we kijken of we toe kunnen naar het beoordelen van middelen
per teelt. Dat kan op dit moment namelijk niet. Dat is een beetje de principiële kant.
Zo noem ik het maar even.
Het onderwerp van het stapelen, of het gebruik van verschillende middelen met dezelfde
werkzame stof, nemen we mee in het uitvoeringsprogramma. Ik kan nog niet precies zeggen
hoe dat uitwerkt. Daar ben ik eerlijk in. Dit is een van de onderwerpen die daarbij
nog spelen. Ik zou zeggen: laten we als dat er ligt, kijken wat de heer Futselaar
ervan vindt.
De voorzitter:
Meneer Futselaar, wat vindt u daarvan?
De heer Futselaar (SP):
Nog niet erg bevredigend, zoals mijn mimiek misschien ook wel onderschrijft. Ik begrijp
dat de Minister hier nog mee bezig is, maar dit is natuurlijk een van de punten die
ook uit het OBO naar voren kwam. Naast «let op de kinderen» was het advies om te letten
op de stapeling. Het signaal is dat het bij het uitvoeringsprogramma vooral gaat om
de partners die zoeken naar een manier om het werkbaar te maken. Dan maak ik me er
wel een beetje zorgen over of hier iets uit komt waar we ook echt wat mee kunnen.
Ik ben liever nu aan het sturen dan dat we straks een programma krijgen waarover de
Minister ongetwijfeld zegt: luister eens even, dit heb ik met alle partijen afgesproken
en we kunnen daar nu niet zomaar aan gaan rammelen. Laat ik het zo zeggen: dat plaatst
mij in een wat lastige positie als ik nu vind dat hier echt iets moet gebeuren.
Minister Schouten:
Als u daar bepaalde opvattingen of concrete ideeën bij heeft, zou ik zeggen: breng
ze nu in. Dan kan ik ze bij de discussie over het uitvoeringsprogramma meenemen.
De voorzitter:
Dan gaan we verder. Sorry, mevrouw Dik-Faber. Ik had u niet gezien.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik had mijn vinger ook nog niet opgestoken, voorzitter. Of in ieder geval te kort.
Ik wil nog een vraag stellen over mancozeb. De Minister geeft aan dat er een onderzoek
van de Gezondheidsraad komt. Ik denk dat dat goed is. Tegelijkertijd heb ik in de
brief in reactie op vragen van de Partij van de Arbeid gezien dat er geen registratierichtlijn
is voor parkinson, omdat deze aandoening niet als bedrijfsziekte gemeld wordt. Dat
snap ik ook wel. Ik ken geen boer of tuinder die een bedrijfsarts belt omdat hij parkinson
heeft. Hij is namelijk zijn eigen werkgever. Het meldpunt bij het Ministerie van Sociale
Zaken is onvoldoende bekend. Dit probleem ligt dus onder de oppervlakte. Hoe kan de
Gezondheidsraad onderzoek doen naar een probleem waarvan we de cijfers eigenlijk nog
niet kennen? Het speelt zich wel in de samenleving af, maar het is onvoldoende bij
deze instanties bekend. Excuses, voorzitter. Ik hoop dat mijn vraag duidelijk is.
De voorzitter:
Het is duidelijk. De Minister.
Minister Schouten:
Ik ga de Gezondheidsraad juist vragen om dit expliciet mee te nemen in het advies
dat ik al aan hem heb gevraagd. Ik vraag om juist wel de relatie tussen parkinson
en gewasbescherming te bekijken, of Mancozeb in dit specifieke geval. Het is niet
zo dat de Gezondheidsraad dat alleen maar kan doen op basis van meldingen die daar
binnenkomen. Hij kan natuurlijk zelfstandig onderzoek doen naar wat hierover bekend
is in bijvoorbeeld literatuur, andere landen of dat soort zaken. De Gezondheidsraad
heeft daarvoor niet per se het aantal meldingen bij Sociale Zaken, de NVWA of wie
dan ook nodig.
De voorzitter:
We gaan dan nu naar het bijenrichtsnoer, blokje drie. Dat gaat ook over hommels, meneer
Wassenberg.
Minister Schouten:
Zoals bekend heeft het Europees parlement op 23 oktober de aanpassing van de grenswaarden
voor de acute toxiciteit voor de honingbij weggestemd. Die stap was in juli gezet.
De consequentie daarvan is dat de implementatie van het bijenrichtsnoer als zodanig
vertraging zal gaan oplopen. Daarmee kan een eerste stap naar een betere bescherming
van de bijen niet gezet worden. Dat is ook het dilemma dat ik steeds met uw Kamer
heb gedeeld. De Europese Commissie beraadt zich nu op een nieuw voorstel. Wij zullen
de Commissie tot spoed blijven manen om tot snelle implementatie en herziening van
het richtsnoer over te kunnen gaan.
Er was een aantal concrete vragen. De heer Wassenberg vraagt waarom we het oorspronkelijke
voorstel van het bijenrichtsnoer niet uitvoeren. Het is nu aan de Europese Commissie
om te besluiten wat voor voorstel er überhaupt gaat komen. Voor het oorspronkelijke
voorstel was er geen meerderheid. Met het aangepaste voorstel stemt het parlement
niet in. Het is nu aan de Commissie om te bepalen wat de volgende stap gaat worden.
Ik ga nu eerst bekijken waar de Europese Commissie mee komt om dan te beoordelen wat
wij daar weer van gaan vinden.
Dat zeg ik ook in antwoord op de vraag van de heer Futselaar. Wij willen gewoon een
zo snel mogelijke invoering van het bijenrichtsnoer. De huidige situatie is ook niet
ideaal, zeg ik maar. Ik wacht daarvoor op het voorstel van de Europese Commissie en
maan haar daarbij tot spoed. Maar ja, het is aan de Commissie om te bepalen waar ze
nu mee gaat komen. Dat zeg ik ook op een vraag van mevrouw Dik-Faber. Mevrouw Bromet
heeft volgens mij vergelijkbare vragen gesteld.
De heer Bisschop heeft concreet vragen gesteld over een Nederlands rapport over de
Nederlandse honingbijen. Hoe ga ik dat rapport inbrengen in de discussie over het
bijenrichtsnoer? EFSA werkt momenteel aan de herziening van het bijenrichtsnoer. Nieuwe
inzichten worden daarin altijd meegewogen. Ik denk dat het rapport al wel bekend is
bij de betrokken onderzoekers. Anders zal ik het bij EFSA onder de aandacht brengen.
Dat was het bijenrichtsnoer, voorzitter.
De voorzitter:
Geen interrupties over het bijenrichtsnoer. Dan gaan we met dubbele turbo meteen door
naar omwonenden, blokje vier.
Minister Schouten:
Ja, zeker. Daar is een aantal concrete vragen over gekomen, vooral ten aanzien van
de spuitvrije zones en de inzet van het ruimtelijkeordeningsinstrument. Daar heb ik
diverse leden vragen over horen stellen.
Op het moment dat er een bestemmingsplan wordt opgesteld voor nieuwe projecten, kan
daarin rekening worden gehouden met allerlei functies, zoals wonen, werken en landbouw.
Dan kunnen dus ook zaken bepaald worden over bijvoorbeeld een spuitvrije zone. De
heer Moorlag vroeg concreet hoe het kan dat dit in het antwoord van april stond. Dit
is de situatie bij nieuwe ruimtelijke projecten.
De Kamer vroeg mij in een motie echter om spuitvrije zones die ingrijpen in bestaande
situaties. Ook dan zal ik de noodzaak moeten onderbouwen van het instellen van zo'n
spuitvrije zone. Daar heb ik geen onderbouwing voor. Het blootstellingsonderzoek van
het RIVM heeft namelijk laten zien dat er wel blootstelling plaatsvindt, maar dat
die geen overschrijding van grenswaarden met zich meegebracht heeft. Er zijn gevallen
bekend van gemeentes die hebben geprobeerd om die zones in te stellen. Zij zijn allemaal
bij de rechter onderuitgegaan. Dat is dus het verschil tussen waarom het wel of niet
zou kunnen, zoals de Kamer dat heeft gevraagd.
Dat was concreet de vraag van de heer Moorlag, maar ik denk dat dit ook al een antwoord
is op een aantal vragen van anderen. D66 stelde die vraag ook. De SP zegt: de gebiedsgerichte
aanpak is mooi, maar die leidt tot willekeur of onzekerheid. We hebben juridische
kaders, mogelijkheden en onmogelijkheden, maar daarbinnen kunnen we wel kijken hoe
we tot een maatwerkoplossing kunnen komen. Dat is mijn zoektocht. Dat kan. Je hebt
alle partijen nodig om dat te kunnen doen, maar ik denk dat dit de middenweg is die
we zoeken. We zeggen niet: sorry, er kan niks en er gebeurt niks. We kijken wat er
wel kan en wat daarvoor nodig is. We zijn nu met de provincies Drenthe, Overijssel
en de Vereniging van Drentse Gemeenten aan het kijken hoe we dat verder vorm zouden
kunnen geven.
Mevrouw Dik-Faber vraagt hoe we dat maatwerk voor ons moeten zien, en of compensatie
door het toepassen van groene middelen en spuitvrije zones onderdeel kan zijn van
bijvoorbeeld de pilots. Laat ik in antwoord op het punt van mevrouw Dik-Faber zeggen
dat ik het ook echt heel erg vind dat die relaties verstoord zijn. Herstel van die
relaties is nodig om tot oplossingen te komen, zoals dat ook in het rapport is uitgesproken.
Daar worden ook handvatten voor geboden.
In de pilots gaan we aan het werk met oplossingen die specifiek passen op de lokale
situatie, bijvoorbeeld door te stimuleren dat akkerranden anders worden ingericht
zodat er minder hoeft te worden gespoten, of bijvoorbeeld door het gebruik van emissiearme
technieken die we kunnen stimuleren. We zullen in de uitwerking van die pilots ook
kijken of we wat kunnen met de suggestie van mevrouw Dik-Faber over het toepassen
van andere middelen of iets dergelijks.
Mevrouw Dik-Faber vroeg heel concreet waar misstanden kunnen worden gemeld, bijvoorbeeld
over spuiten bij harde wind. Zij wist dat niet. Die kunnen worden gemeld bij de NVWA.
De contactgegevens daarvoor staan op de website van de NVWA.
Voorzitter. Volgens mij heb ik de vragen over de omwonenden daarmee beantwoord.
De voorzitter:
Meneer Futselaar en dan mevrouw Dik-Faber.
De heer Futselaar (SP):
Eerst over het ruimtelijke element. Als ik het goed begrijp, zegt de Minister dat
gemeentes hier in nieuwe situaties wel rekening mee kunnen houden in een bestemmingsplan.
Bestaande situaties zullen voor de rechter afvallen, want daar is geen noodzaak voor.
Maar zal dat niet net zo goed voor nieuwe situaties gelden, als een teler daarbij
naar de rechter stapt en zegt: dit bestemmingsplan is op niks gebaseerd? Volgens mij
zijn er in Frankrijk nu ook een heleboel gemeentes die experimenteren met spuitvrije
zones en is daar de eerste gemeente al nat gegaan. Dat is mede omdat er geen achterliggende
landelijke wetgeving is. Een rechter zal dan toch vragen waar de gemeente haar besluit
op gebaseerd heeft. Lopen we dan dus niet precies hetzelfde risico?
Minister Schouten:
Ook hier moet ik een onderbouwing hebben voor de noodzaak van een spuitvrije zone.
Je moet dan dus kunnen onderbouwen dat bijvoorbeeld grenswaarden worden overschreden.
Waar dat niet het geval is, heb ik geen wettelijke basis om dat landelijk te doen.
Dat geldt overigens ook lokaal. Je ziet inderdaad dat rechtszaken daarop sneuvelen.
Met een nieuwe situatie bedoel ik dat er op een perceel niet zo'n teelt is, of dat
daar nog geen situatie is waarbij je moet ingrijpen. Dan kun je in een bestemmingsplan
vooraf al eisen gaan stellen. Dat kan als een dergelijke activiteit, die daardoor
geraakt en benadeeld wordt, daar nog niet is. Als je het bestemmingsplan gaat wijzigen
op het moment dat die activiteit daar al wel plaatsvindt, kom je in de juridische
situatie terecht die ik net beschreef.
De heer Futselaar (SP):
Mijn tweede punt: de juridische mogelijkheden ontbreken bij maatwerk eigenlijk helemaal.
Je kunt tussen teler en omwonenden prima afspraken maken over akkerranden. Als er
dan een jaar later nieuwe omwonenden komen die iets anders willen, zijn je afspraken
weg. Of als er een nieuwe teler komt, zijn je afspraken weg. Zekerheid heb je dus
eigenlijk niet, zeker niet op de lange termijn. Dat blijft toch wel heel erg onbevredigend.
Uiteindelijk zullen mensen linksom of rechtsom toch vragen om juridische zekerheid,
zowel de omwonenden als de teler. Als de overheid die niet kan bieden, ben ik bang
dat we Westervelds blijven houden.
Minister Schouten:
Ik onderken dat maatwerk ook betekent dat de situatie soms weer kan veranderen, waardoor
je toch weer tot nieuwe afspraken moet komen of het ingewikkelder wordt. Ik zeg alleen
dat ik heel pragmatisch zoek naar een oplossing. Die is niet zaligmakend, zeg ik er
richting de heer Futselaar maar bij, maar daarbij kunnen we wel stappen in de goede
richting zetten. Ik denk dat het onze plicht als overheden is om te kijken wat we
kunnen doen om dat mogelijk te maken. Als ik geen juridisch instrumentarium heb dat
verder kan gaan dan dat, blijven we in de situatie zitten zoals die nu is. Ik doe
er alles aan om daarin nog een stap vooruit te zetten.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
De Minister geeft aan dat mensen zich kunnen melden bij de NVWA. Dat is correct. Daarmee
bedoel ik niet eens alleen omwonenden, maar bijvoorbeeld ook boeren die biologisch
telen, waarbij zij percelen hebben naast de gangbare teelten. Het punt is alleen dat
de NVWA heel weinig mogelijkheden heeft om op te treden. Op het moment dat ze wil
gaan beboeten, zal ze echt op heterdaad moeten betrappen. Dat lukt bijna niet. Je
kunt niet achter elke boom een NVWA-inspecteur zetten. Ik vind dat een dilemma. Ik
heb daar vandaag niet een-twee-drie een oplossing voor. Ik constateer ook dat bewoners
of boeren filmpjes proberen te maken als er wordt gespoten bij harde wind. De beelden
zijn dan overduidelijk, maar ze gelden niet als heterdaad. De NVWA doet nu aangekondigde
inspecties. Dat is natuurlijk mooi, maar dat is niet op heterdaad betrappen. Dat er
zo weinig boetes worden uitgedeeld, is aan de ene kant fijn, maar ik zou heel graag
willen dat vaker handhavend wordt opgetreden. Ik leg het dilemma bij de Minister neer.
Ik snap dat het ingewikkeld is en ik heb ook de oplossing niet, maar ik vraag hier
wel haar aandacht voor.
Minister Schouten:
Het dilemma met handhaving en toezicht is sowieso dat je niet altijd alle situaties
in ogenschouw hebt. Dat geldt overigens niet alleen voor de NVWA, maar ook voor de
politie of wie dan ook. Je moet altijd een heterdaad hebben voordat je iets kunt vaststellen.
Het is daarom zinvol om op technieken in te zetten voor minder drift. Dat is precies
wat we hebben gedaan. Met andere driftkoppen en dat soort zaken kun je het probleem
structureler aanpakken. Het is overigens niet zo dat de NVWA alleen aangekondigd inspecties
uitvoert of handhavend optreedt. Zij kunnen dat ook onaangekondigd doen. Ik onderken
dat ik niet elke NVWA'er hierop kan inzetten, want uw Kamer vraagt mij heel vaak om
ook op andere onderwerpen NVWA'ers in te zetten. Ik heb geen oneindig blik NVWA'ers
dat ik kan opentrekken.
De voorzitter:
We gaan naar het laatste blokje van de Minister, na de interruptie van meneer Moorlag.
Het is overigens duidelijk dat we de tweede termijn niet halen, dus stel goede vragen
en let goed op. Meneer Wassenberg wil al een VAO, dus we gaan ons verplaatsen naar
de plenaire zaal, maar een tweede termijn van de Kamer gaat er niet komen. Meneer
Moorlag.
De heer Moorlag (PvdA):
Het is wel heel onbevredigend dat er bijna geen pakkans is en dat het toezicht en
de handhavingsdruk niet kunnen worden uitgeoefend. Het vooruitzicht is dat er in 2030
veel minder bestrijdingsmiddelen zijn. We hebben dus nog wel zo'n tien tot elf jaar
te gaan.
Ik wil terugkomen op de ruimtelijke ordening. De Minister stelt in haar brief dat
er in 2015 juridisch advies is gevraagd. Dat juridisch advies is echter niet zozeer
gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, maar op de EU-regelgeving en daarvan afgeleide
regelgeving. Is de Minister bereid om de landsadvocaat te laten kijken naar de vraag
of ruimtelijkeordeningswetgeving ruimte biedt om die spuitvrije zones in te stellen,
zodat uitvoering kan worden gegeven aan de wens van de Kamer?
Minister Schouten:
Ik heb zojuist volgens mij precies aangegeven dat dat kan als er bij een nieuwe situatie
een bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Dus die ruimte is er – dat ontken ik
niet – maar alleen als er een nieuwe activiteit gaat plaatsvinden. De Kamer vraagt
mij om de bestaande activiteit. Ik heb zojuist aangekondigd dat er al een aantal rechtszaken
zijn gevoerd, die allemaal verloren zijn. Ik hoef dus niet nog een keer advies van
de landsadvocaat te hebben. De rechter is er vrij duidelijk over geweest.
De heer Moorlag (PvdA):
In de brief wordt gerefereerd aan een oordeel van de landsadvocaat dat niet is gebaseerd
op de Wet ruimtelijke ordening. Dit is echt een heikel punt, willen we mensen overtuigen
dat het niet kan. Ik vind dat het gezegde «dubbel gestikt houdt beter» hier van toepassing
is.
Minister Schouten:
Als er uitspraken van de rechter zijn, is er al jurisprudentie en dan heeft een advies
van de landsadvocaat echt geen meerwaarde.
De voorzitter:
De Minister gaat naar het laatste blokje; het blokje «divers», «overig», «ratjetoe»
of hoe we het ook gaan noemen. Ik wil de Minister erop wijzen dat ook de Staatssecretaris
aanwezig is, dus we kunnen het niet langer dan een paar minuten laten duren. Ik hoop
dat dat lukt.
Minister Schouten:
Helder, voorzitter. Dat ga ik proberen. Ik wil even tijd besteden aan het virus bij
de tomaten, want daar was een concrete vraag over. Ik vind het goed om daar duidelijk
over te zijn. Op dit moment is er sprake van een bevestigde vondst en ook meerdere
verdenkingen van het tomato brown rugose fruit virus. Ik wil benadrukken dat dit virus
niet gevaarlijk is voor mens of dier, maar het kan de tomatenoogst wel ernstig aantasten.
Voor een individuele teler kan dat flinke problemen met zich meebrengen. Het is zeer
lastig om het virus weg te krijgen. Een deel van de oogst kan verloren gaan. Een teler
kan zijn bedrijf wel beschermen door zeer strenge hygiënemaatregelen in acht te nemen.
De NVWA en de vertegenwoordigers van de sector hebben veelvuldig contact over dit
virus. De voorlichting ter voorkoming van verspreiding wordt op elkaar afgestemd.
De NVWA legt besmette en zwaar verdachte bedrijven hygiënemaatregelen op die met de
sectororganisaties zijn besproken. Andere lidstaten voeren verplichte surveys uit
om te onderzoeken of het virus in die landen voorkomt. De Europese Commissie bespreekt
de resultaten van deze surveys begin volgend jaar met de lidstaten. Dan wordt ook
gekeken naar de benodigde verdere aanpak van het virus. De laatste stand van zaken
op dit punt is ook op de website van de NVWA te volgen. Dat was het wat betreft het
tomatenvirus.
Dan waren er nog concrete vragen. De heer Wassenberg vroeg of het klopt dat bij Natura
2000-gebieden vrijkomende percelen worden ingezet bij de sierteelt. Dat heb ik nog
niet gehoord. Dat is mij niet bekend. Als de heer Wassenberg daar concrete aanwijzingen
voor heeft, hoor ik dat graag.
D66 vroeg of ik strengere eisen wil stellen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
voor bloemen. Het Ctgb beoordeelt of een middel veilig kan worden gebruikt. Als het
Ctgb een middel toelaat voor een sierteeltgewas, is het ook veilig voor de toepassing,
conform de voorwaarden die het Ctgb aan de toepassing stelt. Dus het Ctgb kijkt al
specifiek naar de eisen voor de sierteelt.
Ik kom op het ex-anteonderzoek van het uitvoeringsprogramma. Ik wil op het concept
van het uitvoeringsprogramma een haalbaarheidsonderzoek laten doen, waarbij wordt
gecheckt of de transitie hiermee wordt gerealiseerd. En zo niet: wat is daar dan extra
voor nodig? Zodat we weten of we op de goede weg zitten. Ik moet nog even kijken of
we het PBL dit laten doen, maar zo'n check wordt dus gedaan.
De «kleine toepassingen» zijn een nationale bevoegdheid. De Minor Uses Coordination
Facility is bezig met het harmoniseren van de definitie van kleine toepassingen, dus
daar wordt aan gewerkt. Het Nederlandse kader voor de toelating van kleine toepassingen
sluit aan bij de mogelijkheden die de verordening daarvoor biedt.
Er is gevraagd of ik bereid ben om gesprekken met de sector aan te gaan over de structurele
aanpak van resistente aspergillus. Ja. Ik heb de sector steeds al betrokken bij waar
dat relevant is, en dat zal ik blijven doen.
Mevrouw Lodders had een vraag over de biostimulanten. Het toelatingskader voor de
biostimulanten is recentelijk vastgelegd in een wijziging van de meststoffenverordening.
Die verordening stelt eisen aan de veiligheid van biostimulanten, zoals de grenswaarde
voor de verontreinigingen en een positieflijst van micro-organismen die als biostimulant
mogen worden gebruikt. Als micro-organismen als gewasbeschermingsmiddel worden ingezet,
valt dat nu al onder de beoordeling voor de toelating door het Ctgb. Het klopt dat
het nog wel even tijd kost voordat je het toelatingskader in de verordening hebt omgezet.
Het gaat met name om meststoffen, dus niet om gewasbescherming, want daar geldt het
kader al.
Er wordt gewerkt aan de toelating van groene gewasbeschermingsmiddelen, maar dat is
inderdaad wel een uitdaging. We moeten daar echt nog stappen zetten op innovatie,
ook waar het nog niet direct op toepasbaar is. De biologische sector is voorlopig
nog afhankelijk van tijdelijke vrijstellingen en een uitgebreid middelen- en maatregelenpakket.
Voorzitter. Ik denk dat ik daarmee de meeste vragen beantwoord heb.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw de Minister. Meneer Wassenberg.
De heer Wassenberg (PvdD):
Er was nog één onbeantwoorde vraag. De Minister heeft iets gezegd over de stemmingen
bij SCoPAFF. Ik had gevraagd of het klopt dat Frankrijk, Zweden en Denemarken tegen
het pakket hebben gestemd. De Minister zei dat we een stemverklaring hebben gegeven.
Maar ik had gevraagd of je niet tegen het hele pakket zou moeten stemmen. Een beetje
vergelijkbaar: als er een container met speelgoed uit China komt en er zit één heel
giftig speeltje in, dan wordt die hele container tegengehouden. Waarom heeft Nederland
niet tegen het hele pakket gestemd?
Minister Schouten:
Het is niet openbaar hoe andere landen gestemd hebben. In SCoPAFF is de stemming altijd
geheim, dus ik kan daar niets over zeggen. Ik weet het ook niet. Ik weet wel dat wij
ervoor hebben gestemd. Zoals ik net zei, is het dilemma dat er in het totale pakket
waarin een herbeoordeling zit, ook zaken zitten die je juist wel graag wilt behouden.
Dat gaat bijvoorbeeld vaak ook om biologische gewasbeschermingsmiddelen. Als ik die
dan ook wegstem, is er helemaal niets op dat vlak. Het is mij een doorn in het oog
dat wij elke keer over zo'n pakket moeten stemmen, en niet voor de aparte middelen.
Die discussie heb ik nog niet gewonnen in Europa.
De voorzitter:
We gaan vlug naar de beantwoording van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
luisteren. Aan u het woord, mevrouw de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Dank u wel, voorzitter. En dank ook aan de leden. Ik heb een beperkt aantal vragen,
dus ik zal die in één blokje beantwoorden.
Ik begin met mevrouw Bromet van GroenLinks. Zij vroeg naar het gebruik van middelen
op de sportvelden. We zijn het volgens mij met elkaar eens dat we graag zo snel mogelijk
van de gifspuit op sportvelden af willen. Aan de andere kant moet dat ook haalbaar
en uitvoerbaar zijn, want de sportbeoefening moet ook kunnen doorgaan. Ook dat is
belangrijk voor de gezondheid. En soms kan het niet anders. Maar het uitgangspunt
vanaf 2020 wordt «nee, tenzij». Dat heb ik de vorige keer ook gezegd in het debat.
We gaan onafhankelijk laten beoordelen in welke gevallen dat «tenzij» nog terecht
is. Dat wordt gedaan door deskundigen, die als laatste tussenschakel beoordelen of
de uitzonderingen echt nodig zijn. Het wordt dus niet per sportvereniging berekend,
maar er wordt een onafhankelijk advies gevraagd. Aan de andere kant wordt er ook geïnvesteerd
in innovatie. Er is bijna 3 miljoen beschikbaar om alternatieven goed te ontwikkelen.
Daarmee proberen we het gebruik zo snel mogelijk helemaal tot het verleden te laten
horen.
Mevrouw Bromet vroeg of de deskundige alleen met terreinbeheerders en bedrijven heeft
gesproken, of ook met ecologen. Ja, ook met ecologen. Bij de gesprekken waren ook
deskundigen betrokken met een ecologische achtergrond. Voor sportvelden moeten er
nog deskundigenbeoordelingen plaatsvinden. De ecologen zullen daar ook zeker bij betrokken
worden.
Mevrouw Bromet vroeg waarom Rijkswaterstaat glyfosaat al wel helemaal kan uitfaseren
en ProRail nog niet. Ik heb uiteraard exact dezelfde vraag gesteld. Het blijkt dat
de termijn bij ProRail nog echt nodig is omdat een aantal omstandigheden anders zijn
dan bij Rijkswaterstaat. Mij werd een voorbeeld gegeven van de nu in gebruik zijnde
technieken als alternatieven, bijvoorbeeld het branden. Langs het spoor liggen allemaal
kabels, dus daar kun je niet met een vlammenwerper overheen. Dan krijg je problemen.
Er zijn dus bepaalde veiligheidsproblemen die bij het spoor anders zijn, waardoor
zij wat minder snel kunnen gaan. Ook ProRail werkt heel hard aan alternatieve bestrijdingsmethoden.
In 2018 is er al een aantal pilots gestart, die tot en met 2021 doorlopen. De inzet
is dat er met de pilot en innovatie in 2025 geen middelen meer nodig zijn. Het is
net een slagje complexer bij ProRail. ProRail doet er alles aan. Ze zullen daar waar
het kan het zeker alvast eerder uitfaseren, maar de veiligheid moet wel gewaarborgd
blijven.
Mevrouw Bromet vroeg om een verheldering over hoe het zit met het wetsvoorstel, de
particulieren, de evaluatie, het verbod et cetera. Het wetsvoorstel regelt de bevoegdheid
om een verbod te kunnen instellen. Daar moet ik eerst een grondslag voor hebben. Ik
heb met uw Kamer afgesproken om de rechtsbasis al in de wet te regelen, om zo geen
tijd verloren te laten gaan. Zo'n wetsbasis creëren kost best veel tijd. We zijn bezig
met het regelen van de bevoegdheid in de wet. Daarnaast: als je een verbod wilt, moet
je dat vastleggen in een algemene maatregel van bestuur. Die moet goed gemotiveerd
kunnen worden. Na afronding van de evaluatie van de maatregelen rond particulier gebruik
– dat zal in het tweede kwartaal van 2020 zijn – kunnen we bekijken wat daaruit komt
en of zo'n motivering op te stellen is, maar dan hebben we de wetsgrondslag daarvoor
in ieder geval al geregeld. Eigenlijk een soort tweesporenbeleid zoals bij statiegeld,
waar al eerder aan werd gerefereerd. Mochten we besluiten dat we het verbod willen
doen, dan is communicatie uiteraard ontzettend belangrijk. Mevrouw Dik-Faber vroeg
daar aandacht voor.
Mevrouw Lodders begon over de stalbranden en de ratten en knaagdieren. Ik neem de
signalen over een mogelijke toename van ratten en muizen heel serieus. Overigens refereerden
ook mevrouw Dik-Faber, meneer Bisschop en meneer Graus aan dezelfde problemen, maar
mevrouw Lodders in het bijzonder. Om een toename in de toekomst tegen te gaan, is
effectieve en duurzame plaagdierbestrijding nodig en is aandacht voor de bronaanpak
essentieel. Dat is de basis voor het geïntegreerde plaagdiermanagement; met preventie
aan de basis, dan niet-chemische bestrijdingsmethoden en dan pas chemie. Ik vond het
snoertje van mevrouw Dik-Faber heel illustratief. Als iets nog niet werkt, moeten
we dat ook wel met elkaar constateren. Er loopt momenteel een verkennend onderzoek
van het RIVM om knelpunten en oplossingen in beeld te brengen. Ik ontvang dat rapport
eind van dit jaar. Het stalbrandenbeleid is aan de Minister van LNV, maar uiteraard
kijken we samen dat er een effectief pakket komt te liggen. De brief die de Minister
van LNV in december zal sturen, is dan ook mede namens mij. We zullen daar samen goed
voor zorgen. We hebben de zorg van mevrouw Lodders en mevrouw Dik-Faber en de praktische
uitwerking in de praktijk goed gehoord op dit punt.
Dan glyfosaat in de Maas. De heer Von Martels vroeg welke bronnen bijdragen aan glyfosaat
in de Maas, en in welke mate. Is het niet dweilen met de kraan open? We kunnen moeilijk
de Maas stilleggen, maar gelukkig kennen ook België en Frankrijk al glyfosaatbeperkingen.
De concentraties aan de grens zijn al dalend. Het terugdringen van glyfosaat wordt
grensoverschrijdend aangepakt. In de Internationale Maascommissie staat glyfosaat
op de lijst van te bewaken drinkwaterrelevante stoffen. U refereerde er zelf al aan:
dit is de portefeuille van de Minister. In het WGO Water is er alle gelegenheid om
daar met haar verder op in te gaan, maar dit wilde ik u alvast laten weten.
De heer De Groot had daar ook een vraag over gesteld. Het is voor hem denk ik belangrijk
dat de nieuwe stroomgebiedbeheerplannen in die context heel relevant zijn, maar dat
is voor u misschien om verder uit te diepen in het WGO Water.
Mevrouw Bromet zei dat het verbod al tot een teruggang van 82% bij overheden heeft
geleid en vroeg wat dit dan nog gaat toevoegen, en of het al verboden was op verharding.
We moeten heel specifiek zijn: ja, het verbod op het professioneel gebruik heeft geleid
tot een grote afname, waar we allemaal blij mee zijn. Het verbod heeft ook geleid
tot verbetering van de waterkwaliteit. Desondanks komt het Ctgb tot het oordeel dat
in het Maasstroomgebied ook maatregelen nodig zijn via de toelating van glyfosaat.
Het is niet voldoende om weer aan de norm voor drinkwaterinname te voldoen. Er zijn
ook maatregelen stroomopwaarts nodig. De aanbeveling van het Ctgb om daarover in contact
te treden met de Belgische overheden volgen we uiteraard op.
Wat is er al wel en niet verboden? Dit gaat overigens alleen over glyfosaat, niet
over de overige bestrijdingsmiddelen. Het professioneel gebruik buiten de landbouw
is al verboden voor alle middelen. Dat verbod heeft tot die reductie geleid. Wat het
Ctgb-besluit voor het Maasstroomgebied zal toevoegen, wat glyfosaat betreft, is het
gebruiksverbod voor alle verhardingen. Eigenlijk is een vraag of een verharding bij
een agrariër nou landbouwgrond is of niet. Daar was onduidelijkheid over. Het verbod
gaat nu dus ook gelden op verhardingen op een agrarisch bedrijf. Dat is een toevoeging
aan een aantal eerdere verboden.
Voorzitter. Dat waren volgens mij de vragen die ik van de leden had.
De voorzitter:
Dank voor uw korte en puntige beantwoording. Mevrouw Bromet was eerst en dan mevrouw
Lodders.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik vroeg naar het verschil tussen de termijn waarop ProRail overgaat op geen gif gebruiken
ten opzichte van Rijkswaterstaat, of de Nederlandse gemeenten die er al lang mee bezig
zijn. De Staatssecretaris zegt dat ProRail nog zes jaar nodig om heeft om de pilots
uit te voeren. Ik snap dat branden niet kan als het in de buurt van kabels is. Maar
wat zijn dat voor pilots? Je kunt branden of je kunt maaien. Zoveel meer alternatieven
zijn er toch niet, dacht ik zo? Maar misschien kan de Staatssecretaris mij iets leren.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Branden en maaien is allebei lastig op het spoor, want veiligheid is wel een ding
met langsrazende intercity's. Het geeft aan dat het voor ProRail enigszins complex
is, want in zo'n ballastbed kan makkelijk van alles groeien. Dat is toch wat anders
dan als er een plak asfalt ligt. De omstandigheden zijn dus net wat complexer. Ik
heb niet paraat wat precies de pilots zijn, maar ik kan er wel voor zorgen dat we
mevrouw Bromet daarover nog informeren.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor de beantwoording. Als we geen tweede
termijn hebben, vind ik het goed om dat in ieder geval even te melden.
Ik wil even doorgaan in de richting van de Staatssecretaris. De Staatssecretaris is
overigens niet ingegaan op de beschouwing over allerlei verboden en op de kortetermijnvisie,
maar omwille van de tijd bewaar ik die punten voor de volgende keer. Ik had een vraag
over het verminderen van het aantal stalbranden. De Staatssecretaris geeft aan dat
we voor het eind van het jaar van een van beide bewindspersonen een brief krijgen.
Maar we hebben in het regeerakkoord heel concreet afgesproken dat het kabinet het
aantal stalbranden wil verminderen en dat het hiertoe samen met verzekeringsmaatschappijen
en ketenkwaliteitssystemen vóór 2019 afspraken zal maken over de bestrijding van knaagdieren
door ondernemers. We zijn nu aan het eind van 2019, dus ik doe een stellig en stevig
beroep op beide bewindspersonen. Het gaat ons om het terugdringen van het aantal stalbranden.
«Ons» in brede zin, denk ik. Ik wil dat er daadwerkelijk afspraken worden gemaakt,
zodat ondernemers meer gelegenheid hebben om zelf de benodigde stappen te zetten om
te zorgen dat we echt gaan werken aan de vermindering van stalbranden.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Stalbranden zijn in principe primair het dossier van de Minister, maar we zijn hier
samen nodig. Mevrouw Lodders zegt terecht dat in het regeerakkoord «2019» is afgesproken.
Dat is nu bijna voorbij. Er staat zelfs «voor», dus we hebben hier iets in te halen.
We willen allemaal af van stalbranden. Dat wordt breed gedeeld in de Kamer. De Minister
en ik komen samen met een brief, en we zullen vanuit mijn departement ook zeker kijken
wat we eraan kunnen bijdragen.
De voorzitter:
Daar laten we het voor vandaag bij. Bedankt aan de leden voor alle collegialiteit
onderling. En uiteraard bedankt aan de bewindspersonen voor de korte en puntige beantwoording.
Ik noem nog even wat toezeggingen op. Meneer Wassenberg wil graag een VAO aanvragen.
Omdat er geen tweede termijn is, hebben we dat zo even bilateraal. Ik hoop dat u zich
daarin kunt vinden. Hij is dan de eerste spreker. Dus we gaan ons nog verplaatsen
naar de plenaire zaal.
Ik zal nu de toezeggingen voorlezen. Ik hoop dat de bewindspersonen goed meeluisteren
of het allemaal klopt.
– Het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 komt in het eerste
kwartaal van 2020.
– In de adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad over de gezondheidsrisico's van gewasbeschermingsmiddelen
voor omwonenden wordt ook een nader onderzoek naar een verband met de ziekte van Parkinson
toegevoegd.
– In december komt er een brief van de Minister van LNV en de Staatssecretaris van IenW
over de stalbranden.
Ik dank iedereen op de publieke tribune en ook de mensen thuis. Meneer Moorlag wil
nog even iets kwijt.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik mis de toezegging van de Minister dat het uitvoeringsprogramma aan een ex-anteonderzoek
zal worden onderworpen.
De voorzitter:
Dat is het eerste punt dat ik heb opgelezen. Het is een concept. Dat heb ik echt opgelezen,
dus dat komt allemaal goed, meneer Moorlag. Geen zorgen. U hoeft er geen slapeloze
nachten van te hebben.
In ieder geval: ik dank de mensen op de publieke tribune, de mensen thuis, de Minister
en de Staatssecretaris en hun gevolg, en ook alle leden.
Sluiting 13.00 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
M.E. Haveman-Schüssel, griffier -
Mede ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.