Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 6 juni 2019, over Gewasbeschermingsmiddelen
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 481
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 11 juli 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie
voor Infrastructuur en Waterstaat hebben op 6 juni 2019 overleg gevoerd met mevrouw
Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw Van Veldhoven-van
der Meer, Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, over:
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 24 april 2018
inzake commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden
(Kamerstuk 27 858, nr. 421);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 15 mei 2018
inzake plan van aanpak biologische gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 427);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 20 juni 2018
inzake moties en toezeggingen op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk
27 858, nr. 429);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 juli 2018
inzake antwoorden op vragen commissie over de Commissievoorstellen om restricties
op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden (Kamerstuk 27 858, nr. 435);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 16 juli 2018
inzake uitvoering toezeggingen gewasbescherming buiten de landbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 434);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 11 december
2018 inzake voorgenomen Nederlandse standpunten inzake de agendapunten die mogelijk
ter stemming worden voor gelegd aan het Permanent Comittee Plants, Animals, Food and
Feed (SCoPAFF) (Kamerstuk 27 858, nr. 436);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 18 december
2018 inzake visitatie van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden door een internationale commissie van deskundigen (Kamerstuk 27 858, nr. 437);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 28 januari
2019 inzake verzoek tot tijdelijke vrijstelling van het gewasbeschermingsmiddel Cruiser
SB (Kamerstuk 27 858, nr. 443);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 11 februari
2019 inzake reactie op het verzoek van het lid Bromet, gedaan tijdens de regeling
van werkzaamheden van 15 januari 2019, over het bericht «Omstreden onkruidverdelger
kreeg groen licht op basis van witwasteksten van de fabrikanten» (Kamerstuk 27 858, nr. 440);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 11 februari
2019 inzake reactie op het verzoek van het lid Ouwehand, gedaan tijdens de regeling
van werkzaamheden van 22 januari 2019, over de uitspraak van een Franse rechtbank
dat de toelating van de verkoop van landbouwgif Roundup Pro 360 in strijd is met het
voorzorgsbeginsel (Kamerstuk 27 858, nr. 441);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 21 februari
2019 inzake werkwijze en agenda van de Standing Committee on Plants, Animals, Food
and Feed (SCoPAFF) vergaderingen over regelgeving gewasbeschermingsmiddelen en het
voorgenomen standpunt van de Nederlandse delegatie over chloorprofam (Kamerstuk 27 858, nr. 442);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 21 maart 2019
inzake SCoPAFF op 21 en 22 maart 2019 en reactie op het verzoek van het lid Ouwehand,
gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 19 februari 2019, over het stopzetten
van een Nederlands onderzoek naar glyfosaat door Monsanto omdat ze de resultaten «niet
acceptabel» vonden (Kamerstuk 27 858, nr. 444);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 10 april 2019
inzake blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 450);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 april 2019
inzake moties en toezeggingen op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk
27 858, nr. 454);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 23 april 2019
inzake reactie op het verzoek van het lid De Groot, gedaan tijdens de regeling van
werkzaamheden van 6 maart 2019, over het bericht dat bij de buren van de lelieteler
nevel van pesticiden neerdaalt en reactie op het verzoek van het lid Ouwehand, gedaan
tijdens de regeling van werkzaamheden van 7 maart 2019, over het langverwachte en
uitgelekte onderzoek naar de blootstelling van omwonenden aan landbouwgif (Nos.nl,
6 maart 2019) en over de uitspraak van het Gerecht van de Europese Unie dat EFSA de
studies omtrent glyfosaat openbaar moet maken (Nieuwsblad.nl, 7 maart 2019) (Kamerstuk
27 858, nr. 453);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 23 april 2019
inzake reactie op verzoek commissie over twee rapporten inzake de mogelijke relatie
tussen de afname van weidevogels en de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen
in mest (Kamerstuk 27 858, nr. 452);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 april 2019
inzake Toekomstvisie gewasbescherming 2030, naar weerbare planten en teeltsystemen
en Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten (Kamerstuk
27 858, nr. 449);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 28 mei 2019
inzake beantwoording vragen commissie over de toekomstvisie gewasbescherming 2030,
naar weerbare planten en teeltsystemen en Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming
open teelten (Kamerstuk 27 858-449) Kamerstuk (27 858, nr. 457);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 16 april 2019
inzake stand van zaken met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 448);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 31 mei 2019
inzake beantwoording vragen commissie over de stand van zaken met betrekking tot het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 458);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 mei 2019
inzake reactie op verzoek commissie over een brief van vertegenwoordigers van de akkerbouworganisaties
over het insecticidengebruik in de suikerbietenteelt en verwachte knelpunten bij onkruidbestrijding
(Kamerstuk 27 858, nr. 456);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 4 juni 2019
inzake Ctgb-advies inzake het rapport van Buijs en Samwel-Mantingh over afname weidevogels
in relatie tot bestrijdingsmiddelen in mest (Kamerstuk 27 858, nr. 459).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Kuiken
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, Agnes Mulder
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Haveman-Schüssel
Voorzitter: Graus
Griffier: Goorden
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Bisschop, Bromet, Dik-Faber, Futselaar,
Graus, De Groot, Lodders, Von Martels, Moorlag en Ouwehand,
en mevrouw Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw
Van Veldhoven-van der Meer, Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Aanvang 18.03 uur.
De voorzitter:
Ik heet de mensen op de tribune van harte welkom en ook de mensen die thuis luisteren
via digitale kanalen of die via de televisie kijken. Ook heet ik twee bewindspersonen
en hun ambtenaren van harte welkom. Allereerst de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit en ook de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Voorts
heet ik alle Kamerleden welkom.
Ik stel een spreektijd van zeven minuten voor. Dat is heel ruimhartig. Verder twee
interrupties in eerste termijn. We zullen daar uiteraard coulant mee omgaan als het
echt noodzakelijk is.
Dan geef ik als eerste het woord aan de heer De Groot van D66.
De heer De Groot (D66):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Het gaat vandaag officieel over gewasbescherming,
maar daar zijn ook andere woorden voor. Laten we die ook maar eens gewoon noemen:
bestrijdingsmiddelen, maar het is ook gewoon gif. Uiteraard komt het aan op de hoeveelheid
die je gebruikt. Een pilletje voor een ziekte van de mens is ook niet per se gezond.
Het komt gewoon op de hoeveelheid aan. Maar we moeten er wel bij stilstaan, want hoe
je het ook wendt of keert, het raakt de biologie en de biodiversiteit.
Het is ook duur. Een bietenteler is ongeveer 25% van zijn kostprijs kwijt aan bestrijdingsmiddelen:
25%. Nog belangrijker: 80% van wat wordt gespoten – 80%! – wordt preventief gespoten,
dus zonder dat er iets aan de hand is wat moet worden bestreden. Daarom is het goed
dat in de doelstelling van de Minister bestrijdingsmiddelen alleen in laatste instantie
worden gebruikt. We gaan van chemie naar biologie. De Minister geeft alleen niet aan
hoe zij dit gaat doen. Zij lijkt zelfs niet bereid om de toepassing te verbieden die
het verst van haar visie afstaat, namelijk het platspuiten van weilanden met glyfosaat.
Ook dit jaar kleurden de grasvelden weer geel, en D66 wil hier en nu de toezegging
van de Minister dat dit de laatste keer is geweest.
De methodes die wij gebruiken om de schadelijkheid van gif voor mens en milieu te
testen, blijken keer op keer te beperkt om ook de effecten in het veld te kunnen inschatten.
Dat geldt voor de neonicotinoïden, zie bijvoorbeeld thiacloprid, maar ook tal van
andere middelen blijken toch steeds weer niet te kunnen worden verlengd. Dit verhaal
gaat terug tot de DDT en er verandert niets. Waarom zit er altijd zo'n gat tussen
de echte wetenschap en de EFSA-wetenschap? Zo noem ik het maar even: de wetenschap
die plaatsvindt binnen richtsnoeren en richtlijnen.
Zo was er laatst weer een studie waar het Ctgb heel open over zei: inderdaad, de effecten
via gewas, mest en bodem hebben we niet in die richtsnoeren. De niet-doelwitmechanismen
hebben we ook niet in de richtsnoeren. De indirecte gevolgen voor de weidevogels hebben
we ook niet in onze beoordeling. Dat betekent dus heel simpel dat je die beoordelingssystematiek
moet gaan aanpassen.
Dan de echte wetenschap. Er zijn steeds meer studies die de negatieve effecten van
neonicotinoïden op de biodiversiteit onderschrijven. Ik wil ze bij dezen ook overhandigen
aan de Minister en haar vragen om daar een reactie op te geven. Ik zal de titels niet
opnoemen, want dat duurt te lang. Maar het geeft weer dat die studies waarbij echt
in het veld wordt gekeken wat er gebeurt, in toenemende mate kritisch zijn. Dat zegt
iets over het beoordelingskader dat we gebruiken.
Waar gaat het dan om? De mensen hebben zorgen. In het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen
en Omwonenden lees ik dat er nog ontzettend veel kennis ontbreekt over gewasbeschermingsmiddelen.
Het RIVM stelt dat we nog te weinig weten over de impact op kwetsbare groepen, zoals
kinderen van onder de zestien weken. Het feit dat de grenswaarden niet worden overschreden
– dat wordt dan vaak geruststellend gezegd – stelt D66 niet gerust, integendeel. Van
de cumulatieve effecten, de impact van huisstof en de mogelijke werking van combinaties
hebben we geen idee. In Westerveld moet men de ramen sluiten bij het spuiten en hebben
de mensen last van acute klachten. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn. Het systeem
om middelen te testen wordt sleets en begint aan draagvlak in te boeten. Het is de
taak van de politiek om dit te signaleren en met oplossingen te komen. De risicobeoordeling
dient te worden aangescherpt.
Ik wil de Minister een aantal suggesties meegeven voor de uitwerking van haar nota
en gebruik daarbij zo veel mogelijk de analogie van het succesverhaal van de reductie
van de antibiotica. Als je dan kijkt naar wat we toen eigenlijk hebben gedaan met
die antibioticareductie, dan zie je dat het eerste is dat het moet worden voorgeschreven
door wat ik maar even noem een apotheek. Zijn de Minister en Staatssecretaris bereid
om na te denken over een soortgelijke werkwijze, waarbij gewasbeschermingsmiddelen
alleen nog op recept verkrijgbaar zijn?
Het tweede punt is bescherming. Verkopers van bestrijdingsmiddelen verzekeren mij
dat 80% – ik zei het al – van het gebruik van deze middelen preventief plaatsvindt,
als een soort verzekering tegen misoogst. Dat begrijp ik, maar waarom gaat de Minister
dan niet gewoon de slechtweerverzekering die we al hebben, uitbreiden naar een oogstverzekering,
zodat boeren kunnen experimenteren met minder preventief gebruik van middelen, zoals
de Minister ook in haar visie aangeeft?
De derde suggestie is maatwerk. Nu gelden algemene regels, die voor individuele boeren
net knellen. Zo geldt bijvoorbeeld de bespuiting van een hoekje van een perceel als
een volledige behandeling. Is de Minister bereid om met voorstellen te komen hoe je
maatwerk kunt leveren? We kunnen heel lang gaan werken aan een nieuw Europees kader
voor de toelating van biologische middelen, maar de Minister kan ook de nationale
regeling voor kleine teelten verruimen voor biologische middelen. Maatwerk kan geboden
worden in combinatie met gewasbescherming op recept.
Dan kom ik op de toepassingen buiten de landbouw. Het aantal glyfosaathoudende middelen
dat wordt gebruikt door particulieren, is gedaald, maar D66 wil naar nul. Wanneer
gaan we dat bereiken? Ook wordt er steeds vaker gebruikgemaakt van anorganische zuren.
Ook het aandeel overige werkzame stoffen stijgt gestaag. Wat gaat de Staatssecretaris
daaraan doen?
De volgende vraag is ook voor de Staatssecretaris. Op sportvelden wordt ook veel gespoten.
Het is een beetje een raar idee dat je je kinderen laat sporten op velden waar we
met chemische middelen werken. Hoe zit het met die green deal? Die zou in 2020 aflopen.
Vanuit een aantal sportverenigingen wordt nu alweer gepleit voor verlenging, terwijl
er ook gemeenten zijn die met elkaar hebben gezegd: bij ons kan het zonder. Hoe ziet
de Staatssecretaris de voortzetting van die green deal?
Afrondend, voorzitter. D66 roept de Minister en de Staatssecretaris op om concrete
stappen te zetten om van chemie naar biologie te komen. We willen naar een land zonder
chemie. Beide bewindspersonen zijn nu aan zet om die transitie in te zetten.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng, meneer De Groot. Voordat ik mevrouw Lodders een interruptiemogelijkheid
geef, wil ik nog wat zeggen. Mogelijk heeft u het niet gezien, maar toen u met uw
ogen knipperde, heeft onze Kamerbode met de snelheid van Hans Klok alles bij de Minister
bezorgd, waardoor het deel uitmaakt van de beraadslaging.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik weet niet of de heer Von Martels zich eerder had gemeld, maar omwille van de tijd
zal ik mijn vraag stellen. Ik schrik best een beetje van de bijdrage van de heer De
Groot. Ik mag hopen dat ook D66 het belangrijk vindt dat we in Nederland op een fatsoenlijke
manier voedsel kunnen produceren. Deelt de heer De Groot die opvatting?
De heer De Groot (D66):
Jazeker, en dat is ook de strekking van mijn inbreng geweest: dat wij voedsel gaan
produceren met gebruik van de biologie, in plaats van dat we daartegen ingaan, zodat
we voedsel produceren op een manier die nog generaties lang houdbaar is. Ik neem aan
dat de VVD daar ook voor is.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voedselproductie moet op duurzame wijze plaatsvinden. Ik zal daar straks misschien
een paar, maar niet heel veel voorbeelden aan wijden in mijn spreektekst, omdat de
heer De Groot die vraag stelt. Ik schrik van het feit dat hij wil dat we naar nul
gewasbeschermingsmiddelen toegaan. Dat vind ik een nobel streven, maar soms moet je
een middeltje gebruiken. Zelf gebruiken we paracetamol als we hoofdpijn hebben of
andere middelen als we wat ernstiger ziek zijn; dat zal in de plantenteelt ook altijd
zo zijn. Maar waar ik het meest van schrik, als we het hebben over feiten en wetenschap,
is dat de heer De Groot komt met het idee van een verzekering, alsof boeren de afweging
gaan maken: goh, laat ik mijn oogst maar laten mislukken, want dan kan ik van de verzekering
wel geld krijgen. Nogmaals, staat voedselproductie nog steeds op het netvlies van
D66?
De heer De Groot (D66):
Ik ben blij met deze vraag van mevrouw Lodders, want kennelijk is mijn boodschap niet
in zijn geheel aangekomen. Mij is verzekerd dat veel bestrijdingsmiddelen nu nog preventief
worden gebruikt. We hebben een visie van de Minister waar, denk ik, iedereen wel achter
staat, ook LTO. In die visie gebruiken we bestrijdingsmiddelen alleen als er iets
te bestrijden valt, dus in laatste instantie. Daar mag ook chemie voor worden gebruikt,
als dat noodzakelijk is. Maar we gaan eerst kijken naar een vitale bodem en dan naar
robuuste gewassen; als er dan nog iets aan de hand is, moet je met precisie kunnen
optreden. Ik neem aan dat mevrouw Lodders dat idee ondersteunt. Op de weg daarnaartoe
moeten we af van het systematische gebruik van middelen. Nu worden ze preventief gebruikt,
volgens voorschrift op de verpakking. Mij wordt vanuit de sector verzekerd dat dat
niet altijd nodig is. Daarbij gaat het ook om het belang van de boer. Daar laat mevrouw
Lodders zich nog weleens op voorstaan, maar werkt zij nu in het belang van de bestrijdingsmiddelenindustrie
of in het belang van de boer? Want het gaat toch om zijn portemonnee?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik heb nu een punt van orde, want mijn interruptie was eigenlijk voorbij.
De voorzitter:
U mag uw tweede interruptie ook gebruiken als u wilt, hoor.
Mevrouw Lodders (VVD):
Neenee, dit is een punt van orde. De heer De Groot doet een aantal uitspraken waar
ik verre van wil blijven en waar ik ook afstand van wil nemen. De heer De Groot begon
over een verzekering. Hij moet mij geen woorden in de mond leggen als ik niet de gelegenheid
heb om daarop te antwoorden.
De heer Von Martels (CDA):
Ik wil voortborduren op een overleg dat gisteren plaatsvond over tuinbouw. Daarin
kwam IPM aan de orde, die werkwijze die eigenlijk iedereen omarmt. De heer De Groot
zei zojuist dat we af moeten van de preventieve manier, maar gisteren zei hij dat
we eigenlijk ook af moeten van IPM, dat hij daar ook niet zo'n voorstander van is.
Waar moeten we dan wel naartoe?
De heer De Groot (D66):
Ook met deze vraag ben ik zeer blij, want we gaan van IPM, integrated pest management,
naar integrated crop management. Dat is echt iets anders. IPM doen we nu al twintig
jaar of weet ik veel hoe lang. Dat heeft eigenlijk weinig beperkende effecten gehad,
want er zijn allerlei toepassingen onder het mom van IPM die preventief plaatsvinden.
De visie van de Minister – ik hoop dat ik die goed heb begrepen – en ook de visie
van LTO gaat naar integrated crop management. Die gaat dus uit van een gezonde bodem,
robuuste gewassen en in laatste instantie bestrijdingsmiddelen. Dat is iets anders
dan IPM. Daarom ben ik tegen IPM, want dat is eigenlijk iets van het verleden. Ik
wil de heer Von Martels dus ook uitnodigen om de blik te richten op de toekomst.
De heer Von Martels (CDA):
Straks krijg ik alle gelegenheid om mijn blik op de toekomst te richten. Dat zal ik
ook zeker doen, want daar staat het CDA natuurlijk voor. Maar het gaat er nu wel om
hoe je de huidige telers handelingsperspectief kunt bieden. Neem nou het voorbeeld
van neonicotinoïden. We weten allemaal dat de telers er het afgelopen voorjaar voor
het eerst mee geconfronteerd werden dat ze dat middel niet meer mochten gebruiken.
Je ziet dat dat vervelende bijwerkingen heeft en ook dat het een beetje het paard
achter de wagen spannen is, want nu moeten er volveldse bespuitingen worden uitgevoerd,
die niet zo milieuvriendelijk zijn. We hebben dus een goed middel, maar gooien dat
overboord omdat we denken iets beters te krijgen. Maar meneer De Groot moet toch toegeven
dat we nu eigenlijk achteruit boeren in plaats van vooruit?
De heer De Groot (D66):
Ik heb net drie studies aan de Minister overhandigd – en er zijn er meer – uit de
echte wereld. De echte wetenschappelijke wereld betekent dat er studies worden gedaan
die worden gepubliceerd in peer-reviewed vaktijdschriften en door de hele wetenschappelijke
wereld kunnen worden bekritiseerd. Uit die studies blijkt juist dat die neonicotinoïden,
die systemische middelen, bijzonder schadelijk zijn voor de biodiversiteit. Ook in
dat opzicht is D66 dus echt voor verdergaande maatregelen op dat vlak. We gaan de
boeren niet helpen met het verhaal dat u vertelt, want dan ben je pas echt achteruit
aan het boeren. Als we genoodzaakt zijn om het verhaal te vertellen van «als we geen
neonicotinoïden kunnen gebruiken, dan moeten we veel schadelijker middelen gebruiken»,
dan vraag ik me af waar de wetenschap ondertussen heeft gezeten. Want die andere middelen,
die alternatieven, hadden we allang moeten hebben. Dat is mijn antwoord. Ik wil u
dus ook uitnodigen om kennis te nemen van die studies – de Minister zal daar ook een
reactie op geven; althans ik neem aan dat zij hele slimme mensen in dienst heeft die
dat kunnen – en uiteindelijk toch te gaan voor de planeet, waar ook het CDA een warm
hart voor heeft.
De voorzitter:
De Minister zal alles nog moeten lezen tussen de soep en de aardappelen door, want
daar heeft ze natuurlijk nog geen kans toe gehad.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
De VVD schrikt van de inbreng van D66. Dat kan ik me wel een beetje voorstellen, want
ik heb in maart nog een motie ingediend om uiterlijk in 2022 het gif glyfosaat te
verbieden. De hele oppositie heeft deze motie gesteund, en het CDA zat in het kamp
van degenen die best af en toe wat gif willen gebruiken. Mijn vraag aan D66 is: kunnen
we nu rekenen op een verbod op glyfosaat in 2022? Want dan dien ik de motie opnieuw
in.
De heer De Groot (D66):
Het antwoord is nee. Mijn inbreng is er juist op gericht om de kaders die we hebben
veldproof te maken; laat ik zo noemen. Wij zijn er als politiek niet om de actieve
stof in middelen te verbieden, want ze klinken allemaal zodanig dat ik ze meteen zou
willen verbieden, maar veel meer weten we er ook niet van. Het is onze taak om de
kaders vast te stellen waarlangs die middelen moeten worden getoetst. Dat was ook
de strekking van mijn inbreng. D66 zet zich er wel voor in, hopelijk met succes, om
te toepassing van die middelen – als ze eenmaal zijn toegelaten in Brussel, ga je
in Nederland vervolgens over de toepassing ervan – aan banden te leggen. Daarover
heeft D66 een motie ingediend met betrekking tot glyfosaat. Die is tot nu toe helaas
niet uitgevoerd, getuige de geel wordende velden, wat toch bijna een opgestoken middelvinger
naar de maatschappij is van degenen die het doen. Ik zeg dat er even zo hard bij.
Dat kan je gewoon niet meer maken als je hier af en toe de discussie volgt. Maar om
nou als politiek dat middel formeel te gaan verbieden, daar ben ik niet voor. We moeten
de kaders stellen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik vind het een heel ingewikkeld verhaal. Aan de ene kant zegt D66: wij willen de
toepassing verbieden, maar het middel niet. Aan de andere kant is het keer op keer
D66 dat aan de Minister vraagt: stop nou eens met die gele velden. Daarbij vallen
dan ook grote woorden. Het is alsof het niet erg genoeg is dat er op sportvelden waar
onze kinderen op sporten gewoon een gif gespoten wordt. Ik zal daar in mijn bijdrage
straks nog wat over zeggen. Ik wil D66 ook alvast voorbereiden op een voorstel van
de GroenLinksfractie dat gaat volgen, waarvan ik hoop dat het zijn steun zal krijgen.
De voorzitter:
Meneer De Groot, wilt u nog uw steun uitspreken, of niet?
De heer De Groot (D66):
Ik wacht het voorstel natuurlijk met belangstelling af. Maar ik wil nog wel iets zeggen
over die sportvelden. Ik had daarover eigenlijk precies dezelfde inbreng. Daar vinden
we elkaar dus.
Nog één ding. Het verbieden van glyfosaat doe je op Europees niveau. Je kunt hier
dus moties indienen wat je wilt, maar het enige waar we hier in Nederland over gaan,
is de toepassing. Daar wil D66 beperkingen op invoeren.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik heb ook een vraag aan de heer De Groot. Ik vind het nogal stoere praat dat hij
zegt dat die gele velden er dit jaar voor het laatst waren, maar dat hij vervolgens
niet het standpunt inneemt dat er een verbod moet komen.
Maar ik heb een ander punt. Wat ik interessant vond aan de bijdrage van de heer De
Groot is dat hij zegt dat middelen eigenlijk alleen maar verkrijgbaar moeten zijn
op recept. Ik denk dat dat heel erg helpt. We zien dat ook bij antibiotica voor mensen.
In sommige landen is dat vrij verkrijgbaar. Waar het op recept is, is het gebruik
danig lager, zonder dat de gezondheidstoestand wordt aangetast.
Maar mijn vraag is een andere. Als je dat recept hebt, zou het dan ook niet zo moeten
zijn dat bepaalde middelen alleen maar mogen worden toegepast door ondernemers die
daar een licentie voor hebben? Dit om te voorkomen dat er sprake is van onoordeelkundig
gebruik. Ik ben heel benieuwd naar de zienswijze van de heer De Groot daarop.
De heer De Groot (D66):
Dat vind ik een interessante vraag. Ik heb er niet meteen een antwoord op. Ik heb
gewoon gekeken naar het succesverhaal van de antibioticareductie. Het is een sport
geworden voor boeren om de grote doelstelling te halen die we met elkaar hebben gezet.
Dat gaat gewoon hartstikke goed. Een element daarin is bijvoorbeeld de dierdagdosering
geweest; het feit dat we een norm hebben afgesproken «niet meer dan dit», werkt heel
erg stimulerend. Ik kan dus niet meteen invullen hoe je het zou moeten doen, maar
iets van «op recept», een norm voor de hoeveelheid of de aard van de middelen die
je gebruikt op een bedrijf, lijkt me zeer interessant.
De heer Moorlag (PvdA):
Om door te gaan met de vergelijking met de geneeskunst: daar is het ook zo dat sommige
medicijnen of therapieën alleen maar mogen worden toegepast door professionals. Ik
stel deze vraag omdat er ook veel schade ontstaat voor de leefbaarheid door onoordeelkundig
of onjuist gebruik van middelen. In mijn bijdrage zal ik wijzen op Havelte, waar mensen
zeggen dat er een waas van bestrijdingsmiddelen op de speeltoestellen van de kinderen
en op de zonnepanelen zit. Daar moeten we toch aan halt aan toeroepen?
De heer De Groot (D66):
Dat ben ik absoluut met de heer Moorlag eens. Ja.
De heer Moorlag (PvdA):
Prima.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Het is ingewikkeld. Er is lang en breed gedeelde kritiek van de Kamer op de kaders
op basis waarvan bestrijdingsmiddelen worden toegelaten in Europa. Ik heb de heer
De Groot jammer genoeg nog geen vragen horen stellen over de Bee Guidance, maar daar
zal ik van alles over zeggen. Ik hoorde hem echter wel iets zeggen over de gevolgen
voor omwonenden van middelen die zijn toegelaten volgens die niet helemaal geschikte
kaders. Als de heer De Groot zegt dat een middel als glyfosaat is toegelaten op basis
van een eerdere casus maar dat hij wel een bepaalde toepassing in Nederland wil verbieden
of aanscherpen, zijn de heer De Groot en D66 dan ook van mening dat we omwonenden
beter moeten beschermen en dat zolang die middelen nog steeds op de markt zijn, we
ruime spuitvrije zones moeten instellen om te zorgen dat ongeboren kinderen, kinderen
en volwassen mensen geen risico's lopen?
De heer De Groot (D66):
Het antwoord is ja. Als dat nodig is om die mensen te beschermen, moeten we dat zeker
doen. Maar ik vind het een beetje een lapmiddel, want je moet gewoon zorgen dat je
kaders hebt waarbinnen die middelen ook in de echte wereld veilig zijn en niet alleen
veilig zijn volgens de criteria die we hebben gesteld. U noemde het bijenrichtsnoer.
Dat vind ik een goed voorbeeld daarvan. In 2013 is er door wetenschappers een richtsnoer
voorgesteld om ook in de echte wereld de effecten van bepaalde bestrijdingsmiddelen
te kunnen testen. Dat is ook de reden dat D66 voor de motie van de Partij voor de
Dieren heeft gestemd om vooral dat richtsnoer uit 2013 centraal te stellen. Dus wat
dat betreft zijn we het met elkaar eens. Of we meteen moeten overgaan tot allerlei
spuitvrije zones, dat lijkt me suboptimaal. Ik ben op dat punt benieuwd wat de Minister
gaat doen om bewoners als in Westerveld te beschermen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dank daarvoor. Kijk, ik ben het ermee eens dat de beste bescherming eruit bestaat
om die middelen helemaal niet in het milieu te brengen en daarmee automatisch ook
niet in de buurt van scholen. De heer De Groot zei «als het nodig is, moeten we het
doen», maar wanneer vindt D66 het dan nodig? De echte wereldwetenschappers zeggen
namelijk: er is dus geen enkele garantie dat het veilig is en we moeten ons echt achter
de oren krabben of we dat risico wel willen lopen met kinderen. De Partij voor de
Dieren concludeert dat het dan dus nodig is, maar wat concludeert D66?
De heer De Groot (D66):
Dat de kaders moeten worden aangepast in verband met het niet-doelwitmechanisme en de indirecte effecten op vogels. Iets wat ook werd genoemd in het
advies van de Ctgb, is het effect op kinderen onder de zestien weken en zuigelingen.
Dat soort dingen moeten nu heel snel worden verbeterd, want dat is een structurele
oplossing. Dat is het antwoord.
De voorzitter:
Dan gaan we nu luisteren naar de inbreng van mevrouw Ouwehand van de Partij voor de
Dieren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Helaas wordt het een raar debat, want we hebben nog niet zo heel erg lang
geleden, vlak voor de Europese verkiezingen om precies te zijn, een Staatssecretaris
gezien die uit zichzelf is afgetreden, omdat de manier waarop hij informatie naar
de Kamer had gestuurd, niet helemaal de weergave was die de Kamer had mogen verwachten.
En wij zitten hier met een Minister van Landbouw die de Kamer weliswaar informatie
heeft gestuurd over hoe het proces voor de aanscherping van de kaders in Europa is
gelopen – D66 had het er juist ook over – maar dat pas deed nadat er notulen uit een
ambtenarenoverleg waren uitgelekt naar de Partij voor de Dieren en een onafhankelijke
journalist had geschreven stukken boven water te hebben gekregen waaruit bleek dat
Nederland zich in Europa actief verzette tegen aanscherping van de kaders om landbouwgif
te toetsen op de gevolgen voor bijen en hommels. En dat terwijl de Kamer altijd was
verteld dat Nederland zich daar sterk voor maakte!
Er zijn dus twee dingen heel erg misgegaan. Ik wil de Minister bedanken dat ze de
informatie alsnog heeft gestuurd, maar we moeten het wel scherp krijgen. Daar had
ik overigens eigenlijk een ander debat over willen voeren, want zo doen we het hier
in het huis. Maar de meerderheid van deze commissie heeft gezegd: doe het maar bij
het al geplande overleg over bestrijdingsmiddelen. Ik moet nu eerst met de Minister
duidelijk zien te krijgen of de manier waarop zij de Kamer gaat informeren, wel past
bij de verhoudingen tussen Kamer en kabinet, die in de Grondwet zijn afgesproken,
en of wij erop kunnen vertrouwen dat de Minister door de Kamer aangenomen moties daadwerkelijk
uitvoert. Dat is natuurlijk wel een beetje raar in een debat waarin we het ook moeten
hebben over de toekomstvisie van de Minister op bestrijdingsmiddelen.
Maar daar gaan we, om te beginnen met de manier waarop de Kamer is geïnformeerd over
wat Nederland heeft gedaan in dat proces en die discussie over het bijenrichtsnoer.
Ik herinner de Minister aan een motie die begin 2013 is aangenomen, ondertekend door
mevrouw Ouwehand, de heer Van Gerven van de SP, mevrouw Jacobi van de Partij van de
Arbeid, de heer Klaver van GroenLinks en mevrouw Van Veldhoven van D66. Deze motie
is aangenomen, omdat ook de PVV haar heeft gesteund. Die motie verzocht de regering
zich in te zetten voor een Europees moratorium op alle toepassingen van neonicotinoïden
en fipronil, tenzij onomstotelijk bewezen is dat zij geen schadelijk effect hebben
op de gezondheid van bijen. Er zijn moties aangenomen die vroegen om een nationaal
verbod, omdat het Europees moratorium maar heel beperkt was. Daar hebben we over gediscussieerd
met de toenmalige bewindspersonen. Die discussie bleef hangen op een meningsverschil
over de vraag of dat juridisch mogelijk was. Maar Staatssecretaris Dijksma concludeerde
toen wel dat zij het nationale verbod niet kon invoeren, maar dat zij wel al het mogelijke
had gedaan – ik heb alle mogelijkheden benut – om in te grijpen in bestaande toelatingen.
Verder zei zij dat zij dat ook in de toekomst zou blijven doen en dat daar uiteraard
ook het proces in de EU bij hoorde.
Zij schreef later: van groot belang is dat een dergelijk richtsnoer – zij bedoelde
het bijenrichtsnoer – wordt opgesteld ter bescherming van bijen. Verder schreef wederom
Dijksma: een hoge prioriteit bij het vaststellen en snel verankeren. We blijven aandringen
om het concepttoetsingskader om te zetten in een door de EU vastgesteld richtsnoer,
dat was Van Dam. Nederland dringt al jaren aan op het vernieuwen van het toetsingskader
voor bijen, omdat het oude kader onvoldoende de nieuwste wetenschappelijke inzichten
meeneemt. Nederland – dat is dan Minister Schouten – zet zich in voor een goede bescherming
van de bijen op basis van de beschikbare wetenschappelijke informatie. En in 2018
heeft dit kabinet op basis van het richtsnoer dat er lag, in 2013 gepresenteerd door
de EFSA, drie neonics verboden in open teelten. Daarmee wordt tegen de Kamer gezegd:
wij zetten ons in voor effectieve bescherming, voor aanscherping – het oude model
voldeed niet – en voor nieuwe wetenschappelijke inzichten. Maar uit de stukken die
wij hebben gekregen, bleek het tegenovergestelde. Dan kan de Minister niet anders
dan erkennen dat de Kamer niet juist is geïnformeerd, ook niet toen wij daar onze
eerste vragen over stelden. Als zij dat hier doet en belooft de Kamer voortaan wel
goed te informeren, dan is die kou uit de lucht, maar zij zegt in antwoord op de vragen:
de Kamer is wel goed geïnformeerd geweest. Daar hebben we een heel pittig meningsverschil!
Als de Minister niet erkent dat de Kamer al die tijd verkeerd is voorgelicht, dan
kunnen wij geen vertrouwen hebben dat de Kamer wel goed wordt geïnformeerd over de
uitwerking van het vervolg van het beleid. De Minister weet dat; zij is zelf Kamerlid
geweest. Ik wil haar vanavond de gelegenheid geven om alsnog de conclusie te trekken
die hierbij hoort en daarmee zou zij ook verantwoordelijkheid nemen voor wat haar
voorgangers hebben gedaan. Dat Nederland zich anders heeft opgesteld, is immers niet
onder haar verantwoordelijkheid begonnen, maar het is wel gebeurd.
Het moet wel rechtgezet worden, dat is het eerste. Het tweede is dat die moties dus
niet zijn uitgevoerd. Deze is niet de enige. Die motie vroeg: totdat onomstotelijk
bewezen is dat er geen schadelijke effecten zijn op bijen van neonicotinoïden en fipronil,
moet de positie van Nederland zijn dat die stoffen helemaal niet worden toegelaten.
Er is ingestemd met een verlenging van thiacloprid en dat is een van die stoffen.
Er is door Nederland actief gewerkt aan het uithollen van die aanscherping van de
bijenrichtlijnbeoordeling. Die nieuwste wetenschappelijke inzichten, die de heer De
Groot zojuist nog even aan de Minister heeft gegeven, zijn precies waar Nederland
zich tegen heeft verzet. Iedereen was het erover eens dat de gevaren voor bijen en
hommels niet in het bestaande model zaten en dat je daarvoor veldstudies moest doen.
Je moet kijken naar chronische toxiciteit en naar subletale effecten. Die zaten er
allemaal in. Dat is, zeg maar, de wetenschap uit de echte wereld. En Nederland heeft
gezegd: nee, dan wordt het onwerkbaar; eruit met die testen. Dat is niet het uitvoeren
van de moties.
Voorzitter, ben ik al door de tijd heen?
De voorzitter:
Nee. U heeft nog ongeveer 45 seconden; daarom tipte ik u even.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Ik baal ontzettend, want er zijn heel belangrijke onderwerp te bespreken.
Ik zie mensen op de publieke tribune zitten die al jaren – jaren! – namens al die
mensen die in de buurt van bollenvelden en andere zwaar bespoten akkers wonen, vechten
om hun gezondheid en die van hun kinderen te beschermen. Dat rapport staat vandaag
op de agenda. Ik zeg er één ding over: die spuitvrije zones moeten nu! De Minister
kan namelijk niet garanderen dat die mensen en hun kinderen veilig zijn als ze zo
dicht bij die velden wonen. Ik baal ervan dat ik de rest van de onderwerpen, die ook
dringend een debat tussen Kamer en kabinet behoeven en een goed beleid behoeven, niet
kan behandelen. We hebben goed beleid nodig, zodat we die giftige bestrijdingsmiddelen
zo snel mogelijk uit ons milieu weten te krijgen. Dat debat moet gevoerd worden, maar
ik moet eerst weten of ik er wel op kan vertrouwen dat de Minister de Kamer goed informeert
en dat ze Kameruitspraken ook respecteert.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Ouwehand. We gaan het dadelijk van de Minister horen. Ik zie dat
er geen interrupties zijn en dan kan ik het woord geven aan de heer Moorlag van de
PvdA voor zijn inbreng.
De heer Moorlag (PvdA):
Voorzitter. Als er één plek is waar je je veilig wilt voelen en ook veilig wilt zijn,
is dat wel je eigen huis. Ik ben een paar maanden geleden in Havelte geweest. Bewoners
hebben daar op eigen kosten en door middel van crowdfunding onderzoek laten doen.
Ik vind de uitkomst van die onderzoeken toch wel schokkend, namelijk dat er resten
van bestrijdingsmiddelen worden aangetroffen in luiers van baby's, dat er bestrijdingsmiddelen
worden aangetroffen in grasvelden waar kinderen spelen en in moestuintjes, en dat
er mensen zijn die zeggen: als er wordt gespoten op de nabij gelegen velden, dan ligt
er een spuitwaas op mijn zonnepanelen en op de speeltoestellen van de kinderen.
Voorzitter. Dat kan niet, dat is niet acceptabel en dat rijmt ook niet met het voorzorgsprincipe.
Ik kom daar zo meteen weer op terug. Door verschillende fracties zijn er vragen gesteld.
Mijn vraag aan de Minister is: denkt zij dat de kille technocratische beantwoording
van die vragen het gevoel van onveiligheid bij de bewoners in Havelte en op al die
ander plekken waar er zorgen zijn over bestrijdingsmiddelen, wegneemt en dat mensen
daardoor gerustgesteld zijn? Ik geloof er echt helemaal niks van en het feit dat hier
ook een fors aantal mensen op de tribune zit, bewijst dat ook. Mensen voelen zich
gewoon aangetast in hun lichamelijke integriteit en hun persoonlijke levenssfeer als
er bestrijdingsmiddelen in huisstof worden aangetroffen. Ze voelen zich ook aangetast
in hun eigendomsrecht, omdat zij vinden dat stoffen die door derden worden toegepast,
niet hun bezit mogen aantasten.
Voorzitter. Een licence to operate gaat verder dan een formele vergunning. Een licence
to operate moet ook een morele basis hebben. Ik vind dat een aantal toepassingen van
bestrijdingsmiddelen de morele licence to operate ontbeert. Bestrijdingsmiddelen moeten
in bepaalde gevallen worden gebruikt. Het belang van voedselzekerheid is groot, maar
met de grootste lenigheid van geest kun je toch niet zeggen dat de voedselzekerheid
in het geding is bij de teelt van siergewassen en lelies? Maar dat zijn bij uitstek
de gewassen waar het zwaarst gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen.
Voorzitter. Ik kom bij het voorzorgsprincipe. Als we kijken naar het college dat de
toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden moet toetsen, kun je inderdaad
zeggen: elk middel op zich zit onder de grenswaarde. Maar daar maak ik twee kanttekeningen
bij. De eerste. Bij fipronil hebben we gezegd: de dosis in de eieren geeft geen gezondheidsschade,
maar we vernietigen die eieren wel. Precies zo vind ik dat bestrijdingsmiddelen niet
thuishoren in luiers van baby's en dat die niet thuishoren in huisstof en dat die
niet thuishoren in moestuinen. Het tweede punt bij het voorzorgsprincipe. Bij het
RIVM zijn er wel zorgen over de gestapelde effecten van bestrijdingsmiddelen. Brengt
het voorzorgsprincipe dan niet met zich mee dat we er veel terughoudender mee om moeten
gaan? Er zijn toch ook signalen vanuit het buitenland, namelijk dat er een relatie
is tussen het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de ziekte van Parkinson en ontwikkelingsstoornissen
bij kinderen? Moet het voorzorgsprincipe hier dan niet zwaarder tellen?
Voorzitter. Ik woon in Groningen en daar is jarenlang verkondigd dat gaswinning niet
zou leiden tot aardbevingen. En toen er wel aardbevingen optraden, werd er gezegd:
ja, dat geeft alleen maar wat lichte schade en overlast. Pas jaren later, toen bleek
dat die bevingen niet alleen schade en overlast veroorzaakten maar ook een veiligheidsrisico
waren, is er ingegrepen. Hoe ver moet het komen met al die aanwijzingen, die we toch
hebben over bestrijdingsmiddelen, voordat we het voorzorgsprincipe strikter gaan toepassen?
Voorzitter. Wat de PvdA-fractie betreft moet wat het zwaarste telt, ook het zwaarste
wegen. Naar mijn smaak zijn er wél mogelijkheden om het gebruik van middelen terug
te dringen. De Minister heeft hele goede ambities tot 2030, maar worden de doelen
wel op tijd gehaald? Die huisarts in Havelte heeft baby's in zijn praktijk bij wie
die stoffen in luiers zijn aantroffen en dan kan je toch niet zeggen: u moet nog maar
even elf jaar geduld hebben, want er kunnen nog elf jaar lang wel bestrijdingsmiddelen
in woningen worden aangetroffen?
Voorzitter. Naar mijn smaak moeten er spuitvrije zones komen. Dat kan voor glyfosaat,
maar dat kan ook voor andere middelen. Ik heb vragen gesteld over de mogelijkheid
of het ruimtelijkeordeningsinstrument daarvoor gebruikt kan worden en uit de beantwoording
blijkt dat dat kan. Mijn vraag aan de Minister is: is zij bereid om spuitvrije zones
af te kondigen, daar waar bestrijdingsmiddelen zich niet goed verhouden met andere
belangrijke ruimtelijke functies? Dat kan de woonfunctie zijn, maar dat kan ook de
natuurfunctie zijn.
Voorzitter. De PvdA-fractie maakt zich ook zorgen over de waterkwaliteit. Drinkwater
is een kostbaar goed en bij de waterbedrijven heersen grote zorgen over de kwaliteit
van het drinkwater. Het is heel mooi dat er nu een nieuwe nota ligt met doelen tot
2030, maar er is zorg of de doelen van het oude beleid voor 2023 wel op tijd worden
gehaald. Kunnen de bewindslieden verzekeren dat die doelen worden behaald? Er staan
ook doelen in de Kaderrichtlijn Water. Kunnen de bewindslieden verzekeren dat er een
pad, een uitvoeringsplan is, waardoor die doelen in 2027 worden gehaald?
Nogmaals, ik maak een groot compliment voor het afgekondigde beleid voor 2030. Maar,
voorzitter, 2030 is natuurlijk ver buiten deze kabinetsperiode. Als ik ga zeggen «ik
ga 40 kilo afvallen voor 2030», dan word ik ook een beetje meewarig aangekeken, want
dan heb ik gewoon tot het jaar 2029 een goed excuus. Er moet dus gewoon echt een heel
goed pad komen om zowel de doelen voor 2023 als voor 2027 te halen. Verder moet het
voorzorgsprincipe ertoe leiden dat er spuitvrije zones komen.
Het laatste punt, voorzitter, dat ik wil maken, zijn de sportvelden. Er is een green
deal geweest om het gebruik van bestrijdingsmiddelen op sportvelden in 2020 te beëindigen.
Het kan, want er zijn achttien gemeenten in Brabant die dat ook gewoon daadwerkelijk
doen. Kunnen de bewindslieden verzekeren dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen
op sportvelden ook echt stopt, zowel uit het oogpunt van de terugdringing van de middelen
als op grond van toepassing van het voorzorgsprincipe? Het zijn namelijk maar al te
vaak kinderen die op die sportvelden hun sport beoefenen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Moorlag van de PvdA, voor uw inbreng. Dan is nu de beurt aan de
geachte afgevaardigde Futselaar, maar eerst is er nog een interruptie van de heer
Von Martels voor meneer Moorlag.
De heer Von Martels (CDA):
Ik vond die metafoor van die 40 kilo wel heel mooi, want het is heel goed dat je in
je langetermijnvisie doelen stelt. Daar zijn we het ook helemaal mee eens, net zoals
we het ook eens zijn met de langetermijnvisie. Maar de heer Moorlag zegt: het moet
morgen geregeld zijn. Maar stel dat u niet 40 kilo afvalt en iemand dan zegt: dan
moet u morgen de Kamer uit. Vindt u eigenlijk ook niet dat de landbouwsector de tijd
gegund moet worden om richting de toekomst die doelen te behalen? Moeten ze met andere
woorden niet kunnen anticiperen op die nieuwe doelstellingen. Is de heer Moorlag het
daarmee eens?
De heer Moorlag (PvdA):
Ja. En ik heb ook niet gepleit voor een generiek verbod op bestrijdingsmiddelen. Ik
heb wel gezegd: daar waar het te zeer schuurt met de woon- of de natuurfunctie, moet
je op grond van het voorzorgsprincipe spuitvrije zones in acht nemen. Dat is één.
Het tweede is: daar waar wij in verband met de voedselzekerheid nog niet volledig
zonder bestrijdingsmiddelen kunnen, moet je wel een differentiatie maken met andere
typen gewassen, bijvoorbeeld de lelieteelt. Ik vind dat je bij de lelieteelt best
wel kunt kiezen voor de hardere aanpak. Het is niet mijn bedoeling om de voedselvoorziening
van Nederland te gaan ontwrichten. Dat is absoluut niet het geval, maar langetermijndoelen
en urgente kortetermijndoelen zijn goed met elkaar te combineren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Mijn fractie maakt zich ook grote zorgen over uitstel van het beloofde verbod op het
gebruik van glyfosaat buiten de landbouw. Die uitzondering voor de sportvelden zou
gewoon echt aflopen en nu dreigt die toch te worden verlengd. Maar ik zie ook ander
uitstelgedrag, namelijk bij het verbod op de verkoop van bestrijdingsmiddelen aan
particulieren. In 2015 zei Staatssecretaris Mansveld al: je moet eerst met minder
ingrijpende maatregelen komen, maar ik bereid alvast een wet voor – dat doe ik alvast
– voor het geval ik dat verbod moet aankondigen. Nu horen we van Staatssecretaris
Van Veldhoven zo'n zelfde zinsnede: maar parallel ga ik een wet voorbereiden. Dat
betekent dat het kabinet al vier jaar een wet aan het voorbereiden is om te kunnen
komen tot een verbod op de verkoop van gif aan particulieren. Was dat eerder geregeld,
dan hadden we misschien dat buxusgif niet gehad, waardoor al die koolmezen dood zijn
gegaan. Mijn oproep is: vindt u het ook niet tijd dat ook daar geen uitstel meer op
komt, dus geen uitstel voor sportvelden? Vindt u ook niet dat we de verkoop van bestrijdingsmiddelen
aan particulieren aan banden moeten leggen? Daar wachten we immers ook al lang op.
De heer Moorlag (PvdA):
Daar ben ik het wel mee eens. Als wij voorbereidingen gaan treffen om een wetswijziging
te gaan voorbereiden, dan... Op enig moment moet je toch een keer van je plek komen!
Het moet niet een Michael Jackson-act worden. De moonwalk is wel bewegen, maar niet
van je plek komen, en dat moeten we in de beleidsvorming en in de maatregelen niet
hebben. Er moeten nu dus een aantal concrete stappen worden gezet.
De voorzitter:
Voor de mensen die de moonwalk niet kennen: meneer Futselaar zal hem dadelijk even
voordoen hier op tafel. Ik heb hem ooit een keer bezig gezien en u weet niet wat u
dan ziet.
Meneer Futselaar van de Socialistische Partij heeft het woord.
De heer Futselaar (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het was voor het debat misschien beter geweest als we in een
iets andere volgorde waren gaan zitten, want nu lijkt het heel erg of iedereen het
met elkaar eens is. Maar ik vermoed dat de toon ergens na mevrouw Bromet behoorlijk
gaat draaien. Ik voorspel het maar even!
Voorzitter. Ik begin met thiacloprid, voor ons nu even het meest actuele onderwerp.
Uit het recente onderzoek van professor Vijver naar neonicotinoïden en thiacloprid
komen een aantal best wel verontrustende conclusies. In de eerste plaats is dat dat
deze specifieke stof in ieder geval voor een aantal waterdieren veel schadelijker
is dan voorheen werd gedacht. Daarnaast roept het onderzoek ook ernstige vragen op
over de werkbaarheid van puur klinisch laboratoriumonderzoek om de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen
te testen. Eigenlijk blijkt dat veldonderzoek nodig is om alle effecten te zien.
Ik begin met het eerste punt. Het betreffende onderzoek is net te laat gepubliceerd
om meegewogen te worden in het herbeoordelingsproces van thiacloprid door EFSA, zo
meldt ook het Ctgb ons. Is de Minister het met de SP eens dat dit eigenlijk niet kan,
dat het niet kan dat om procedurele redenen een belangwekkend onderzoek, dat vrij
ver lijkt te gaan, niet wordt meegenomen? En is de Minister bereid om zich Europees
in te zetten voor een verbod op thiacloprid? Ik wijs erop dat de Duitse tegenhanger
hier volgens mij ook al voor heeft gepleit en die kun je van veel dingen beschuldigen
maar niet van overdreven groen gedrag.
Mijn tweede punt is eigenlijk veel verontrustender, nog los van dat ene middel. Is
de manier waarop wij testen, eigenlijk wel afdoende? De heer De Groot kwam er ook
al op. Ik begrijp best dat de Minister daar nu geen sluitend antwoord op kan geven,
maar ik wil haar toch wel oproepen om de hele manier waarop wij dit soort middelen
testen, te bezien. Moeten we niet veel meer naar veldtesten gaan om stapeleffecten
te kunnen meten? Als we daarnaartoe gaan, zal dat best wel wat voeten in de aarde
hebben, want het is inderdaad een enorme beweging.
De toekomstvisie van de Minister over gewasbescherming 2030 heeft het licht gezien
onder wat ongelukkige omstandigheden. Het onderzoek over blootstelling omwonenden
was per ongeluk gepubliceerd op de website van het RIVM en toen zag het programma
ZEMBLA zich vrij om alvast een deel van een interview met de Minister uit te zenden,
waarin zij onder andere zei dat het gewasbeschermingsmiddelengebruik radicaal anders
moet. Dat is, voorzitter, toch het soort taal dat sommige partijen hier aanspreekt
en andere de gordijnen in jaagt, zeg ik er maar bij. Minister Bruins is hier niet,
maar ik heb begrepen dat hij al heeft laten onderzoeken hoe het kan dat er per ongeluk
informatie is uitgelekt. Ik wil het kabinet toch wel toewensen dat het kabinet alle
andere keren dat er per ongeluk voortijdig informatie uitlekt, even voortvarend te
werk gaat.
Ik begin even met dat onderzoek, want dat OBO-onderzoek is een serieus onderzoek naar
met name de omwonenden van bollenvelden. Dat onderzoek is tegelijkertijd geruststellend
en zorgwekkend. Het is geruststellend – daar moeten we ook eerlijk over zijn – omdat
overal binnen de risiconormen is gemeten. Het is zorgwekkend, omdat de verspreiding
wel enorm breed bleek, van de linnenkasten in huizen tot inderdaad de luiers et cetera.
Er zijn dan ook terecht zorgen over de vraag wat de stapeling van stoffen betekent,
want dat weten we niet precies. Wat betekent het verder voor jonge kinderen? Het is
ook terecht dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Maar ik ben toch ook wel een beetje teleurgesteld, want toen we eerder over dit onderzoek
spraken, heb ik ook al gepleit voor een afstandscriterium tot die velden. Toen heeft
de Minister gezegd: Meneer Futselaar, wacht nou met uw mooie motie hierover tot mijn
visie komt. In die visie staat veel, maar ik zie niet echt iets in deze geest, om
het zo maar te zeggen. Maar misschien moet ik wachten tot het uitvoeringsprogramma
er is. Dat hoor ik graag, maar voorlopig stelt het mij wel wat teleur.
Maar dan toch ook positief. Ik vind de visie en de doelen die in de visie zijn geformuleerd,
stevig. Ja, 2030 is nog wel even weg, maar de strategische doelen die hierin worden
geformuleerd, zijn best aanzienlijk, met name het doel «geen emissies meer in het
milieu en nagenoeg geen residuen meer op producten in 2030». Dat is best een ferme
uitspraak en ik ben daar ook best enthousiast over. En als ik enthousiast ben over
een voorstel van de Minister, dan staat er meestal aan de andere kant van de tafel
een kritisch deel van de Kamer op, laat staan als de sector er is. Maar in tien jaar
naar nul emissies van gewasbeschermingsmiddelen: als we dat bereiken, als ik dat meemaak,
dan ben ik geen ontevreden mens.
Maar het hoe is natuurlijk wel de vraag! Er is een uitvoeringsprogramma aangekondigd
dat wij op zeer korte termijn zouden moeten krijgen. Het zou er voor de zomer komen
en het is bijna zomer. Ik krijg dan ook graag de bevestiging dat wij het nog steeds
voor de zomer gaan krijgen. Ik zou het eigenlijk ook het liefst voor de zomer willen
kunnen bespreken, maar dat is misschien te veel gevraagd. In de beschrijving die in
de vervolgaanpak staat, gaat het vooral om het stimuleren van goede initiatieven van
mensen die vernieuwend of innovatief bezig zijn. Dat is mooi en misschien is het voor
de eerste fase van het handelingsperspectief voldoende, maar als de Minister echt
wil bereiken wat zij hier voor 2030 formuleert, dan zullen wij toch veel meer stappen
moeten nemen. Dan moeten we toch ook tussendoelen gaan stellen in het uitvoeringsprogramma.
Als we in 2030 op nul moeten zitten, dan wil ik graag weten waar we bijvoorbeeld in
2025 moeten staan.
Voorzitter, nog twee minuten? Dan nog heel even over glyfosaat. Als ik het goed heb
wordt de motie-De Groot over het verbod op het gebruik van glyfosaat buiten de geïntegreerde
gewasbescherming niet uitgevoerd. Zo lees ik het tenminste. De Minister kan dan wel
zeggen «ik onderschrijf de strekking», maar volgens mij voert ze ’m feitelijk niet
uit. Het probleem met glyfosaat is net als bij andere middelen eigenlijk dat er een
heel redelijk argument is: er is geen alternatief en dus kun je het niet verbieden.
Het probleem is dat het alternatief er niet komt, zolang glyfosaat alom aanwezig is!
Want waarom zou een Bayer onder ons gaan investeren in een ander middel als het hun
bestverkopende product is? Hoe ziet de Minister dat dilemma? Wat gaan we daar nou
aan doen?
Tot slot, voorzitter, over water. Daar heeft mijn buurman al het een en ander over
gezegd, maar ik wil daar toch ook iets over zeggen, want de waterbedrijven hameren
er niet voor niets op dat wij het gebruik terug moeten terugbrengen. Specifiek over
glyfosaat; er is genoeg gezegd over de particulieren. Laten we alsjeblieft de overheid
toch ook meenemen. Als ik lees dat Staatsbosbeheer glyfosaat gebruikt, dan ben ik
echt verbijsterd. Dan moet ik elke agrariër die zegt «hoe hypocriet kan je zijn»,
eigenlijk gelijk geven. Er zit een agrariër op de tribune die ik ken en zij weet wat
een hekel ik eraan heb om haar gelijk te geven en dat wil ik dus graag voorkomen.
Kan de Minister dus toezeggen dat Staatsbosbeheer ophoudt met het gebruik van dit
soort gewasbeschermingsmiddelen?
Daar laat ik het bij, voorzitter.
En Rijkswaterstaat, roept nu iemand. Dat lijkt me een uitstekend voorstel.
De voorzitter:
We moeten niet buiten de microfoon om dingen gaan roepen, want dat kunnen de mensen
thuis horen en dan wordt het een soort tupperwareavond. Voor de mensen die het niet
gehoord hebben, mevrouw Lodders vroeg: Rijkswaterstaat ook? Meneer Futselaar knikte
instemmend en daarna kwam er nog van alles achteraan van mevrouw Ouwehand dat ik niet
kan herhalen.
We gaan nu luisteren naar mevrouw Bromet van GroenLinks. Aan u het woord.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Als we één ding leren van de bijdragen van de vorige sprekers,
dan is het dat alles rond het vraagstuk van de bestrijdingsmiddelen ongelooflijk tergend
langzaam gaat. Ik ben het eens met de heer Futselaar als hij zegt: de visie van de
Minister stelt scherpe doelen en daar kan ik eigenlijk wel enthousiast over worden.
Ik deel dat met hem. Alleen als je ziet dat je in tien jaar tijd naar nul emissie
moet, is het ook weleens interessant om te kijken waar je tien jaar geleden stond.
Het toeval wil dat ik tien jaar geleden hier beleidsmedewerker op het terrein van
LNV was en ik ben het meest trots op mijn werk in die tijd door een motie die in september
2011 werd aangenomen. Die motie zorgde voor een verbod op glyfosaat op verhardingen.
Het heeft na het aannemen van die motie, die in onze fractie echt euforie teweegbracht
omdat het eindelijk was gelukt om één gif te verbieden, nog vijf jaar geduurd voordat
dat effectief was. Dit ter illustratie van hoe lang het duurt om één gif verboden
te krijgen. Het duurde dus vijf jaar, voordat ik als wethouder tegen een VVD-raadslid,
die weer terug wilde naar het middel glyfosaat, kon zeggen: helaas, meneer, dat kan
niet meer, want dat is inmiddels bij wet verboden.
Als het de afgelopen tien jaar zo langzaam is gegaan, kan ik me gewoon niet voorstellen
dat het de komende jaren bij al die andere gifstoffen wel snel zal gaan. GroenLinks
en de andere partijen in de oppositie gaan ook behoedzaam te werk als zij voorstellen
doen of als zij een motie indienen. Wij noemen expres de landbouw niet in onze moties.
We doen dat, omdat we hopen dat er dan wel draagvlak kan komen voor het verbod op
een bepaalde gifstof of op een bepaalde manier van gebruik van die gifstof. Wij weten
namelijk ook dat de meerderheid in de Tweede Kamer de landbouw het liefst ontziet.
We hebben het dus over sportvelden en over particulieren, maar ook daar lukt het niet
om een verbod voor elkaar te krijgen. En het gaat nu dus nog steeds alleen maar over
dat ene verbod op glyfosaat.
We lezen in de stukken dat de Minister bezig is met de voorbereiding van een wetsvoorstel
om een verbod in te stellen op glyfosaat, maar dat er nog wel een juridische toets
moet plaatsvinden. Maar elke keer dat ik in een tuincentrum loop, loop ik tegen dat
schap op waar al dat gif staat. Mensen gooien het makkelijk in hun karretje en ze
gooien het ook zo hun tuin in.
Ik heb in verband met de sportvelden nog even het verbod opgezocht dat is ingesteld
voor verhardingen. Dat is eigenlijk een heel eenvoudig verbod, want er staat: je mag
glyfosaat niet op verhardingen gebruiken. Daarbij is een uitzondering geformuleerd
voor recreatieve doeleinden en dat zijn de sportvelden. Er is nu een green deal gesloten,
waarin wordt gesproken over situaties waarin het strikt noodzakelijk is om het gif
wel te gebruiken. Maar die situaties blijken er helemaal niet te zijn, want er zijn
een heleboel gemeentes, onder andere de gemeente waar ik zelf bestuurder ben geweest,
waar het helemaal niet gebruikt wordt. Dat toont alleen al aan dat er geen strikte
noodzaak is om dat gif te gebruiken. Waarom moet je dan weer vijf jaar wachten? Net
als de vorige keer bij de motie over de verhardingen is er een motie aangenomen om
te stoppen met gif op sportvelden. Zo'n klein onderdeeltje, één gif op één klein onderdeel,
en weer duurt het allemaal heel lang. Het zijn dezelfde mechanismes die ik heb gezien
in die vijf jaar dat het duurde om te komen tot het verbieden van gif op verhardingen.
Mijn vraag aan de Minister is eigenlijk: hoe gaat ze dit verbod nou regelen en hoe
gaat ze weerstand bieden aan de lobby die er is om toch steeds maar weer uitstel te
verlenen? Het kan echt anders.
Tegen de mensen op de tribune wil ik trouwens nog iets zeggen over de lelieteelt.
Dit verhaal van mij over die ene gifstof illustreert wel hoe ongelooflijk ingewikkeld
het is en hoe langzaam het gaat als je vindt dat iets anders moet. Het gaat langzaam,
ook al is het heel erg logisch dat het anders moet. Mensen die zich niet veilig voelen
in hun eigen huis!
We waren in januari met de commissie in Berlijn. Daarbij was ook een bloembollenboer
aanwezig uit Noord-Holland en die heet Huiberts. Ik ben pas geleden op zijn bedrijf
geweest en dat was een heel indrukwekkend bezoek. De tulpen stonden te bloeien en
er waren ongelooflijk veel bijen en insecten. De leeuweriken hingen boven het bollenveld
en toch had ik een hele verdrietige boer tegenover me. Hij was heel blij dat hij zo
veel natuur in zijn bollen had, maar hij raakte ze aan de straatstenen niet kwijt.
Mijn vraag aan de Minister is: hoe gaan wij nou dat soort koplopers, die een goede
boterham willen verdienen, als overheid ondersteunen? Dat zijn de mensen die doen
wat wij eigenlijk allemaal willen. Hoe gaan wij andere bollenboeren, die nog wel gebruikmaken
van gif maar daar wel buikpijn over hebben, helpen om dezelfde dappere overstap te
maken naar een gifvrije teelt? We hebben de voorbeelden van de biologische landbouw.
Waarom zouden we die niet ook op de reguliere landbouw van toepassing laten zijn?
Tot slot een heel ander onderwerp, iets waarop ik gewezen ben door boeren die best
wel boos op mij zijn, vooral in de sociale media. Zij vroegen, en daar hebben ze wel
gelijk in, hoe het nou eigenlijk zit met gif op huisdieren. Een heleboel middelen
om vlooien bij huisdieren weg te halen zijn gewoon de middelen waar we het hier ook
over hebben, middelen waarvan wij willen dat ze in de landbouw voorkomen worden. Kan
de Minister een schatting maken van het gebruik van gif voor huisdieren ten opzichte
van het gebruik door boeren? Ik heb de hele lijst van middelen die gebruikt worden
voor honden en katten gezien. De lijst is lang. Er worden veel neonicotinoïden gebruikt.
Er zal dus gestreefd moeten worden naar een verbod, niet alleen in de landbouw maar
ook voor huisdieren.
Voorzitter. Het is om moedeloos van te worden: ik ben heel nieuwsgierig naar het uitvoeringsprogramma
dat hoort bij de visie van de Minister. Ik hoop dat daar ferme doelstellingen in staan,
maar eerst zien en dan geloven.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, u heeft nog een deel van een interruptie over.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Via mevrouw Bromet wil ik het kabinet eraan herinneren dat dit een van die aangenomen
moties betreft: een verkoopverbod van neonics en fipronil aan particulieren. Daar
hoort neonicotinoïden in halsbanden bij, of druppels. Ook daar weer: het duurt gewoon
superlang voordat het gerealiseerd is. Dat heeft er alles mee te maken dat het kabinet
in Europa strengere toetsing van dit soort stoffen gewoon in de weg zit.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet, wilt u daar nog op reageren?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Nou, bedankt.
De voorzitter:
Graag gedaan. Bedankt voor uw inbreng. Mevrouw Dik-Faber, ChristenUnie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Een van de Sustainable Development Goals is duurzame productie
en consumptie. Zoals u wellicht weet hebben veel Kamerleden een SDG geadopteerd. Dit
is er een van mij. Het onderwerp dat we vandaag bespreken heeft er ook alles mee te
maken: gewasbeschermingsmiddelen.
In haar brief over de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 spreekt de Minister over
een omslag, een trendbreuk en een paradigmawisseling. Het moet dus radicaal anders
als het gaat om de toepassing van en het denken over gewasbescherming. In het najaar
komt er een uitvoeringsprogramma. Ik ga ervan uit dat we dan wat meer inzicht krijgen
in hoe we dat gaan realiseren, maar kan de Minister vandaag al een tipje van de sluier
oplichten? Wat betekenen deze woorden, «trendbreuk» en «paradigmawisseling», voor
haar?
Ik zie dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen leidt tot veel ongerustheid en
soms ook spanningen in onze samenleving. Aan de ene kant zijn er de omwonenden die
zich zorgen maken over hun gezondheid en die van hun kinderen en aan andere kant staan
de agrariërs die contractafspraken hebben met de handel of met supermarkten en die
oogstzekerheid nodig hebben. Ik wil hierbij mijn waardering uitspreken dat de Minister
en de Staatssecretaris allebei het gesprek zijn aangegaan met zowel de telers als
de omwonenden. Ik denk dat dat goed is en dat dat ook bijzonder op prijs gesteld is.
In ieder geval door mijn fractie is het op prijs gesteld.
In 2011 heeft het kabinet advies gevraagd aan de Gezondheidsraad over de gezondheidsrisico's
van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden. In 2014, drie jaar later dus, heeft
de Gezondheidsraad geadviseerd om een blootstellingsonderzoek uit te voeren. Nu, acht
jaar later, weten we dan eindelijk dat omwonenden te maken hebben met een veel hogere
blootstelling via de lucht en via huisstof. Dat geldt natuurlijk eens te meer voor
de agrariërs en hun gezinnen zelf. Er zouden echter geen grenswaarden zijn overschreden,
waardoor er geen onaanvaardbare risico's voor de gezondheid zijn. Wat we echter niet
goed weten, is wat de risico's zijn voor kwetsbare groepen. Er is ook onvoldoende
gekeken naar de combinaties van stoffen. Daarvoor is – u raadt het – meer onderzoek
nodig. Ik kan me heel goed voorstellen dat dit voor bezorgde bewoners een heel teleurstellende
boodschap is.
In de Toekomstvisie gewasbescherming staat dat omwonenden van land- en tuinbouwbedrijven
hun woonomgeving als veilig ervaren. Maar moeten mensen dan echt tot 2030 daarop wachten?
Dat zal zeker niet de bedoeling zijn. Welke tussentijdse stappen kunnen we nu alvast
zetten? Gemeenten kunnen in hun ruimtelijk beleid op basis van het voorzorgprincipe
afstand creëren tussen percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en
percelen met bijvoorbeeld een woonfunctie. Het is natuurlijk heel moeilijk om dat
in bestaande situaties te realiseren. Ik denk dat daarvoor een goede onderbouwing
nodig is en ook richting van het Rijk. Graag een reactie.
Voorzitter. Eerlijk gezegd ben ik ervan geschrokken dat Nederland na Malta en Cyprus
het hoogste aantal kilo's werkzame stoffen per hectare gebruikt als het gaat om gewasbeschermingsmiddelen.
Dat kunnen onze boeren toch echt veel beter doen? In de nota Gezonde Groei, Duurzame
Oogst is ingezet op geïntegreerde gewasbescherming. Deze inzet wordt nu geëvalueerd.
Is al bekend in hoeverre agrariërs daadwerkelijk stappen hebben gezet op weg naar
die geïntegreerde gewasbescherming? Eerlijk gezegd heb ik het gevoel dat we hier al
jarenlang over praten maar dat het te weinig van de grond is gekomen omdat er bij
agrariërs nog onvoldoende kennis is en omdat gewasbeschermingsmiddelen zoals we ze
nu toepassen onderdeel zijn van een systeem dat moet veranderen. Wat kan de Minister
doen om de kennis over geïntegreerde gewasbescherming en duurzame teelttechnieken
te verbeteren?
Voorzitter. Het is belangrijk dat er snel mens- en milieuvriendelijke middelen beschikbaar
komen en dat agrariërs deze ook kunnen gaan toepassen. De criteria op basis waarvan
laagrisico- en ecologische middelen worden goedgekeurd zijn afgeleid van de criteria
voor chemische stoffen. De Minister wil hier via onderzoek en Europese gremia verandering
in brengen. Waar moet ik dan aan denken? Met welke lidstaten kan de Minister hierin
samen optrekken? Is er wel voldoende kennis bij de Europese instellingen over de toelating
van ecologische middelen?
Voorzitter. Ook is het belangrijk dat er meer experimenteerruimte komt in de ontwikkeling
van biologische en laagrisicomiddelen. Een snellere toelating kan worden bereikt door
deze middelen eerder en grootschaliger te testen op effectiviteit in de systeembenadering
van de teelt in plaats van later in het aanvraagtraject. De effectiviteit van een
biologische oplossing is in de praktijk immers anders dan in het laboratorium. Als
deze proeven in een eerder stadium kunnen worden gedaan, kunnen ook eventuele aanpassingen
eerder worden gedaan, met als resultaat dat een innovatie eerder bij de gebruiker
is. Je kunt dus sneller gebruikmaken van alternatieve gewasbeschermingsmiddelen. Nu
zie je helaas steeds vaker leemtes ontstaan doordat bepaalde middelen niet meer gebruikt
mogen worden maar de niet-chemische alternatieven eerst een proces van vijf tot acht
jaar moeten doorlopen voordat ze beschikbaar komen. Wil de Minister daarom deze experimenteerruimte
bieden?
Voorzitter. Ik heb begrepen dat de Europese beoordelingssystematiek wordt herzien.
Wat gaat de Minister precies meegeven aan Europa? Worden de data uit het blootstellingsonderzoek
waarover ik het had gepresenteerd? Wordt in de beoordelingsmethodiek straks niet alleen
rekening gehouden met individuele stoffen maar ook met de toepassing van een mix van
stoffen? Natuurlijk heb ik gelezen dat in het toelatingsbeleid veiligheidsfactoren
zijn ingebouwd – die houden ook wel rekening met de cumulatieve effecten – maar ik
vraag me af of dat wel voldoende is als we weten dat er soms met wel tientallen stoffen
tegelijk gewerkt wordt. Volgens mij moet dit een plek krijgen in het nieuwe richtsnoer
waar de EFSA aan werkt. Graag een reactie.
Voorzitter. Ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw heb ik een
vraag over de green deal voor de sportvelden; anderen hebben diezelfde vraag ook al
gesteld. De sector haalt de doelen om de sportvelden in 2020 chemievrij te beheren
niet. Er zijn echter talloze gemeenten en sportclubs die het wel voor elkaar krijgen.
Ik hoop niet dat de Staatssecretaris deze koplopers gaat teleurstellen door anderen
veel meer tijd te geven. Dat is gewoon ook niet nodig. Voor glyfosaat buiten de landbouw
worden de doelen bij lange na niet gehaald. Ik steun de Staatssecretaris daarom in
haar inzet om voor een verbod op particulier gebruik een wetstraject te starten. Mevrouw
Ouwehand refereerde er al aan dat een van de vorige Staatssecretarissen dit al had
beloofd. Hopelijk zien we hier nu snel resultaat van.
Ik rond af, voorzitter. Het is belangrijk dat de toekomstvisie nu vertaald wordt in
een ambitieus uitvoeringsprogramma met tussendoelen en dat er een verbeterd beoordelingskader
komt dat rekening houdt met mens, milieu en biodiversiteit. Dat vraagt een brede blik,
waarbij integraal wordt gekeken naar het systeem van bodem, mest en plant. Kortom,
een gezond ecosysteem. Mijn fractie steunt de Minister dan ook van harte in haar ambitie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie. Dan gaan we nu luisteren naar de
inbreng van meneer Vón Martels. Ik heb me laten vertellen dat dat de adellijke tak
van de familie Van Martels is. Aan u het woord namens het CDA.
De heer Von Martels (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Het is goed om vandaag dit overleg te hebben over het telen
van gewassen in Nederland. Zowel in woord als in gebaar zien we een welwillende Minister.
Dit komt tot uiting in de kringloopvisie maar ook in de Toekomstvisie gewasbescherming
2030. Heel mooi dat er bloeiende langetermijnperspectieven worden geschetst waarin
het CDA zich voor een deel weet te vinden. Maar de belangrijke vraag voor nu luidt:
hoe ziet het pad richting 2030 eruit? Hoeveel ondernemers gaan 2030 daadwerkelijk
halen? Neem de kleine teelten. We zien nu al dat deze in Nederland steeds meer in
de knel raken. Het steeds smallere gewasbeschermingsmiddelenpakket maakt een adequate
gewasbescherming steeds moeilijker en leidt ertoe dat resistentie op de loer ligt.
Het CDA is ervan overtuigd dat ook zonder de uitvoeringsagenda die nog moet komen
er nu al veel meer gedaan moet worden. Hoe staat het bijvoorbeeld met de uitvoering
van de motie-Geurts c.s. van 1 november 2018? In deze motie wordt opgeroepen om zo
snel mogelijk te komen met een uitvoeringsagenda voor verbetering bodembeheer en plantgezondheid.
De welwillende houding van de Minister moet zich natuurlijk wel vertalen in daden.
Dit zeg ik met opzet, want zelfs bij het huidige acute probleem van het zoeken naar
alternatieven voor het niet langer toelaten van zaadcoatings en neonicotinoïden vernemen
wij van de sector dat het, ondanks toezeggingen van de Minister om verder te zoeken
naar mogelijke alternatieven, stil is gebleven en er in de praktijk nog niet heel
veel gebeurt. In het streven om teelten verder te verduurzamen heeft de sector vertrouwen
en steun nodig. Kan de Minister aangeven op welke wijze zij al gezamenlijk met de
sector heeft gewerkt en op welke wijze zij gaat werken aan alternatieven?
Voorzitter. De situatie is acuut en urgent. Dat zien we bij het wegvallen van het
gebruik van zwavel voor biologisch fruit en bij het wegvallen van een middel voor
paprika. Zoals gezegd, geldt dit ook in de suikerbietenteelt. Er is actie nodig om
ervoor te zorgen dat er op dit moment maar ook de komende jaren een adequaat middelenpakket
is. Op de korte termijn is handelingsperspectief nodig voor telers. In de onlangs
gehouden hoorzitting over plantgezondheid zei de heer Van den Ende van de Plant Sciences
Group dat er samenwerking nodig is tussen kennisinstellingen, bedrijven en overheid.
Ook is het volgens hem nodig om onderzoek en demonstraties van geïntegreerde gewasbescherming
te faciliteren. Ook LTO vraagt om meer middelen voor onderzoek en kennisverspreiding.
Komen hiervoor extra middelen, zo vraag ik de Minister. Is de Minister bereid om deze
structurele samenwerking die nodig is voor de vervanging van wegvallende middelen
voor sleutelplagen te helpen opzetten en financieel te ondersteunen? Ten aanzien van
de toelating van basisstoffen dezelfde vraag, want er is heel wat nodig om deze toelatingen
voor algemeen gebruik voor elkaar te krijgen. Ziet de Minister mogelijkheden om de
aanvraag van de toelating van een basisstof te ondersteunen? Of is het misschien mogelijk
om andere instituten hierin een rol te geven?
Voorzitter. Dan kom ik bij het toelatingskader en de toelating. Uit de hoorzitting
kwam duidelijk naar voren dat een op biologie voor biologische gewasbescherming en
biostimulanten toegesneden toelatingskader ontwikkeld moet worden. Hoe kijkt de Minister
daarnaar? Gaat dit gebeuren in de uitvoeringsagenda? Het CDA wil ook graag dat de
registratieduur van deze biocontrolgewasbeschermingsmogelijkheden wordt verkort. Zeven
jaar – vijf jaar stofregistratie en twee jaar middelenregistratie – is veel te lang.
Wat vindt de Minister van de mogelijkheid om deze biocontrolgewasbeschermingsmogelijkheden
toe te laten als laagrisicostof volgens de huidige criteria van Richtlijn 1107/2009?
In de uitvoeringsagenda zien we ook graag mogelijkheden voor experimenteren. Hoe gaat
de Minister zorgen voor experimenteerruimte om kennis op te doen en innovatie te bespoedigen?
Hoe gaat dat eruitzien?
Voorzitter. Het CDA vraagt al wat langer naar harmonisatie van de kleine teelten.
Kan de Minister een stand van zaken geven? Hoe verwacht zij dit te helpen verbeteren?
De Minister heeft de Kamer ook geïnformeerd over maatregelen ten behoeve van driftreductie.
Van de sector verneem ik dat er dit jaar andere spuitdoppen nodig zijn en dat de sector
wacht op erkenning van deze nieuwe doppen. Is de Minister bereid te zorgen dat hiervan
snel werk wordt gemaakt? Kan de Minister de Kamer nog voor de zomer hierover informeren?
Tot slot nog even particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Als ik de verkoopcijfers
van middelen aan particulieren zie, ben ik er niet gerust op. We zien nu dat allerlei
andere middelen op basis van organische zuren hiervoor gebruikt worden, hoewel ze
daarvoor niet bedoeld zijn. Welke mogelijkheden ziet de Minister voor de toelating
van laagrisicomiddelen, zodat er echt een oplossing komt?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Von Martels, er is nog een interruptie van mevrouw Bromet van GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
De heer Von Martels zegt in zijn laatste zin dat andere middelen, zoals azijn en chloor,
steeds meer gebruikt worden omdat particulieren denken dat dat veiliger is. Hij stelt
aan de Minister de vraag of we niet beter op laagrisicomiddelen kunnen overgaan. Vindt
de heer Von Martels het niet veel handiger om via bijvoorbeeld een voorlichtingscampagne
wat meer ruchtbaarheid te geven aan de schadelijkheid van de middelen die nu gebruikt
worden, in plaats van weer naar een ander middel te grijpen? 50% van de particulieren
gebruikt helemaal geen middelen. Zij gebruiken een harkje of een mesje, zoals ikzelf
ook, en halen daar het onkruid mee weg.
De heer Von Martels (CDA):
Die percentages komen mij onbekend voor. Een campagne zou best goed zijn, maar je
moet daarnaast ook kijken naar alternatieven. Je moet in ieder geval zorgen dat het
milieu niet belast wordt met middelen die gebruikt worden. Als we daar uiteindelijk
uitkomen, is mij dat een lief ding waard.
De voorzitter:
Maar gebruikt u ook een harkje en een vorkje, meneer Von Martels? Ik hoor van niet.
Meneer De Groot.
De heer De Groot (D66):
Ik heb goed geluisterd naar de bijdrage van de heer Von Martels. Ook de heer Von Martels
heeft het boerenbelang hoog in het vaandel. Het gaat dan natuurlijk ook over het inkomen.
Ik heb het idee aan de hand gedaan om, op weg naar de nieuwe visie, te kijken of we
boeren kunnen ondersteunen met bijvoorbeeld een oogstverzekering. Zo kunnen we het
preventief gebruik van middelen afremmen, daar waar dat kan. Er zijn natuurlijk situaties
waarin het wel moet, zoals bij fytoftora, maar er zijn genoeg situaties waarin middelen
preventief worden gebruikt terwijl dat niet per se noodzakelijk is. Ziet de heer Von
Martels iets in het idee om te kijken of we met een oogstverzekering tot preciezere
vormen van gewasbescherming kunnen komen? Hoe staat hij daartegenover?
De heer Von Martels (CDA):
Dat is nou niet het eerste waar ik aan denk, want dan kan er al het nodige mis zijn
gegaan. Ik ben richting de toekomst heel duidelijk op zoek naar alternatieven voor
middelen die mogelijkerwijs het milieu belasten. Laten we daarnaar op zoek gaan, want
dit is echt iets curatiefs. U bent geen voorstander van preventieve maatregelen, terwijl
je met gewasbeschermingsmiddelen ook in preventieve zin wel degelijk heel goede dingen
kunt doen. Daar ben ik op zich voorstander van, maar een verzekering is niet het eerste
waar ik aan denk.
De heer De Groot (D66):
Misschien wilt u er nog iets langer over denken. Ik gaf u mee dat een bietenteler
25% van zijn kostprijs kwijt is aan gewasbeschermingsmiddelen. Je maakt mij niet wijs
dat je daar niet mee kunt besparen. Alles wat niet aan externen wordt uitgegeven,
kan gewoon aan het gezin worden besteed. Dat moet de heer Von Martels toch aanspreken,
lijkt mij.
De heer Von Martels (CDA):
Ik denk dat de ondernemers zelf de afweging kunnen maken welke keuzes ze maken, maar
dat moeten wel keuzes zijn die veilig en verantwoord zijn. Ik wil de ondernemerszin
stimuleren, onder omstandigheden waarvan wij als politiek zeggen dat ze verantwoord
zijn en ook richting de toekomst aanvaardbaar zijn.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik dwaalde af en toe af in mijn gedachten, maar ik heb er behoefte aan om van de CDA-fractie
te horen of het beleid, de ambitie, die de Minister heeft geformuleerd om bestrijdingsmiddelen
in 2030 bijna helemaal terug te dringen, expliciet worden onderschreven.
De heer Von Martels (CDA):
Ik begon mijn bijdrage juist met het maken van een compliment aan de Minister voor
de kringloopvisie, alsmede voor de visie rondom gewasbescherming richting 2030. Daarin
wordt duidelijk besproken dat we nagenoeg emissieloos en residuvrij gaan produceren.
Daar zijn wij groot voorstander van, maar in mijn verhaal besteed ik er vooral aandacht
aan dat wij ondernemers en iedereen de kans moeten geven om daarnaartoe te werken
en ervoor te zorgen dat het doel gehaald wordt. Daarvoor moeten er alternatieven in
beeld komen en moet er experimenteerruimte komen. Allerlei zaken moeten worden ontwikkeld
om dat te realiseren, anders halen we 2030 niet. Ik begon ermee dat we er niet komen
als we heel veel middelen bij de ondernemers weghalen en niet met alternatieven komen.
Dan is het economisch perspectief wat dat betreft helemaal weg voor ondernemers. Economie
en ecologie kunnen prima hand in hand gaan, maar we moeten de ondernemers wel in de
gelegenheid stellen om dat te realiseren.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik heb niet gepleit voor een soort generiek verbod. In mijn bijdrage heb ik de nuance
aangebracht door de relatie met de voedselzekerheid te noemen. Het volgende schuurt
voor mij. We vrijwaren kinderen die in 2030 en later worden geboren van bestrijdingsmiddelen,
als de doelen van de Minister worden gehaald, maar wat doen wij met de kinderen, bijvoorbeeld
de baby's in Havelte, tot 2030? Stel dat er sprake is van spanning tussen de agrarische
functie aan de ene kant en de woonfunctie of natuurfunctie aan de andere kant. Zou
je dan uit het oogpunt van het voorzorgsprincipe niet moeten overgaan tot spuitvrije
zones?
De heer Von Martels (CDA):
Nee, dat is niet de bedoeling, denk ik. Het is ook helemaal niet nodig, want het RIVM-onderzoek
heeft duidelijk gemaakt dat er geen grenswaarden zijn overschreden. Het moet uiteraard
veilig en verantwoord – ik val in herhaling – en met mogelijke alternatieve middelen
in de toekomst, maar daar moet ruimte voor worden geboden. Dat is de kern van mijn
verhaal. Iedereen wil ervoor zorgen dat ook de volgende generatie veilig in de omgeving
kan opgroeien. Daar zijn wij natuurlijk ook voor. Iedereen is daarvoor. Daarom zijn
die onderzoeken ook zo van belang. Ik hoor te vaak, ook vanavond weer, dat er heel
selectief wordt geshopt in wetenschappelijke onderzoeken. Als het uitkomt, wordt het
ene onderzoek erbij gehaald en dan weer het andere. In Nederland moeten wij ons baseren
op de adviezen van het Ctgb, de EFSA en het RIVM. Dat zijn voor mij belangrijke wetenschappelijke
onderbouwingen. Daar moeten we ons op richten. Zolang zij zeggen dat het veilig en
verantwoord is, is het gelijk wat mij betreft aan hun zijde.
De voorzitter:
We gaan naar de voorlaatste spreker in de eerste termijn van de Kamer. Namens de mannenbroeders
van de SGP, de preek van onze hoogeerwaarde Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik vind het mooi om te horen op welke punten eigenlijk alle
fracties het eens zijn, niet alleen politiek eens maar ook maatschappelijk gezien
eens: de milieudruk van gewasbescherming kan en moet omlaag. Dat is wat ons verenigt.
Waar gaan de wegen uiteen? Op de vraag hoe.
De SGP kiest dan duidelijk positie. Wij zeggen heel duidelijk dat je dat niet bereikt
door zo snel mogelijk middelen te verbieden, maar wel door er samen aan te werken.
Dat samen eraan werken moet komen vanuit de telers, maar ook vanuit de producenten
van de gewasbeschermingsmiddelen, de zaadveredelaars en de onderzoekers. Ik denk dat
we daarvoor een drietal zaken nodig hebben in onze gereedschapskoffer: in de eerste
plaats een toelatingsbeleid dat toegesneden is op geïntegreerd teeltmanagement, ten
tweede meer praktijkonderzoek en ten derde ruimte voor innovatie.
Misschien moet ik daar een vierde aan toevoegen: laten we onder ogen zien dat het
tijd gaat kosten. Om daar even op door te gaan: de ambitie om in 2030 weerbare gewassen
te hebben waarbij zo min mogelijk gewasbeschermingsmiddelen toegepast hoeven te worden
zonder negatieve emissies, is een lovenswaardig streven dat ik van harte ondersteun.
Het is een mooie ambitie en ik wil de Minister er oprecht mee complimenteren dat ze
die ambitie neergezet heeft.
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Bromet van GroenLinks. Voor de goede orde zeg ik
dat zij nog maar één deel van haar interruptie over heeft.
De heer Bisschop (SGP):
Ik stel het op prijs dat ze die voor mij heeft bewaard.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ja, heel speciaal. Mijn vraag gaat over de opmerking die de heer Bisschop maakte dat
het met verbieden niet weg is en dat je het op andere manieren moet doen. Net als
wij allemaal heeft de heer Bisschop in de stukken kunnen lezen dat het voorbeeld dat
ik in mijn bijdrage noemde, het verbod op glyfosaat op verhardingen, heel erg goed
heeft gewerkt. Dit is bij uitstek een manier om iets gewoon te stoppen. Waarom gelooft
de heer Bisschop daar niet in?
De heer Bisschop (SGP):
Ik wil u graag geloven, mevrouw Bromet. Ik ben ook niet zozeer tegen verbieden, want
soms is een verbod gewoon nodig. Alleen moet je dan toegewerkt hebben naar een alternatief.
Dat is wat ik eigenlijk bedoel te zeggen. Er is dan een moment dat het afgelopen is.
Als wij de ambitie in 2030 hebben waargemaakt door een evenwichtig pakket van alternatieve
mogelijkheden, dan hoort daar vervolgens bij – misschien ondertussen al, op de weg
daarnaartoe – dat bepaalde middelen worden verboden. Maar je bent er niet met het
botweg te verbieden zonder dat je een alternatief hebt geboden. Je ziet dan ook dat
men uitwijkt naar allerlei andere middelen, die soms nog nadeliger zijn. Ik zou dus
zeggen: laten we het toelatingsbeleid toesnijden op dat geïntegreerde teeltmanagement.
Voorzitter. Dat was even over de tijd.
De voorzitter:
Ja, de tijd loopt weer voor u.
De heer Bisschop (SGP):
Ja, ik vervolg mijn betoog.
Voorzitter. Ik denk dat ook Brussel in beweging zal moeten komen, bijvoorbeeld als
het gaat om toelating van nieuwe veredelingstechnieken en van groene gewasbeschermingsmiddelen,
naast de stappen die onze telers moeten zetten met een kwetsbaar verdienmodel. Ik
vraag me dus wel af hoe realistisch 2030 is. Ik vraag dat, omdat ik graag wil voorkomen
dat de sector straks de zwartepiet krijgt toegespeeld als de datum niet wordt gehaald,
terwijl je als overheid ook bepaalde touwtjes in handen hebt waaraan je had kunnen
trekken. Ik pleit dus niet voor verder opschuiven, maar wel voor het onder ogen zien
van de realiteit op dit punt en de beperkingen die daaraan verbonden zijn.
Voorzitter. Dan de hervorming van het toelatingsbeleid, inclusief het gebruik van
wettelijke voorschriften. Op dit moment is het toelatingsbeleid niet toegesneden op
geïntegreerde gewasbescherming. De pilots in het kader van de systeemaanpak duurzame
gewasbescherming laten zien dat telers best ver durven gaan. Dat merk je trouwens
ook als je op werkbezoek bent. Ze durven ver te gaan in het toepassen van geïntegreerde
gewasbescherming, zolang ze maar weten dat er voldoende middelen achter de hand zijn
als er zich een kritieke situatie voordoet waarin er ingegrepen moet worden, als medicijn,
zou je kunnen zeggen. In het toelatingsbeleid wordt er echter nog steeds te veel van
uitgegaan dat telers primair naar chemische middelen grijpen om ziekten en plagen
aan te pakken. Nu er steeds meer effectieve middelen verboden worden, maakt dat de
switch naar een geïntegreerde gewasbescherming eigenlijk alleen maar lastiger. Ik
hoor dat bij telers in allerlei sectoren weer terug. Daarnaast zie je ook dat er innovatieve
spuittechnieken zijn ontwikkeld, waarmee er steeds meer plaatsspecifieker gespoten
wordt. Dan heb je toch al gauw 90% minder gewasbeschermingsmiddelen nodig. De wettelijke
gebruiksvoorschriften gaan echter uit van volveldsbespuitingen, en dat wringt. Dat
geeft te weinig flexibiliteit. Deelt de Minister de mening van de SGP dat het toelatingsbeleid
op de schop moet? Moet je niet naar een tweesporenbeleid, waarbij telers die bijvoorbeeld
onder waarborg van een certificaat werk maken van geïntegreerde gewasbescherming meer
ruimte krijgen en meer middelen mogen gebruiken, in plaats van dat dit gebeurt in
het staartje van een heel programma?
In het toelatingsbeleid gaan dingen niet goed. Daar heeft de EU ook haar aandeel in.
Neem de bietenteelt; mijn collega benoemde het zojuist al. Het coaten van bietenzaad
met neonicotinoïden mag niet meer. In het toelatingsbeleid wordt niet gekeken naar
deze specifieke toepassing in relatie tot het gebruik van andere middelen als gevolg
van dit verbod. Onze vrees wordt helaas bewaarheid: de plaagdruk is veel groter, waardoor
boeren veel meer moeten spuiten. Het is voor boeren onverteerbaar. Iedereen wil dat
ze minder gaan spuiten, maar door dit verbod moeten ze juist vaker met de spuitmachine
het veld op. Zo werkt het dus niet. In verschillende Europese landen, naar ik heb
begrepen ook in België, is inmiddels een vrijstelling gegeven voor de bietenteelt
als het gaat om de neonicotinoïden. Ziet de Minister dat de telers door het verbod
veel vaker andere middelen gaan spuiten? Herkent zij dat? Wat gaat zij daaraan doen?
Wil zij alsnog vrijstelling geven voor de coating van bietenzaad?
Bijna tot slot: de toelating van groene middelen. Het ene na het andere middel wordt
verboden. Dat staat in schril contrast met de traagheid waarmee groene, laagrisicomiddelen
worden toegelaten. De Minister wil een versnelling. Oké, maar die is er nog niet.
Verschillende experts hebben de koppen bij elkaar gestoken. Deze technische werkgroep
versnelling toelating groene gewasbeschermingsmiddelen, een mooie naam, heeft verschillende
aanbevelingen geformuleerd. Onder andere pleit de werkgroep voor een voorlopige toelating
en voor experimenteerruimte. De Minister heeft ongetwijfeld kennisgenomen van die
aanbevelingen. Hoe gaat zij daaraan opvolging geven?
Echt tot slot, voorzitter: het punt van het praktijkonderzoek. Willen we toe naar
een geïntegreerde gewasbescherming en teeltmanagement, dan is meer praktijkonderzoek
nodig. Is de Minister bereid om hiervoor financiële middelen beschikbaar te stellen?
Want dat zal wel een belangrijke bouwsteen van het uitvoeringsprogramma zijn.
Op naar 2030, zeg ik de Minister na, met vereende krachten. Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
U bent bedankt, meneer Bisschop namens de SGP. Tot slot in de eerste termijn van de
Kamer mevrouw Lodders van de VVD.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Vanavond spreken we over gewasbeschermingsmiddelen en naast
een veelheid aan brieven – ik heb ze meegenomen – staan ook de Toekomstvisie gewasbescherming
2030, die over onze voedselproductie gaat, en de stand van zaken met betrekking tot
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw op de agenda.
Voorzitter. Ik wil graag beginnen met uit te spreken dat ik zelden een onderwerp heb
gezien waar zo sterk met verschillende maten gemeten wordt. Op onderdelen constateer
ik ook een zekere mate van kortzichtigheid. Die zie ik helaas ook terug in de visie.
Ik neem u mee langs een aantal punten.
Een boer of een tuinder moet jaarlijks aan bijscholing doen om gewasbeschermingsmiddelen
te mogen gebruiken. Van een boer en een tuinder mag je dan verwachten dat ze een zorgvuldige
afweging maken bij het gebruik van deze middelen: de juiste toepassing, de juiste
dosering. Dan kan ik het niet uitleggen dat een middel als imidacloprid, een neonicotinoïde,
verboden wordt in de suikerbietenteelt – ik kom daar later nog op terug – maar dat
een consument dit middel wel mag gebruiken in de vlooienband van de hond of kat of
in het mierenlokdoosje. Geen cursus, een summiere waarschuwing en in verhouding een
veel hogere dosering.
Glyfosaat wordt in het professionele gebruik bij tuinonderhoud, het onderhoud van
sportvelden of groenonderhoud door gemeenten verboden en voor consumenten ontmoedigd.
Maar daar staat tegenover dat schoonmaakazijn inmiddels bij de supermarkt wordt aangeboden
in jerrycans van tweeënhalve liter. Het gebruik van schoonmaakazijn wordt vervolgens
niet meegenomen in de onderzoeken, zeg ik tegen de Staatssecretaris, terwijl het gebruik
van schoonmaakazijn als onkruidbestrijding niet is toegelaten. Dat geldt volgens mij
ook voor chloor. Het gebruik van deze middelen is met 30% toegenomen. Ligt hier dan
ook niet een grote opdracht? Kunnen beide bewindspersonen hierop eens reflecteren?
De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 spreekt van een transitie waarbij het denken
vanuit gewasbescherming verschuift naar weerbare planten en teeltsystemen. Dat is
een mooi streven. De VVD knokt al jaren voor meer ruimte en flexibiliteit bij de toepassing
van nieuwe veredelingstechnieken zoals CRISPR-Cas9. Tot op heden zien we hier echter
te weinig beweging. Ook mist in de visie een integrale benadering. Naast aandacht
voor gewasbescherming zou er ook aandacht moeten zijn voor de positie van de boer
en tuinder. Het moet ook gaan over de kosten, over opbrengstenderving en de afwegingen
die je daarin moet maken, over het werken aan alternatieven en innovatie oplossingen.
Een voorbeeld dat ik ook wil noemen is het uitgangspunt in de visie dat de boer en
de tuinder veel meer moeten kijken naar de gewassen in plaats van denken vanuit gewasbescherming.
Dit voelt eigenlijk een beetje als een diskwalificatie in de richting van de boer
en tuinder. Misschien is dit niet zo bedoeld. Dan vraag ik de Minister om dat recht
te zetten. Een boer of een tuinder zal niet zomaar middelen toedienen zonder te kijken
naar het gewas. Daar zijn de middelen gewoonweg te duur voor. In de visie wordt gesteld
dat er sprake moet zijn van een Europees gelijk speelveld en dat er voldoende adequate
gewasbeschermingsmiddelen op de korte en de lange termijn beschikbaar moeten zijn.
De VVD onderschrijft het gelijke speelveld van harte, evenals de beschikbaarheid van
voldoende adequate middelen.
Ik zou nog terugkomen op het verbod van zaadcoating met neonicotinoïden in de suikerbietenteelt.
Ik heb er al vaker aandacht voor gevraagd. Dat is heel erg zorgwekkend en dat sluit
ook niet aan bij het gelijke speelveld. De landbouwkundige noodzaak van het gebruik
van het middel is aangetoond door een onafhankelijke instantie. In Brussel bestaat
de mogelijkheid tot ontheffing. Daar hebben een aantal landen ook gebruik van gemaakt,
behalve Nederland. Het gelijke speelveld is daarmee in het geding.
De heer De Groot (D66):
Ik heb een vraag over het gelijke speelveld. In 2005 stelde Lidl Duitsland hogere
eisen dan de wettelijke eisen aan de residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Het waren
de voorlopers, de Nederlandse tuinders die op dat moment een kans zagen en als enigen
in heel Europa op die vraag konden reageren. Het waren de voorlopers, juist omdat
ze waren overgestapt op biologische bestrijding en daardoor veel minder middelen gebruikten.
Nu pleit mevrouw Lodders voor een gelijk speelveld. Als er een gelijk speelveld was
geweest, hadden die Nederlandse tuinders hun voorsprong niet kunnen benutten. Mijn
vraag is: zijn het altijd de zwakkeren die vragen om een gelijk speelveld, of zijn
het de sterkeren? Voor wie staat mevrouw Lodders?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik sta voor een gelijk speelveld in wet- en regelgeving. Daarmee heb je een gelijke
uitgangspositie en heb je als koploper de gelegenheid om een stap vooruit te zetten.
Heel veel boeren zijn koploper. Waarom? Omdat innovatie in hun genen zit. Omdat mensen
op een goede manier met hun omgeving, met de grond, met de productie van gewassen
willen omgaan. Ik heb dit overgeslagen in mijn spreektekst, maar zelfs op de website
van het RIVM valt te lezen dat we in Nederland internationaal toonaangevend zijn,
zeker op het gebied van risicobeoordeling. We zijn dus koploper en daarvoor hoeven
we de regelgeving niet altijd aan te scherpen – zeker niet, zou ik zeggen.
De heer De Groot (D66):
Dit hoort toch aan als een pleidooi om ook op het gebied van regelgeving net even
wat extra's te vragen van de Nederlandse ondernemers om ze op die manier een duwtje
te geven om innovatie te zoeken. Dat is de weg die D66 voorstaat om op die manier
de ondernemers een handje te helpen. Want uiteindelijk kun je, als je de schoonste
bent en de minste middelen gebruikt – dat is ook nog goed voor je portemonnee – als
eerste op de nieuwe marktvraag ingaan. Daarvoor wil ik de VVD ook uitnodigen, in plaats
van een beetje de achterkant van de markt te blijven steunen met toepassingen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dit is heel goedkoop van de heer De Groot, want als iemand pleit voor ruimte voor
innovatie, dus het beslechten van regels, zodat boeren en tuinders de ontwikkelingen
kunnen toepassen, is het wel de VVD. Neem nieuwe technieken als CRISPR-Cas. De VVD
is er al jarenlang voorstander van om daar grote stappen in te zetten, maar resultaten
blijven helaas achterwege. Daar kunnen we ruimte bieden om koploper te zijn. Ik ga
ervan uit dat bij gelijke regels koplopers vanzelf een pas vooruit zetten. Dat is
namelijk ook gebleken. Niet voor niets is Nederland de tweede voedselexporteur van
de wereld. Dat komt ergens vandaan. Dat komt niet doordat wij vanachter deze tafel
regels bedenken. Nee, dat doen de experts, de mensen in veld, in de praktijk, die
met beide benen in de klei staan.
De voorzitter:
Mevrouw Lodders vervolgt haar betoog. U heeft nog 200 seconden.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik laat mijn tijd meelopen, voorzitter.
Ik was gebleven bij de suikerbietenteelt. Daarover is al heel veel gezegd, dus wil
ik afronden met het volgende. Ik heb een boek in ontvangst genomen van Boer Bewust
over teruggaan in de tijd. Op social media hebben ze aandacht gevraagd voor het verbieden
van de neonicotinoïden in de suikerbietenteelt en de stap terug in de tijd die gezet
wordt door nu volvelds te moeten spuiten. Ik wil dit boek graag aan de Minister aanbieden
met de vraag hierop in een brief te reageren. Ik zeg tegen de heer De Groot dat ik
dat niet doe vanuit het oogpunt van de industrie. Ik sta voor onze voedselproductie.
Voorzitter. Via de procedurevergadering heb ik al een vraag gesteld over de data-analyse
van de Stichting Agri Facts. Op deze manier tip ik de vraag nog even aan.
Ik heb nog een aantal korte vragen. Allereerst mis ik de systeembenadering in de nota.
Dat betekent dat je soms preventief gebruik moet toestaan om verderop in de teelt
een behandeling met zwaardere middelen te voorkomen. Jammer weinig daar weinig over
gezegd is. In de visie wordt vooral gesproken over gangbare landbouw, terwijl ook
in de biologische landbouw middelengebruik wordt toegestaan. Dat is logisch, want
als je gewassen teelt moet je daar ook aandacht voor hebben.
De voorzitter:
Sorry, maar er is een interruptie van meneer Von Martels. Voor de mensen thuis die
het niet kunnen zien: het boek is inmiddels door de Kamerbode bij de Minister bezorgd,
zodat het nu ook deel uitmaakt van de beraadslaging. Dank aan de Kamerbode, wederom.
Meneer Von Martels, nog één deel van een interruptie.
De heer Von Martels (CDA):
Mevrouw Lodders had rustig haar verhaal af kunnen maken. Ik hoop dat ze even kan reflecteren
op de Toekomstvisie gewasbescherming 2030. De heer Bisschop zei daarnet dat we allemaal
zo eensgezind waren. Dat betreft dan vooral de toekomstvisie, denk ik dan, als ik
de verhalen gehoord heb. Maar hoe kijkt de VVD nu aan tegen die toekomstvisie? Deelt
de VVD hetgeen er in die toekomstvisie staat? Of heeft de VVD nog wensen? Dan hoor
ik die graag.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik ben nog bezig met mijn betoog en ik stel een aantal vragen. Over gewasbescherming
heb ik vanavond heel diverse geluiden gehoord. Wat dat aangaat is het een terechte
vraag van de heer Von Martels. Ik kan het nu nog eens herhalen, maar anders had ik
daarmee afgesloten. Gewasbescherming is een onderdeel van de voedselproductie, zowel
in gangbare als in biologische teelt.
De voorzitter:
Bent u nu verder aan het gaan, of is dit de beantwoording?
Mevrouw Lodders (VVD):
Nee, nee, nee, dit is het antwoord op de vraag van de heer Von Martels. Onze volksgezondheid
is daarbij een belangrijk element. Wij hebben een Ctgb. Dat is een organisatie van
onafhankelijke wetenschappers. Je kunt het er niet altijd mee eens zijn, maar het
Ctgb moet beoordelen of middelen veilig zijn of niet. Laten wij daar als politiek
niet over gaan. Dat uitgangsprincipe mis ik wel in de visie.
De voorzitter:
Oké, dank u wel. Mevrouw Lodders, u kunt verdergaan. U heeft nog één minuut. Sorry,
u heeft twee minuten, 120 seconden.
Mevrouw Lodders (VVD):
U laat me schrikken, voorzitter.
Ik was gebleven bij het ontbreken van een paragraaf over biologische landbouw. Dat
vind ik jammer. Ik wil de Minister vragen om daar aandacht aan te besteden in de visie.
We komen later nog te spreken over de biologische landbouw en het gebruik van meststoffen.
Dat is naar aanleiding van berichtgeving rondom Skal. Ik heb daar vragen over gesteld
en ik ben bezig met een aantal vervolgvragen. Maar hierover is een apart debat gepland.
Voorzitter. De toelating van biologische bestrijders verloopt niet soepel, in Nederland
noch in Europa. Daar zou eigenlijk een stap bij gezet moeten worden. Dat geldt ook
voor de harmonisatie van kleine teelten en groene middelen. Ik sluit aan bij de collega's
die daarover eerder iets gezegd hebben. Het gaat ook over het gebruik en de gebruiksvoorschriften.
Ik denk dat daar heel veel winst te halen is.
Dan een gekke vraag die ik toch ga stellen. In Zeeland hebben biologische telers vanuit
de POP-gelden recht op een tegemoetkoming in de aanschaf van een schoffelmachine.
De gangbare boeren die daarvan gebruik willen maken, mogen dat niet. Als we het hebben
over verduurzaming, vind ik dat je die gelden daarvoor zou moeten inzetten. Wat kan
de Minister hieraan doen?
Tot slot, voorzitter. Aan het begin van de eerste termijn van de Kamer is veel gesproken
over platspuiten en oranje velden. Ik roep maar even het volgende in herinnering,
waar ik bij het GLB zeker op terugkom. Wij vragen veel van boeren, bijvoorbeeld het
zaaien van een groenbemester in de winter. Wil je in de loop van het teeltseizoen
minder middelen gebruiken, dan moet je ook middelen als glyfosaat kunnen gebruiken
als een goede start. Ook dat is weer een voorbeeld van systeembenadering. Ik vind
het ongelofelijk jammer dat we de expertise van de boer en de tuinder niet veel meer
gebruiken bij deze visie.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Lodders. Voordat het woord naar de Staatssecretaris en de Minister
gaat, gaan we schorsen, ook om een en ander voor te bereiden. Ik stel voor om te schorsen
tot 19.55 uur. In die tijd kunnen de mensen op de tribune ook even sanitair relaxen
of andere zaken doen. Dan komt het zo meteen allemaal goed.
De vergadering wordt van 19.37 uur tot 19.55 uur geschorst.
De voorzitter:
We hervatten het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen. Ik geef dadelijk als
eerste het woord aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. De leden
krijgen twee interrupties. De Staatssecretaris blijft niet de gehele avond, dus zij
begint met de beantwoording. Dus is het zaak dat u uw vragen, als u die heeft, meteen
aan de Staatssecretaris stelt. De Staatssecretaris werkt in blokjes. Dus aan het eind
van elk blokje kunt u interrumperen. De Minister van LNV werkt per fractie. Dus iedere
keer als de vragen van een fractie beantwoord zijn, kunt u een interruptie plaatsen,
anders wordt het een janboel.
We gaan als eerste luisteren naar de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Dank u wel, voorzitter. Uiteraard blijf ik zolang als de Kamerleden vragen hebben,
maar mochten op een gegeven moment alle vragen beantwoord zijn, dan is het heel fijn
als ik weer met de overige dossiers aan de slag kan gaan.
Ik heb inderdaad drie blokjes. Als eerste ga ik in op sportvelden en professioneel
gebruik, daarna op particulier gebruik en daarna op open teelt en drift.
Ik begin met het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor professioneel gebruik buiten
de landbouw. Dat is verboden, maar daar zijn een paar uitzonderingen op gemaakt. En
we willen – dat wordt breed gedeeld door de Kamer – daar waar het kan van die uitzonderingen
af. Natuurlijk wil ook ik bereiken dat op sportvelden het liefst helemaal geen bestrijdingsmiddelen
meer worden toegepast, maar we snappen allemaal dat de ArenA vol met weegbree toch
een moeizame combinatie is. Dus er is, om de afbouw van het gebruik in te zetten,
in 2015 een green deal afgesloten, waarin staat dat in 2020 gewasbeschermingsmiddelen
op sportvelden alleen nog worden gebruikt in die situaties waarin dat strikt noodzakelijk
is. Dat was de inzet van die green deal. De beheerders hebben meerdere initiatieven
ondernomen zoals het verzamelen en verspreiden van good practices en best practices.
Ze concluderen nu dat in heel veel situaties geen middelen meer nodig zijn, maar ook
dat er situaties zijn waarin dat nog wel nodig is. Een voorbeeld dat in dan verband
wordt genoemd, is weegbree en schimmels op bijvoorbeeld voetbalvelden in stadions,
waar hoge eisen aan de grasmat worden gesteld. Maar er zijn ook heel veel plekken
waar het niet meer nodig is. Daar waar het niet meer nodig is, moet nee ook gewoon
het uitgangspunt zijn.
Voorzitter. Wat mij betreft wordt in de regeling «nee, tenzij» dan ook het uitgangspunt
voor sportvelden vanaf het beheerseizoen 2020. Dat wordt dan ook wettelijk vastgelegd.
Hoe gaan we dat «tenzij» precies vormgeven? Aan de ene kant moet de uitzondering recht
doen aan het beginsel dat als er echt een probleem is, dat ook kan worden opgelost.
Maar aan de andere kant moeten we ervoor zorgen dat als het prima in de ene gemeente
kan, niet alsnog ook in de andere gemeente wordt toegepast. Ik kom in een brief aan
de Kamer nog terug op de vraag hoe we dat willen vormgeven, want dat moet wel onafhankelijk
gebeuren en qua administratieve lasten te doen zijn. Ik zou zo'n uitzondering voor
uiterlijk twee jaar willen toestaan. Daarbij wil ik ook dat er een plan wordt opgesteld
voor de verdere reductie en uitfasering daarvan.
De voorzitter:
Staatssecretaris, sorry dat ik u in de rede val, maar kunt u een datum plakken aan
wanneer die brief komt?
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Ik hoop dit najaar met een brief daarover te komen. Daarmee bedoel ik: na de zomer.
Want als we dat per 2020 willen laten ingaan, dan moet daar snel helderheid over zijn
voor iedereen.
De voorzitter:
Na de zomer is heel breed. Kunt u het niet concreter maken?
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
September.
De voorzitter:
Bedankt voor de toezegging.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Het gaat dus om een helder gedefinieerde en beredeneerde uitzondering voor twee jaar,
waar een onafhankelijke toets op de noodzaak op de een of andere manier onderdeel
van moet zijn en waarbij eventueel gebruik wordt gemaakt van de innovatieregeling
van de Minister voor Medische Zorg en Sport. Dat zijn de elementen, en in de brief
zal ik terugkomen op de precieze samenhang daartussen.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet, we doen de interrupties aan het eind van een blokje. Ik weet niet
of uw vraag over het antwoord gaat of over de procedure. U wacht nog even? Dank u
wel. De Staatssecretaris kan haar beantwoording vervolgen.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Dank u wel, voorzitter. Deze vragen waren gesteld door onder andere D66, Partij voor
de Dieren en de Partij van de Arbeid; ook de ChristenUnie heeft er een vraag over
gesteld. Ik hoop dat ik ook tegen de ChristenUnie heb kunnen zeggen dat we de kennis,
ervaring en vakbekwaamheid om veel middelen uit te faseren, ook verspreiden. Aan de
andere kant heb ik gezegd dat we ervoor moeten zorgen dat er voor echte probleemsituaties
een oplossing blijft. Maar dat moet dan wel beredeneerd zijn.
Meneer Futselaar vroeg nog naar de stand van zaken bij het gebruik van glyfosaat door
Rijkswaterstaat. De afgelopen jaren is het gebruik fors verminderd, stap voor stap,
ook bij contractvernieuwingen. Volgens enkele lopende contracten is gebruik nog toegestaan.
Het is heel kostbaar om zo'n contract open te breken. Maar de volledige beëindiging
van het gebruik voorziet Rijkswaterstaat in 2021.
Dat waren de vragen van de leden die ik had genoteerd over het professioneel gebruik
van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw.
De voorzitter:
Zijn er interrupties op dit onderwerp? Mevrouw Bromet van GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Het is goed dat de Staatssecretaris zegt dat ze ermee aan de slag gaat. Ik ben benieuwd
wat er in de brief staat, maar ik zou nog even iets preciezer willen weten hoe het
zit met die uitzonderingsposities. De Staatssecretaris spreekt over weegbree in de
ArenA, maar toen ik als wethouder tegen mijn ambtenaren zei dat ik geen gif meer op
de sportvelden wilde, werd er gezegd: maar dan komen er madeliefjes in het gras te
staan. De vraag is natuurlijk of madeliefjes in het gras of weegbree in de ArenA verhindert
dat er goed sport kan worden beoefend. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is: is die
onafhankelijke toetsing die er gaat komen, een toetsing op generieke regels die gesteld
gaan worden, of worden dat toetsingen op individuele aanvragen?
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Dat is precies het punt waarop ik in de brief zal terugkomen, want ik vind dat we
daar goed naar moeten kijken. We moeten immers ook de administratieve lasten en dergelijke
in de gaten houden. Voor mij is het doel dat we het alleen nog daar toestaan waar
het gewoon niet anders kan. In de brief zal helder worden verwoord hoe ik dat precies
wil inrichten.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Daar zal ik het mee moeten doen.
De heer De Groot (D66):
Ik heb ook een vraag over het professioneel gebruik van glyfosaat. Ik ben er in mijn
eigen inbreng niet op ingegaan, maar ik dank de Staatssecretaris voor de antwoorden
over de sportvelden. In een eerder AO heb ik de suggestie gedaan om ook met ProRail
in gesprek te gaan. Langs spoorwegen liggen vaak sloten en daar werd en wordt ook
heel veel gespoten. Wat is de stand van zaken van die gesprekken?
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Ook bij ProRail zijn we daar uiteraard hard mee bezig. Er worden allerlei pilots uitgevoerd
om het gebruik uit te faseren daar waar dat kan. Op sommige plekken is het voor de
veiligheid. Dat is bijvoorbeeld zo'n argument waarom het bij ProRail af en toe nog
nodig is, maar ook daar wordt hard gewerkt aan de reductie van het gebruik van al
deze middelen.
De heer De Groot (D66):
Zou u in uw brief misschien nog een keer kunnen ingaan op de gewenste eindtoestand
en wat het resultaat van die pilots is?
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Ook daar moet «nee, tenzij» het uitgangspunt zijn, maar ik ben graag bereid om in
de brief ook daar nog wat nader op in te gaan.
De voorzitter:
Dat staat genoteerd.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Begrijp ik de Staatssecretaris goed dat zij zegt: die 2025-termijn is van de baan?
Ik ga ervan uit dat sportvelden in principe chemievrij zijn, volgens het principe
«nee, tenzij». Sportclubs die het niet halen om wat voor reden dan ook, krijgen niet
tot 2025 maar vanaf nu nog twee jaar de tijd. Dan hebben we het dus over 1 januari
2021. Is dat wat de Staatssecretaris aangeeft?
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Ik heb de datum van 2025 niet genoemd. De green deal loopt tot 2020. We hebben het
dus over het seizoen vanaf 2020. Ik ben van plan om daar waar er nog een uitzondering
wordt toegestaan, die voor maximaal twee jaar toe te staan.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dat is helder. Ik weet dat er een pleidooi is vanuit de sportclubs om de green deal,
of in ieder de geval de periode totdat zij daaraan moeten voldoen, te verlengen. De
Staatssecretaris zegt dus eigenlijk: daar ga ik niet in mee; ik ga echt uit van het
principe «nee, tenzij». Als er echt een onderbouwde reden is, waar wij ook nog met
elkaar over komen te spreken, geeft zij dus een ontheffing voor twee jaar. Dat is
de conclusie.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
De green deal zelf ging er ook van uit dat in 2020 gewasbeschermingsmiddelen op sportvelden
alleen nog worden gebruikt in situaties waarin dat strikt noodzakelijk is. Ik vind
deze aanpak dus ook geheel in lijn met de inspanningen die door de sector zelf zijn
geleverd. We komen in 2020 dus gewoon op een ander punt. Dan is het dus gewoon: nee,
tenzij. Ik zal u nader informeren over hoe we dat «tenzij» gaan vormgeven. Als er
een probleem is, maar dan moet er wel écht een probleem zijn, dan kan daar een uitzondering
op worden gemaakt. Maar onze inzet – daarom hebben we met die partijen ook de green
deal gesloten – moet echt zijn: naar beneden en eruit.
De voorzitter:
Zijn er nog liefhebbers voor sportvelden en professioneel gebruik buiten de landbouw?
Anders gaan we verder naar het volgende blokje; dat is het particulier gebruik, als
ik goed geïnformeerd ben.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Dat heeft u goed onthouden, voorzitter. Ook hier zijn er een aantal vragen gesteld.
Ik dank mevrouw Dik-Faber voor haar opmerking dat ze de Staatssecretaris steunt voor
haar inzet voor het verbod op particulier gebruik. Ook hier willen wij het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk beperken. Ook hier is er een green
deal. Ook hier zijn er allerlei flankerende maatregelen, die ook effect hebben. U
ziet allemaal dat het gebruik van glyfosaat fors en structureel is verminderd. We
zien ook dat de particulieren lijken uit te wijken naar andere middelen, die ook weer
effecten hebben. Daar moeten we niet blind voor zijn. Met het uitfaseren van glyfosaat
zijn we niet af van alle mogelijke schadelijke effecten van het gebruik van deze middelen.
Het doel moet dus altijd zijn om vermijdbaar gebruik verder terug te dringen via het
principe van geïntegreerde gewasbescherming, met als voorkeursvolgorde preventie,
dan niet-chemisch en dan eventueel chemisch.
Er werd gerefereerd aan eerdere beloften om met een verbod te komen. Een eerder stuk
daarover is ons op zeer harde kritiek van de Raad van State komen te staan, omdat
de wettelijke grondslag ontbrak. Er wordt nu hard gewerkt aan die wettelijke grondslag.
Rond de zomer gaat dit voorstel in consultatie, waarna het bij de Tweede Kamer en
de Eerste Kamer zal worden ingediend. Als de Tweede Kamer en de Eerste Kamer er in
meerderheid voor zijn, wat niet altijd een gegeven is – ik heb recent mogen ervaren
dat er ook tussen de Tweede en de Eerste Kamer nog weleens verschil in inzicht is
– zou het voor het einde van deze kabinetsperiode rond kunnen zijn. Tegelijkertijd
loopt natuurlijk de evaluatie. Uit die evaluatie zullen, denk ik, belangrijke aandachtspunten
en randvoorwaarden komen. Zij zal natuurlijk onderdeel uitmaken van de discussie over
de wettelijke basis en over de AMvB. We komen hier dus nog flink met elkaar over te
spreken, maar het verbodswetsvoorstel gaat rond de zomer in consultatie.
Meneer De Groot en mevrouw Lodders vroegen naar anorganische zuren, illegale producten.
We moeten daar niet blind voor zijn. Als we het middel dat mensen kennen verbieden,
is er echt het risico – dat zie je ook – dat ze uitwijken naar andere middelen. Dat
is allemaal wel onderdeel van de afweging die we met elkaar zullen moeten maken, ook
op basis van de evaluatie. Daarnaast moeten we mensen heel goed informeren: grijp
niet zomaar naar de fles azijn, grijp niet zomaar naar de fles met chloor, want ook
dat heeft allerlei effecten. Kortom, we zullen hierover met elkaar in gesprek moeten
blijven. We zullen de tuinbranche ook nodig hebben om mensen te informeren over de
effecten van de verschillende opties die ze hebben. Meneer De Groot wil naar nul.
Dat begrijp ik. Ik heb net uitgelegd welke stappen ik aan het nemen ben.
De heer Von Martels vraagt welke mogelijkheden ik zie voor de toelating van laagrisicomiddelen.
Onlangs is azijn door de Europese Commissie goedgekeurd als middel tegen onkruid,
maar met een beperkte reikwijdte: alleen in de teelt van medicinale kruid- en wortelgewassen.
Fabrikanten hebben de mogelijkheid om met een goede onderbouwing de goedkeuring uit
te breiden. Een Nederlandse fabrikant van natuurazijn is hier momenteel mee bezig.
Voorzitter, dat waren de vragen over particulier gebruik.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Lodders als eerste.
Mevrouw Lodders (VVD):
De Staatssecretaris is overigens niet ingegaan op het eerste punt dat ik heb geschetst
en waarop ik een reactie van de Staatssecretaris had gevraagd. Aan de ene kant is
er een verbod op middelen voor de landbouw. Dan hebben we het over de neonicotinoïden.
Aan de andere kant is er het particulier gebruik. Misschien komt dit nog in het laatste
blokje, maar ik zou hier wel graag een reactie op willen hebben, want daar wordt echt
heel nadrukkelijk met twee maten gemeten. Ik kan dat niet uitleggen.
Mijn vraag gaat over het gebruik van organische zuren. Ik hoor de Staatssecretaris
zeggen dat dat een risico is en dat we daarin een afweging moeten maken. In de hele
stapel papieren die ik voor mij heb liggen, heb ik even snel de brief van de Staatssecretaris
gezocht. Als ik kijk naar de evaluatie en naar de brief, dan is het geen risico, maar
is er gewoon een forse toename van dit soort middelen. Bij de supermarkt waar ik iedere
zaterdag mijn boodschappen doe – ik zal geen reclame maken – is de jerrycan met 2,5
liter schoonmaakazijn vaak in de reclame, kan ik de Staatssecretaris zeggen. Daaraan
zie je al dat het wordt gebruikt. Ik begrijp niet goed dat dit niet wordt meegenomen
in de evaluatie.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Ik begrijp heel goed waar mevrouw Lodders op doelt. Schoonmaakazijn is, overigens
net als chloor, als bestrijdingsmiddel ongewenst. Het is ook niet door het Ctgb beoordeeld
en is dus niet toegelaten – met andere woorden: het is verboden – voor dat gebruik.
Maar ja, voor het schoonmaken van de badkamer mag het wel worden toegepast. Dat maakt
het dus heel moeilijk om, anders dan via voorlichting, ervoor te zorgen dat mensen
het niet op het tuinpad gooien. Dit geeft wel aan, zoals ik net al tegen de Kamer
zei, dat we er rekening mee moeten houden dat je zelfs met een verbod op een bepaald
middel niet af bent van alle negatieve consequenties van het onkruidbeheer dat mensen
doen in hun tuin. Mevrouw Lodders heeft hier gewoon een punt. We zien dat er uitwijk
is naar middelen waar ook negatieve consequenties aan zitten. Dat zullen we allemaal
moeten meewegen in de discussie. Het aanprijzen van niet-toegelaten middelen wordt
overigens wel door de NVWA aangepakt, maar er zal in de supermarkten bij de schoonmaakazijn
geen bordje hangen met «hiermee maakt u ook fantastisch uw tuinpad schoon». Dat is
nadrukkelijk ook niet de bedoeling.
De VVD heeft een vraag gesteld over de mierenlokdoos. De halsband zit bij de Minister,
maar de mierenlokdoos zit weer bij mij!
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik doel wel op een hond van een particulier. In die zin valt het wel weer onder de
Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Ja, dat is wel interessant, maar ik kan mevrouw Lodders informeren dat het toch een
diergeneesmiddel is en dat valt onder de Minister. Zij zal daarop ingaan. Imidacloprid
is verboden in de landbouw, maar is toegestaan in de mierenlokdoos. Dat is op basis
van de emissie naar het milieu. Die emissie naar het milieu is bij de mierenlokdoos
verwaarloosbaar. Het moet worden gebruikt conform de voorschriften van het Ctgb. In
de landbouw is het verboden vanwege het risico voor insecten, zoals bijen. Daar is
er een veel grotere, ruimere toepassing. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet heel veel
meer kennis over de mierenlokdoos spontaan ter tafel zou kunnen brengen, maar als
mevrouw Lodders er toch nog een vervolgvraag over heeft, zal ik natuurlijk mijn best
doen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Laat ik dit debat niet gebruiken om alleen in te zoomen op de mierenlokdoos, maar
de frustratie is wel dat je in de bietenteelt met dat gecoate zaadje echt een heel
erg klein beetje van het middel gebruikt. De mierenlokdoos – of straks bij de Minister
de vlooienband voor de hond of kat – is iets waar kinderen gewoon aanzitten, waarmee
gespeeld wordt en waarmee in de regen wordt gelopen. Dat is heel erg zuur.
Ik heb niet helemaal scherp of de Staatssecretaris er straks in de tweede termijn
nog is. Ik hoor dat zij er in principe niet bij is. Ik ga nu dan alvast aankondigen
dat ik blijf worstelen met het uitwijkgedrag. Ik ben blij dat de Staatssecretaris
dat in ieder geval adresseert en dat ze het ziet. Ik heb dat echt gemist in de brief.
Ik vind dat daar te weinig aandacht voor is. Wellicht zal ik het in de tweede termijn
vragen, maar ik kan me zomaar voorstellen dat er een VAO komt. Ik wil eigenlijk vragen
of er een onderzoek kan worden gedaan naar bijvoorbeeld deze organische zuren in relatie
tot de middelen. Ik heb het dan maar even over glyfosaat voor consumentengebruik,
dat wordt verkocht in een heel afgepaste samenstelling. Wat is het verschil in het
kader van emissie, milieu en dat soort zaken?
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Ik vraag me af of het heel makkelijk te onderzoeken is waarvoor mensen dit middel
kopen in de supermarkt, maar ik snap de vraag van mevrouw Lodders. Volgens mij is
zij op zoek naar de effecten van het gebruik in vergelijking met de effecten van het
gebruik van de middelen waarbij we nu over een verbod spreken. Laat ik anders aan
mevrouw Lodders toezeggen dat ik in de brief die ik net heb toegezegd, een poging
zal doen om te beschrijven wat we op dit punt zouden kunnen doen. Als mevrouw Lodders
denkt dat dat toch nog onvoldoende is om de risico's van het gebruik van deze middelen
inzichtelijk te maken ten opzichte van de andere middelen waarbij we over een verbod
spreken, zullen we in die brief aangeven hoe wij denken dat we daar inzicht in kunnen
krijgen. We zitten hier vanwege het belang van het milieu. Daarom maken we deze afweging.
Het is dan belangrijk om de voors en tegens van de verschillende opties naast elkaar
te hebben. Ik ben dus graag bereid om daar in de brief wat over op te nemen. Als mevrouw
Lodders nog verder wil specificeren waar zij naar op zoek is, kan ik dat altijd meenemen.
De voorzitter:
Mevrouw Lodders, ik sta een derde interruptie toe omdat Staatssecretaris er in de
tweede termijn niet is, zoals ik zojuist heb aangekondigd. Als u nog iets te melden
heeft, kunt u dat dus beter nu doen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank u wel, voorzitter, dat stel ik op prijs. In de brief vind ik het eigenlijk te
laat, want dan zijn we weer een stap verder. Nogmaals, het gaat mij om de effecten.
Ik nodig de Staatssecretaris graag uit om op zaterdag eens mee te gaan naar de supermarkt.
Die jerrycans van 2,5 liter staan nog niet zo lang in de supermarkt. Dat is natuurlijk
wel een gevolg van iets. Ik beraad me er dus nog even op wat ik doe als er een VAO
wordt aangevraagd. Ik kondig dat bij dezen nog niet aan, maar ik beraad me daarop.
Ik laat het dan zeker aan de Staatssecretaris weten.
De voorzitter:
Het aankondigen van een VAO is inderdaad gebruikelijk in de tweede termijn van de
Kamer. Mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik denk dat de VVD het eigenlijk helemaal niet zo erg vindt dat er imidacloprid in
mierenlokdoosjes zit, want er heeft een motie voorgelegen die de regering verzoekt
een algeheel verbod af te kondigen op de verkoop van neonics aan particulieren, zowel
als bestrijdingsmiddel als biocide en de VVD was daartegen. Maar de Partij voor de
Dieren vindt het wel erg, dus ik vraag de Staatssecretaris of het wetsvoorstel dat
zij in consultatie wil brengen – dank daarvoor – naar aanleiding van een motie van
de Partij voor de Dieren en D66, ook ziet op de neonicotinoïden. Als dat niet zo is,
kan de Kamer dan worden geïnformeerd over hoe deze motie dan wordt uitgevoerd? Het
kan zijn dat dit niet helemaal op het terrein van de Staatssecretaris ligt, maar het
zou wel mooi zijn als we bij dit soort debatten niet ook nog een andere Minister bij
de haren erbij moeten trekken.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
De bevoegdheidsverdeling is zoals zij is, maar gelukkig trekken de leden van het kabinet
graag samen op. Daarom zitten we bijvoorbeeld ook samen bij dit debat. Ik zou het
antwoord zo niet weten, mevrouw Ouwehand, maar we zullen er even naar kijken en het
in de brief opnemen. Tegen mevrouw Lodders wil ik nog zeggen dat ook de kinderen van
een Staatssecretaris moeten eten, dus dat ik nog met enige regelmaat in een supermarkt
kom, maar dat was vast niet waar zij naar op zoek was. Ik probeer daar ook nog tijd
voor te maken, ja!
De voorzitter:
Zijn er nog interrupties over het particulier gebruik? Zo nee, dan gaan we naar de
open teelt en drift. Mogelijk is dat het laatste blokje. Het woord is aan de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Hartelijk dank, voorzitter. De heer Moorlag heeft een paar vragen gesteld over water.
Dat is dan weer de portefeuille van Cora van Nieuwenhuizen, maar ik zal toch proberen
namens haar een aantal van de antwoorden te geven. Daar waar deze antwoorden nog niet
voldoende zijn, kan ik u vast vertellen dat er in juli een tussenevaluatie komt. Dan
zijn er nog meer antwoorden te geven op een deel van de vragen.
De voorzitter:
Voor de mensen die luisteren en kijken: met Cora van Nieuwenhuizen wordt bedoeld de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat en niet Cora van Mora of iemand anders,
want dan kan er verwarring ontstaan.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Ik dacht dat dat algemeen bekend was, voorzitter, maar het is goed dat u dat nog even
specificeert.
De heer Moorlag vroeg of de doelen voor de waterkwaliteit in 2023 worden gehaald.
De Tweede nota duurzame gewasbescherming bevat doelen voor drinkwater voor 2023 en
geen normoverschrijdingen. We beseffen dat dit behoorlijk wat inspanningen zal vragen.
Dat zegt ook het PBL. Juist daarom zijn de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en
het Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten opgesteld.
De inzet is om alle normoverschrijdingen tot nul terug te brengen en daarmee de drinkwaternormen
in 2023 dus te halen. Zoals ik al zei, is er in juli een tussenevaluatie. Dan zal
de Minister u daar verder over informeren.
De heer Moorlag heeft twee vragen gesteld over de KRW-doelen. Om de KRW-doelen te
halen is de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 opgesteld en is het Pakket van maatregelen
emissiereductie gewasbescherming open teelten uitgewerkt. Beide hebben het doel om
in 2027 geen normoverschrijding te hebben. Ook de doelstelling van de nota Gezonde
Groei, Duurzame Oogst voor 2023 blijft overeind. Dat is: 90% tot 95% emissiereductie
in 2023 ten opzichte van 2013.
De heer Moorlag vroeg ook naar het voorzorgsprincipe. Het voorzorgsprincipe wordt
al afgewogen bij het besluit tot toelating. Middelen zonder toelating mogen niet worden
gebruikt. Dat ten aanzien van het voorzorgsprincipe.
Dan was er nog een vraag van de heer Von Martels over de erkenning van driftreducerende
spuitdoppen. Hij zegt dat de sector wacht op erkenning en vraagt of daar snel werk
van kan worden gemaakt. Er zijn al driftdoppen op de markt, maar nog niet voor specifieke
toepassingen. Dit is opgepakt in het kader van het Pakket van maatregelen emissiereductie
gewasbescherming open teelten. In een goede dialoog met onder andere de sector, doppenleveranciers
en vertegenwoordigers van waterschappen is een onderzoeksplan opgesteld voor doppen
met specifieke toepassingen. Het streven is om het onderzoek zo spoedig mogelijk te
starten, nog voor de zomer. De doorlooptijd is niet zo lang, dus hopelijk is het voor
eind 2019 klaar.
Voorzitter, dat waren de vragen zoals ik ze had genoteerd.
De voorzitter:
Dank aan de Staatssecretaris voor de beantwoording. Zijn er nog interrupties over
het blokje open teelt en drift? Meneer Moorlag.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik hoorde de Staatssecretaris de doelen voor 2023 en 2027 formuleren. Ik hoorde de
Staatssecretaris ook zeggen dat ze zich ervoor gaat inspannen. Er zijn ook bedrijfstakken
en sectoren waar je niet op inspanning wordt afgerekend, maar gewoon op resultaten.
In het licht van het gegeven dat er onder meer bij de waterschappen en bij de drinkwaterbedrijven
zorg is of de doelstellingen wel worden gehaald en ook in het licht van de hoge ambities
van de Minister, zou de Staatssecretaris toch een resultaatplicht op zich moeten nemen?
Even afgezien van allerlei heel bijzondere situaties, moet er toch gewoon gepresteerd
worden?
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
De Minister werkt ook heel hard hieraan. Zij zal u in juli, in de tussenevaluatie,
aangeven hoe er gepresteerd wordt. De doelen van de Kaderrichtlijn Water zijn gesteld
voor 2027. Er zijn allerlei maatregelenpakketten vastgesteld met als doel om die doelen
te halen. Ik deel de ambitie van de heer Moorlag dat reductie gewoon bereikt moet
worden. Als je een maatregelenpakket samenstelt, ga je er natuurlijk ook van uit dat
dat effect heeft. Daarom is het ook zo belangrijk om het dan ook wel te monitoren.
De tussenevaluatie komt dus in juli. De Minister zal die naar uw Kamer sturen, want
de Kaderrichtlijn Water en de waterkwaliteit zitten in de portefeuille van de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat.
De heer Moorlag (PvdA):
Dan zou ik de Staatssecretaris graag meegeven dat als de evaluatie ook maar enige
indicatie geeft dat het twijfelachtig is dat de doelen worden gehaald, er additionele
maatregelen worden genomen. Vanuit de waterbranche wordt onder meer gepleit om te
komen tot een iets bredere teelt en spuitvrije zones langs watergangen. Ik denk dat
daar ook een publiek belang mee is gemoeid, niet alleen omdat het schadelijk is voor
het milieu, maar ook omdat de waterschappen en waterbedrijven in toenemende mate op
kosten worden gejaagd om de waterkwaliteit op peil te houden. Mijn vraag is of er
bereidheid is om additionele maatregelen te nemen, zodat de doelstellingen worden
gehaald.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Je doet een evaluatie om te zien in welke mate je op weg bent om de doelen die je
gesteld hebt, te halen. Als uit een evaluatie blijkt dat je de doelen niet haalt,
dan is natuurlijk het moment van reflectie daar. Dat moment zal dan met de Minister
zijn nadat zij u de evaluatie heeft toegestuurd.
De voorzitter:
Zijn er nog vragen? Meneer Von Martels.
De heer Von Martels (CDA):
Van verschillende kanten heb ik een pleidooi gehoord voor een bredere spuitvrije zone.
Ik heb nog eens even nageplozen hoe het RIVM daartegen aankijkt. Het RIVM zegt heel
duidelijk dat een bredere spuitvrije zone geen effectieve maatregel is. Het belangrijkste
is: zorgen dat er geen drift ontstaat. Mijn vraag ging inderdaad over die nieuwe doppen,
die dus pas na dit teeltseizoen beschikbaar komen. Als die ter beschikking worden
gesteld en de erkenning er komt, dan is dat weer winst en kan dat een bijdrage leveren
aan de driftreductie die we allemaal zo graag willen.
Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer:
Dat kan ik alleen maar beamen. Hoe eerder we van dat soort technieken gebruik kunnen
maken, hoe beter het is voor iedereen.
De voorzitter:
Zijn er nog liefhebbers? De Staatssecretaris gaat ons verlaten, dus nu kan het nog.
Nee, dat is niet het geval. Staatssecretaris, hartelijk bedankt voor uw komst naar
de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Heel veel succes met het voorbereiden van de
andere dossiers, samen met uw team. Ik wens u een gezegende avond en een behouden
thuiskomst.
Dan gaan we het woord geven aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
In tegenstelling tot de Staatssecretaris beantwoordt de Minister de vragen per fractie.
Nadat alle vragen van een fractie zijn beantwoord, kan er geïnterrumpeerd worden.
De heer Futselaar zegt: de leukste fractie als eerste! We gaan voor meneer Futselaar.
Minister Schouten:
Voorzitter, u brengt mij wel in een moeilijk parket als ik moet gaan bepalen wat de
leukste fractie is. Ik weet dat allemaal niet. Dat moet u mij vertellen. Ik begin
maar gewoon bij het begin.
Voorzitter. De Staatssecretaris heeft al een aantal praktische opmerkingen gemaakt
over zaken die haar terrein betreffen. Ik begin met een algemene inleiding. We zien
dat de discussie rond gewasbeschermingsmiddelen enorm leeft in de maatschappij. Er
zijn zorgen bij burgers, maar ook bij boeren. Die discussie dreigt steeds meer gepolariseerd
te worden. Ik kan me de zorgen van beide kanten goed voorstellen. Ik neem die ook
serieus. De Staatssecretaris en ik hebben de afgelopen periode zowel met omwonenden
als met telers gesproken over de zorgen er zijn en de problemen die er spelen. De
Staatssecretaris memoreerde daar net ook al aan. Elke agrariër die ik spreek, of het
nu een gangbare of een biologische agrariër is, of iemand die daartussenin zit, wil
zijn gewassen kunnen beschermen met de middelen en de technieken die daarvoor beschikbaar
zijn, binnen de praktische mogelijkheden en de wettelijke kaders, maar ook steeds
meer binnen de extra voorwaarden die marktpartijen stellen en kijkend naar de vraag
die vanuit de maatschappij komt.
Daarnaast zien we dat burgers zich zorgen maken over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
In een land als Nederland, waar allerlei functies, waaronder landbouw, vlak naast
elkaar plaatsvinden, of soms zelfs gecombineerd worden – denk aan landbouw en natuur
– waarbij dat soms ook in de buurt van de woonfunctie gebeurt, levert dat discussies
op en is de concurrentie om de ruimte ook sterk. Het is daarom van groot belang dat
er maatschappelijk draagvlak is voor de activiteiten die ontplooid worden. In de praktijk
lijkt de discussie vaak te worden verengd tot de toepassing van middel X of Y. Dat
komt ook wel door het debat dat wij in de Kamer voeren. De discussie gaat heel vaak
over specifieke middelen. Het zijn vaak hele technische discussies, waaraan hele uitgebreide
rapporten van bijvoorbeeld de EFSA of het Ctgb ten grondslag liggen. We kunnen heel
lang in dat soort discussies blijven hangen, maar volgens mij is dat niet de weg om
uiteindelijk samen verder komen.
Ik denk dat het belangrijker is om ook in den brede te kijken naar het debat over
gewasbescherming. Op dit moment is er behoefte aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen,
maar deze behoefte aan middelen maakt het huidige landbouwsysteem ook wel kwetsbaar.
Er vallen middelen weg, wat bij sommige teelten ook wel acuut tot problemen leidt.
Ik kan niet zo heel ver vooruitkijken in de tijd, maar gelet op de discussies die
ook Europabreed spelen, heb ik zomaar de indruk dat die trend doorzet en dat er dus
minder middelen toegestaan worden. Dat is een realiteit waarmee wij moeten werken
en waarnaar we ook moeten gaan handelen.
Ik ben daarom ook met de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gekomen, die ik de Kamer
in april heb toegezonden. Ik heb het al gemeld en een aantal leden memoreerden er
al aan: met die toekomstvisie wil ik ook echt een trendbreuk bewerkstelligen in het
denken en het handelen over gewasbescherming, en wel door de weerbare planten en teeltsystemen
centraal te stellen en door van een sterke binding tussen landbouw en natuur uit te
gaan.
Voorzitter. Het doet mij echt plezier om te merken dat de visie hier zo goed als Kamerbreed
op instemming kan rekenen. Ik denk dat de sector ook moet kunnen zien dat we die stappen
gaan zetten en dat er ook breed politieke steun voor is om daar daadwerkelijk invulling
aan te geven. Zoals al werd aangegeven, is de lijn inderdaad dat als er behoefte is
aan gewasbeschermingsmiddelen, dat nagenoeg zonder emissies naar de leefomgeving en
nagenoeg zonder residuen op producten moeten plaatsvinden. Dat is een heel ambitieus
doel – dat onderken ik onmiddellijk – maar ik geloof dat dat ook de enige manier is
om die paradigmawisseling te bewerkstelligen, waardoor we ook een duurzame, weerbare
en toekomstbestendige landbouw hebben. Op die manier kan het maatschappelijk draagvlak
voor kwalitatief hoogwaardige land- en tuinbouwproducten in Nederland ook behouden
blijven of zelfs worden versterkt.
De visie vormt ook een aanvulling op het huidige beleid om de gewasbescherming te
verduurzamen volgens de principes van geïntegreerde gewasbescherming. Ik zal uw Kamer
samen met de stakeholders na de zomer informeren over het uitvoeringsprogramma waarin
een handelingsperspectief wordt geboden op de korte, de middellange en de lange termijn.
Een aantal leden vroegen of er ook tussendoelen gesteld kunnen worden. Ik kan dat
doen en ik ga dat ook doen. Ik zal aangeven wat de tussendoelen zijn, zodat de heer
Moorlag niet tot 2029 hoeft te wachten, totdat hij 40 kilo is afgevallen, maar dat
hij daarvoor al weet wat het pad is om alle kilo's eraf te krijgen. Het is wat anekdotisch,
maar ik denk dat hij begrijpt wat ik bedoel. Ik kan u dus toezeggen dat die tussendoelen
daarin komen. Een breed palet aan betrokken organisaties werkt aan het uitvoeringsprogramma.
Die organisaties zullen ook aangeven wat hun bijdrage wordt om de uitvoering van de
visie dichterbij te brengen.
Voorzitter. Een aantal leden hebben wat gezegd over de omwonenden. Ik hecht eraan
om daar ook nog even specifiek op in te gaan. Er zijn soms grote zorgen bij omwonenden,
ook al worden er geen bestaande normen en criteria overschreden. Zij ervaren overlast.
Zij spreken soms ook hun angst uit voor wat er gebeurt. We hebben ook het OBO-onderzoek
gehad waarin bepaalde zaken wat meer naar voren zijn gekomen. In de brief in reactie
op het OBO-onderzoek hebben we aangegeven wat de punten zijn waarvan we meer moeten
weten en waarnaar we verder onderzoek zullen doen. Maar ik denk dat we goed naar de
situatie moeten kijken en dat we moeten voorkomen dat partijen tegenover elkaar komen
te staan, waardoor het een hele ingewikkelde discussie wordt. Het is belangrijk dat
we de rust bewaren en dat partijen met elkaar in gesprek gaan om te zien op welke
punten er bijvoorbeeld praktische afspraken kunnen worden gemaakt. Er zijn ook verschillende
lokale initiatieven geweest om met vrijwillige afspraken de overlast te verminderen,
of om daar ook in de ruimtelijke ordening rekening mee te houden. Dat heeft soms gewerkt,
maar soms ook niet.
Voorzitter. Ik wil toezeggen dat ik hier ook zelf een rol in wil spelen. Ik wil verschillende
personen die bij lokale initiatieven betrokken zijn, zoals burgers, boeren en vertegenwoordigers
van gemeenten waar die discussie erg speelt, bij elkaar brengen om met hen op zoek
te gaan naar succesvolle formules – dat klinkt wat te mooi – of werkbare afspraken.
Hoe kun je met elkaar tot bevredigende afspraken komen in bepaalde situaties? Op die
manier kunnen we proberen om met elkaar een aantal hanteerbare principes te formuleren
voor een aantal gevallen waarin de discussie op korte termijn al heel erg hevig is.
De heer Futselaar had het ook over de situatie dat zich dat lokaal voordoet. Kunnen
we daarvoor wat meer handen en voeten aan het ruimtelijkeordeningsbeleid geven? Kunnen
we daartoe komen? Ik wil daar zelf actief een bijdrage aan leveren om dat te bewerkstelligen.
Dat zal ergens in de zomer plaatsvinden. Dat is dan niet als het hoogzomer of midden
zomer is als iedereen op vakantie is. Dat zal op het moment zijn dat de boeren de
oogst af hebben, zodat ze ook tijd hebben om hieraan mee te doen, en als mensen ook
terug zijn van vakantie. Maar we willen dat wel snel oppakken. Ik zal uw Kamer uiteraard
rapporteren hierover.
De voorzitter:
Sorry, Minister. Dit was een soort inleiding, begrijp ik, maar er is toch een interruptie
van de heer Futselaar en daarna van mevrouw Ouwehand.
De heer Futselaar (SP):
Het klinkt natuurlijk prachtig, «afspraken», maar de afspraken die in de praktijk
worden gemaakt – als het goed is – houden in dat je als omwonende een appje krijgt
en dat je dan weet dat je je was binnen moet halen, dat je je hond binnen moet halen
en dat je niet in de tuin moet zitten. Dat is minder erg dan dat je op een dag je
was ziet en denkt «dit ruikt wel heel erg naar iets wat ik niet had verwacht», maar
het is natuurlijk nog steeds een vorm van overlast. Een onderdeel van het probleem
is dat je juridisch eigenlijk geen poot hebt om op te staan als je bijvoorbeeld de
pech hebt om naast een lelieveld te wonen. Je mag niet weten wat er gespoten wordt
op dat moment. Je hebt geen enkele manier om je te verweren of iets dergelijks, want
degene die het spuit, staat volkomen in z'n recht. Dat is toch een probleem. Dat is
iets wat we bij geur en geluid en bij allemaal andere vormen van overlast totaal niet
accepteren, maar hierbij is er bijna een soort uitzonderingspositie. Ziet de Minister
niet de noodzaak van toch wat meer actie?
Minister Schouten:
Ik heb net aangegeven dat we meer in de breedte aan het werk zijn met een uitvoeringsprogramma
ten aanzien van de manier waarop we op de korte, middellange en lange termijn met
gewasbeschermingsmiddelen zullen omgaan. Maar ik zie juist de noodzaak dat dit op
lokaal niveau niet meteen tot een oplossing leidt. Daar wil ik niet van wegkijken,
en ik hoop dat de heer Futselaar dat ook erkent. Dan gaat het ook over middelen en
toepassingen die zijn toegestaan. De Staatssecretaris heeft net aangegeven hoe ze
bijvoorbeeld met drift wil omgaan. Dat zijn praktische zaken die nu worden ingezet
om dingen te verbeteren. Ik wil juist kijken hoe misschien nog andere zaken opgebracht
kunnen worden dan alleen maar een appje, zoals de heer Futselaar het noemt: hoe kun
je in het gesprek met elkaar kijken wat werkbaar is en wat niet, en wat daarvoor nodig
is? Zal dat meteen alle problemen oplossen? Nee, misschien niet, maar als ik er niet
aan begin weet ik zeker dat we deze discussie alleen nog maar meer verharden. Dat
brengt oplossingen van beide partijen niet dichterbij. We moeten juist kijken wat
we op korte termijn wel kunnen doen.
De heer Futselaar (SP):
Bij een gesprek of onderhandeling heb je nodig dat mensen in een enigszins gelijkwaardige
machtspositie zitten. Ik denk dat dat in heel veel van deze casussen niet het geval
is omdat de wet in grote mate de producent, in dit geval de bloementeler, gewoon toestaat
om iets te doen. Die zal niet besluiten om vrijwillig in te schikken zodra dat kan,
en dat begrijp ik best. Als wij aan die andere kant geen handvat bieden, krijg je
dus ook niet dat mensen gedwongen zijn om naar elkaar toe te komen.
Minister Schouten:
Ik gaf aan dat ik in de afgelopen periode ook met telers heb gesproken. Zij gaven
aan dat ze zelf ook een gezin hebben en dat ze zelf dus ook nadenken over de middelen
die ze gebruiken en de vraag wat dat gebruik betekent. Telers zien ook dat ze in een
situatie terechtkomen waarin een enorme verharding plaatsvindt. Zij zeggen: wij zijn
onze professie aan het uitoefenen en proberen dat op een zo goed mogelijke manier
te doen, maar wij willen ook echt wel oog hebben voor datgene waarover omwonenden
zorgen hebben. Ik kom geen telers tegen die zich compleet afwenden van die discussie.
Misschien komt de heer Futselaar ze wel tegen, maar ik niet, en gelukkig maar. Het
zijn ook burgers, zeg ik er maar bij. Als we op voorhand zeggen dat het een ongelijkwaardige
positie is, vind ik dat ook geen recht doen aan die partij. Wij zijn erbij en stappen
hier ook in. Ik denk dat het goed is als lokale vertegenwoordigers er ook bij zijn.
Op die manier moeten we proberen het evenwichtige gesprek te voeren. Ik wil dat niet
op voorhand afdoen als kansloos.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ook ik maak bezwaar. De heer Futselaar heeft al een paar belangrijke argumenten genoemd.
De Minister is de wetgever. De toegestane wettelijke praktijk is dat die telers deze
middelen gewoon mogen gebruiken, dus waarom zouden ze zich aanpassen? Maar dat zorgt
wel voor gezondheidsrisico's bij mensen. De Minister stelt nu eigenlijk voor dat zij
daar als een soort gespreksmediator tussen gaat zitten, maar dat is haar werk niet!
Haar werk is om vanuit het voorzorgsbeginsel te waarborgen dat er geen onnodige gezondheidsrisico's
worden gelopen. Erkent de Minister dat zij deze mensen, door het zo voor te stellen
en over verharding te praten, wel een klap in het gezicht geeft? Deze mensen komen
gewoon op het voor het recht op gezondheid. Of je nou in Westerveld woont of in Katwijk,
waar ik ben geboren, dat moet gewoon voor iedereen gelden. Maar als je daarvoor opstaat,
krijg je van deze Minister te horen dat de discussie verhardt. Hallo! Die mensen komen
op voor een fundamenteel recht. Erkent de Minister dat?
Minister Schouten:
Het is zeker niet mijn bedoeling om klappen in gezichten te geven, maar in de gesprekken
die ik heb gevoerd, merk ik wel dat het ingewikkeld wordt om nog het gesprek met elkaar
te voeren en echt te kijken wat de zorgen zijn. Kun je je nog verplaatsen in elkaar?
Ik wil er een rol in spelen dat die stap wel gezet wordt. Het is niet zo dat wij daarnaast
niet naar andere zaken kijken. De heel beoordelingssystematiek is gericht op de belangen
van mens, milieu en dier en houdt rekening met de effecten van middelen daarop. Daarvoor
hebben wij instanties die ernaar kijken en die dit toetsen. Wij hebben hier de discussies
over de beoordelingscriteria. Daar zal ik zo meteen nog nader op ingaan. Wij hebben
onderzoeken lopen om hier nader inzicht in te krijgen. Op Europees niveau wordt ook
gekeken naar de cumulatie van effecten. Wij voeren dus niet alleen maar een gesprek.
Ik zeg alleen wel – dat hoor ik uw Kamer ook zeggen – dat sommige dingen misschien
meer tijd kosten dan deze of gene gewenst vindt. In de tussentijd moeten we wel verder
met elkaar. Ook daarin speel ik graag een bemiddelende rol, naast al die andere rollen
die ik heb en die ik ook invul.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dit is wel heel fundamenteel. De Minister kan benoemen wat we allemaal doen, maar
dit loopt al sinds 2011. Toen ging de Gezondheidsraad al aan de slag. De eindconclusie
is dat het RIVM zegt: we hebben geconstateerd dat het huis niet in brand staat, maar
daarmee kunnen we nog niet zeggen dat het pand ook brandveilig is. De Minister schetst
hier wat er allemaal loopt en kan, maar wat kan en moet is dat zij in haar rol als
Minister het voorzorgsprincipe toepast en vanuit die rol de bescherming vooropstelt.
Dat je dan ook nog als bemiddelaar optreedt omdat het voor de telers misschien ingrijpend
wordt, is prima, maar je moet niet wegduiken van je rol en alleen maar de gesprekken
faciliteren. Dat kan natuurlijk niet!
Minister Schouten:
Ik denk dat ik net heb uitgelegd dat dat ook geenszins het geval is. Ik heb een rol
in bijvoorbeeld de manier waarop wij omgaan met het toelaten van middelen. Dat doen
we mede op basis van de onderzoeken die wij krijgen. Ik memoreer dat het verbod op
neonicotinoïden nou niet echt is ervaren als zijnde in het belang van de telers. Er
wordt dus daadwerkelijk bekeken wat er uit de onderzoeken komt en daar handel ik ook
naar. Die rol heb ik en die pak ik. Dit is iets wat ik ernaast wil zetten, juist om
daar waar dé oplossing misschien niet meteen voorhanden is, te kijken hoe je met elkaar
verdergaat.
De heer De Groot (D66):
Ik heb die discussie over de rol van de Minister aangehoord. Het is wel heel tijdrovend
om op deze manier het ministerschap te gaan uitoefenen, hoe sympathiek het ook klinkt.
Ziet de Minister misschien ook iets in de suggestie om eens te kijken naar de overweging
dat het hier over bloemen gaat? Bij chrysanten, een bekend voorbeeld, maar ook in
de lelieteelt speelt die hele residuproblematiek niet zo. Daar kan dus wat ruimer
worden gespoten, met als gevolg dat het ook wat ruimer in het milieu terechtkomt.
Zou de Minister hier in het toelatingskader nog eens naar willen kijken? Dat kan de
Minister. De gebruiksvoorwaarden kunnen zodanig worden opgesteld dat het niet bij
de mensen in de tuin terechtkomt. Is dat ook een optie?
Minister Schouten:
Die gesprekken zijn bedoeld om te kijken naar praktische handvaten. De Staatssecretaris
had het al over de maatregelen ten aanzien van drift en dat soort zaken. Ik heb net
aangegeven dat dat al stappen zijn die worden gezet. Misschien kunnen daaruit nog
meer praktische oplossingen naar voren komen. Daarnaast doorlopen wij vaste procedures
ten aanzien van de toelating van middelen en hoe ze toegepast kunnen gaan worden.
Dat zijn de kaders waarmee wij werken. Wij doen de officiële toelating van middelen
en de manier waarop ze aangewend kunnen worden. Daarnaast zijn er nog praktische oplossingen
te vinden. Die bespreken we met elkaar. Dat betekent niet dat we gelijk een blauwdruk
hebben voor het hele land. Je bekijkt ook op lokaal niveau praktisch wat er nog nodig
is.
De heer De Groot (D66):
Dat ben ik met de Minister eens, maar zij heeft de mogelijkheid om die toepassingsvoorwaarden
vast te stellen. Dat is aan de Minister. Zij mag dus nadere voorwaarden stellen aan
de teelt van bloembollen, waarbij bekend veel bestrijdingsmiddelen worden gebruikt,
zodat de mensen die daaromheen wonen verschoond blijven van de residuen van de teelt.
Ik suggereer om daar nog eens kritisch naar te kijken, want dat scheelt een hoop gereis
in het land.
Minister Schouten:
De heer De Groot weet dat ik altijd veel reis in het land, dus daar hoeft hij zich
geen zorgen over te maken; dat neemt hierdoor niet toe of af. Het Ctgb kijkt natuurlijk
ook naar de toepassing van dit soort middelen. Mede daarop baseren wij hoe wij het
doen. Ik zeg alleen dat je moet kijken – dat kan ook – of er in het ruimtelijkeordeningsbeleid
hele praktische toepassingen hiervan kunnen komen. Dat hoeft niet gelijk landbreed
te gelden; dat is dan echt toegesneden op de lokale situatie, waarin je met elkaar
afspraken maakt over hoe je daarmee omgaat. Die ruimte wil ik hier juist benutten.
De heer Von Martels (CDA):
In tegenstelling tot andere partijen vind ik het juist heel mooi dat de Minister alles
in het werk stelt om polarisatie tussen boeren, burgers en buitenlui tegen te gaan.
Het woord «driftreductie» is in het kader van het tegengaan van polarisatie wel heel
mooi van toepassing vanavond, denk ik. Maar mijn vraag gaat vooral over het uitvoeringsprogramma
ten aanzien van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Kan de Minister al een tipje
van de sluier oplichten? Hoe gaat dat er ongeveer uitzien?
Minister Schouten:
U bent ongeduldig, zeg ik via de voorzitter tegen de heer Von Martels. Dat begrijp
ik. Zoals ik net heb aangegeven, gaan wij tussendoelen stellen voor de zaken die wij
willen realiseren. Zo meteen ga ik in op een aantal punten waar de leden naar hebben
gevraagd, maar ik kan dit gelijk wel meenemen als dat handiger is. Een aantal leden
heeft namelijk gevraagd of er niet ook gekeken kan worden naar mogelijkheden voor
experimenteerruimte of naar voorlopige toelatingen. Dat zijn allemaal zaken die ik
wil meenemen in het uitvoeringsprogramma: hoe komen we makkelijker tot andersoortige
toe te passen middelen? Daar wil ik naar kijken, zodat we daar praktischere handvaten
voor kunnen bieden.
De heer Von Martels (CDA):
Ik twijfel of ik nog een vraag wil stellen, want ik weet dat mijn interrupties daarmee
nog verder worden beperkt, maar ik hoop dat de Minister onderkent dat er financiële
middelen moeten worden geboden om een aantal zaken mogelijk te maken. Mijn vraag is
dus: gaat de Minister tijdens het uitvoeringsprogramma dan ook met extra financiële
middelen komen?
De voorzitter:
U heeft hierna nog één interruptiemogelijkheid, meneer Von Martels; dan weet u dat.
De Minister.
Minister Schouten:
Toen we de visie opstelden, hebben we met de partijen ook gesproken over de financiën:
als we dit allemaal gaan doen, wat betekent dat dan? Die vraag is begrijpelijk. Er
zijn middelen, bijvoorbeeld in het potje onderzoeksgeld of het potje voor de topsectoren,
die we kunnen proberen in te zetten voor deze zaken. Wij zijn dus echt wel aan het
kijken hoe we die middelen kunnen vrijmaken om te zorgen dat we die stappen daadwerkelijk
kunnen zetten.
De heer Moorlag (PvdA):
Vooropgesteld: ik heb waardering voor de intenties van de Minister, die ze in haar
beleidsstukken uitspreekt, zoals het niveau dat ze in 2030 wil bereiken. Maar de harde
realiteit is dat de mensen die naast bollenpercelen wonen, er gedurende elf jaar niks
aan hebben. Zij zeggen: potverdorie, er zitten bestrijdingsmiddelen in de luier van
mijn kinderen, in het huisstof of op de speeltoestellen. Ik denk dus dat je ook de
moed moet hebben om tot 2030 een aantal maatregelen te treffen, want bescherming van
lijf en goed is een hoeksteen van het overheidsbeleid in een staat. Zelfs in de meest
liberale nachtwakersstaat – ik kijk in de richting van mevrouw Lodders – is dat gewoon
een hoeksteen van overheidsbeleid: het in acht nemen van het voorzorgsprincipe, de
zorgplicht naar de bevolking toe. Is de Minister bereid om een aantal maatregelen
te treffen? Het ruimtelijkeordeningsspoor biedt daar ruimte voor. Dat blijkt ook uit
de antwoorden die ik van de Minister heb gekregen op 5 april. Het moet toch mogelijk
zijn om spuitvrije zones in te stellen? Ik heb gehoord van een situatie waarin een
bewoner zelf met een boer heeft gesproken en een bepaald bedrag op het Perzische tafelkleed
heeft neergelegd om een spuitvrije zone van 30 meter te krijgen. Zo moet dat toch
niet? Daar hebben we toch een overheid voor?
Minister Schouten:
Dit zijn toch precies de onderwerpen die daar dan ook meegenomen kunnen worden? Dat
zijn nou de exact de discussies waarin, denk ik, ook gekeken moet worden of dat dan
effectieve maatregelen zijn. De heer Von Martels noemde wat het RIVM op onderdelen
zegt, namelijk «kijk echt naar wat uitmaakt». Dit zijn precies de discussies waarin
dat bepaald kan gaan worden. Ik sluit niet uit dat dat soort zaken aan de orde komt.
Ik wil alleen dat we echt gaan kijken naar wat er in een bepaalde situatie goed werkt.
Ik denk dat we daar op korte termijn heel praktische oplossingen kunnen gaan hanteren.
De heer Moorlag (PvdA):
Is de Minister bereid om om niet alleen naar dat ruimtelijkeordeningsspoor te kijken,
maar om dat ook toe te passen? Als je zegt dat je van Roundup af wilt omdat het zich
niet goed verhoudt met natuurgebieden, kun toch zeggen dat op basis van ruimtelijke
ordening de functies natuur en landbouw met elkaar conflicteren, dat de functies wonen
en lelieteelt met elkaar conflicteren? Dat kun je toch via het ruimtelijkeordeningsspoor
gaan reguleren? Mijn vraag is andermaal aan de Minister of ze daartoe bereid is.
Minister Schouten:
Juist dat ruimtelijkeordeningsspoor is toch lokaal? Dat is toch geen beleid van de
rijksoverheid? Ik probeer nu juist op lokaal niveau te kijken wat praktische oplossingen
zijn en daar ook de gemeentes bij te betrekken, maar dit zijn juist vraagstukken die
lokaal zijn en die niet landelijk afgegeven gaan worden.
De voorzitter:
Heeft u nog een interruptie, meneer Bisschop? Ik weet niet of uw vraag al beantwoord
is.
De heer Bisschop (SGP):
Ja, mijn laatste vraag. De Minister heeft aangegeven te zoeken naar budgetten om daar
in de sfeer van praktijkonderzoek geld beschikbaar te krijgen. Dat was ook een antwoord
op mijn laatste vraag, neem ik aan. Dat wilde ik even bevestigd hebben.
Minister Schouten:
Ik wilde proberen om alle vragen nog te gaan beantwoorden per fractie, maar daar kom
ik niet helemaal aan toe op deze manier.
De voorzitter:
Daarom stelde ik in het begin voor om even te wachten tot het blokje klaar is, maar
alleen de heer Futselaar had nog geen interruptie gedaan. Hij zat heel onrustig op
zijn stoel te draaien en ik wilde hem toch belonen, maar we gaan vanaf nu gewoon wachten
tot de vragen per fractie zijn beantwoord. Het woord is aan de Minister.
Minister Schouten:
Voorzitter. Ik ga proberen te beginnen met de heer De Groot. We zijn al enigszins
langs een aantal van zijn onderwerpen gekomen. Zijn belangrijkste, eerste vraag betrof
de toepassing van glyfosaat. Hij vraagt hoe het staat met de uitvoering van de motie-De
Groot. Die is in april 2018 aangenomen en vraagt om het gebruik buiten de geïntegreerde
gewasbescherming te verbieden. Dan heeft hij het over preharvest en het resetten van
grasland. Het Ctgb voert momenteel met de toelatingsautoriteiten uit andere lidstaten
een herbeoordeling uit van de bestaande toelatingen van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen,
naar aanleiding van een aanscherping van het gebruik tot alleen onkruidbestrijding
passend binnen het goed landbouwkundig gebruik.
Ik zie ook dat er in Nederland behoorlijk veel weerstand begint te komen tegen bepaalde
vormen van gebruik van glyfosaathoudende middelen. Ik hoor dat daar binnen de sector
over nagedacht wordt en gekeken wordt of dat op een andere manier vormgegeven kan
worden, bijvoorbeeld door voor een aantal gewassen geen preharvestgebruik meer te
willen. Ik wil met de sector kijken of ik over een aantal van die zaken op korte termijn
een aantal concrete afspraken kan vastleggen, bijvoorbeeld om voor bepaalde gewassen,
bepaalde teelten, geen preharvest meer toe te staan of niet meer toe te passen. Ik
merk ook dat bijvoorbeeld in bepaalde ketens al wordt gekeken of je dat nog wel moet
toestaan. FrieslandCampina zegt bijvoorbeeld – dat is geen reclame, voorzitter – dat
als je nu het onkruid in grasland wil bestrijden, je dat niet op bepaalde manieren
kan doen. Die zijn daaraan dus zelf in hun keten al handen en voeten aan het geven.
Ik vind het belangrijk dat de sector daar zelf nu over na gaat denken, maar ik wil
zelf ook kijken of ik daarover met hen tot nadere afspraken kan komen. Daarom zal
ik ook het gebruik van glyfosaat in overleg met LTO aan de orde gaan stellen. Overigens
vraagt LTO zelf in een recente brief ook om overleg over duurzame oplossingen ten
aanzien van neonicotinoïden en glyfosaat. Ik verwacht dan ook commitment van de sector
om serieus met alternatieven voor chemische onkruidbestrijding te komen, ook voor
de toepassingen die de motie vraagt. Ik ga niet wachten tot september of het al dan
niet goed is geland in het uitvoeringsprogramma; ik wil nu ook al kijken wat voor
stappen we nu al kunnen zetten met betrekking tot de toepassingen waar de heer De
Groot om vraagt.
Overigens laten we nu ook al verder onderzoek uitvoeren bij de WUR naar haalbare en
betaalbare alternatieven voor de onkruidbestrijding voor de toepassingen die ook worden
genoemd in de motie van de heer De Groot. Dat onderzoek zou ook aanknopingspunten
kunnen bieden voor alternatieven en het terugdringen van het gebruik van glyfosaat.
Laat ik ook maar gewoon een ambitie uitspreken. Het is nooit het doel om glyfosaat
te gebruiken. In die zin vind ik het echt een ambitie om te kijken hoe we het gebruik
ten aanzien van het resetten van grasland zo veel mogelijk kunnen terugdringen. Dat
is mijn ambitie en daar ga ik mij voor inzetten. Ik denk dat we daarin ook een eind
kunnen komen, juist door een aantal afspraken met de sectoren te gaan maken.
De voorzitter:
Meneer De Groot, u heeft nog één vraag tegoed, dus stel hem goed. Als u handig bent,
kunt u er heel wat uit slepen.
De heer De Groot (D66):
Ik zit toch heel goed te luisteren naar de Minister, maar ik heb ook gevraagd aan
LTO, bij een rondetafelgesprek dat we hadden, wat zij ervan vinden. Nou, dat kon allemaal
wel. Dus u gaat nu afspraken maken met mensen, met vertegenwoordigers van boeren,
die er gewoon helemaal geen zin in hebben. Het is gewoon een keer klaar, echt klaar,
maar dat hoor ik niet bij de Minister terug. Ik zie die weilanden volgend voorjaar
gewoon weer hartstikke geel worden. Dit gaat hem niet worden en ik maak mij daar zorgen
over. D66 is niet per se tegen het gebruik van bestrijdingsmiddelen, maar niet op
deze manier! Met LTO praten, met alle respect: ze willen niet! We hebben het hier
van ze gehoord en ze gaan het gewoon niet doen. Ze spelen met uw tenen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter, van de orde. Als mensen aangesproken worden die hebben deelgenomen aan
een rondetafelgesprek, dan vind ik dat zij aan tafel moeten kunnen zitten om zich
te verdedigen.
De heer De Groot (D66):
We weten precies wie we bedoelen en we waren er allemaal bij. Ik heb niet voor niets
deze vraag gesteld. Dus op een gegeven moment houdt het ook op, hier van deze kant.
Ik vind het buitengewoon teleurstellend.
De voorzitter:
Om even te reageren op het punt van orde van mevrouw Lodders: het is een organisatie,
maar het is inderdaad normaal gesproken niet gebruikelijk om namen te noemen, maar
in dit geval is dat ook door de Minister gebeurd. Het punt van orde is gemaakt, mevrouw
Lodders. De Minister gaat nu antwoorden.
Minister Schouten:
Ik zal geen organisaties meer noemen en ik zal het meer in het algemeen over «de sector»
hebben, want ik denk ook niet dat iedereen zich door «de organisatie» in «de sector»...
Nou ja, ik zal me daar niet meer aan gaan wagen.
Maar het punt is, en ik hoop dat de heer De Groot dat hoort: ik probeer nu echt tot
concrete afspraken te gaan komen over hoe deze toepassingen verminderd kunnen worden
of dat het helemaal niet meer gebruikt gaat worden. Wij hebben gewoon vaste procedures
over hoe zaken toegelaten worden. We hebben de middelen, die we eerst toelaten, dan
de toepassingen, hoe die middelen aangewend kunnen gaan worden. Ik ga hier toch ook
de andere kant nog even belichten, wat mevrouw Lodders ook aangaf. We willen ook dat
er zo veel mogelijk lang gras staat, omdat dat ook bepaalde milieueffecten heeft.
Ik zie het dilemma waar sommige boeren dan wel voor staan, die zeggen: aan de ene
kant zijn we iets goeds aan het doen, aan de andere kant zien we dat er weerstand
ontstaat tegen de manier waarop we daar dan weer mee omgaan. Ik wil daarmee niet zeggen
dat we die discussie niet hoeven aan te gaan, integendeel. Ik denk dat het juist heel
belangrijk is dat ze zelf ook inzien dat daarmee veel weerstand gaat ontstaan. Alleen
vind ik wel dat wij ook met elkaar die boeren moeten helpen om te kijken wat de alternatieven
zijn en hoe we het vorm gaan geven. En daar wil ik mij echt hard voor maken. Dus ik
hoop echt dat de heer De Groot dat ook ziet en waardeert, want anders denk ik dat
er zomaar weer allerlei situaties ontstaan waarin er geen groenbemesters meer zijn,
dat er vervolgens daar weer allerlei negatieve milieueffecten uit voortkomen en ik
hier ook in weer de Kamer sta en u mij vraagt hoe het nou kan dat we er daarin zo
slecht aan toe zijn. Ik wil graag kijken naar wat de alternatieven zijn en daarover
afspraken maken met de sectoren, maar we moeten dat ook wel echt met elkaar doen.
De voorzitter:
Zijn er nog interrupties? Dat is niet het geval. Dan kan de Minister doorgaan.
Minister Schouten:
De heer De Groot zegt: wij willen graag dat de risicobeoordeling wordt aangescherpt.
Ik kan toezeggen dat wij daarmee bezig zijn of bezig gaan. Er vindt nu in Europa een
REFIT plaats, waarin er gekeken wordt naar hoe het beoordelingskader is bij de toelating
van de middelen. De Commissie heeft nu ook om inzichten gevraagd die bij ons bijvoorbeeld
door het Ctgb worden geleverd, maar ook door ngo's. Allerlei maatschappelijke organisaties
kunnen hun zienswijze geven. De Commissie komt vervolgens met een nieuw voorstel voor
het beoordelingskader. Ze hebben aangegeven dat ze dat in het najaar zullen gaan doen.
Ik kijk even naar mijn ondersteuning of dat klopt. Het klopt: de brief komt waarschijnlijk
in het najaar, een eerste voorstel vanuit de Commissie.
Uw Kamer heeft gevraagd – dat was niet alleen de heer De Groot, maar ook een aantal
andere leden – of daar niet een aantal zaken in meegenomen kan worden, bijvoorbeeld
het maatwerk op perceelniveau. Nu wordt er meteen gekeken naar de volveldtoepassing.
Wij willen graag inbrengen dat dat mogelijk wordt. Ook naar de rol van veldstudies
heeft een aantal van uw leden gevraagd. Dat zal ik daar eveneens gaan inbrengen. Ook
de mogelijkheden voor niet-chemische, biologische middelen zal ik gaan meenemen in
die hele beoordeling. Dus eigenlijk de punten die u aan mij gevraagd heeft, ook ten
aanzien van bijvoorbeeld de kleine teelten, zal ik meenemen. Dus er ligt nog geen
voorstel van de Commissie, maar zodra de Commissie dat heeft, zal ik ook in mijn reactie
rekening houden met al deze punten, zoals uw Kamer gevraagd heeft. Ik vind namelijk
dat er in die beoordeling echt nog een wereld te winnen is. Dat in antwoord op de
vraag van de heer De Groot, maar ook van andere leden die daarnaar hebben gevraagd.
Even kijken. De heer De Groot vroeg ook waarom er zo'n gat zit tussen het wetenschappelijk
onderzoek en het EFSA-onderzoek. Dat impliceert dat het EFSA-onderzoek niet wetenschappelijk
zou zijn. Dat zou ik niet durven zeggen. Sterker nog, ik herinner mij nog weleens
moties van de heer De Groot waarin hij me opriep om juist de wetenschap, zijnde EFSA,
te volgen. Dan word ik weleens gepingpongd tussen de Kamer en... Ik denk wel dat het
belangrijk is dat er één centraal referentie-instituut is, zijnde EFSA in dit geval,
dat ook als zodanig wordt erkend. Er zijn dus zaken die bijvoorbeeld in de beoordeling
verbeterd kunnen worden. Ik heb net aangegeven hoe we daarin ook zelf zullen gaan
opereren. Overigens maakt EFSA bij de beoordeling van die stoffen ook gebruik van
Europees geharmoniseerde richtsnoeren, en daar zijn wij zelf ook bij, om daar richting
aan te geven, maar dat is natuurlijk ook gebaseerd op wetenschappelijke inzichten.
Ik vind het goed om één instituut te hebben dat die centrale positie inneemt, waarbij
we ook zorgen dat we aanpassingen in de beoordeling doorvoeren als die moeten plaatsvinden.
De heer De Groot heeft mij ook een aantal studies overhandigd. Hij vroeg mij om reacties
daarop. Ik heb daar even tijd voor nodig, dus sta mij toe om daarnaar te kijken. Ik
zal daar schriftelijk op reageren. Daarbij neem ik dan ook gelijk de reactie mee op
het boek van mevrouw Lodders, Terug in de tijd. Zij vroeg mij ook om een reactie daarop.
Die zal ik ook geven. Zij heeft mij ook vragen gesteld naar de studie van Agri Facts.
Volgens mij heeft zij daar al Kamervragen over gesteld, of ze heeft er bij de regeling
van werkzaamheden of in de procedurevergadering een brief over gevraagd, excuus. Ik
zal de reactie op de heer De Groot, op het rapport van Agri Facts en op het boek opnemen
in één brief. Dan heeft u al uw gevraagde informatie in één keer, bij elkaar.
De voorzitter:
Dat was het blokje De Groot, D66. Omdat meneer De Groot geen interrupties meer heeft,
komt hij hierop in zijn tweede termijn nog even terug om wat uitleg te geven. Hij
gaat dadelijk nog reageren op wat u zei.
Dan gaan we naar mevrouw Ouwehand toe. Het blokje Ouwehand, uit Katwijk.
Minister Schouten:
Mevrouw Ouwehand heeft mij eigenlijk twee vragen gesteld, namelijk of ik de Kamer
juist heb geïnformeerd. Uiteraard, zou ik zeggen. Ik heb – en dat heeft mevrouw Ouwehand
hopelijk ook gemerkt – helemaal niets achter te houden op dit dossier. Ik heb alles
aan uw Kamer gestuurd wat ik kon sturen en wat u gevraagd heeft, om aan te geven hoe
wij gevaren zijn in de hele discussie. Die documenten heeft u ook over de afgelopen
zes jaar ontvangen, dus ik heb de Kamer geïnformeerd zoals het hoort.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand kan haar ongeduld niet bedwingen tot het einde van het blokje, dus
ik geef haar de mogelijkheid om te reageren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Uiteindelijk heeft de Kamer alle stukken gekregen – dat heb ik ook benoemd – maar
dat was pas nadat er eind 2018 notulen van de SCoPAFF waren uitgelekt, waarin de Partij
voor de Dieren zag dat Frankrijk en Duitsland en andere landen vóór de implementatie
van het oorspronkelijk voorgestelde bijenrichtsnoer waren, en Nederland, samen met
andere conservatieve landen, tegen. Uitgelekte informatie. Toen heb ik daar vragen
over gesteld. Hoe is die discussie gelopen? Daar heeft de Minister geen inhoudelijk
antwoord op gegeven. Pas toen een onderzoeksjournalist stukken naar buiten bracht
en wij vroegen om een feitenrelaas, heeft de Minister alle stukken gestuurd. Dus dank
dat we die stukken hebben gekregen, maar de Minister kan toch niet volhouden dat de
Kamer die periode daarvoor goed is geïnformeerd? Daar gaat het over. Als dit de manier
is waarop de Kamer stukken en informatie krijgt – gevalletje Zijlstra: pas nadat iemand
anders, in dit geval de Volkskrant, je onder druk zet, ga je toegeven dat je hebt
zitten jokken – dan is dat geen werkbare relatie tussen Kamer en kabinet. Daar wil
ik de Minister over horen. Ik wil dat zij gewoon erkent: zo hoort het niet en u mag
van mij verwachten dat ik het voortaan wel netjes doe.
Minister Schouten:
Ik ben echt wel iemand die reflecteert of die dingen doet zoals ze die moet doen.
Ik ben niet van: heb ik hier nou bewust dingen zitten doen? Ik heb me naar aanleiding
van mevrouw Ouwehand ook afgevraagd of ik dingen nou echt niet aan de Kamer had gemeld
die ik had moeten melden. We zijn dat nagegaan. Ik heb gezegd: haal alle stukken maar
omhoog. Ik heb uit alle hoeken en gaten alles getrokken, omdat ik echt van mening
ben dat ik helemaal niets heb achtergehouden. Dat is ook niet mijn intentie geweest
en ik zou ook niet weten wat het mij aan voordeel zou opleveren als ik dat zou doen.
Ik heb gehandeld zoals u mag verwachten dat er door mij gehandeld wordt.
Ik heb ook de documenten gestuurd die u wilde hebben. Er gaan elke dag ongelofelijk
veel documenten over en weer. Ik geef informatie in de verslagen. Bijvoorbeeld ten
aanzien van de LNV-Raad vraagt mevrouw Ouwehand vaak hoe wij varen inzake gewasbescherming.
Ik ben zelfs de Kamer proactief gaan informeren over ons stemgedrag, over wat er allemaal
op de agenda staat bij de SCoPAFF, juist omdat ik zo'n belang hecht aan die transparantie,
juist omdat ik weet dat je als volksvertegenwoordiger dat soort dingen ook wilt weten.
Maar dan nog stuur ik u niet elke keer meteen alle informatie die daaronder ligt.
Anders krijgt u ongelofelijk veel papier, kan ik u vertellen, want er wordt heel veel
geproduceerd elke dag bij ons. Maar wat ik gemeld heb, correspondeert met wat wij
hebben gedaan, en dat heeft mevrouw Ouwehand ook kunnen teruglezen in de stukken.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, dit is wel uw laatste interruptie. Ik weet niet of u dan in de problemen
gaat komen. U heeft wel een tweede termijn natuurlijk. Wilt u niet liever wachten
tot de rest beantwoord is? U moet het zelf weten hoor.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nee, voorzitter, het is een fundamenteel punt. Het vertrouwen van de Kamer in het
kabinet is erop gebaseerd dat relevante informatie naar de Kamer komt, zeker als je
daar vragen over stelt. Ik heb de Minister al twintig keer gezegd: fijn dat de Kamer
voortaan door haar actief wordt geïnformeerd over wat er in SCoPAFF voorligt als daar
stemmingen over zijn, maar ik heb vragen gesteld over het proces, over de discussie
in SCoPAFF, en die vragen heeft zij niet beantwoord. Toen we stukken in Follow the
Money lazen, die dus correspondentie had waar wij ons zorgen over maakten, heeft de
Minister alles netjes naar de Kamer gestuurd. Daar heb ik haar ook voor bedankt, maar
dan blijft staan dat de Kamer in de periode daarvoor niet actief – laat ik het scherp
zeggen – door de voorgangers van deze Minister is geïnformeerd dat Nederland aan het
inzetten was op het schrappen van de kwaliteitseisen die aan veldproeven worden gesteld,
het statistisch onderscheidend vermogen, de tests voor subletale effecten en de tests
voor hommels en solitaire bijen. Dat is in strijd met aangenomen moties van de Kamer
en in strijd met wat die voorgangers de Kamer hebben voorgespiegeld.
Daar wil ik een reflectie op. Als de Minister erkent: zo hoort dat niet, als we ook
in die ambtenarencomités een andere positie innemen dan tot nu toe aan de Kamer gecommuniceerd,
dan meld ik dat proactief en de Kamer hoeft daar niet om te vragen. Als er stukken
uitlekken en als u vragen stelt, dan geef ik daar ook gewoon antwoord op. Als de Minister
dat toezegt, dan is de kou uit de lucht. Maar doet zij dat niet, dan kan mijn fractie
niet anders dan concluderen dat we er geen vertrouwen in hebben dat deze Minister
de grondwettelijke taak om de Kamer juist en volledig te informeren, goed uitvoert.
Ze moet dit erkennen, heel fundamenteel. Voor haar voorgangers, ja. Dat is ook vervelend,
dat snap ik wel, maar zij zit nu op deze plek.
De voorzitter:
De Minister heeft natuurlijk een bepaalde verantwoordelijkheid, maar zij kan inderdaad
niet spreken namens haar voorgangers. Ik hoop dat u dat ook begrijpt. Dat is een beetje
lastig. De Minister.
Minister Schouten:
Voorzitter, dit is wel een gevalletje dilemma, want mevrouw Ouwehand vraagt mij nu
om te erkennen dat ik de Kamer fout of onjuist heb geïnformeerd, om te voorkomen dat
zij gaat concluderen dat ik de Kamer fout of onjuist heb geïnformeerd.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nee, voorzitter, dat het vertrouwen niet meer bestaat. De Minister is echt wel slimmer
dan dit.
De voorzitter:
Sorry, precies ja. Maar nu gaan we dus een probleem krijgen. Nu begint meneer De Groot
ook zijn derde interruptie op te eisen. Dan wordt het een janboel. Dus we kunnen echt
geen interrupties meer toestaan aan meneer De Groot en mevrouw Ouwehand, mijn excuses.
U heeft dadelijk wel een tweede termijn.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, ik kondig alvast een VAO aan, en ook een VAO van de Landbouw- en Visserijraad,
het AO waarin ik voor het eerst over deze kwestie begon. En dan moeten we het dus
in de plenaire zaal afhandelen.
De voorzitter:
Oké, maar het is wel zo dat de heer De Groot, die als eerste spreker op de lijst staat,
ook een VAO wilde aanvragen. Dat gebeurt normaal pas in tweede termijn. Dus daar moeten
we het dadelijk maar even over hebben. We gaan nu even luisteren naar mevrouw Lodders.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik hoor u terecht tegen mevrouw Ouwehand zeggen dat we dat in tweede termijn doen,
want dat is zeer gebruikelijk. Maar er wordt hier ook eventjes een VAO aangekondigd
voor de Landbouw- en Visserijraad. Daar spreken we hier niet over, dus daar hebben
we het op een later moment over, lijkt mij.
De voorzitter:
Laten we het even bij de gewasbeschermingsmiddelen houden. De Minister.
Minister Schouten:
Ik heb niets toe te voegen aan wat ik tot nu toe heb gezegd hierover.
Mevrouw Ouwehand vraagt ook of ik aangenomen moties uitvoer. Ik geef altijd aan hoe
ik met aangenomen moties omga. Soms kan ik ze niet helemaal uitvoeren. Dan meld ik
dat ook. Meestal geef ik aan hoe ik ze wel uitvoer en dat is ook wat mevrouw Ouwehand
zelf kan opmaken uit stukken. Dus uiteraard respecteer ik hetgeen de Kamer zegt. Soms
kan ik moties niet uitvoeren, maar dan meld ik dat ook. En anders geef ik aan of ik
dat wel doe.
Voorzitter. Dat waren de twee vragen van mevrouw Ouwehand. Dan kom ik op de vragen
van de heer Moorlag.
De voorzitter:
Een blokje PvdA. Als meneer Moorlag eens even goed oplet, dan gaan we beginnen.
Minister Schouten:
Ja. Hij vond dat ik een aantal vragen op wat hij noemde «technocratische wijze» had
beantwoord en hij vroeg zich af of dat omwonenden geruststelt. Ik heb net in de inleiding
al aangegeven dat ik de zorgen van omwonenden echt begrijp en dat ik ook tijdens werkbezoeken
zelf met omwonenden heb gesproken. Juist daarom wil ik veel meer inzetten op die paradigmawisseling
en probeer ik daar ook al op korte termijn handen en voeten aan te geven, op de manier
die we net hebben besproken.
Daarna vroeg hij naar de cumulatie-effecten. In de risicobeoordeling worden hiervoor
veiligheidsmarges gehanteerd. Er wordt nu ook gewerkt aan een vernieuwing van de beoordelingsmethodiek
om die cumulatieve effecten juist te kunnen beoordelen. Daar wordt nu echt meer naar
gekeken. EFSA rondt in 2019 een richtsnoer af om de gecombineerde blootstelling aan
verschillende stoffen te kunnen beoordelen. Ook werken EFSA en RIVM samen aan een
methodiek met betrekking tot de combinatie-effecten in residuen van voedsel. Dat valt
onder VWS en die hebben ook de lead in dat onderzoek, zoals het nu herhaald wordt.
De heer Moorlag had ook vragen over de spuitvrije zones. Daar ben ik, denk ik, net
ook op ingegaan.
De waterkwaliteit heeft mevrouw Van Veldhoven meegenomen in haar beantwoording.
Dan kom ik op... O ja, zowel de heer Moorlag alsook de heer Futselaar vroeg of we
de doelen in 2030 wel op tijd gaan halen. Ik maak een bruggetje naar de vraag van
de heer Futselaar of het mogelijk is om tussendoelen te zetten. Ja, ik ga in het uitvoeringsprogramma
ook tussendoelen formuleren.
Dan kom ik bij de heer Futselaar, die vragen heeft over...
De voorzitter:
Ik wil eerst even vragen of de heer Moorlag nog vragen heeft over zijn eigen blokje.
De heer Moorlag (PvdA):
Nee.
Minister Schouten:
Dan kom ik bij de vragen van de heer Futselaar en hij begon over thiacloprid. Hij
vroeg of ik al kan inzetten op een verbod en hoe ik nu eigenlijk omga met de studie,
die net niet op tijd is meegenomen. Ik ben bekend met die studie. Die is inderdaad
net te laat aangeleverd voor het beoordelingsproces, maar het Ctgb heeft de studie
inmiddels bekeken. Het heeft ook gekeken naar andere studies, die in het beoordelingsproces
juist wel zijn meegenomen. Daar zitten ook studies bij die na onderzoeken tot vergelijkbare
conclusies kwamen als deze studie. Daarin zit dus een soort... Het is niet vergelijkbaar,
maar – laat ik het zo zeggen – er kwamen verontrustende conclusies voort uit het onderzoek
dat gedaan is. De Europese Commissie zal in oktober een voorstel presenteren hoe hiermee
om te gaan. Ik heb zomaar de indruk dat dat een voorstel zal gaan worden van niet-verlenging
en ik ga dan ook altijd af op wat het Ctgb mij daarin adviseert. Ik heb de indruk
dat het die kant op zal gaan en als dat zo is, zal ik dat voorstel steunen.
De voorzitter:
Dat Ctgb, zeg ik voor de mensen thuis, staat voor College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden, want het is altijd fijn als de mensen die thuis meeluisteren, dat ook
weten. Dat was het blokje van meneer Futselaar?
Minister Schouten:
Nou, u bent wel heel snel, voorzitter. Ik probeer echt erdoorheen te gaan. Er zijn
nog een paar vragen van de heer Futselaar.
De voorzitter:
Een paar leden moeten de laatste trein halen.
Minister Schouten:
Oké. Is de manier waarop wij testen voldoende? Hij vroeg onder andere naar de veldtest.
Ik heb net al aangegeven hoe we dat gaan meenemen in de herziene beoordelingssystematiek.
Krijgen we het uitvoeringsprogramma vóór de zomer? Nee, ná de zomer, heb ik toegezegd.
Ik begrijp van mijn ondersteuning dat ik dat eerder niet goed heb toegezegd, excuus.
De heer Futselaar had nog een hele specifieke vraag over het glyfosaatgebruik van
Staatsbosbeheer. Kan ik toezeggen dat Staatsbosbeheer hiermee ophoudt? Rijkswaterstaat
lag bij mevrouw Van Veldhoven, maar ik ben bereid om met Staatsbosbeheer hierover
te gaan praten en uw Kamer er ook over te informeren wat daar uitkomt.
De voorzitter:
Meneer Futselaar, die toezegging kunt u mooi in uw zak steken. Maar u heeft nog een
vraag, neem ik aan.
De heer Futselaar (SP):
Ja, want de Minister was volgens mij klaar. Een vraag die ik nog heb gesteld – en
ik geef toe dat die bijna filosofisch is – ging hierover. Het probleem is dat bijvoorbeeld
van glyfosaat wordt gezegd dat er geen alternatieven op de markt zijn, maar alternatieven
zullen er ook niet komen, zolang glyfosaat er nog alom is. Hoe voorkom je nou die
cirkel, dat er geen alternatieven ontstaan zolang je niet ingrijpt? Want dat is wel
echt iets waar wij tegen aanhikken.
Minister Schouten:
Dat begrijp ik, maar de heer Futselaar weet ook – daar hebben we het in de Kamer vaak
over gehad – dat we de toelating van het middel voor vijf jaar hebben vastgelegd.
Het is dus een middel dat toegelaten is en het wordt nu herbeoordeeld. Daar zijn wij
nu ook mee bezig. Ik deel met de heer De Groot dat je nu steeds meer marktpartijen
en afnemers van producten waar glyfosaat voor gebruikt is, hoort zeggen: wij willen
graag producten die vrij zijn van die stoffen. Het is dus ook economisch slim om vooruit
te kijken. Wat denk je nou dat er met die stoffen gaat gebeuren? Daarover gaat ook
het gesprek dat ik met de sectoren heb.
Het gaat niet alleen over het hier en nu. We bedenken ook wat er in de toekomst gaat
gebeuren met die stoffen, van: kijk ook eens wat het maatschappelijk draagvlak is
van dat soort middelen. Een goede ondernemer kijkt vooruit. Het is waar dat bijvoorbeeld
de grote aanbieders van deze middelen – laat ik het zo maar zeggen, want ik mag geen
namen meer noemen – misschien niet zomaar over zullen gaan op een alternatief, maar
we zoeken ook in de visie op gewasbescherming naar wat de middelen van de toekomst
zijn. Dan kijk je naar de toelating van alternatieve middelen en naar weerbare teelten,
want daar zit uiteindelijk ook een groter deel van de oplossing in. Daar moeten wij
ook een Europees traject voor doorlopen.
Er werd door een aantal leden ook gevraagd wat ik in Europa nu precies aan het doen
ben. Mevrouw Lodders vroeg daar ook naar. Ik ben daar nu ook coalities aan het smeden
met collega's om te bekijken of wij richting de nieuwe Commissie meer druk kunnen
gaan zetten. Dit is bij uitstek ook een vraagstuk dat op de agenda van de nieuwe Commissie
moet komen en ik ben nu al met een aantal collega's in Europa bezig om te bekijken
of wij met elkaar een soort bondje kunnen vormen om wat meer impact te hebben als
de Commissie aan de slag gaat. Dat zijn allemaal dingen die wij aan het doen zijn.
Ik kan niet voorkomen dat partijen niet zomaar opeens nieuwe middelen gaan zoeken,
maar ik kan wel bekijken wat wij kunnen bijdragen om die middelen toegelaten en beschikbaar
te krijgen.
De heer Futselaar (SP):
Ik bewonder het optimisme van de Minister in dezen, maar ik vrees dat het vooral economisch
slim is te wachten tot iemand anders de investering en de moeite doet om een alternatief
te vinden en het niet zelf te gaan doen. Mijn probleem is dat je af en toe heel interessante
artikelen leest – «dit is ontdekt op die universiteit en dat is misschien een alternatief»
et cetera – maar dat het maar niet tot een product komt. Ik vraag me dan toch af of
de overheid toch niet wat verder moet gaan in de ontwikkeling – of wij dat moeten
zijn of dat het Europees moet, dat maakt mij niet zo veel uit – in plaats van te zeggen
«heel mooi dat jullie het hebben onderzocht» en vervolgens te wachten tot een marktpartij
daar een keer mee gaat beginnen. Ik heb het idee dat wij er zo niet komen.
Minister Schouten:
Het is wel lastig om als overheid een handel in een middel te gaan doen. Ik denk niet
dat wij die kant op moeten gaan. Ik ben misschien in die zin wat optimistischer dan
de heer Futselaar. Ik zie wel dat er juist nu, doordat een aantal middelen nu wordt
uitgefaseerd, steeds meer bewustzijn komt dat het niet vanzelfsprekend is dat alle
middelen straks ook weer worden toegelaten. Er zal ook meer naar de alternatieven
worden gekeken die misschien de toekomst kunnen zijn. Het gaat misschien niet zo snel
als we zouden willen, maar ik weet wel dat als het toelaten van dat soort middelen
lang duurt – en dat ligt ook wel voor een deel bij ons – het ook niet helpt om een
businesscase goed rond te krijgen. Daar moeten wij in de toelatingsprocedure wat stappen
gaan zetten. Zoals aangegeven zijn wij ook van plan om daarop te gaan duwen richting
de Commissie. Ik probeer dat met andere landen en dan zouden alle stukjes moeten meewerken
om die beweging in gang te zetten.
De voorzitter:
Meneer Futselaar, u kunt nog één joker inzetten. U heeft nog één interruptie.
De heer Futselaar (SP):
Volgens mijn telling niet, maar ik heb hem ook niet nodig.
Minister Schouten:
Mevrouw Bromet vraagt hoe ik de koplopers ga ondersteunen, ook degenen die juist die
overstap naar andere middelen willen maken. Wij ondersteunen verschillende onderzoeken
en daarmee ook die koplopers. Wij financieren bijvoorbeeld de Kennisimpuls Groene
Gewasbescherming. De Wageningenuniversiteit werkt innovatieve teeltconcepten uit om
niet meer afhankelijk te zijn van gewasbeschermingsmiddelen. Overigens is de lelieteelt
een van de casussen die daarin worden uitgewerkt. De telers zijn daar ook nauw bij
betrokken. Wij ondersteunen ook het leren van biologische landbouw. Dat gebeurt onder
andere ook in die kennisimpuls. De biosector is ook betrokken bij het Uitvoeringsprogramma
Gewasbescherming dat wij hebben opgesteld. Dus daar wordt ook gekeken hoe wij die
ondersteuning kunnen gaan bieden.
Met mevrouw Van Veldhoven is al het een en ander besproken over gif op huisdieren.
Mevrouw Bromet vraagt nog naar de verhouding: de hoeveelheid die wordt gebruikt voor
huisdieren ten opzichte van het gebruik door boeren. Ik heb op 31 mei jongstleden
aan de Kamer een berekening gestuurd van het gebruik van imidacloprid bij een hond
ten opzichte van het gebruik voor gewasbescherming per hectare. Daaruit bleek dat
het gebruik in de gewasbescherming 350 gram per hectare is en dat het gebruik bij
de hond 7,7 gram is. Daar zit dus een verschil in. Dat is ongeveer de verhouding.
Ik snap het punt dat wij niet alleen in de landbouw moeten kijken naar het minder
gebruik van middelen. Ik deel dat wij dat ook in andere sectoren moeten doen. Daarom
bekijken wij bijvoorbeeld ook op het gebied van het bestrijden van vogelmijt bij pluimvee
hoe wij dat op een duurzame en veilige manier kunnen doen. Dat onderzoek financieren
wij ook mede.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Toen ik de vraag stelde hoe je nou boeren die het doen zoals in ieder geval GroenLinks
het graag ziet kunt ondersteunen, ging het niet over onderzoek. Het gaat gewoon –
ik weet ook niet hoe dat er uitziet – om praktische hulp over afzetmarkten. We hebben
te maken met boeren die een nieuw product hebben met een hogere prijs en die het gewoon
niet verkocht krijgen aan de retail. Dat komt doordat die andere producten, waar wel
veel gif gebruikt wordt, gewoon te goedkoop zijn. Ik zou daar eigenlijk wel de reflectie
van de Minister op willen hebben.
Minister Schouten:
Voorzitter. We hebben een visie Waardevol en Verbonden, meer algemeen op de Landbouwvisie.
Daarin komen we met een realisatieplan. We kijken daar – dan ga ik al een klein beetje
een doorkijkje geven – ook wel naar hoe we bijvoorbeeld voor zaken die echt wel vernieuwend
zijn kunnen helpen, bemiddelen, ook meer markt aan te boren. Dan is het niet zozeer
dat wij de markten gaan zoeken, maar dat we wel bijvoorbeeld kunnen kijken wat voor
partijen je bij elkaar kunt brengen om daar een draai en een zwengel aan te gaan geven.
Dat is generiek; deze is heel specifiek over dit product. Maar generieker willen we
daar ook echt als ministerie een rol in gaan spelen.
De voorzitter:
Ik heb even een vraag aan meneer Von Martels, want ik weet dat u om 9.50 uur weg moet.
O, dat is 10.10 uur. Prima, dan kan de Minister gewoon het lijstje afwerken. Dan gaan
we nu naar mevrouw Dik-Faber.
Minister Schouten:
Mevrouw Dik-Faber noemde het uitvoeringsprogramma en vroeg wat de trendbreuk en de
paradigmawissel betekent. Ik denk juist dat ik net heb aangegeven dat de trendbreuk
inhoudt dat we echt meer uitgaan van weerbare planten en teeltsystemen en dat dat
ook echt de andere manier van kijken is naar allerlei teelten. Een tipje van de sluier:
ik denk dat ik al een aantal punten net genoemd heb die daarin ook meegenomen zullen
gaan worden.
De tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst wordt op dit moment afgerond.
Ik heb een hele specifieke datum waarop die zal worden gepubliceerd, namelijk 21 juni,
net na dit AO. Ik zal het rapport dan ook naar uw Kamer sturen. Daar wordt ook in
bekeken hoeveel agrariërs inderdaad die stap hebben gezet op weg naar geïntegreerde
gewasbescherming. Dat wordt daar ook in vermeld. Het verbeteren van kennis over geïntegreerde
gewasbescherming en duurzame teelten zal ook onderdeel zijn van het uitvoeringsprogramma
dat we nu aan het opstellen en uitwerken zijn.
Mevrouw Dik-Faber vraagt ook naar het onderzoek dat wij doen, ook in EU-verband. Waar
moet ik aan denken, vraagt zij dan, en met welke lidstaten wil ik optrekken? Tweemaal
per jaar komen er expert bijeen van lidstaten en de Europese Commissie om de voortgang
van de richtlijn voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te bespreken.
Daar wordt ook gesproken over geïntegreerde gewasbescherming en het stimuleren van
laag-risicomiddelen. De Europese Commissie organiseert ook workshops om kennis tussen
lidstaten te verspreiden. En wij nemen zelf ook deel aan een expertgroep om de toelatingscriteria
voor stoffen van een biologische oorsprong te vereenvoudigen. Daar zitten lidstaten
uit Noordwest-Europa in. Dat is ook wel de groep waar we eigenlijk het meest mee optrekken.
Over de herziening van de beoordelingssystematiek heb ik daarnet ook aangegeven welke
elementen we daar ook normaal zullen inbrengen.
Dan kom ik bij de heer Von Martels.
De voorzitter:
Er is nog wel een interruptie van mevrouw Dik-Faber.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb toch nog een vraag over de herziening van die beoordelingssystematiek. Als
ik goed kijk naar het blootstellingsonderzoek en als ik ook de berichten in de media
lees – ik heb een aantal berichten van het Ctgb gezien et cetera – krijg ik het gevoel
dat er aan de ene kant wel aandacht is voor de cumulatieve effecten van middelen die
zijn toegelaten. De Minister noemt dat zelf veiligheidsfactoren die in het toelatingsbeleid
zijn ingebouwd. Dus er wordt op de een of andere manier wel rekening gehouden met
die cumulatieve effecten. Maar tegelijkertijd vind ik dat een heel abstract woord.
Want als ik dan lees in een blootstellingsonderzoek waar mensen aan blootgesteld zijn,
dan vraag ik mij af hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Is er niet veel meer blootstelling
dan waar wij rekening mee houden, met die veiligheidsfactoren zoals ze nu worden gehanteerd?
En worden die cumulatieve effecten ook voldoende getoetst? Dat baart mij gewoon grote
zorgen, omdat het nooit zo is dat één boer één middel toepast, maar soms wel tientallen
middelen gebruikt. Ik zou heel graag willen dat daar meer aandacht voor is in de beoordelingssystematiek.
Minister Schouten:
Er wordt nu ook een veiligheidsmarge ingebouwd, ook om rekening te houden met die
cumulatie-effecten. Maar juist omdat hier heel veel vragen over zijn en omdat er ook
nog echt wel nader naar gekeken moet worden, doet de EFSA dat nu ook. De EFSA is nu
aan het kijken naar de beoordelingssystematiek en naar de cumulatie-effecten daarvan
en hoe die daarin meegewogen kunnen gaan worden.
De voorzitter:
Dan gaan we naar het blokje Von Martels.
Minister Schouten:
Hij vraagt als eerste hoe het staat met de uitvoering van de motie-Geurts van 1 november
2018. Die ging over een uitvoeringsagenda voor de verbetering van bodembeheer en plantgezondheid.
Ik heb in de brief van 25 april jl. over het Nationaal Programma Landbouwbodems uw
Kamer geïnformeerd hoe ik invulling geef aan de uitvoering van deze motie: met de
start van een Nationaal Programma Landbouwbodems en de Toekomstvisie gewasbescherming,
die daar natuurlijk ook onderdeel van is, waarin we ook het uitvoeringsprogramma gaan
vaststellen.
De heer Von Martels vraagt verder hoe het pad eruitziet richting 2030. Wij gaan nu
samen met de betrokken partijen het uitvoeringsprogramma voor de toekomstvisie opstellen.
Dat programma geeft dus aan welke inspanningen de partijen gezamenlijk gaan doen om
de doelen te halen. We gaan dus ook de tussendoelen formuleren. Ik probeer ook echt
juist alle ondernemers mee te nemen in die weg die we moeten gaan en daar dus ook
voor de korte, de middellange termijn en de lange termijn doelen voor te formuleren.
Hoe heb ik met de sector gezamenlijk gewerkt, vraagt hij, aan alternatieven voor de
zaadcoat van de neonicotinoïden? In het topsectorenonderzoek en de Kennisimpuls Groene
Gewasbescherming loopt onderzoek naar de alternatieve teeltsystemen in het algemeen.
Dus dat is niet specifiek op dit punt, maar meer in het algemeen. We zullen ook juist
binnen het uitvoeringsprogramma kijken wat nu de alternatieven zijn voor het wegvallen
van de zaadcoating van de neonicotinoïden. Zelf ben ik ook onlangs langs geweest bij
een akkerbouwer die liet zien wat het wegvallen van het gebruik van de zaadcoating
ook deed met zijn perceel. Je ziet dat daar effecten van zijn.
Tegelijkertijd was de discussie – dat toont denk ik ook wel weer aan dat je niet alleen
in het hier en nu moet zitten met deze discussie maar ook breder moet kijken – over
neonicotinoïden niet eentje van het laatste jaar. Die liep natuurlijk al best wel
lang, waarbij er ook echt wel steeds meer signalen kwamen dat de kans dat die toelating
verlengd zou worden niet zo groot was.
Dat is het juist wel goed om daar niet op te gaan wachten tot het allerlaatste moment,
maar ook al vooruit te kijken. Dat heb ik ook wel besproken met de akkerbouwers en
daarbij heb ik gezegd: ik ben erg bereid om jullie daarmee te helpen, om te kijken
wat er nodig is. Dat doen we ook bij het uitvoeringsprogramma, maar onderken zelf
ook dat je volgende stappen moet gaan zetten, want dat is ook de manier waarop je
klaar kunt zijn voor de toekomst. En niet door elke keer in een stoffendiscussie te
zitten waarin sommige besluiten je misschien ook echt overvallen.
De heer Von Martens vraagt verder of er ook extra middelen komen voor het onderzoek
en de kennisverspreiding. We hebben nu al ongeveer 14 miljoen voor kennisontwikkeling
uitgeven. Een deel daarvan gaat via de topsectoren en de sector kan dit ook weer cofinancieren.
We gaan eerst nu een uitvoeringsprogramma opstellen en we kijken wat daar allemaal
in zit. Dan gaan we ook kijken wat de budgetten zijn die daarvoor nodig zijn. Dat
vind ik ook wel de volgorde, dus niet eerst denken: dit is het geld en kijkt u maar.
Wat gaan we doen, wat is ervoor nodig? Er zitten, zoals ik net al heb aangegeven,
in verschillende potjes ook al verschillende middelen die we ook hier gericht kunnen
gaan inzetten.
De heer Von Martels vraagt ook of ik mogelijkheden zie om de aanvraag voor toelating
van een basisstof financieel te ondersteunen. Er zijn mogelijkheden om het aanmelden
van basisstoffen bij de Europese Commissie via het Fonds Kleine Toepassingen te financieren.
We hebben het daar gisteren ook over gehad. Het fonds wordt nu voor 50% door LNV en
voor 50% door het bedrijfsleven gefinancierd. Daarvoor is € 400.000 beschikbaar. Een
universiteit kan een rol vervullen als kennisleverancier en het is ook aan de aanvrager
van de basis om te bepalen welke kennis hij nodig heeft en wie dat dan kan leveren.
Dit jaar is het budget voor het eerst opgegaan. De heer Von Martels vroeg gisteren
ook – en ik denk dat hij dat nu ook wil weten – of dat dan ook genoeg is voor alles
wat er ligt. We houden natuurlijk de vinger aan de pols hoe het gaat. Er zit dus een
stijgende lijn in de aanvragen van middelen, maar het was het afgelopen jaar voor
het eerst dat het opging, dus ik weet nog niet of dat dan ook betekent dat er structureel
te weinig geld voor is. Maar we houden de vinger aan de pols.
De heer Von Martels vraagt ook of de registratie voor biocontrol-gewasbeschermingsmogelijkheden
wordt verkort en wat daarvoor nodig is. Het gebruik van middelen met een biologische
oorsprong past juist heel goed in de toekomstvisie, omdat het ook vaak laagrisicomiddelen
betreft. Ik wil de toelating ervan stimuleren door nu al binnen de huidige verordening
de toetsingscriteria voor middelen op basis van micro-organismen te vereenvoudigen,
zodat de aanvraag gemakkelijker verloopt. Zoals ik al heb aangegeven, zit het Ctgb
ook in een EU-werkgroep die daaraan werkt. Ik heb net aangegeven dat ik in het kader van het REFIT –
de herbeoordelingssystematiek – kijk wat er vereenvoudigd kan worden. We moeten gewoon
vaststellen of die middelen, dus ook de stoffen met een biologische oorsprong, veilig
zijn voor mens, dier en milieu en of ze na de beoordeling bij de laagrisicomiddelen
kunnen worden ingedeeld. We zijn daar nu dus mee bezig. Mevrouw Lodders heeft daar
ook een vraag over gesteld.
Er is gevraagd of ik de biologische gewasbescherming meeneem in het uitvoeringsprogramma.
Ja, daar zijn we mee bezig. Dat zullen wij doen. Er is voorts een vraag gesteld over
de harmonisatie kleine teelten. Kan ik een stand van zaken geven en verwacht ik dat
die verbeterd kan worden? Ik heb naar aanleiding van de motie-Geurts de beslismethodiek
voor de kleine toepassingen wat betreft de sierteelt aangepast, zodat de toelating
voor een kleine toepassing gemakkelijker is. In december jongstleden heb ik de geactualiseerde
lijst voor de kleine toepassingen naar het Ctgb gestuurd. Daarnaast streven we ook
naar een geharmoniseerde Europese toelating voor kleine toepassingen. Samen met de
Europese lidstaten zet ik mij ervoor in om via de Minor Uses Coordination Facility
– vreselijk woord, voorzitter; sorry – sneller tot duurzame structurele oplossingen
voor gewasbeschermingsproblemen in gespecialiseerde hoogwaardige teelten te komen.
Daar horen ook de niet-chemische maatregelen bij.
Voorzitter. Volgens mij heb ik dan de vragen van de heer Von Martels beantwoord.
De voorzitter:
Meneer Von Martels, ook u heeft nog één interruptie tegoed.
De heer Von Martels (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Fijn dat de Minister antwoorden gegeven heeft op de vele vragen
die ik gesteld heb. Maar ik heb nog een vraag over de neonicotinoïden. Die gaat over
het feit dat een aantal landen derogatie overweegt of al derogatie heeft verleend.
Hoe kijkt de Minister daartegen aan en welke gevolgen heeft dat bijvoorbeeld voor
de teelt van volgend jaar? Zal Nederland die derogatie ook verlenen of zal de Minister
een beroep op andere landen doen om die derogatie in te trekken? Hoe kijkt de Minister
daartegen aan?
Minister Schouten:
Als er in Europa een stof wordt verboden of als wordt gezegd dat we dat niet meer
moeten doen, dan vind ik ten principale dat we daar vervolgens niet per lidstaat weer
allerlei vrijstellingen voor moeten verlenen. Dan krijg je inderdaad dat ongelijke
speelveld. Ik ben helder geweest over de wijze waarop ik tot mijn besluitvorming ten
aanzien van de neonicotinoïden ben gekomen. Daarin heb ik de EFSA en het Ctgb gevolgd
om de impact op mens, dier en milieu inzichtelijk te maken. Daar heb ik mijn besluit
op gebaseerd. Ik zie dat bijvoorbeeld België een vrijstelling heeft gegeven. Ik snap
ook dat dat tot vragen leidt bij akkerbouwers die een kilometer net over de grens
ook die suikerbieten hebben en die dat middel niet mogen inzetten. Maar dit is de
lijn die wij als Nederland volgen. Ik heb geen aanleiding om daar nu van af te wijken.
Daarnaast zijn die vrijstellingen ook niet tot het einde der tijden. Daar zit ook
altijd weer een termijn aan vast. Op een gegeven moment krijg je dus ook een situatie
dat daar die middelen ook niet meer zomaar toegepast kunnen worden. Je kunt wel zeggen
dat het een beetje een vooruitschuiven van een situatie is, maar ook daar zal een
keer een knop omgezet moeten worden. Dan vind ik het zinvoller om nu te kijken wat
de alternatieven zijn. Dat zijn we nu ook aan het doen in het uitvoeringsprogramma.
Ik ga mijn besluit daarop nu niet aanpassen.
De voorzitter:
Dan gaan we naar het blokje vragen van de heer Bisschop van de SGP.
Minister Schouten:
Ja. De heer Bisschop heeft gesproken over het toelatingsbeleid. Ik ben het zeer eens
met de woorden van de heer Bisschop over de geïntegreerde gewasbeschermingsmiddelen.
Hij sprak over de ruimte voor praktijkonderzoek, de ruimte voor innovatie en het kijken
of we daar slagen in kunnen maken. Ik heb net al toegezegd dat ik bereid ben om me
daar in Europees verband voor in te zetten. Ik dank hem ook dat hij de visie en ambitie
ondersteunt. Dat is fijn om te horen. Hij zegt dat Brussel op onderdelen in beweging
moet komen. Dat klopt. Ik voel mij zeer gemotiveerd om mij daarvoor in te zetten.
Mevrouw Lodders vroeg hier ook naar. Zij vroeg wat er bijvoorbeeld gebeurt bij CRISPR-Cas.
In de Landbouw- en Visserijraad heb ik steeds aangegeven hoe wij in deze discussie
zitten. Ik heb andere lidstaten opgeroepen om hierin te gaan bewegen. Als wij inderdaad
uit deze discussie willen komen, moeten we ook naar dit soort nieuwe technieken gaan
kijken. Ik heb daar met mijn collega's gesprekken over. Ik probeer nu ook collega's
te organiseren om één blok te vormen, zoals ik net heb aangegeven. Ik ben me ervan
bewust dat dit een klus is, maar als we er niet aan beginnen, weten we zeker dat het
niet gaat lukken.
De heer Bisschop vroeg naar het medicijnkastje. Ik meen dat het de heer De Groot was
die vroeg of middelen op recept kunnen worden toegestaan. Bij antibiotica zijn er
natuurlijk dierenartsen. Dat zit hier net weer anders. Het is niet zo dat wij bepaalde
dierenartsen hebben die nu de middelen gaan uitschrijven. Maar ik vind het wel interessant
en ik ben bereid om het met de sector te bespreken. Stel dat je geïntegreerde gewasbescherming
gaat toepassen en je hebt daarbij een aantal middelen achter de hand nodig om verder
te kunnen gaan met bepaalde manieren van gewasbescherming die beter zijn voor mens,
dier en milieu. Kunnen we daar dan een soort combinatie in maken, zodat de middelen
er wel zijn maar dat we weten waar ze zijn en op welk moment ze worden toegepast?
Dan kun je ruimte krijgen om meer te doen op het vlak van geïntegreerde gewasbescherming.
Ik ben wel bereid om daar een soort combinatie van te maken. Het is misschien een
wat verrassende combinatie van de heer Bisschop en de heer De Groot, maar misschien
kunnen we daar wat ruimte zoeken. Ik probeer een mooi liefdesarrangement te organiseren,
maar ik weet niet of dat helemaal lukt.
De heer De Groot (D66):
Het is een verstandshuwelijk.
Minister Schouten:
Een verstandshuwelijk, oké.
De heer Bisschop (SGP):
Voor mij heeft het iets meer weg van een date. Dat zoek ik niet direct in de richting
van de heer De Groot, eerlijk gezegd.
De voorzitter:
Zelfs dat woord had ik niet uit uw mond verwacht, meneer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Ja, die terminologie...
Minister Schouten:
Ik probeer wat ruimte te geven voor manieren waarop telers wat verder kunnen gaan.
Ik weet dat zij ook zekerheid willen hebben. Als het echt fout gaat, willen ze wel
wat achter de hand hebben. Dat wil ik dan weer combineren met de heer De Groot, die
vroeg of je dat op een bepaalde manier kunt registreren, zodat je het kunt zien en
er meer controle op kunt hebben. Daarmee is er vertrouwen om wat meer ruimte te krijgen.
Ik vind dat een interessante gedachte, die ik op deze manier wat meer handen en voeten
probeer te geven. Ik wil dat dan best de «methode-D66/SGP» noemen, als dat de zaak
over de streep trekt.
Over de vrijstelling en de neonicotinoïden heb ik het net gehad.
Ik heb de aanbevelingen van de werkgroep Versnelling Toelating Groene Gewasbeschermingsmiddelen
zeer recent gekregen, eergisteren. Ik zal ze met veel belangstelling bestuderen. Ik
zal ook kijken wat we ermee kunnen doen.
De voorzitter:
Meneer Bisschop, u bent aan de beurt voor uw blokje.
De heer Bisschop (SGP):
Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vragen. Om bij dat laatste te beginnen:
ik neem aan dat de gevoelens van de Minister over die aanbevelingen dan ook worden
gedeeld met de Kamer.
Minister Schouten:
Ik heb de aanbevelingen nu niet allemaal paraat, maar ik wil wel kijken of we bij
de appreciatie van de rapporten ook de appreciatie van deze aanbevelingen kunnen meenemen.
De heer Bisschop (SGP):
Ja, dat bedoelde ik eigenlijk ook.
Dank voor de toezegging om eens te kijken of er een combinatie te maken is van de
suggestie van de collega van D66 en de suggestie van de SGP. Eerlijk gezegd houd ik
niet van de gedachte dat iets op recept verkrijgbaar moet zijn. Ik word wel zeer aangesproken
door uw gedachten over hoe je kunt borgen dat je daar in vertrouwen ruimte voor kunt
bieden. Ik zie dat graag tegemoet.
Dan de neonicotinoïden en de coating van het bietenzaad. De insteek van mijn vraag
was een iets andere. Om plagen en andere ellende te voorkomen, is het nu de praktijk
dat er andere middelen worden gebruikt die meer schade opleveren dan die coating.
Mijn vraag aan de Minister is wat dit betekent voor de aanpak van en de ruimte voor
neonicotinoïden.
Als laatste is er volgens mij een vraag over het hoofd gezien, of anders is de beantwoording
mij ontgaan. Hoe realistisch is 2030? De ambitie is heel goed, maar is het te realiseren?
Ik vraag dat om te voorkomen dat de zwartepiet straks bij de sector terechtkomt als
er te weinig gebeurt, terwijl je als overheid voor een deel aan de touwtjes trekt
en ruimte moet bieden.
De voorzitter:
Dat laatste had de Minister al gezegd, maar ik kan me voorstellen dat u een beetje
in de war was door al dat gedate en vreemdgaan en zo.
De heer Bisschop (SGP):
Nou, daten is nog niet gelijk vreemdgaan, hè?
De voorzitter:
Ik denk dat u vanavond heel wat heeft uit te leggen, meneer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Niet te kort door de bocht, jongen!
Minister Schouten:
Ik proefde inderdaad ook wat verwijdering tussen de heer Bisschop en de heer De Groot,
dus ik denk dat we de relatie nog wat moeten verstevigen. Het was een vorm van koppelverkoop
waar ik op doelde, maar ik ben dus wel serieus bereid om ook die weg te gaan doordenken.
Dan de vrijstelling van de neonicotinoïden. Als je lid wilt worden van deze commissie,
moet je dat woord in één keer goed kunnen uitspreken! Dat is zo ongeveer de testcase.
Ik weet dat er nu andere middelen worden gebruikt, die niet per definitie geen milieuschade
opleveren. Dat onderken ik ook. Ik heb aangegeven dat ik ga voor de middelen die zijn
toegelaten. Voor de neonicotinoïden hebben we de procedure doorlopen en hebben we
geconcludeerd dat deze middelen niet goed zijn voor mens, dier of milieu. Mijn ambitie
ligt bij een andere manier van gewasbescherming, namelijk bij de geïntegreerde gewasbescherming
en bij de meer weerbare teelten. Dat heb ik aangegeven en dat is ook de langeretermijnvisie
waar we aan gaan werken.
De heer Bisschop vraagt of het haalbaar is. Ik heb aangegeven dat het heel ambitieus
is. Dat weet ik ook. Het vraagt ook wat van alle partijen. Het vraagt niet alleen
wat van de sector, maar het vraagt ook wat van de wetgever. Het vraagt ook wat van
de kennisontwikkeling. Het vraagt wat van Europa. Het vraagt van allemaal wat. In
die zin kijk ik dus niet alleen naar de sector of die wel of niet iets heeft gehaald.
We zijn daar allemaal bij. In het uitvoeringsprogramma houden we elkaar ook scherp
dat we allemaal weten wat we moeten doen en welke stappen daartoe worden gevraagd.
Ik kom dan op de vragen van mevrouw Lodders. Zij vraagt mij om te reflecteren op het
meten met twee maten. Mevrouw Van Veldhoven is net ingegaan op het particuliere gebruik.
Het Ctgb houdt bij de beoordeling overigens wel rekening met verschillende gebruikers.
Middelen voor particulieren moeten op een eenvoudige manier veilig kunnen worden gebruikt.
Bij middelen voor professioneel gebruik wordt ook rekening gehouden met het opleidingsniveau.
Er wordt dus van uitgegaan dat er meer kennis aanwezig is over de middelen. Maar ik
ben het wel eens met mevrouw Lodders. We hadden het net al even over de honden. Ik
snap dat er vragen over komen als middelen in andere toepassingen wel worden toegestaan.
Ik zou willen dat we ook daar naar alternatieven zouden kunnen kijken en dat we die
discussie niet laten liggen.
Dan de aandacht voor de biologische landbouw in de visie. De visie heeft betrekking
op zowel de gangbare als de biologische landbouw. Er wordt niet één sector uitgelicht,
maar het geldt voor alle soorten landbouw.
Mevrouw Lodders leest in de visie het uitgangspunt dat de boer en de tuinder meer
moeten kijken naar de gewassen dan te denken vanuit gewasbescherming. Zij vindt dat
een diskwalificatie en zij vraagt mij of ik dat beeld kan rechtzetten. Als het beeld
zou zijn ontstaan dat het een diskwalificatie is van de boer en de tuinder, dan wil
ik dat zeker rechtzetten, want dat is niet de bedoeling. Ik bedoel er juist mee dat
we met elkaar een omslag moeten creëren in de manier van kijken naar gewasbescherming
en dat we toe moeten naar de weerbare teelten. Dat is de forse verandering die we
beogen. Dat is een opgave voor de toekomst, maar het is zeker geen diskwalificatie
van nu.
Ik heb een aantal vragen van mevrouw Lodders tussen de bedrijven door beantwoord.
En dan nog een onderwerp waarvan ik niet op het juiste woord kan komen.
De voorzitter:
De Minister-President roept dan altijd «Caroline». U bedoelt biobestrijdingsmiddelen.
Minister Schouten:
Ja, die bedoel ik. We nemen dat mee om in de hele beoordelingssystematiek te kijken
of we daar stappen kunnen gaan zetten. Mevrouw Lodders had een specifiek punt over
de POP-middelen. In Zeeland zouden biologische telers recht hebben op POP-middelen
voor de schoffelmachines en gangbare telers niet. Ik kan dat niet zo snel achterhalen,
maar ik ben wel bereid om na te gaan hoe dat precies zit. Daarover zal ik de Kamer
informeren in die grote brief, met allemaal reacties. Ik denk dat ik daarmee de vragen
van mevrouw Lodders heb beantwoord.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik ga ervan uit dat er nog een tweede termijn komt. Toch grijp ik mijn kans om nu
een vraag te stellen. Want de Minister heeft inderdaad tussendoor allerlei vragen
van mij geraakt. Maar tegelijkertijd hoor ik vanavond dat er toch weer allerlei stappen
worden gezet, waarbij boer en tuinder worden beperkt in doen en laten. Ik merk dat
echt veel minder bij de particulieren. Nu pleit ik niet direct voor een verbod op
mierenlokdoosjes, zoals mevrouw Ouwehand, maar ik vind wel dat het door deze stappen
steeds minder werkbaar wordt. De professionaliteit van die boeren en tuinders mag
ook wel gewaardeerd worden. Ik zocht net even de zin waarop ik doelde, maar daar kom
ik in tweede termijn nog wel op. Kan de Minister zich voorstellen dat mensen die zitten
te luisteren, de professionals, het idee hebben dat er over hen gesproken wordt, en
dat ze vragen of we eens komen kijken waarmee ze bezig zijn? Want ze gaan niet zomaar
middelen gebruiken, ze gaan niet zomaar lukraak bespuiten. Ik wil dat de Minister
naast de boeren gaat staan. Maatschappelijk debat is heel belangrijk, het is heel
belangrijk om zorgen te adresseren, maar ik denk wel dat we een soort scheidsrechters
nodig hebben – dan kijk ik naar de Minister – die ook de feiten naar voren brengen
en daar op een juiste manier over communiceren.
Minister Schouten:
Ik zie ook echt de professionaliteit van de boer; dat wil ik niet ontkennen. Ik zie
ook – daar ben ik volgens mij ook mee begonnen – dat een boer middelen nodig heeft,
ook voor zijn teelten. Daarmee kan de vraag ontstaan of er wel rekening wordt gehouden
met de situatie van die boer en de eisen die daaraan worden gesteld. Tegelijkertijd
wil ik juist heel graag dat we daar niet in blijven hangen, maar we juist vooruit
kijken, omdat ik ook voorzie dat die discussie niet minder zal worden. Het is niet
zo dat een discussie over gewasbeschermingsmiddelen, schat ik zomaar in, volgend jaar
weg is. Omdat die druk op het gebruik van middelen steeds groter zal worden, voel
ik het juist als mijn verantwoordelijkheid om naast die boer te gaan staan, met die
boer te gaan kijken welke wegen kunnen worden ingeslagen, wat daarvoor nodig is en
wat wij en de sector daarvoor moeten doen, dit alles juist om klaar te zijn voor de
toekomst. Ik weet dat er echt niet lukraak wordt gespoten. Als dat het beeld zou zijn
dat is ontstaan dan is dat jammer, want dat bedoel ik geenszins.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik ben blij met deze reactie van de Minister, want nogmaals, we moeten heel erg zoeken
naar de balans, ook in het debat. Ik kan me heel erg voorstellen dat boeren en tuinders
zich miskend of niet serieus genomen voelen. Op zoek naar de balans moet je mensen
verleiden, want als je mensen verleidt, krijg je ze mee. Op het moment dat de balans
ontbreekt en allerlei verboden worden opgelegd, is niemand daarbij gebaat en gaan
de hakken in het zand. Dat is een klein beetje wat ik in eerste termijn heb willen
aangeven, want ik denk dat het nodig is. Nogmaals, voedselproductie, voedselkwaliteit
en -kwantiteit zijn de belangrijkste uitgangspunten. Dát mogen we niet weggooien.
Ik was overigens blij, zeg ik tegen de heer Moorlag, de enige spreker die ik daarover
gehoord, dat ook hij voedselproductie belangrijk vindt.
Minister Schouten:
Het laatste onderstreep ik.
De voorzitter:
Prima. Dan gaan we naar de tweede termijn van de Kamer. Ik stel voor twee minuten
per fractie. De heer Von Martels wil waarschijnlijk even eerst spreken, als u dat
toestaat, meneer De Groot. Zonder dat hij een VAO gaat aanvragen, uiteraard. Meneer
Von Martels, dan haalt u nog net de laatste trein, naar het verre noorden, of oosten,
of waar u naartoe moet.
De heer Von Martels (CDA):
Het valt mee. Voorzitter, dank. Ook dank aan mijn collega's dat zij mij even de gelegenheid
gunnen om de aftrap te verrichten in deze tweede termijn. Ik kan ook heel kort zijn.
De Minister heeft vanavond warme woorden gesproken, maar we kunnen die woorden pas
op waarde schatten als we binnenkort het uitvoeringsprogramma onder ogen krijgen.
Ik ben erg benieuwd wat daar allemaal in staat, wat we daarvan kunnen verwachten en
welke financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Het gaat uiteindelijk maar
om één ding: we willen allemaal dat de toekomst na 2030 nagenoeg residuvrij en emissieloos
is, maar in dat tijdpad richting 2030 moeten er wel voldoende alternatieven op de
markt zijn, zodat de telers datgene kunnen doen wat ze graag willen doen. Dat is mijn
pleidooi, dat ik ook al in de eerste ronde naar voren heb gebracht.
Bij dezen, voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer Von Martels. Laat even weten of u vanavond goed ben thuisgekomen. Dan
kan ik ook weer rustig slapen. Meneer De Groot, aan u het woord.
De heer De Groot (D66):
Dank u, voorzitter. Ik stel voor dat we dat allemaal doen als we thuis zijn, dan kunt
u dat bijhouden. Voor de administratie: ik wil graag een VAO aanvragen over de wisseling
die we hebben gehad over het gebruik van glyfosaat voor toepassingen die overduidelijk
niets met gewasbescherming te maken hebben. Vooral de gele weilanden zijn een doorn
in het oog van heel veel mensen. Willen we een aantal middelen kunnen handhaven, dan
moeten we ook zuinig zijn in de toepassing. De intentie van de Minister is volledig
duidelijk. Die onderschrijf ik ook. Die is ook in lijn met de motie. Maar ik wil die
gesprekken toch wat kracht bij zetten en de Minister helpen met een motie die de strekking
heeft dat er een flink verbod komt op toepassingen van glyfosaat, veel verder dan
waar eerder toe is opgeroepen, als die gesprekken binnen een paar maanden – dat moet
snel kunnen – tot niets leiden. Ik kan het niet anders verzinnen. Zo zie ik dat.
Even kort de rol van de wetenschap. Daar hadden we een korte discussie over. Er is
wetenschap die eigenlijk gaat over het toepassen van richtsnoeren. Ik krijg daar zelf
ook een steeds beter beeld van. Ik noem het een beetje toegepaste wetenschap. Dat
is de wetenschap van de EFSA en het Ctgb, waarbij je volgens bepaalde richtlijnen
kijkt of iets veilig is voor mens en milieu. Er komt nu een REFIT aan. Ik zie de gewone,
echte, wetenschap, waarbij er sprake is van peerreviews en een groot wetenschappelijk
debat over publicaties, en de toegepaste wetenschap uit elkaar gaan. Daarom heb ik
u een aantal studies gegeven over wat bestrijdingsmiddelen in het veld doen met organismen.
Bij het REFIT is het zaak om die weer bij elkaar te brengen, om de wetenschap die
gaat over wat er echt in het veld gebeurt in lijn te brengen met de manier waarop
we kijken naar gewasbeschermingsmiddelen. Dat zal nog een hele uitdaging zijn.
De tweede...
De voorzitter:
U bent door uw tijd heen. Dan moet het even staccato. Kies de beste vraag er maar
even uit.
De heer De Groot (D66):
Ik zie het als de taak van de politiek om de legitimiteit van het systeem van de toelating
van gewasbeschermingsmiddelen zoals we dat nu kennen, te wegen. Voor een deel doe
je dat met gezond verstand, op basis van de feiten. Maar we hebben als politiek ook
de taak om het gevoelen in de maatschappij, bij mensen, bij omwonenden, in te schatten
en af te wegen tegen de bestaande toepassingen. Voor D66 zitten we wat dat betreft
nu op een breukvlak: is het bestaande systeem nog maatschappelijk uitlegbaar? De komende
maanden zullen echt cruciaal zijn om die vraag met elkaar verder te beantwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. We hebben een probleem. De Minister erkent niet dat de Kamer is voorgehouden
dat het Nederlandse kabinet zich in Europa inzet voor aanscherping van de toetsing
van landbouwgif, gelet op de gevolgen voor bijen. Uit de stukken die we uiteindelijk
hebben gekregen – niet vanzelf, maar omdat we om een feitenrelaas hebben gevraagd
nadat iemand anders spitwerk had gedaan – blijkt dat het kabinet dit wel heeft gedaan.
Het is een probleem als de Minister niet ziet dat dit niet de houding is die het kabinet
zou moeten aannemen tegenover de Kamer. Ik heb al met de Griffie overlegd: ik vraag
een VAO aan over het algemeen overleg waarin ik het feitenrelaas heb gevraagd. Dat
was het AO Landbouw- en Visserijraad van 10 april. Dan moeten we hier dinsdag onze
conclusie aan verbinden. Het is niet anders.
Over de uitvoering van de aangenomen motie over de Bee Guidance zegt de Minister...
De voorzitter:
Sorry, mevrouw Ouwehand, de Minister heeft een vraag.
Minister Schouten:
Dit is misschien niet heel gebruikelijk, maar wat is de conclusie dan die daaruit
volgt?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat mijn fractie het vertrouwen moet opzeggen in deze Minister, want wij moeten ervan
op aan kunnen dat wij worden geïnformeerd. Wellicht hebben de voorgangers van deze
Minister dat ook niet gedaan, maar nu zit zij op deze plek. Zij moet wel erkennen
dat het niet in orde is hoe dat gegaan is. Ik vroeg ook hoe het is gegaan in SCoPAFF.
De Minister heeft daar geen antwoord op gegeven. Ze heeft de stukken pas gestuurd
toen daar een journalistieke publicatie over was geweest. Dus nogmaals, dank voor
de stukken. Dat erken ik. Dank voor het informeren over wat er ter stemming komt in
SCoPAFF. Maar er is zes jaar lang in SCoPAFF namens Nederland gewerkt aan het uithollen
van het voorstel dat er lag. Dat is gebleken. Dat is niet aan de Kamer gemeld. Dit
is in strijd met eerder door de Kamer aangenomen moties en in strijd met wat de voorgangers
van deze Minister, maar ook de Minister zelf, tegen de Kamer hebben gezegd, namelijk:
wij zijn voor een goed bijenrichtsnoer; wij willen bescherming van de bijen en daar
maken wij ons hard voor.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter, toch even een punt van orde.
De voorzitter:
Een tweede punt van orde.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ja. Mevrouw Ouwehand heeft natuurlijk alle recht om datgene te doen wat zij wil doen,
maar ik vind dat zij nu erg veel ruimte krijgt om dat te herhalen. Dat hebben we nu
al twee of drie keer...
De voorzitter:
Sorry, maar de Minister had even een vraag. Daardoor kon mevrouw Ouwehand meer spreektijd
krijgen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat kan ook korter, voorzitter. Mag ik u vragen om een toelichting hierop? Kun je
in een algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen een VAO aanvragen over de Landbouw-
en Visserijraad? Eerlijk gezegd vind ik dat dit niet...
De voorzitter:
Dat kan niet. Dat speelde net. Daarom reageerde ik er ook niet op. We gaan het nu
bij de gewasbeschermingsmiddelen houden. Ik geloof dat ik dat een uur geleden al heb
gezegd.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Nee, dat moet bij de regeling.
De voorzitter:
Bij de regeling van werkzaamheden. Dat klopt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Maar ik dacht: ik zeg het hier, dan is iedereen op de hoogte.
De voorzitter:
Ik ging er helemaal niet op in, want we zijn nu bezig met het AO Gewasbeschermingsmiddelen.
Het moet inderdaad bij de regeling. Dat klopt. Is er nog een interruptie? Mevrouw
Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik zit een beetje met de aankondiging van een motie van wantrouwen. We hebben er deze
week twee gehad en kennelijk krijgen we er volgende week weer een. Normaal is het
zo dat die motie meteen in stemming wordt gebracht als je die aankondigt. Nu sturen
we een Minister het pinksterweekend in, wetende dat er een motie van wantrouwen aankomt.
Ik vind dat niet netjes.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik ben blij dat mevrouw Bromet er nog eens over begint. Ik heb in nauw overleg met
de Griffie gezocht naar de meest zuivere weg. Ik heb deze week in de plenaire zaal
gevraagd om dit plenair, kort, snel af te kunnen ronden en uit te kunnen wisselen
met de Minister, maar de commissie heeft me daar de kans niet voor willen geven. Ik
heb dat voorstel gedaan. Ik ben het met u eens: dit is niet chic in de richting van
de Minister. Maar ik heb de Kamer netjes gevraagd om dit te doen, maar de commissie
was ertegen. Zij zei: je doet het maar bij het AO Gewasbeschermingsmiddelen.
De voorzitter:
Oké, maar we gaan er nu mee stoppen. Het is nu allemaal gezegd. Nu gaat u verder.
U heeft nog één minuut. Alstublieft.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, voorzitter, ik baal er ook van. Ik zeg in de richting van de Minister dat het
vanuit de Kamer gezien ook niet zo hoort te gebeuren. Dat erken ik ook volledig. Zo
hoor je dat niet te doen. Maar ik heb alles geprobeerd om het zuiver op tijd te kunnen
afhandelen, in de plenaire zaal, zonder een pinksterweekend ertussen te laten zitten.
Dat weet GroenLinks ook.
Voorzitter. Dan nog vragen over de aangenomen motie die de regering nadrukkelijk oproept
om te pleiten voor het in zijn geheel invoeren van het Bee Guidance Document zoals
dat in 2013 is voorgesteld. De Minister heeft de Kamer laten weten dat de bescherming
van bijen en hommels er niet bij gebaat is als zij tegen het voorstel stemt dat er
nu ligt. Ik wil daar graag een onderbouwing van zien, want in het voorstel dat er
nu ligt, is er geen sprake meer van kwaliteitseisen die aan veldproeven worden gesteld,
van statistisch onderscheidend vermogen, van een test op subletale effecten en een
test voor hommels en solitaire bijen. Die zaken zijn eruit. Wat is dan precies de
verbetering ten opzichte van de oude situatie? Dat wil ik graag onderbouwd zien. Want
ook hierbij moeten we goed kunnen controleren of die motie wel goed wordt uitgevoerd,
met de juiste redenen. We moeten dus een onderbouwing zien van de conclusie dat de
bescherming van bijen en hommels er niet bij gebaat is.
De voorzitter:
Dat is goed. Dat gaan we doen. Meneer Moorlag, uw twee minuten gaan in.
De heer Moorlag (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de antwoorden. De heer Von Martels
prees de Minister al vanwege haar warme woorden. Wat mij betreft gaat de Minister
niet alleen de geschiedenis in als een Minister van warme woorden maar ook als een
Minister van concrete maatregelen. Ik vind dat er niet kan worden gewacht tot 2030
om een aantal maatregelen te treffen. Ik heb het belang van voedselzekerheid onderstreept,
maar er is ook het belang van biodiversiteit en natuur, net als het belang van volksgezondheid
en leefbaarheid.
In de eerste termijn heb ik uitvoerig beargumenteerd dat de bescherming van lijf en
goed, van burgers, een hoeksteen is van goed overheidsbeleid. Ik roep de Minister
dus op, en ik vraag haar nogmaals, om met concrete maatregelen te komen. Ik heb een
ruimtelijkeordeningsspoor voor spuitvrije zones voorgesteld. De Minister zei dat dit
een zaak is van lokale overheden. Naar mijn smaak is dat niet het geval. Het Rijk
heeft ook ruimtelijkeordeningsbevoegdheden. Het Rijk kan een instructieregel geven
en heeft een aanwijzingsbevoegdheid. Is de Minister bereid om in overleg met haar
collega's en medeoverheden een concreet voorstel te maken om via het ruimtelijkeordeningsspoor
spuitvrije zones te realiseren?
Ten slotte, voorzitter. Ik heb nog één punt. Ik heb het in eerste termijn niet genoemd.
Er is een verbod op gecoate zaden, maar vanuit de bietenteelt komen er klachten dat
het alternatief erger is, dat het middel erger is dan de kwaal. Het gebruik van de
middelen die door dit verbod worden uitgelokt, is schadelijker voor de natuurlijke
biodiversiteit. Wil de Minister dit inzichtelijk maken? Ik vind dat wij realistisch
naar iets moeten kijken als het middel daadwerkelijk erger is dan de kwaal. Ik wil
de feiten gewoon zien. Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Dank u, voorzitter. Dank aan de Minister voor de antwoorden. En dank aan de collega's
voor een debat dat bij vlagen interessant was, en erg lang duurde. Er is een visie
op het gebied van gewasbescherming en we gaan wachten op de uitwerking ervan. Dat
is de samenvatting. Ik vind dat redelijk. Ik hoop dat die voor de zomer komt, maar
ze komt erna. Dat gaan we zien. Ik maak wel een uitzondering voor de sierteelt. Daar
zijn wel een paar dingen aan de hand die volgens mij niet kunnen wachten tot het najaar,
waarna er nog eens een onderzoek komt. Er is een VAO aangekondigd. Ik ga me dus beraden
op wat ik daar aan moties et cetera zal indienen. Het grote voordeel is: dat raakt
niet eens de voedselzekerheid.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Voorzitter. Ook GroenLinks is ontzettend nieuwsgierig naar het uitvoeringsprogramma.
Omdat ik heel ongeduldig ben, zal ik de Minister in het VAO alvast helpen met twee
moties. Eentje gaat over ons voorstel tot een verbod op de uitbreiding van het aantal
hectares in de bloemensector. De andere zal gaan over de cumulatieve effecten van
het gebruik van landbouwgif.
De voorzitter:
Mevrouw Dik-Faber.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vragen. Ik
vind het heel positief dat ze heeft aangegeven dat ze voor zichzelf een rol ziet,
ook al is ruimtelijke ordening lokaal beleid, en dat ze deze zomer in overleg met
gemeenten en andere betrokkenen gaat kijken wat er mogelijk is om tot praktische oplossingen
te komen. Ik ben daar blij mee.
Ik blijf toch een beetje zitten met de cumulatieve effecten. Ik hoor woorden als «medicijnen»
en «medicijnkastje». Ik moest eigenlijk denken aan een apotheek. Daar wil ik naartoe.
De apotheek registreert de medicijnen van patiënten en houdt bij welke medicijnen
je gebruikt. Ze controleert dus ook of je medicijnen samen kunt gebruiken of dat dit
risicovol wordt. Eigenlijk wil ik dat de EFSA ook op die manier gaat kijken, want
als je per stof een veiligheidsmarge inbouwt, wil dat nog niet zeggen dat alle stoffen
bij elkaar veilig zijn. Eigenlijk zou de EFSA als een soort apotheker naar de gewasbeschermingsmiddelen
moeten kijken. Ik ben geen wetenschapper, maar dit krijg ik ook terug vanuit de praktijk.
Mensen maken zich zorgen. Ik deel die zorgen.
Ik zie uit naar het uitvoeringsprogramma. De gezonde teelt moet inderdaad veel meer
centraal gesteld worden. Die paradigmashift is heel goed. Volgens mij moeten we echt
integraal kijken, niet alleen naar de plant maar ook naar de gewasbescherming, de
mest en de bodem. Die vier moeten in samenhang bekeken worden. Het is een enorme uitdaging,
maar ik vind dat de Minister heel goed bezig is. Ik wens haar heel veel succes en
veel wijsheid.
De voorzitter:
Meneer De Groot, die date met de heer Bisschop kunt u vergeten, want die is er net
met Von Martels vandoor gegaan. Hij is dus nog multi-amoureuzer dan we allemaal dachten.
Die SGP'ers... Mevrouw Lodders, tot slot.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter, dank u wel. «Een effectieve beheersing van ziekten, plagen en onkruiden
is noodzakelijk voor een rendabele en kwalitatief hoogwaardige land- en tuinbouw en
daarmee een belangrijk en centraal onderdeel van de bedrijfsvoering van de agrarische
ondernemer.» Dit is een citaat uit de beantwoording, een brief uit mei. Ik heb het
eruit gescheurd. Ik denk dat dit een belangrijk element is. Vanuit die optiek moeten
we kijken hoe we ervoor zorgen dat onze voedselproductie niet in gevaar komt. Tegelijkertijd
moeten we oog hebben voor volksgezondheid en de effecten op het milieu en dergelijke.
Ik ben het zeer met de Minister eens dat het maatschappelijk debat gaande is en dat
dit morgen niet voorbij zal zijn. Dat vind ik ook niet erg. Ik denk dat het heel goed
is dat je altijd met elkaar in discussie bent, of het nu gaat over gewasbescherming,
over dierenwelzijn of over andere elementen. Dat is belangrijk. Maar het moet wel
op basis van feiten gebeuren. Die rol zie ik echt weggelegd voor de Minister.
Ik heb net niet gereageerd op de heer Moorlag, maar ik heb laatst vragen gesteld over
het consumentengebruik in Drenthe. Dat is in de buurt van de heer Moorlag. Op een
flink aantal meetpunten is het consumentengebruik gemeten. Dat mogen we niet onderschatten.
Die balans mis ik wel een klein beetje in dit debat. Dit is eigenlijk een hartenkreet.
Voorzitter. Biologische bestrijding, kleine teelt, groene middelen en nieuwe veredelingstechnieken
zijn allemaal belangrijke stappen. Ik ben ook blij dat de Minister zich daarvoor wil
inzetten, ook in Europees verband. Maar weet wel dat we ongeduldig zijn. «Wij» is
dan de VVD, maar het geldt ook voor de mensen die er gebruik van moeten maken. We
zijn eigenlijk te lang bezig met de toelating van biologische bestrijders, om maar
een voorbeeld te noemen. Binnenkort hebben we een debat over Skal, de biologische
landbouw. Dan zal ik nog terugkomen op een aantal elementen. Dan kom ik overigens
ook terug op de teeltvrije zone, want daar is de tijd nu te kort voor. Laat ik het
hierbij houden, voorzitter.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de Minister, voor haar laatste termijn van vandaag.
Minister Schouten:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de leden voor de constructieve wijze waarop we het
debat hebben gevoerd, voor de zoektocht die we met elkaar hebben. Daarin zijn een
aantal waardevolle zaken met elkaar gedeeld.
De heer De Groot vraagt om nu echt aan de slag te gaan met glyfosaat. Ik heb daar
een toezegging op gedaan. Hij heeft het over REFIT en over de wetenschap in het veld
versus de EFSA. Ik zou de tegenstelling tussen wetenschap A en wetenschap B, die nu
lijkt te ontstaan, niet groter willen maken. Ik denk wel dat het belangrijk is dat
het veldonderzoek wordt meegenomen, bijvoorbeeld in de beoordelingssystematieken.
Er zijn wat slagen te maken in de beoordelingssystematiek. Die kunnen we verbeteren.
Ik heb aangegeven dat we daar ook op inzetten. Maar EFSA is echt wel een wetenschappelijk
instituut, dat op basis van wetenschappelijke inzichten tot aanbevelingen komt. Dat
wil ik wel onderstrepen. Anders lijkt het net alsof het maar een mening is. Dat is
ook weer niet het geval. De heer De Groot heeft het over de legitimiteit en het wegen
van de beoordeling. Dat is precies de discussie waar we nu in terechtkomen.
Dan mevrouw Ouwehand. Ik heb weleens een conditionele motie van wantrouwen gehad.
Ik dacht dat die variant al heel uniek was. Ik krijg nu een motie van wantrouwen aangekondigd.
Ik mag nog wel de Pinksteren overleven. Het raakt me wel. Ik ben Kamerlid geweest,
dus het is een beetje lastig om dit over jezelf te zeggen vanaf de andere kant, maar
dit middel zet je in als je echt bewijzen hebt dat iemand jou doelbewust niet goed,
foutief... Of als je bewijzen hebt dat iemand jou in ieder geval bewust dingen niet
heeft gegeven. Ik hoor dat mevrouw Ouwehand die conclusie trekt. Ik zou het dan wel
chic hebben gevonden als ze dat nu doet. Ik vind dat je dat soort zaken moet doen
op het moment dat je het aankondigt. Ik moet hier nu een weekend op wachten. Nou,
dat is dan maar zo. Laat ik het maar even teruggeven: ik vind het nogal een stap als
dat de manier is waarop een Kamer denkt met een bewindspersoon om te gaan. Ik hoop
dat mevrouw Ouwehand zich er bewust van is dat ze hier mogelijk een precedent mee
schept dat wat mij betreft echt verwerpelijk is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De Minister heeft helemaal gelijk. Ik heb deze week op twee momenten geprobeerd om
deze situatie te voorkomen. De commissie wilde me niet steunen. Alleen de heer Futselaar
begreep waar ik het over had, dat je dat niet zo doet. De Minister heeft dus gelijk,
maar ik kreeg de Kamer niet mee. Ik vind het heel vervelend, maar dan blijft staan
dat ik niet voor me kan houden dat de Minister niet erkent dat de Kamer door haar
voorgangers onjuist is geïnformeerd over wat Nederland precies aan het doen was in
die discussie over de bijenrichtlijn. Er kwamen pas stukken nadat een journalist een
stuk had gepubliceerd, terwijl ik daarvoor al vragen had gesteld over het proces.
Daar kreeg ik geen antwoorden op. Uiteindelijk heeft de Minister de stukken gestuurd.
Nogmaals dank daarvoor. Maar de kou kan pas echt uit de lucht als de Minister erkent
dat het verkeerd is gegaan. Dan ben ik tevreden, want dan weet ik dat ze ziet dat
het niet zo hoort. Dan heb ik er alle vertrouwen in, want zo ken ik haar ook, dat
het voortaan anders gaat. Maar omdat die erkenning ontbreekt, kan ik er nu niet van
uitgaan dat we de informatie krijgen die voor deze Kamer relevant is, ook niet als
ik erom vraag.
De voorzitter:
We gaan er nu een einde aan breien.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik hecht eraan – andere leden moeten dat voor zichzelf uitspreken – om aan te geven
waarom ik het verzoek van mevrouw Ouwehand deze week niet heb gesteund. Mevrouw Ouwehand
heeft dit al een aantal keren boven de markt gebracht en toen niet de stap gezet.
Daar is ze eerst door mij in lichtere vorm en daarna door de heer De Groot in directe
vorm op aangesproken. Dat is toen niet gebeurd. Daarom hebben we als VVD-fractie gezegd:
we gaan nu eerst gewoon het debat doen; deze stap had mevrouw Ouwehand ook eerder
kunnen zetten. Ik hecht eraan om dit onderdeel van de vergadering te laten zijn.
De voorzitter:
We gaan er nu echt mee stoppen. De Minister gaat verder met de beantwoording. We gaan
hier nu echt mee stoppen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, een persoonlijk feit. Mevrouw Lodders beweert hier iets wat niet waar
is over mijn persoon. Daar maak ik een persoonlijk feit van. In het allereerste AO
waarin ik hierover heb gesproken, heb ik benoemd dat dit een vertrouwenskwestie was,
maar dat ik me zou inhouden, omdat ik eerst een feitenrelaas wilde. Ik moest dit verder
kunnen onderzoeken.
De voorzitter:
Oké, waarvan akte. Dit was een persoonlijk feit, maar nu gaan we echt stoppen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dus wat mevrouw Lodders hier suggereert, is gewoon vals.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, dat persoonlijk feit staat nu genoteerd. We gaan nu echt stoppen.
De Minister gaat nu beginnen aan de laatste termijn. En dan gaan we er een einde aan
breien voor vandaag. De Minister.
Minister Schouten:
Voorzitter. Hoewel mevrouw Ouwehand het vertrouwen in mij gaat opzeggen, ga ik toch
nog haar vraag over de Bee Guidance beantwoorden, want ik vind het ook wel zo netjes
om dat te doen. Zij vroeg naar een onderbouwing voor waarom een tegenstem nu niet
zou helpen. Datgene wat nu voorligt, kan dan weggestemd worden. De Commissie zegt
dat datgene wat nu voorligt, in stemming wordt gebracht. Als je dat wegstemt, wil
dat niet zeggen dat er gelijk een in de ogen van mevrouw Ouwehand betere Bee Guidance
voor in de plaats komt. Sterker nog, dan heb je de kans dat je weer helemaal terug
bent bij af. Ik probeer nu dus juist datgene te doen waartoe mevrouw Ouwehand mij
heeft opgeroepen. Overigens zit daar ook het onderdeel acute toxiciteit in. Dat kan
dan wel worden ingevoerd. Maar goed, ik begrijp dat mevrouw Ouwehand toch al geen
vertrouwen meer in mij heeft.
De heer Moorlag vraagt of ik bereid ben om een voorstel te maken om via de ruimtelijke
ordening spuitvrije zones te maken. Ik heb aangegeven welke route ik wil lopen, ook
met de lokale overheden. Die ga ik nu bewandelen.
Dan kom ik bij de vraag van de heer Futselaar. Hij had eigenlijk geen vraag, maar
meer een opmerking.
De heer Moorlag (PvdA):
Ik heb ook nog een vraag gesteld over de coating van bietenzaad. Is de Minister bereid
om oog te hebben voor de bewering dat het middel erger is dan de kwaal? Wil ze die
eventueel ontkrachten als die niet klopt?
Minister Schouten:
De middelen die nu toegepast worden, zijn toegestaan. Dat is voor mij het kader waarbinnen
die middelen wel of niet kunnen worden aangewend. En deze middelen zijn toegestaan.
De heer Moorlag (PvdA):
Dat neemt niet weg dat toegestane middelen erger kunnen zijn dan het verboden middel.
Ik wil graag weten of die bewering die vanuit de sector komt, wel of niet juist is.
Minister Schouten:
Ik ga niet bij elk middel dat is toegestaan aangeven of het beter of slechter is voor
het milieu dan een ander middel. Ik constateer dat neonicotinoïde verboden is. Dit
is gebaseerd op onderzoeken en inzichten van de EFSA en het Ctgb. Daarom hebben we
het verboden. Dan kunnen andere middelen worden toegepast die zijn toegestaan.
Dan kom ik bij de heer Futselaar. Hij heeft een opmerking gemaakt over de sierteelt.
Ik zie tegemoet wat hij gaat doen.
Mevrouw Bromet heeft al twee moties aangekondigd. We zullen wachten op wat mevrouw
Bromet gaat doen.
Ik dank mevrouw Dik-Faber voor haar woorden. Er is gesproken over de cumulatieve effecten.
Mevrouw Bromet zal met een motie daarover komen. Maar EFSA kijkt daar nu dus naar.
Dat is nadrukkelijk echt een punt van onderzoek dat nu wordt meegenomen, omdat we
daar meer inzicht in willen krijgen. We willen niet alleen met de veiligheidsmarges
rekenen, maar willen echt kijken of we daadwerkelijk wat meer kunnen zeggen over de
cumulatie van die effecten. Het wordt dus meegenomen.
Mevrouw Lodders is ongeduldig en ik ben ongeduldig met haar. Dat kan ik ook wel ruiterlijk
toegeven. Er zijn een aantal zaken die we in Europees verband moeten doen. Ik hoop
dat we dit soort zaken bij de nieuwe Commissie weer prominent op de agenda kunnen
krijgen. Ik ben nu al bezig om daar bondgenoten voor te organiseren, want als je een
blok vormt, kun je ook echt wat betekenen richting de Commissie. Maar dat dit liever
gisteren dan vandaag gebeurt, ben ik met haar eens.
Ik dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor de beantwoording, Minister. De heer De Groot heeft een VAO aangevraagd,
dus hij zal ook de eerste spreker zijn. Er zijn ook flink wat toezeggingen gedaan.
Mevrouw Lodders (VVD):
Mag ik een procesvraag stellen? Er zijn nu twee VAO's aangekondigd, eentje naar aanleiding
van dit debat. Dat VAO wordt pas dinsdag toegevoegd, dus waarschijnlijk niet volgende
week gepland. Heb ik dat juist? Dat vraag ik even in het kader van de voorbereiding
richting mijn fractie.
De voorzitter:
Daar gaan wij niet over. Dat doet de Griffie plenair. Daar gaan wij hier dus niet
over. Ik hoop dat u dat begrijpt. Dat regelt de Griffie plenair, dus daar kan ik nu
niks over zeggen.
Er zijn een flink aantal toezeggingen gedaan. De Staatssecretaris is er niet meer,
maar misschien kan de Minister even meeluisteren.
– De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat stuurt in september een brief
over de precieze vormgeving van het uitgangspunt «nee, tenzij» voor professioneel
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, waarin zal worden ingegaan
op de uitzonderingen voor sportvelden en pilots bij ProRail op dit gebied.
– In de zomer gaat een wetsvoorstel voor een verbod op particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in consultatie.
– In juli komt een tussenevaluatie van de voortgang van de drinkwaternorm in 2023 en
de Kaderrichtlijn Water van de Minister van de Infrastructuur en Waterstaat.
– De Minister van LNV informeert de Kamer na de zomer over het uitvoeringsprogramma
van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, waarin ook de tussendoelen worden opgenomen.
– De Kamer wordt geïnformeerd over de gesprekken die de Minister van LNV in de zomer
zal voeren met omwonenden, boeren, telers en gemeenten over werkbare afspraken over
blootstelling.
– De Minister van LNV stuurt een brief waarin ze reageert op de door de heer De Groot
overhandigde studies over de relatie tussen neonicotinoïden en insectensterfte, het
door mevrouw Lodders overhandigde boek Terug in de tijd van Boer Bewust, de petitie
en het rapport van Stichting Agri Facts over neonicotinoïden en bijensterfte, de aanbevelingen
van de werkgroep Versnelling Toelating Groene Gewasbeschermingsmiddelen en – nu komt
ie – de aanschaf van een schoffelmachine in Zeeland met POP-gelden. Het staat er echt.
Dan heeft u nog een toezegging gedaan aan meneer Futselaar, die wij altijd liefkozend
«de Futs» noemen.
Minister Schouten:
Nee, aan mevrouw Lodders.
De voorzitter:
Ja, deze was voor Lodders, maar nu komt de toezegging aan meneer Futselaar.
– De Minister van LNV informeert de Kamer over het gesprek dat ze met Staatsbosbeheer
gaat voeren over het gebruik van glyfosaat.
– De Kamer ontvangt het PBL-rapport met een tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei,
Duurzame Oogst, dat op 21 juni wordt gepubliceerd.
En PBL staat voor Planbureau voor de Leefomgeving, voor de mensen die dat zo laat
op de avond nog graag willen weten.
Minister Schouten:
Voorzitter, het is niet van PBL. O, wel van PBL? Sorry, excuus.
De voorzitter:
Ja, we doen ons huiswerk goed, mevrouw de Minister. Dan kunnen we tot een afronding
komen. Ik dank de mensen in de zaal, ook dat ze af en toe hun ogen hebben opengehouden.
Ik dank ook de mensen thuis. Ik dank de Minister en haar gevolg en ook de Kamerleden.
Ik wens eenieder heel gezegende en liefdevolle pinksterdagen toe en bovenal een behouden
thuiskomst.
Sluiting 22.31 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M.E. Haveman-Schüssel, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.