Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Haga over het bericht ‘Wise persons' to scrutinize EU development finance’
Vragen van het lid Van Haga (VVD) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het bericht «Wise persons» to scrutinize EU development finance» (ingezonden 25 april 2019).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking), mede
namens de Minister van Financiën (ontvangen 14 juni 2019)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Wise persons» to scrutinize EU development finance»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt het kabinet het mandaat van deze «High-Level Group of Wise Persons»?2
Antwoord 2
In haar Mededeling van 12 september 2018, met als titel «Naar een doeltreffendere
financiële architectuur voor investeringen buiten de Europese Unie3 signaleerde de Europese Commissie dat het noodzakelijk zou zijn om de externe investeringsarchitectuur
van de Europese Unie te versterken. Om mondiale uitdagingen – zoals armoedebestrijding,
klimaatverandering, irreguliere migratie en demografische uitdagingen – aan te kunnen
moet ontwikkelingsfinanciering in grotere mate gebruik gaan maken van een combinatie
van verschillende financieringsbronnen, aldus de Europese Commissie. Publieke en private
middelen moeten zo efficiënt mogelijk worden ingezet met het oog op een zo groot mogelijke
impact en het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). In het BNC-fiche
over deze Mededeling4 (Kamerstuk 22 112, nr. 2713) verwelkomt het kabinet de prioriteit die de Commissie geeft aan het versterken van
de samenwerking en samenhang tussen bestaande initiatieven en instellingen, specifiek
waar het gaat om garanties vanuit de EU. In de Mededeling werkt de Commissie echter
geen scenario’s voor de langere termijn uit. De High Level Group of Wise Persons kijkt hier nadrukkelijk wel naar.
In het door de Raad vastgestelde mandaat5 is vastgelegd dat de High Level Group of Wise Persons onderzoek zal verrichten naar de rol van Europese instituties, zoals de Europese
Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB), in samenhang met de inzet van de
(multilaterale) Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD), de bilaterale
ontwikkelingsbanken, regionale ontwikkelingsbanken en de Wereldbank. De werkgroep
zal een assessment maken van de huidige Europese financiële architectuur voor ontwikkeling
en daarbij de vraag beantwoorden in hoeverre deze in staat is om de externe beleidsdoelen
van de Unie te behalen, vooral op het gebied van ontwikkelingsimpact, effectiviteit,
additionaliteit en value for money. Ook zal de werkgroep een analyse maken van de respectieve sterktes en zwaktes van
de mandaten en instrumenten van betrokken actoren, inclusief risicomanagement, bestuur,
aandeelhouderschap en incentive structuren van de EIB en de EBRD. Tenslotte zal de werkgroep ook kijken naar de strategieën
van de EIB, EBRD en de Commissie om hun mandaten verder te ontwikkelen, o.a. op het
gebied van het bevorderen van private sectorontwikkeling, inclusief in de minst ontwikkelde
en fragiele staten.
In het licht van de hoger genoemde mondiale uitdagingen en de inzet ten behoeve van
het behalen van de SDG’s vindt het kabinet het nuttig dat een groep experts, met diverse
achtergronden en allen met een rijke relevante ervaring, zich buigt over de Europese
financiële architectuur voor ontwikkeling en op basis daarvan met een advies komt.
Vraag 3
In hoeverre verwacht u dat de conclusies van deze werkgroep invloed zullen hebben
op de vormgeving van het Europees Ontwikkelingsfonds en de wijze waarop dit fonds
zich zal verhouden tot het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027?
Antwoord 3
Nederland vindt het belangrijk dat de aanbevelingen van de werkgroep kunnen worden
meegenomen in de besluitvorming over de vormgeving van het European Fund for Sustainable Development Plus (EFSD+) onderdeel van het «Instrument voor Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale
samenwerking» (NDICI) binnen het Meerjarig Financieel Kader 2021–20276. Het mandaat van de werkgroep heeft in beginsel geen betrekking op de vormgeving
van de overige onderdelen van het instrument.
Vraag 4
Deelt u de mening, zoals in het artikel verkondigd door een deskundige, dat de EU
weliswaar meer investeert in ontwikkelingslanden dan de rest van de wereld tezamen,
maar dat het systeem dermate gefragmenteerd en ongecoördineerd is dat de impact daar
onder lijdt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De lidstaten van de Europese Unie en de Commissie zijn gezamenlijk verantwoordelijk
voor ongeveer 57% van de ontwikkelingssamenwerking door alle OESO/DAC donoren. Dit
geld wordt door de EU onder meer ingezet via multilaterale financiële instellingen
zoals de Wereldbank of de Europese Investeringsbank en via nationale ontwikkelingsbanken
zoals FMO. Deze instellingen behalen met de EU-middelen doorgaans goede resultaten
en werken binnen bepaalde fondsen al in meer of mindere mate samen, bijvoorbeeld binnen
het huidige European Fund for Sustainable Development en binnen de Westelijke Balkan Investeringsfaciliteit (WBIF). Zoals aangegeven in
de hierboven genoemde Commissiemededeling is er echter ruimte voor verbetering. Het
kabinet is van mening dat het goed is dat een High Level Group of Wise Persons hierover een advies uitbrengt. Door samenwerking tussen instellingen en lidstaten
te verbeteren en optimaal gebruik te maken van de comparatieve voordelen en niches
van nationale en internationale organisaties, kan de EU als geheel mogelijk meer impact
behalen.
Vraag 5
Deelt u de mening dat de rol die een land als China speelt in ontwikkelingslanden
noopt tot het herijken van de wijze waarop ontwikkelingsfinanciering wordt vormgegeven?
Antwoord 5
Het kabinet vindt dat de EU zich rekenschap moet geven van de steeds actievere rol
van China in ontwikkelingslanden in derde landen. Waar nodig zal de EU haar strategie
en inzet daarop moeten aanpassen. Zoals aangegeven in de bilaterale China-strategie7 wil het kabinet in EU-kader toewerken naar een bewustere inzet van de comparatieve
voordelen van Europa in onder andere Afrikaanse landen. De EU en Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsinzet
zijn primair gericht op het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en
het aanpakken van de grondoorzaken van armoede en instabiliteit, als onderdeel van
een breder geïntegreerd buitenlandbeleid. Het bereiken van ontwikkelingsimpact vormt
hierbij een belangrijk leidend principe.
Het kabinet onderschrijft de constatering van de Europese Commissie in de EU Gezamenlijke
Mededeling «EU-China: een strategische visie» van 12 maart 20198 dat de EU en China gedeelde belangen hebben in duurzame ontwikkeling en de 2030 Agenda.
Dit schept mogelijkheden voor nauwere samenwerking binnen internationale instellingen,
bijvoorbeeld bij het vergroten van duurzame connectiviteit. Het kabinet vindt met
de Commissie dat China zijn betrokkenheid alsOfficial Development Assistance (ODA)-donor en partner in multilaterale fora zou moeten versterken. Nederland wil
bestaande samenwerking met China, bijvoorbeeld in kiesgroepen, aangrijpen om de discussie
aan te gaan over (een verschillende kijk op) voorwaarden voor financiering en standaarden.
Te denken valt hierbij aan samenwerking binnen de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD)-kiesgroep en de Inter-American Development Bank (IDB)-kiesgroep. Het Nederlandse aandeelhouderschap van de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB) biedt ook mogelijkheden voor deze discussie.
Vraag 6
Deelt u tevens de mening dat middelen in het kader van ontwikkelingsfinanciering effectief
en gecoördineerd moeten worden ingezet en dat er pas extra geld op tafel kan komen
zodra dit aantoonbaar het geval is? Zo ja, is dit standpunt onderdeel van de Nederlandse
onderhandelingsinzet?
Antwoord 6
Het kabinet deelt de mening dat middelen effectief en gecoördineerd ingezet dienen
te worden. Het kabinet ziet ook dat met de middelen die door de EU worden ingezet
bij de verschillende instellingen (zowel multilateraal als bilateraal) doorgaans goede
resultaten worden behaald. Echter, door samenhang te vergroten kan mogelijk nog meer
synergie en impact worden bereikt. Dit is onderdeel van de Nederlandse onderhandelingsinzet
voor de inrichting van het «European Fund for Sustainable Development Plus» (EFSD+).
Vraag 7
Bent u bereid de Kamer te informeren over de conclusies van de werkgroep, zodra zij
deze heeft gepresenteerd? Bent u tevens bereid de Kamer op de hoogte te houden van
de verdere behandeling?
Antwoord 7
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede namens
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.