Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2018
35 200 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2018
Nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 juni 2019
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over het Jaarverslag Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2018
(Kamerstuk 35 200 IX, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Kunt u een uitgebreidere toelichting geven op het doel van het Gedragsnetwerk?
Antwoord op vraag 1
Het Ministerie van Financiën houdt zich op allerlei terreinen bezig met gedragsbeïnvloeding
van burgers en van bedrijven. Doel van het netwerk is om beleid en uitvoering van
het Ministerie van Financiën effectiever te maken, door expertise te leveren en kennis
binnen de organisatie te delen. Met gedragsinzichten kunnen 1) problemen beter worden
begrepen, 2) kansrijke beleidsinstrumenten worden ontwikkeld en 3) effectiviteit van
beleidsinstrumenten worden getoetst. Ambitie is dat in meer dossiers gedragsinzichten
worden betrokken en in het kader van diversiteit meer mensen met een gedragswetenschappelijk
profiel geworven worden.
Vraag 2
Wat wordt er precies bedoeld met gedragsinzichten?
Antwoord op vraag 2
De laatste twee decennia is uit veel onderzoek gebleken dat mensen in de praktijk
sterk geleid worden door onbewuste intuïtieve denkpatronen. Daniel Kahneman, psycholoog
en Nobelprijswinnaar in de economie, zet deze uiteen in zijn populairwetenschappelijke
boek Thinking fast and slow. De onbewuste denkpatronen zorgen ervoor dat we snel beslissingen kunnen nemen en
niet vastlopen in de overvloed aan informatie die er op ons afkomt. Tegelijkertijd
kunnen de onbewuste processen er ook voor zorgen dat mensen beslissingen nemen die
niet in hun eigen of het publieke belang zijn. Dit alles heeft gevolgen voor hoe je
beleid inricht.
Binnen de overheid wordt veel gewerkt op basis van het economische en rechtswetenschappelijke
perspectief waarbij vaak wordt uitgegaan van een rationeel mensbeeld. Typische beleidsinstrumenten
zijn het aanpassen van fiscale prikkels en voorlichting. Er wordt uitgegaan van burgers die streven
naar nutsmaximalisatie en die gemotiveerd en in staat zijn om alle relevante informatie
tot zich nemen en hun keuzes hierdoor laten leiden. Gedragswetenschappelijke inzichten
geven een meer genuanceerd beeld van menselijk gedrag en factoren die daarop van invloed
zijn.
Vraag 3
Hoe zijn de 14 leden uit het Gedragsnetwerk geworven?
Antwoord op vraag 3
De 14 leden komen uit alle onderdelen van de organisatie. Het zijn medewerkers van
het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst die zich in 2018 hebben verenigd,
omdat zij zich in hun werk willen inzetten voor de toepassing van gedragsinzichten.
Vier van hen passen in hun werk al gedragsinzichten toe, anderen vinden het een belangrijk
aanvullend beleidsperspectief en willen zich hiervoor inzetten.
Vraag 4
Hoe hebben de personele uitgaven van de Belastingdienst zich ontwikkeld sinds de vertrekregeling?
Hoe wijkt deze ontwikkeling af van de raming?
Antwoord op vraag 4
In onderstaande tabel zijn de gerealiseerde totale personele uitgaven afgezet tegen
de raming in de ontwerpbegroting. De raming ontwerpbegroting wordt gedurende het jaar
bijgesteld in de eerste en tweede suppletoire begroting.
Totale personele uitgaven x € 1.000
2016
2017
2018
raming ontwerpbegroting
2.090.805
2.089.360
2.084.550
realisatie
2.464.980
2.284.363
2.302.651
verschil raming-realisatie
374.175
195.003
218.101
De personele uitgaven waren in 2018 € 218,1 mln. hoger dan begroot bij Ontwerpbegroting
IX. Het betrof onder meer toegekende middelen ter compensatie van de stijging van
lonen en prijzen, meeruitgaven Brexit en overhevelingen vanaf de Aanvullende Post
voor vernieuwingsprojecten. Daarnaast zijn er voor Switch, Regeling vervroegde uittreding
(RVU-) heffingen en premies middelen overgeheveld. Tegelijkertijd is ook het personele
budget verlaagd om bij te dragen aan de Rijksbrede problematiek. Verder heeft een
budgetneutrale herschikking plaatsgevonden van de materiele budgetten naar de personele
budgetten.
De per saldo hogere uitgaven in 2017 betroffen onder andere de uitvoering van de Investeringsagenda,
de uit te betalen premies en dergelijke in het kader van de vertrekregeling, benodigde
inhuurkrachten voor het robuuster maken van ICT-systemen en stijging van lonen en
prijzen (vanwege de nieuwe CAO en reguliere prijsontwikkeling). Ook is er een budgetneutrale
herschikking uitgevoerd waarbij middelen per saldo van materiele uitgaven naar personele
uitgaven zijn overgeheveld.
In 2016 heeft de Belastingdienst extra middelen ontvangen voor onder andere de uitvoering
van de Investeringsagenda, de uitvoering van fiscale wetgeving en loon- en prijscompensatie.
Een nadere toelichting op de genoemde mutaties in personele uitgaven is opgenomen
in de 1e en 2e suppletoire begrotingen en slotwetten.
Vraag 5
Welke proeven zijn er gestart door de Belastingdienst om wijzigingen en aanvullingen
van mensen op hun aangifte eenvoudiger te verwerken en de beoordeling te automatiseren?
Antwoord vraag 5
Vanuit de aanpak Beheerst vernieuwing zijn de volgende initiatieven opgepakt:
Online bezwaarvoorziening (OBV)
Sinds 8 maart 2018 is het mogelijk om digitaal bezwaar voor de inkomensheffing in
te dienen. Vanaf de start komen gemiddeld ruim 600 bezwaren per week digitaal binnen.
Logistieke werkstroombesturing (LWB):
Sinds 15 maart 2018 is LWB geïmplementeerd voor de bezwaren inkomensheffing en zorgverzekeringswet.
De voorziening wordt de komende jaren verder uitgerold naar andere belastingmiddelen.
Met de logistieke werkstroombesturing bezwaar wordt een aantal administratieve handelingen
geautomatiseerd en ontstaan betere mogelijkheden om het werk te volgen en te sturen.
Deformaliseren Inkomensheffing (IH) en Risicotool IH:
Deformalisering van MijnBelastingdienst-posten (circa 80.000) is landelijk geïmplementeerd.
Bij deformaliseren voor het kanaal fiscaal dienstverleners en overig bouwen de leveranciers
van de belastingsoftware een pop up-scherm in. Daarin staat dat een wijziging op de
aangiftes van de inkomstenbelasting niet langer als bezwaar zal worden behandeld,
maar als verzoek.
Vraag 6
Is het vernieuwingsproject bij het proces Automiddelen reeds gereed?
Antwoord vraag 6
De interactie met burgers wordt verbeterd door formulieren voor de belasting van personenauto’s
en motorrijwielen (bpm) te digitaliseren en online aan te bieden en te verwerken.
Eind januari 2019 is gestart met het aangifteformulier BPM-parallel-import, een eerste
stap om de papierstromen, handmatig werk en gefragmenteerde informatie in het werkproces
te elimineren.
Vraag 7
Wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten van de verschillende vernieuwingsprojecten?
Antwoord vraag 7:
De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de resultaten via de reguliere voortgangsrapportages,
zoals binnenkort in de voortgangsrapportage Jaarplan 2019 Belastingdienst.
Vraag 8
Wat wordt er onder de overheidsdatacenters verstaan?
Antwoord op vraag 8
Het project één Datacentervoorziening Rijk. Dat is het resultaat van een migratie
en consolidatie van ruim 60 naar 4 moderne overheidsdatacenters die gezamenlijk met
het Rijksoverheidsnetwerk (RON 2.0) de basis vormen van de Gesloten Rijkscloud.
De overheidsdatacenters zijn; Groningen (ODC-Noord/DUO) Amsterdam (RWS/DJI), Rijswijk
(SSC-ICT) en Apeldoorn (Belastingdienst) en verzorgen samen de ict-infrastructuur
van de rijksoverheid.
Vraag 9
Wat betekent IV-dienstverlening?
Antwoord op vraag 9
IV-dienstverlening is een cluster van bedrijfsfuncties gericht op het leveren van
diensten en het ter beschikking stellen van infrastructuur aan burgers, bedrijven
en andere overheden in het kader van de beleidsuitvoering. (Bron: https://www.earonline.nl/index.php/Dienstverlening)
Vraag 10
Welke overheidspartijen bedient het datacenter van de Belastingdienst momenteel?
Antwoord op vraag 10
ICT diensten die vanuit het datacenter worden geleverd aan:
• Belastingdienst (onderdeel van MinFIN)
• FIOD (onderdeel van BD)
• Douane (onderdeel van BD)
• NFI (Nederlands Forensisch Instituut, onderdeel van MinJenV)
• Justid (Justitiële Informatiedienst, onderdeel van MinJenV)
• SSC-ICT (Shared Service Center ICT, onderdeel van MinBZK)
• ODC-Noord/DUO (onderdeel van MinOCW)
Vraag 11
Welke overheidspartijen zal het datacenter van de Belastingdienst in de toekomst gaan
bedienen?
Antwoord op vraag 11
Het ODC Belastingdienst is in gesprek met de volgende organisaties die mogelijk ICT-diensten
wensen af te nemen:
Organisatie
Onderdeel
Ministerie
ICT dienst
Koninklijke Bibliotheek (KB)
OCW
Datacenter housing
National Cyber Security Center (NCSC)
J&V
Datacenter housing
Inspectie SZW
SZW
Forensisch domein
Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)
LNV
Forensisch domein
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
I&W
Forensisch domein
Dienst justitiele Inrichtingen (DJI)
J&V
ICT rijkskantoor (IDV-P)
Rijkswaterstaat (RWS)
I&W
ICT rijkskantoor (IDV-P)
Vraag 12
Wat was de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon in 2018?
Antwoord op vraag 12
De indicator bereikbaarheid kent twee varianten. De ene indicator betreft de bereikbaarheid
van de Belastingtelefoon en deze was over geheel 2018 genomen 63,3%. Deze indicator
betreft uitsluitend het aantal telefoontjes dat door belastingtelefoonmedewerkers
en door de genoemde automaten geholpen worden ten opzichte van de totale hoeveelheid
aangeboden telefonie. De andere variant is de bereikbaarheid inclusief keuzemenu.
Deze indicator geeft een adequate indicatie van bellers die geholpen worden of er
zelf voor kiezen op dat moment niet verder te willen met hun oproep. Bij deze indicator
worden alle telefoontjes waar bellers geholpen zijn (door een belastingtelefoon- medewerker,
een bestelautomaat, teksten in het keuzemenu en de automaat voor verzoeken voor uitstel
van aangifte IB), opgeteld bij bellers die in het keuzemenu zelf ophangen. Ten opzichte
van de totale hoeveelheid aangeboden telefonie was de bereikbaarheid inclusief keuzemenu
81,3% over geheel 2018.
Vraag 13
Voor hoeveel jaar op rij is de realisatie van de rentelasten lager dan in de begroting
werd geraamd?
Antwoord op vraag 13
In 2017 vielen de EMU-saldorelevante (netto) rentelasten op de staatsschuld (inclusief
de interne schuldverhouding) nog € 0,13 mld. hoger uit dan geraamd bij vastgestelde
begroting. In 2018 waren de gerealiseerde rentelasten € 0,05 mld. lager dan in de
vastgestelde begroting was geraamd.
Vraag 14
Wat is de aard van de vordering van 0,8 miljard euro op ABN AMRO?
Antwoord op vraag 14
Bij de overname van Fortis/ABN AMRO in 2008 zijn leningen die Fortis Bank Nederland
had opgenomen bij Fortis Bank België ook door de Nederlandse Staat overgenomen. Dat
was inclusief de leningen van het deel van ABN AMRO dat Fortis eerder had verworven.
Het betrof leningen met verschillende looptijden tot 2027. Hierdoor heeft de Staat
nog een vordering op ABN AMRO. Een deel van deze leningen is inmiddels afgelost door
ABN AMRO. Het restant van € 0,8 mld. zal in de komende jaren nog worden afgelost.
Vraag 15
Kunt u toelichten hoe de steekproef MKB-ondernemingen precies is vormgegeven?
Antwoord op vraag 15
De doelgroep, waaruit de Steekproef MKB-ondernemingen is getrokken, zijn de belangrijkste,
actieve MKB-ondernemingen. Ook belastingplichtige stichtingen en verenigingen zijn
meegenomen. De steekproef wordt getrokken uit verschillende deelpopulaties om de diversiteit
in het MKB ook in de Steekproef MKB-ondernemingen tot zijn recht te laten komen. Uit
de gedefinieerde doelgroep wordt een steekproef van 3.600 entiteiten getrokken. Deze
ondernemingen worden conform de Controle Aanpak Belastingdienst gecontroleerd.
Vraag 16
Hoeveel aangiften zijn er meegenomen bij de verschillende steekproeven?
Antwoord op vraag 16
De omvang van de Steekproef MKB-ondernemingen is 3.600 entiteiten. Op deze manier
zijn zo’n 6.800 IH-aangiften en 2.700 Vpb-aangiften meegenomen. Daarnaast zijn de
aangiften van circa 5.800 OB-nummers (verantwoordelijk voor zo’n 23.000 OB-aangiften)
en 2.700 LH-nummers (verantwoordelijk voor ongeveer LH-32.000 aangiften) betrokken.
De Steekproef Particulieren heeft een omvang van 25.000 aangiften.
Vraag 17
Waarom is er in de laatst uitgevoerde steekproef pas gewerkt met een hogere representativiteit?
Antwoord op vraag 17
Bij de Steekproef MKB-ondernemingen wordt continu werk gemaakt van verbeteringen.
Zo zijn grotere ondernemingen (met meer werknemers) tegenwoordig betrokken in de Steekproef.
Voor de laatst uitgevoerde steekproef heeft dit zich vertaald in een hogere representativiteit.
Vraag 18
Hoe komt het dat de realisatie van materiële uitgaven aan het overig apparaat 65 miljoen
euro lager zijn dan begroot?
Antwoord op vraag 18
Gedurende 2018 is met 1e en 2e suppletoire begroting het budget per saldo neerwaarts bijgesteld om deze in lijn
te brengen met de verwachte realisatie. De voornaamste verklaringen voor de verlaging
zijn de kasschuif van het budget van 2018 naar 2019 en een budgetneutrale technische
herschikking van budget binnen begrotingsartikel 1 van «overige materiele uitgaven»
naar «bijdrage aan sso’s en eigen personeel».
Vraag 19
Hoe kunnen zowel de rente-uitgaven als de rente-ontvangsten hoger zijn dan geraamd?
Vraag 20
Hoe kan het dat het ministerie niet eerder duidelijkheid had over de rente-uitgaven
en rente-inkomsten?
Antwoord op vraag 19 en 20
De omvang van de ontvangsten en uitgaven van de belasting- en invorderingsrente ontwikkelt
zich vaak in dezelfde richting. Bijvoorbeeld ontwikkelingen in de conjunctuur of wijzigingen
in de rentepercentages werken op dezelfde wijze door in zowel ontvangsten als uitgaven.
De slotwetmutaties zijn normaliter relatief beperkt, maar werden in 2018 beïnvloed
door incidenteel hoge bijstellingen van aanslagen uit oude belastingjaren, die ertoe
leidden dat zowel de renteontvangsten als de -uitgaven hoger waren dan geraamd.
Vraag 21
Wat is de verklaring voor de afname in de realisatie van afgehandelde bezwaren binnen
de termijn van de Algemene wet bestuursrecht?
Vraag 54
Kunt u uitgebreider toelichten hoe de achterstanden zijn ontstaan waardoor het percentage
afgehandelde bezwaren dat binnen de Awb-termijn is behandeld is afgenomen van 88%
naar 78%?
Antwoord op vraag 21 en 54
De achterstanden zijn ontstaan door te hoge voorraden van de bezwaren Inkomensheffing,
omzetbelasting en Douane als gevolg van een tekort aan personeel, gebreken in de ICT-voorzieningen
en tekortschietende managementinformatie. In de brief van 26 november 20181 wordt op de oorzaken nader ingegaan. De Belastingdienst heeft voor de korte en lange
termijn maatregelen getroffen om deze problemen aan te pakken, bijvoorbeeld door tijdelijk
externen in te huren en de personele formatie te versterken. Voor bezwaren Inkomensheffing
wordt momenteel een plan van aanpak uitgevoerd met inzet van vaste capaciteit en uitzendkrachten.
Door het wegwerken van de oude voorraad, waarvan de Awb-termijn al is overschreden,
zal het percentage Awb-conform afgehandelde bezwaren op de korte termijn verder afnemen
totdat de voorraad eind 2019 naar een genormaliseerd niveau is gebracht. Bij de omzetbelasting
is de verwerkingscapaciteit inmiddels terug op het oude niveau. Bij de Douane is inmiddels
ook een stijging waar te nemen van het aantal bezwaren dat Awb-conform is afgedaan.
Vraag 22
Kunt u de afname van het aantal bellers dat tevreden is over de dienstverlening toelichten?
Vraag 25
Kunt u de toename in het aantal bellers dat ontevreden is over de dienstverlening
toelichten?
Antwoord op vraag 22 en 25
Specifiek in de maanden mei tot en met september 2018 waren er minder bellers tevreden
over de dienstverlening. Dit werd veroorzaakt door niet tijdige afhandeling van het
belvolume (te behandelen telefoontjes) en langere wachttijden. De personele capaciteit
was onvoldoende voor het aanbod van telefoontjes. De daardoor ontstane verminderde
bereikbaarheid creëerde ook herhaalverkeer wat de bereikbaarheid niet ten goede komt.
Daarnaast was er sprake van een hogere afhandeltijd per gesprek. Dit omdat door de
verminderde bereikbaarheid bellers meer tijd nodig hadden om daarover stoom af te
blazen.
Vraag 23
Kunt u de afname in het aantal websitebezoekers dat tevreden is over de dienstverlening
toelichten?
Antwoord op vraag 23
De tevredenheid over de dienstverlening gekoppeld aan de website is inderdaad licht
afgenomen ten opzichte van 2017, maar blijft boven de norm. Oorzaken van deze afname
zijn moeilijk aan te geven. De Belastingdienst heeft in de afgelopen jaren al fors
geïnvesteerd in de begrijpelijkheid en vindbaarheid van thema’s op de website. De
trend is dat het aantal bezoekers van de website in de afgelopen jaren steeds verder
stijgt.
Vraag 24
Kunt u de lichte toename van de tevredenheid van de mensen die worden geholpen aan
de balie toelichten?
Antwoord op vraag 24
Kengetallen als klanttevredenheid fluctueren binnen een bandbreedte, kleine stijgingen
of dalingen zonder aanwijsbare reden zijn daarom niet uit te sluiten.
Vraag 25
Kunt u de toename in het aantal bellers dat ontevreden is over de dienstverlening
toelichten?
Antwoord op vraag 25
Zie het antwoord bij vraag 22.
Vraag 26
Kunt u de toename in het aantal klachten over 2018 uitsplitsen per onderwerp?
Antwoord op vraag 26
De toename van het aantal klachten is in het jaarverslag2 op p. 58 en 59 toegelicht en als zodanig niet verder naar onderwerp uit te splitsen.
De klachten uit 2018 kunnen wel als volgt geclassificeerd worden:
Classificaties afgehandelde klachten 2018 naar de drie meest voorkomende oorzaken
Belastingen
Centrale Administratie Processen
Onzorgvuldigheid
40,6%
Informatieverstrekking
44,5%
Informatieverstrekking
26%
Postbezorging
13,7%
Tijdigheid
11,9%
Tijdigheid
12,5%
Douane
Klantinteractie & -Services
Onzorgvuldigheid
37,4%
Kwaliteit / informatieverstrekking
33%
Geen classificatie
15,5%
Bereikbaarheid
28,8%
Tijdigheid / lang oponthoud
12,9%
Bejegening / houding en gedrag
26%
Toeslagen
Tijdigheid
35,7%
Onzorgvuldigheid
21,3%
Informatieverstrekking
15,2%
Bron: rapport Analyse klachtbehandeling Belastingdienst 2018
Vraag 27
Wat is er met de 900 afgeronde onderzoeken gedaan?
Antwoord op vraag 27
Het getal 900 valt uiteen in 700 afgeronde opsporingsonderzoeken en 200 afgeronde
rechtshulpverzoeken. Na afronding van een opsporingsonderzoek door de FIOD is het
proces-verbaal daarvan ingeleverd bij het Openbaar Ministerie.
Vraag 28
Met hoeveel onderzoeken is de FIOD momenteel bezig?
Vraag 29
Aan hoeveel onderzoeken moet de FIOD nog beginnen?
Vraag 30
Hoeveel onderzoeken kan de FIOD jaarlijks uitvoeren en afhandelen?
Antwoord op vraag 28, 29 en 30
De FIOD maakt met zijn partners jaarlijks afspraken over het aantal te besteden uren
per thema. In dit handhavingsarrangement is afgesproken dat er tussen de 500 en 650
opsporingsonderzoeken en tussen de 150 en 250 rechtshulpverzoeken door de FIOD zullen
worden uitgevoerd. Per 1 mei lopen er 681 onderzoeken (inclusief rechtshulpverzoeken).
In 2019 zijn 288 onderzoeken (inclusief rechtshulpverzoeken) afgerond. Het aantal
onderzoeken waaraan de FIOD dit jaar nog zal beginnen, is mede afhankelijk van de
signalen die van onder meer toezichthouders zullen komen.
Vraag 31
Kan het aantal boekenonderzoeken in de periode 2014–2018 worden weergegeven? Kunt
u per jaar aangeven hoeveel bedrijven te maken hebben gehad met een boekenonderzoek?
Hoeveel fte is er in de jaren 2014–2018 gespendeerd aan boekenonderzoeken?
Antwoord op vraag 31
In de periode 2014–2018 zijn de volgende aantallen boekenonderzoeken uitgevoerd, waarmee
het volgende aantal fte’s is gemoeid.
2014
2015
2016
2017
2018
Aantal boeken-onderzoeken
38.240
26.271
27.917
24.128
20.613
Aantal fte’s
nb1
1.900
1.931
1.731
1.623
Voor 2014 zijn er geen gegevens beschikbaar.
X Noot
1
Voor 2014 zijn er geen gegevens beschikbaar.
Het aantal bedrijven dat met een boekenonderzoek te maken heeft gehad verschilt mogelijk
van het aantal boekenonderzoeken omdat een bedrijf soms met meerdere onderzoeken in
één kalenderjaar te maken heeft.
Vraag 32:
Is er naast hogere systeembeschikbaarheid en hogere klanttevredenheid over de betrouwbaarheid
van de aangiftesystemen ook onderzoek gedaan naar de prestatiegegevens en naar de
bereikbaarheid van de Belastingdienst voor het bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 32:
Ja. De Index voor klanttevredenheid van het bedrijfsleven over de Douane is gebaseerd
op het Bewijs van Goede Dienst. De index komt tot stand op basis van het gemiddelde
van onderstaande klanttevredenheidscijfers. Daarmee is ook onderzoek gedaan naar de
prestatiegegevens en bereikbaarheid van de Belastingdienst voor het bedrijfsleven:
1) Minimale verstoring van logistieke processen
2) Minimale verstoring geautomatiseerde systemen
3) Betrouwbare en consistente besluitvorming
4) Geïntegreerd toezicht
5) Inhoudelijke kennis en deskundigheid
6) Waarde van AEO-certificering
7) Bereikbaarheid en toegankelijkheid
8) Duidelijke communicatie
9) Minimale lasten voor ondernemers
10) Toegankelijkheid van de website
Vraag 33
Kunt u een uitgebreidere toelichting geven op het aantal ernstige productieverstoringen?
Vraag 34
Hoe denkt u het aantal ernstige productieverstoringen te verminderen?
Antwoord op vraag 33 en 34
De ernstige productieverstoringen worden altijd individueel geëvalueerd. Hierbij wordt
gekeken in welke fase van het systeemontwikkelings- en exploitatieproces de ernstige
productieverstoring haar grondoorzaak vindt. Daarbij zien we dat vaker het menselijk
handelen in de productiefase de oorzaak is van de damages. De complexiteit van de
technische infrastructuur waarop applicatiereleases geplaatst moeten worden en de
onderlinge relaties die tussen de applicaties bestaan vraagt diepgaande kennis en
ervaring. Door de uitstroom van ervaren beheermedewerkers dient op het aanleren van
«overzichtskennis» geïnvesteerd te worden. Dit gebeurt door nieuwe medewerkers aan
te trekken en hen zowel in de diepte als ook bewust in de breedte op te leiden (o.m.
door jobrotation en intervisie). Daarnaast wordt bij de oplevering van nieuwe systemen
nadrukkelijker beoordeeld of de benodigde beheerfunctionaliteit wordt meegeleverd.
Dit heeft in 2018 ertoe geleid dat in enkele gevallen nieuwe systemen daadwerkelijk
eerst later in productie zijn gezet.
Vraag 35
Hoe zien de door de Minister gestelde randvoorwaarden waaronder Atradius Dutch State
Business (Atradius DSB) verzekeringen mag afgeven eruit in vergelijking met andere
OESO-landen? Op welke onderdelen wijken de randvoorwaarden af van die van andere OESO-landen.
Kunt u deze met de Kamer delen?
Antwoord op vraag 35
De randvoorwaarden voor de exportkredietverzekering (ekv) zijn voor een belangrijk
deel vastgelegd in internationale afspraken. Binnen deze internationale afspraken
is ruimte om op verschillende beleidsonderdelen keuzes te maken die passen bij de
nationale context. Dit geldt onder andere voor landenbeleid en productassortiment,
maar bijvoorbeeld ook ten aanzien van premies en maatschappelijk verantwoord ondernemen
mag Nederland in principe strenger zijn dan de internationale afspraken voorschrijven.
In die zin zijn de internationale afspraken minimumstandaarden. Tot 2017 heeft het
Ministerie van Financiën een jaarlijkse benchmark uitgevoerd om de Nederlandse faciliteit
qua voorwaarden te vergelijken met andere OESO-landen. De resultaten hiervan werden
vermeld in het jaarverslag. De benchmark heeft een belangrijke impuls voor een intensieve
verbeteragenda gegeven. In 2017 bleek dat de Nederlandse ekv zich inmiddels structureel
goed kon meten met vergelijkbare faciliteiten in het buitenland. Hiermee had de benchmark
zijn doel bereikt. De verbeteragenda blijft onverminderd doorgaan om de Nederlandse
ekv op hetzelfde hoge concurrentieniveau te houden.
Vraag 36
Wat betekent de inzet op «een gelijkwaardig speelveld op het gebied van de exportondersteunende
maatregelen» concreet? Spant het kabinet zich nog steeds in voor een gelijkwaardig
speelveld zodra blijkt dat andere landen niet van plan blijken om hun normen strenger
te maken?
Antwoord op vraag 36
Het kabinet pleit voor een gelijk speelveld voor het verstrekken van exportkredietverzekeringen
door overheden. EU lidstaten zijn gebonden aan de «Arrangement on Officially Supported
Export Credits» dat toeziet op een eerlijke toepassing van de exportkredietverstrekking.
Ter bevordering van een gelijker speelveld vinden er momenteel brede onderhandelingen
plaats in de International Working Group on Export Credits, met als doel om zo veel
mogelijk landen aan deze regels te binden (ook landen die geen lid zijn van de OESO,
zoals India, Brazilië en China). Indien dit zonder de gewenste resultaten blijft,
is het noodzaak om op andere wijze de concurrentiekracht van Europese exporteurs ten
opzichte van derde landen te vergroten. Dit kan gerealiseerd worden door een flexibilisering
van de financiële voorwaarden van de «Arrangement on Officially Supported Export Credits».
Concreet zoekt Nederland naar een breed geldend en internationaal toepasbaar raamwerk
waarbinnen de door de overheid geboden exportsteun gegeven kan worden.
Vraag 37
Waar let de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)
in het bijzonder op bij de verstrekking van exportkredietverzekeringen, ervan uitgaande
dat BHOS niet zozeer kijkt naar financiële risico's?
Antwoord op vraag 37
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is mede beleidsverantwoordelijk
voor de ekv. Er is een gezamenlijk beleid dat door de Ministeries van Financiën en
van Buitenlandse Zaken als toetsingskader wordt gebruikt. Verzekeringsaanvragen worden
aan de hand van dit beleid getoetst op financiële en mvo-risico’s en op overwegingen
op het terrein van het gelijke speelveld (level playing field). De landenspecifieke
kennis van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt in dit proces meegenomen.
Vraag 38
Zijn er OESO-landen die, in het bijzonder op het gebied van internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen (IMVO), soepeler omgaan met het verstrekken van exportkredietverzekeringen
aan bedrijven die defensiegerelateerde goederen produceren en verkopen? Zo ja, welke?
En hoe verschilt het Nederlandse beleid van dat van deze landen?
Antwoord op vraag 38
Defensiegerelateerde goederen zijn uitgesloten van de reikwijdte van de Common Approaches,
het mvo-toetskader voor de exportkredietverzekering. Dit betekent dat OESO-landen
in het kader van exportkredietverzekeringen geen mvo-toets doen. Voor de uitvoer van
defensiegerelateerde goederen is in de meeste gevallen een exportvergunning nodig.
Wanneer een dergelijke vergunning wordt aangevraagd, wordt ook op imvo-aspecten getoetst. Omdat in de praktijk gebleken is dat het kan voorkomen dat er sprake
is van een defensiegerelateerd goed waarvoor geen exportvergunning nodig is, heeft
Nederland ervoor gekozen om onder de exportkredietverzekering voortaan ook een gerichte
mvo-toets te doen. Hierbij wordt met name gekeken naar het risico op mensenrechtenschendingen.
Op dit punt is Nederland strenger dan andere OESO-landen.
Vraag 39
Kunt u de ekv-voorwaarden, voor zover mogelijk, vergelijken met de (verzekerings)voorwaarden
van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?
Antwoord op vraag 39
Het DTIF onderdeel 2 faciliteert exporttransacties middels de verdiscontering van
wissels. Een wissel is een onvoorwaardelijke opdracht van een crediteur aan een debiteur
om op een bepaald tijdstip een bepaalde som te betalen. Hoewel de wissels bij de reguliere
ekv verdisconteerd worden door de huisbank, worden de wissels binnen DTIF onderdeel
2 voorgeschoten door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit gezien de kleinere
omvang van deze wissels. De verzekeringsvoorwaarden van het DTIF onderdeel 2 zijn
in lijn met die van de reguliere ekv.
Vraag 40
Bent u, met het oog op het bereiken van een gelijker speelveld, tevreden over de voortgang
in de International Working Group on Export Credits?
Antwoord op vraag 40
Zie ook antwoord vraag 36.
De onderhandelingen in de International Working Group gaan langzaam. Nederland zou
graag meer en snellere vooruitgang willen zien. Indien de onderhandelingen niet tot
de gewenste resultaten leiden, dient op andere wijze de concurrentiekracht van Europese
exporteurs ten opzichte van derde landen te worden vergroot. Daarom pleit Nederland
voor een flexibilisering van de financiële voorwaarden van de «Arrangement on Officially
Supported Export Credits».
Vraag 41
Hoe gaat u concreet invulling geven aan de in de China-notitie van het kabinet geüite
ambitie om, in het kader van de bescherming van de eigen markt, te verkennen hoe het
beleid inzake exportkredietverzekeringen (ekv) aangepast dient te worden om een gelijker
speelveld te kunnen bereiken? Wanneer begint de verkenning en wie voert deze op welke
termijn uit?
Antwoord op vraag 41
Zie de antwoorden op de vragen 36 en 40.
Vraag 42
Kunt u een onderscheid maken naar de categorieën bedrijven waarbij in totaal voor
16,3 miljard euro aan verplichtingen uitstaat?
Antwoord op vraag 42
De € 16,3 mld. aan verplichtingen bestaat voor 42% uit verplichtingen van buitenlandse
overheden (inclusief staatsbanken) en voor 58% uit verplichtingen van bedrijven. In
onderstaand diagram is een uitsplitsing gegeven naar de sector waarop de verzekerde
exporttransacties betrekking hebben.
Vraag 43
Kunt u delen hoe groot de omvang is van de verschillende orders bij de in 2018 uitstaande
verplichtingen?
Antwoord op vraag 43
De omvang van de uitstaande verplichtingen reflecteert de resterende omvang en looptijd
van het risico. De portefeuille van € 16,3 mld. omvat 113 voorlopige verplichtingen
en 481 definitieve verplichtingen. Van de verplichtingen staat 88,4% uit op particuliere
debiteuren en overheden in 30 landen.
Omvang oorspronkelijke verplichting
Aantal verplichtingen
Omvang risico (in € x mln.)
<1 mln.
156
29,4
<10 mln.
208
617,7
<50 mln.
137
1.884,5
<100 mln.
33
1.555,6
<500 mln.
50
6.506,1
>500 mln.
10
5.745,6
Vraag 44
Uit hoeveel medewerkers bestaat het team van Atradius DSB die de ekv-faciliteit uitvoeren
voor de Nederlandse Staat?
Antwoord op vraag 44
Atradius Dutch State Business heeft 58 medewerkers in dienst.
Vraag 45
Kunt u het MVO-beleidskader voor de ekv-faciliteit vergelijken met de beleidskaders
van alle andere OESO-landen? Kunt u de verschillen inzichtelijk maken aan de hand
van een overzicht?
Antwoord op vraag 45
Alle OESO-landen hebben zich gecommitteerd aan de Common Approaches, het mvo-toetsingskader
voor exportkredietverzekeringen. Niet alle landen hebben hun mvo-beleidskader beschreven
en openbaar beschikbaar gesteld. Hierdoor is het niet goed mogelijk om over de hele
linie inzichtelijk te maken hoe Nederland zich verhoudt tot de andere OESO-landen.
Nederland heeft ervoor gekozen om transparant te zijn met het mvo-beleidskader en
op een aantal punten strenger te zijn dan de Common Approaches. Zo vallen zogenaamde
kortlopende transacties (korter dan twee jaar) en transacties die niet worden gefinancierd
door middel van leningen (contante transacties) buiten de reikwijdte van de Common
Approaches. Deze transacties kunnen, net als langlopende transacties, mogelijk aanzienlijke
effecten op mens, dier en milieu hebben. Daarom vindt Nederland het belangrijk dat
deze transacties ook getoetst worden.
Vraag 46
Toetsen alle OESO-landen even expliciet op mensenrechtenschendingen? Zo nee, welke
niet, en in hoeverre verschilt de toetsing van andere landen van die van Nederland?
Antwoord op vraag 46
Ja, alle OESO-landen toetsen expliciet op het risico op mensenrechtenschendingen.
Dit is een verplicht onderdeel van de Common Approaches.
Vraag 47
Wat is de oorzaak van het lagere aantal gecreëerde arbeidsjaren met de verzekerde
export?
Antwoord op vraag 47
Uit een nadere analyse door het CBS van de cijfers kon geen bijzondere verklaring
gevonden worden, anders dan dat de verzekerde uitvoer die door het CBS werd toegerekend
aan 2017 lager was dan in voorgaande jaren (zie ook antwoord vraag 48).
Vraag 48
Kunt u de ontwikkeling in het aantal gecreëerde arbeidsjaren van de afgelopen 5 jaar
per jaar uiteenzetten en toelichten?
Antwoord op vraag 48
In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling in de periode 2013–2017 getoond. De
cijfers over 2018 komen in het najaar beschikbaar. De gecreëerde arbeidsjaren vertonen
een dalende trend. Dit hangt vooral samen met de waarde van de verzekerde export in
de onderzochte jaren, die kan samenhangen met enerzijds de omvang van de exportcontracten
en anderzijds met het binnenlandse bestanddeel van die contracten. Uit de sterke stijging
in het jaar 2015 blijkt echter dat deze ontwikkeling voor een belangrijk deel samenhangt
met het vraaggestuurde karakter van de ekv. De ekv-portefeuille bestaat uit enkele
zeer grote en veel kleinere transacties. In 2017 en in 2018 waren weinig zeer grote
transacties. Meestal zijn dergelijke transacties olie- en gasgerelateerd, zie ook
het antwoord op vraag 42: het deel van de portefeuille dat samenhangt met olie en
gas is gedaald van 39% medio 2017 naar 31% eind 2018. Wanneer dergelijke grote transacties
in 2019 zich weer voordoen kan de dalende trend weer omslaan.
Vraag 49
Wat is de oorzaak van de stijging van de kostenvergoeding Atradius DSB?
Antwoord op vraag 49
De uitvoeringskosten zijn gebaseerd op de sinds 2015 lopende vergoedingsovereenkomst
met Atradius DSB. Naast een vaste component bevat deze overeenkomst een bedrag dat
gebaseerd is op het «kasresultaat» van de ekv om zo conform de principal-agent theorie de financiële belangen van opdrachtgever en uitvoerder gelijk te schakelen.
De afgelopen jaren was het kasresultaat van de staat positief en daarmee werd de vergoeding
voor ADSB eveneens hoger.
Vraag 50
Waarop wordt de mogelijke verklaring gebaseerd dat provincies in vergelijking tot
gemeenten een relatief groter beroep doen op het Btw-compensatiefonds (BCF)?
Antwoord op vraag 50
De totale uitgaven van gemeenten kwamen volgens het CBS in 2018 uit op € 56,2 mld.
tegenover € 6,6 mld. voor provincies. De claims van gemeenten uit het BCF kwamen in
2018 uit op € 2,9 mld. t.o.v. € 0,4 mld. voor provincies. De omvang van de claims
uit het BCF van gemeenten ten opzichte van hun totale uitgaven is 5,1% tegenover 6,2%
voor provincies. Daarmee doen provincies in vergelijking tot gemeenten een relatief
groter beroep op het BCF.
Vraag 51
Zijn er nog andere mogelijke verklaringen voor het feit dat provincies relatief meer
btw declareren bij het BCF dan gemeenten?
Antwoord op vraag 51
De activiteiten van provincies verschillen met de activiteiten van gemeenten. Daarbij
zijn, zoals ook gesteld in het jaarverslag, provincies vooral actief op het gebied
van verkeer en vervoer. Veel activiteiten in die uitgavencategorie komen in aanmerking
voor compensatie. Het verschil in de relatieve claims tussen gemeenten en provincies
moet dan ook voornamelijk worden gezocht in het verschil in activiteiten.
Vraag 52
Welke voordelen heeft het wanneer het Agentschap central clearing van swaps mogelijk
kan maken?
Antwoord op vraag 52
«Central clearing» van swaps betekent dat een tussen twee partijen afgesloten swap
wordt overgebracht naar een derde partij, de Central Counterparty (CCP). Hoewel overheden
niet verplicht zijn tot deelname aan »central clearing», geldt die verplichting wel
voor de meeste financiële instellingen. Omdat «central clearing» inmiddels de marktstandaard
is, wordt verwacht dat het Agentschap door deelname aan «central clearing» tegen concurrerender
voorwaarden swaps af zal kunnen sluiten.
Vraag 53
Hoeveel investeert dit kabinet structureel in de Belastingdienst?
Antwoord op vraag 53
Voor de uitvoering van het programma Beheerst Vernieuwen (voorheen Herijking Investeringsagenda)
heeft het kabinet structureel middelen ter beschikking gesteld (structureel € 160
mln. vanaf 2024). Deze middelen zijn volgens de gebruikelijke begrotingsregels in
eerste instantie gereserveerd op de Aanvullende Post van de Rijksbegroting. Van deze
structureel beschikbare middelen is sinds de start van de Investeringsagenda in 2015
tot en met de 1e suppletoire begroting 2019 reeds structureel € 122 mln. per jaar in 2024 en verder
overgeheveld van de Aanvullende Post naar artikel 1 «Belastingen» van de Financiënbegroting.
Voorgaande passage betreft de structurele middelen in 2024 e.v. Voor de goede orde zij vermeld dat in de periode 2015-heden
ook incidentele (enkel- en meerjarige) middelen vanaf de Aanvullende Post naar de
Belastingdienst zijn overgeheveld voor niet-structurele doeleinden (cumulatief ca.
€ 1,6 mld. over de periode 2015 tot en met 2023).
Het restant (€ 38 mln. per jaar structureel vanaf 2024) is nog beschikbaar op de Aanvullende
Post en wordt na goedkeuring van bestedingsplannen vrijgegeven en overgeheveld naar
artikel 1 «Belastingen» van de Financiënbegroting. In onderstaande tabel zijn de beschikbaar
gestelde, vrijgegeven en resterende structurele middelen op de Aanvullende Post weergegeven.
Investeringsagenda/Beheerst Vernieuwen
Structurele middelen 2024 e.v. (bedragen x € 1 mln.)
Gereserveerd op Aanvullende Post
160
Vrijgegeven Miljoenennota 2015 t/m 1e suppletoire begroting 2019
122
Resterend op aanvullende post
38
Van de resterende € 38 mln. per jaar op de Aanvullende Post, is op basis van eerder
goedgekeurde bestedingsplannen reeds structureel € 25 mln. gereserveerd om te investeren
in extra personeel bij de Belastingdienst. Definitieve besluitvorming over de daadwerkelijke
overheveling van de Aanvullende Post naar artikel 1 «Belastingen» van de Financiënbegroting
moet nog plaatsvinden.
Daarnaast heeft het kabinet bij 1e suppletoire begroting 2018 structureel € 78 mln. per jaar aan de Belastingdienst
toegekend ter voorbereiding van de Douane op een no deal scenario ten aanzien van
de Brexit.
Tot slot heeft het kabinet bij 1e suppletoire begroting 2019 structureel € 29 mln. per jaar structureel aan middelen
toegevoegd voor de aanpak van witwassen, fraudebestrijding en aanpak ondermijning.
Vraag 54
Kunt u uitgebreider toelichten hoe de achterstanden zijn ontstaan waardoor het percentage
afgehandelde bezwaren dat binnen de Awb-termijn is behandeld is afgenomen van 88%
naar 78%?
Antwoord 54
Zie antwoord op vraag 21.
Vraag 55
Wanneer verwacht u dat de opgelopen achterstanden in capaciteit, kwaliteit en bereikbaarheid
zijn weggewerkt?
Antwoord op vraag 55
Dit is niet exact aan te geven. Een en ander is afhankelijk van de snelheid van werving
en opleiding. In het tweede halfjaar van 2018 is de belastingdienst fors gaan werven,
waardoor de achterstand naar verwachting zal zijn ingelopen eind 2019. De nieuw geworven
medewerkers stromen gedurende 2019 in.
Voor bezwaren IH wordt momenteel een plan van aanpak uitgevoerd, waarmee door inzet
van vaste capaciteit, uitzendkrachten en inhuur van een externe partij de voorraad
naar genormaliseerd niveau wordt gebracht. Streven is de voorraad eind 2019 naar een
genormaliseerd niveau te brengen.
Vraag 56
Hoever is de Belastingdienst met de implementatie van de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG)?
Vraag 57
Voldoet de Belastingdienst aan de eisen die de AVG stelt?
Antwoord op vraag 56 en 57
Met brief van 28 mei jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën de Kamer onlangs
geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de Algemene verordening gegevensbescherming
(AVG) bij de Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 485). De Belastingdienst heeft in het vervolgtraject inmiddels de maatregelen kunnen
realiseren, met uitzondering van de maatregel «verwijderen van verouderde gegevens».
Om te voorkomen dat verouderde gegevens onrechtmatig kunnen worden verwerkt door medewerkers
van de Belastingdienst, heeft de Belastingdienst risicobeperkende (mitigerende) maatregelen
genomen. De verouderde documenten worden in een zogenoemde datakluis geplaatst. De
(digitale) datakluis is een afgeschermde omgeving, waartoe alleen aangewezen beheerders
toegang hebben. De Belastingdienst beoordeelt de gegevens in de datakluis; als de
gegevens geen permanente waarde hebben of verouderd zijn, worden deze daadwerkelijk
verwijderd.
Vraag 58
Haalt de Belastingdienst de opleggingsdatum van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP),
1 januari 2020, om het burgerservicenummer (BSN) niet meer in het btw-identificatienummer
te verwerken?
Vraag 60
Op welke manier regelt de Belastingdienst per 1 januari 2020 dat het BSN niet meer
in het btw-identificatienummer mag worden verwerkt?
Vraag 61
Heeft u de garantie dat per 1 januari 2020 geen enkele ondernemer meer een BSN als
btw-identificatienummer heeft?
Antwoord op vraag 58, 60 en 61
Bij besluit van 13 december 2018, nr. 2018–31107, Stcrt. 2018, 68654, heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten om het advies van de commissie
van deskundigen over te nemen en de factuurvariant per januari 2020 te realiseren.
Dit betekent dat de Belastingdienst per 1 januari 2020 geen BSN meer in het btw-identificatienummer
verwerkt. Zoals aangegeven in de 23e halfjaarsrapportage Belastingdienst is het implementatietraject gestart en ligt de
realisatie op koers. De realisatie is verdeeld in twee sporen, namelijk aanpassing
van de ondersteunende systemen en activiteiten in de sfeer van dienstverlening en
communicatie. De Belastingdienst regelt dat alle betrokken eenmanszaken die nu een
btw-identificatienummer met BSN hebben, een nieuw btw-identificatienummer (btw-ID) krijgen zonder BSN. Dit nieuwe nummer zal in het najaar worden
verstrekt en geldig zijn per 1 januari 2020. De betrokken eenmanszaken worden geïnformeerd
dat zij een nieuw btw-ID krijgen en waarvoor zij deze moeten gebruiken.
Vraag 59
Wat zijn de gevolgen voor de Belastingdienst en voor de ondernemers wanneer het BSN
niet meer in het btw-identificatienummer mag worden verwerkt?
Antwoord op vraag 59
Het directe gevolg van het niet meer mogen verwerken van het BSN in het btw-identificatienummer
voor de Belastingdienst is dat de Belastingdienst aan eenmanszaken die nu een btw-identificatienummer
met BSN hebben, een nieuw btw-identificatienummer (btw-ID) moet verstrekken zonder
BSN. Deze wijziging heeft ook gevolgen voor bepaalde vergunningen, brieven en formulieren
waarop het huidige btw-identificatienummer met BSN is vermeld.
Voor de eenmanszaak heeft de wijziging drie gevolgen. In de eerste plaats moet de
eenmanszaak zijn nieuwe btw-ID gebruiken in inkoop- en verkoopfacturen. Dit betekent
dat de ondernemer zijn leveranciers en afnemers over zijn nieuwe btw-ID moet informeren.
Dit is cruciaal bij eenmanszaken die intracommunautair handelen. In de tweede plaats
moet de ondernemer die nu gebruik maakt van de mini one stop shop (MOSS) zijn nieuwe
btw-ID voor MOSS gaan gebruiken per 1 januari 2020. In de derde plaats moet de eenmanszaak
in voorkomende gevallen zijn btw-ID op zijn website vermelden als hij btw-plichtig
is en goederen of diensten via een website aanbiedt (dit is geen fiscale verplichting
maar een verplichting op grond van het Burgerlijk Wetboek).
Vraag 60
Op welke manier regelt de Belastingdienst per 1 januari 2020 dat het BSN niet meer
in het btw-identificatienummer mag worden verwerkt?
Antwoord op vraag 60
Zie antwoord op vraag 58
Vraag 61
Heeft u de garantie dat per 1 januari 2020 geen enkele ondernemer meer een BSN als
btw-identificatienummer heeft?
Antwoord op vraag 61
Zie antwoord op vraag 58
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier