Antwoord schriftelijke vragen : Àntwoord op vragen van de leden Raemakers, Van Eijs en Van Weyenberg over het bericht ‘800.000 Nederlanders kregen kanker, na ‘genezing’ houden zij problemen’
Vragen van de leden Raemakers, Van Eijs en Van Weyenberg (allen D66) aan de Ministers voor Medische Zorg, van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «800.000 Nederlanders kregen kanker, na «genezing» houden zij problemen» (ingezonden 16 april 2019).
Antwoord van Minister Bruins (Medische Zorg), mede namens de Ministers van Financiën
en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 4 juni 2019). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2486.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «800.000 Nederlanders kregen kanker, na «genezing» houden
zij problemen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat voldoende kennis over de
gevolgen van kanker en de behandeling daarvan beschikbaar is? In hoeverre deelt u
de aanbevelingen van het Integraal Kankercentrum Nederland over de noodzaak tot extra
onderzoek hiernaar?2
Antwoord 2
Behandelaars moeten op basis van de reeds beschikbare kennis vaker het gesprek aangaan
met hun patiënten over de gevolgen van kanker(behandeling) en wat dat voor hen betekent.
Kennis over de gevolgen van kanker en de behandeling daarvan ondersteunen in het gesprek
tussen arts en patiënt («samen beslissen») en dragen daarmee bij aan de beste uitkomst
van zorg voor de patiënt. Hierbij is het van belang dat verder wordt gekeken dan alleen
klinische informatie, zoals bloedwaarden of wondgenezing maar ook naar andere uitkomsten
die er voor de patiënt toe doen. In geval van borstkanker is zelfbeeld hier een voorbeeld
van.
In 2018 ben ik daarom het programma Uitkomstgerichte Zorg gestart, in samenwerking
met veldpartijen. Op het gebied van kanker zijn er al een aantal vragenlijsten ontwikkeld
(door ziekenhuizen zelf, door International Consortium for Health Outcomes Measurement3 (ICHOM)) om uitkomstinformatie te meten en vergelijken bij patiënten.
Om psychosociale problemen en de gevolgen van behandeling daarvan meer onder de aandacht
van zowel patiënten als zorgverleners te brengen is in 2017 in het kader van de subsidieregeling
Transparantie € 5 miljoen beschikbaar gesteld. Eind 2019 komen de resultaten van deze
projecten beschikbaar.
Vraag 3
In hoeverre herkent u de signalen uit het rapport die stellen dat patiënten vaak geen
advies krijgen over aanpassingen van hun levensstijl na hun behandeling? Welke acties
kan het kabinet ondernemen om dergelijke advisering te stimuleren?
Antwoord 3
Het is aan behandelaars om in de spreekkamer adviezen te geven aan hun patiënten hoe
zij hun leven tijdens en na de behandeling van kanker het beste kunnen inrichten.
Adviezen over (aanpassingen van) de leefstijl zouden daarmee onderdeel van de oncologische
zorg moeten zijn. Die adviezen moeten op de
individuele omstandigheden, waaronder ook de tumorsoort, zijn toegesneden. De in het
rapport afgegeven signalen zijn daarmee primair voor de behandelaars bestemd. Waar
zij dat nog niet gedaan hebben kunnen zij evidence-based onderdelen van deze adviezen
waar nodig in hun richtlijnen opnemen. Een overheidsrol zie ik hier niet.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer – onder meer door onbekendheid en
problemen met de vindbaarheid en vergoedingen van ondersteunende zorg – minder dan
30% van de patiënten dergelijke zorg ontvangt?
Antwoord 4
Ik vind het belangrijk dat patiënten ondersteuning krijgen op het gebied van de gevolgen
van kanker.
Er is een ruim aanbod van zorg voor de behandeling van de diversiteit aan gevolgen
voor kanker voorhanden. Deze zorg bereikt een deel van de mensen die leven met of
na kanker onvoldoende, omdat:
In de praktijk kijken artsen vanzelfsprekend goed naar de medische aspecten van de
ziekte en naar directe behandelresultaten. Meer aandacht voor de kwaliteit van leven
van mensen die leven met of na kanker, inclusief de sociaal-maatschappelijke gevolgen
is eveneens noodzakelijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Deelt u de mening dat voor mensen met een informatiebehoefte over ondersteunende zorg,
deze tijdig en op maat beschikbaar moet zijn zoals aangegeven in het rapport?
Antwoord 5
Ik ben het eens met de aanbeveling dat de informatievoorziening over de gevolgen van
kanker en de gevolgen van de behandeling een integraal onderdeel van de oncologische
behandeling en nazorg is. Duidelijke en passende informatievoorziening van zorgprofessionals
is een voorwaarde om samen te beslissen.
Vraag 6
Hoe kijkt u naar de aanbeveling om de nazorg, die nu vaak plaatsvindt door de medisch
specialist, beter te verdelen tussen de medisch specialist, verpleegkundig specialist
en de huisarts? Zijn er factoren in het systeem die deze verdeling lastig maken? Kunnen
hier drempels worden weggenomen om een betere verdeling te bevorderen?
Antwoord 6
Ik denk dat deze aanbeveling, die overigens bij alle vormen van zorg relevant is,
hier zeker van belang is. Om de afstemming tussen zorgprofessionals te verbeteren
en daarmee de patiënt optimaal van zorg te kunnen voorzien is een vast aanspreekpunt
in het ziekenhuis belangrijk. Verder is het van belang dat ook de zorg van de huisarts
hierop naadloos aansluit. De ideeën over zo’n werkwijze zijn goed uitgewerkt bij de
zorg voor jongvolwassenen met kanker (AYA). Vanaf diagnose is er integrale zorg voorhanden
die zowel op het medisch-technische aspect als kwaliteit van leven aspecten, inclusief
sociaal maatschappelijk, opereert. De behandelaar en verpleegkundig specialist zijn
vertegenwoordigd in een multidisciplinair AYA poli zorgteam van relevante disciplines
en specialismen.
Vraag 7
Hoe apprecieert u het advies uit het rapport om voor ondersteunende zorg met een nationale
aanpak te komen? Welke bijdrage kan het kabinet hiervoor leveren?
Antwoord 7
Uit het rapport «Kankerzorg in beeld: over leven met en na kanker» blijkt dat op dit
moment zich ook een Taskforce Cancer Survivorship als werkorganisatie vanuit de Landelijke
Taskforce Oncologie over dit advies buigt. De Taskforce Cancer Survivorship is een
landelijk initiatief om de zorg en begeleiding te verbeteren van mensen die leven
met en na kanker. De Taskforce Cancer Survivorship komt dit jaar nog met een Nationaal
Actieplan Cancer Survivorship om verandering te bewerkstelligen voor mensen die leven
met en na kanker.
Het is aan de zorgprofessionals om de uitkomsten hiervan naar de spreekkamer te vertalen.
Een rol voor de overheid om hiernaast een nationale aanpak te starten zie ik niet.
Vraag 8, 9, 10 en 11
Hoe kijkt u naar de samenhang tussen de klachten die zich pas op lange termijn openbaren,
zoals ernstige vermoeidheid, en de huidige vormgeving van onze sociale zekerheid?
Is onze huidige vormgeving van sociale zekerheid voldoende toegerust op een steeds
grotere groep mensen die pas laat nawerkingen ervaren?
Hoe kijkt u bijvoorbeeld naar de uitkomsten dat mensen die geen vast contract hebben
en daardoor in de ziektewet terecht komen, veel meer moeite hebben om terug te keren
op de arbeidsmarkt?4
Wanneer worden de uitkomsten verwacht van de evaluatie van de pilot «eerdere inzet
van de no-riskpolis in de ziektewet»? Is de geldigheidsduur van vijf jaar voor een
no-riskpolis voldoende gezien het feit dat tien jaar na de diagnose één op de vijf
mensen nog steeds ernstig vermoeid is?
Zou het wenselijk kunnen zijn, gezien het feit dat juist bij ex-kankerpatiënten bepaalde
klachten zich pas na lange tijd kunnen openbaren, om toch specifiek voor ex-kankerpatiënten
en mogelijk voor chronisch zieken een aparte no-riskpolis te ontwikkelen?
Antwoord 8, 9, 10 en 11
Wanneer iemand in dienst is van een werkgever en de klachten leiden tot uitval wegens
ziekte, dan bestaat er aanspraak op loondoorbetaling door de werkgever. Iemand wiens
(tijdelijke) arbeidsovereenkomst afloopt tijdens ziekte, heeft doorgaans recht op
maximaal 2 jaar ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Ook als de betrokkene een
WW-uitkering heeft, bestaat aanspraak op ziekengeld op grond van de ZW. De sociale
zekerheid voorziet doorgaans dus in inkomensbescherming, ook als bepaalde klachten
zich op langere termijn openbaren.
Voor degenen die geen contract meer hebben is het echter vaak lastig om weer werk
te vinden bij een andere werkgever en terug te keren op de arbeidsmarkt. De toenmalig
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft in 2015 de werkgroep Kanker
& Werk in het leven geroepen die deze problematiek heeft verkend. Om de arbeidsmarktpositie
van deze mensen zonder werkgever te verbeteren heeft de werkgroep voorgesteld om een
experiment te doen met een no-riskpolis. Verondersteld werd dat, door het wegnemen
van het risico van loondoorbetaling bij ziekte bij de werkgever, potentiele werkgevers
over de streep worden getrokken om een dienstverband met hen te gaan. Bij een no-riskpolis
betaalt UWV immers het ziekengeld en wordt de werkgever financieel gecompenseerd voor
zijn financiële lasten ingeval van ziekte van zijn werknemer.
Deze aanbeveling van de werkgroep is opgevolgd en in 2017 is er een experiment gehouden
met een vervroegde inzet van de no-riskpolis. Daarin is onderzocht of mensen met een
ZW-uitkering, die geen werkgever meer hebben, sneller aan het werk komen door deze
vervroegde no-riskpolis. Er is kwantitatief en kwalitatief onderzoek gedaan naar dit
experiment. De resultaten zal de Minister van SZW in deze zomer aan de Tweede Kamer
aanbieden. Daarom wil ik nu niet al vooruitlopen op de vraag of een aparte no-riskpolis
voor (ex)kankerpatiënten wenselijk is. Bovendien heeft de Minister van SZW in het
najaar van 2018, voor mensen die kanker hebben (gehad) en die op zoek zijn naar werk
omdat zij geen werk meer hebben, een subsidieregeling opengesteld: https://wetten.overheid.nl/BWBR0041388/2018-09-29. Op grond daarvan kan de Minister van SZW subsidie verlenen aan projecten die werkhervatting
bevorderen voor mensen die kanker hebben of kanker hebben gehad. De inschrijvingstermijn
van deze regeling is gesloten op 16 november 2018 en begin 2019 zijn de subsidies
toegekend.
Vraag 12, 13 en 14
Op welke manier wordt op dit moment aandacht besteed aan «werk» in de spreekkamer?
Wat is de stand van zaken rond de aanbeveling van de SER dat de factor arbeid meer
in de reguliere zorg geïntegreerd zou moeten worden?5
Deelt u de analyse dat de aanpak van het Radboud Medisch Centrum waarbij klinisch
arbeidsgeneeskundigen betrokken worden bij behandelingen, goed werkt en dat de ervaringen
daar, zeker bij AYA’s (Adoloscents and Young Adults) door het combineren van arbeidsdeskundige
en geneeskundige zorg tot goede uitkomsten leidt?6
Op welke manieren zou de samenwerking tussen de reguliere zorg en de bedrijfsgezondheidszorg
verder kunnen worden verbeterd? Hoe kijkt u naar de aanbevelingen uit het nadere actieplan
«Kanker en werk» om te onderzoeken of de klinische arbeidsgeneeskunde onderdeel kan
worden van de DBC-systematiek of om de behandeling van aanpassingsstoornissen weer
op te nemen in het basispakket?7
Antwoord 12, 13 en 14
De SER heeft op verzoek van de ministers van VWS en SZW in maart 2016 het advies «Werk
van belang voor iedereen» uitgebracht. In reactie daarop hebben de ministeries van
SZW en VWS verschillende acties ondernomen. Zo hebben zij de oproep gedaan aan de
Patiëntenfederatie Nederland om met een voorstel te komen voor de inrichting van een
Centraal Informatie Punt. Het doel van dit Informatiepunt is om zowel werkenden met
een chronische aandoening als de werkgevers te ondersteunen met informatie over werken
met een chronische aandoening. Het Ministerie van VWS heeft dit voorstel omarmd door
met een projectsubsidie de bouw van het Centraal Informatie Punt mogelijk te maken.
Voorts is recent met subsidie van VWS de zorgstandaard «psychosociale zorg bij ernstige
somatische aandoeningen» ontwikkeld. Dergelijke psychosociale zorg is onderdeel van
de curatieve zorg (en dus van de DBC). Sinds maart 2018 loopt bovendien een programma
bij ZonMw gericht op zorg voor (ex)kankerpatiënten met aanpassingsstoornissen, waar
ook (ex)patiënten die geen zorg meer vanuit een DBC ontvangen aan deel kunnen nemen.
Middels dit programma wordt de invloed van tijdige, gepaste en adequate zorg voor
een aanpassingsstoornis bij kanker op het welzijn van de patiënt en de kosteneffectiviteit
geëvalueerd. Het programma wordt gefinancierd door het Ministerie van VWS en KWF.
Daarnaast heeft het Ministerie van SZW een eerste aanpassing van de richtlijn Kanker
en Werk – die door bedrijfsartsen wordt gehanteerd bij begeleiding van werkenden met
kanker – door de beroepsvereniging van bedrijfsartsen (NVAB) gefinancierd. Deze richtlijn
is ontwikkeld met als doel behoud van en terugkeer naar werk door mensen met kanker.
Psychische klachten bij of na kanker kunnen in principe binnen het DBC behandeld worden
door bijvoorbeeld een medisch psycholoog in het ziekenhuis. Wanneer het DBC eenmaal
gesloten is, kunnen patiënten voor psychische klachten terecht bij hun huisarts en/of
POH-GGZ. Daarnaast voeren KWF en IKNL momenteel de pilot aanpassingsstoornissen bij
(ex-)kankerpatiënten uit, waarbinnen ex-kankerpatiënten behandeling van aanpassingsstoornissen
door een daarin gespecialiseerde psycholoog of psychotherapeut vergoed krijgen en
wordt gekeken naar de kosteneffectiviteit. Ik wacht graag de resultaten van deze pilot
af voordat ik uitspraken doe over eventuele meer structurele financiering van behandeling
van aanpassingsstoornis na kanker.
Tot slot is van belang dat SZW en VWS een betere arbocuratieve samenwerking stimuleren.
Dit doen we onder andere door gesprekken te voeren met beroepsgroepen over de factor
arbeid in hun richtlijnen en door het opzetten van een roadshow «arbocuratieve samenwerking».
Ook spreken we met partijen over het opnemen van relevante informatie op thuisarts.nl.
VWS en SZW nemen daarnaast deel aan het Platform arbeidsgerelateerde zorg en de Kwaliteitstafel
Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, beide georganiseerd door het RIVM en gefinancierd
door SZW. Op de website www.arboportaal.nl zijn bovendien een aantal goede voorbeelden van arbocuratieve samenwerking gepubliceerd
(zie: https://www.arboportaal.nl/onderwerpen/arbocuratieve-samenwerking/voorb…).
Vraag 15
Deelt u de mening dat deze patiënten een eerlijke kans moeten hebben op het kopen
van een woning? Bent u het er mee eens dat het onacceptabel is wanneer bijna de helft
van de patiënten onder de 35 jaar problemen ervaart met het aanvragen van een hypotheek?
Wat kan het kabinet doen om de positie van deze patiënten voor het verkrijgen van
een hypotheek te verbeteren? Zijn er mogelijkheden om eventueel via de maatwerktafel
toegang tot hypotheken voor deze groep te bevorderen?
Antwoord 15
Het is belangrijk dat alle consumenten toegang hebben tot hypothecaire financiering,
zolang deze passend en verantwoord is. Mensen met een medisch verleden kunnen problemen
ervaren bij het verkrijgen van een overlijdensrisicoverzekering, die door hypotheekverstrekkers
voorwaardelijk kan worden gesteld aan het verlenen van een hypotheek.
Sinds 2018 geldt voor het aangaan van een hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie
geen verplichting meer tot het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering. Het
is afhankelijk van het acceptatiebeleid van de kredietverstrekker of een overlijdensrisicoverzekering
verplicht is. Niet alle kredietverstrekkers vereisen dat een overlijdensrisicoverzekering
wordt afgesloten, dit verschilt per aanbieder.
Ook als er geen verplichting is, kan het wel verstandig zijn om een overlijdensrisicoverzekering
af te sluiten. Het hangt af van de omstandigheden of (ex)kankerpatiënten een overlijdensrisicoverzekering
kunnen afsluiten en tegen welke premie. Dit kan per verzekeraar verschillen. Er zijn
ook partijen op de markt die zich juist richten op het verzekeren van mensen met een
medisch verleden.
Hoewel er dus meerdere mogelijkheden zijn voor (ex)kankerpatiënten om een hypotheek
aan te gaan, komt uit het onderzoek naar voren dat patiënten zelf dit niet ervaren.
Ik zal in voorbereiding op de volgende Platform bijeenkomst in 2020 uitvragen hoe
kredietverstrekkers omgaan met de overlijdensrisicoverzekering en of partijen andere
knelpunten ervaren op het gebied van hypotheekverstrekking aan (ex)kankerpatiënten.
Vraag 16
Kan het voorbeeld uit het rapport, waarbij de verzekerbaarheid van vrouwen die borstkanker
hebben gehad is verbeterd nu gebruik wordt gemaakt van een nieuw model, ook bij meer
kankerdiagnoses worden toegepast? Hoe kan de overheid het gebruik van recente data
door verzekeraars en financiële instellingen verder bevorderen? Hoe gebeurt dat in
andere landen?
Antwoord 16
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat samen met het Integraal Kankercentrum
Nederland en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties wordt verkend
of de ontwikkeling van predictiemodellen ten aanzien van andere vormen van kanker
mogelijk is en of hiermee wordt bijgedragen aan de verzekerbaarheid van mensen met
een kankerdiagnose. Ook kijken de drie partijen naar verdere maatregelen om beter
inzicht te krijgen in de daadwerkelijke «onverzekerbaarheid» en de mogelijkheden om
knelpunten hieromtrent op te lossen. Ik acht het van groot belang dat mensen met een
ziektediagnose zich goed kunnen verzekeren en moedig dit initiatief vanuit de sector
dan ook aan en zal het vervolg monitoren.
Het Verbond van Verzekeraars geeft verder aan dat verzekeraars en hun medisch adviseurs
zoveel mogelijk gebruik maken van recente data om het risico te kunnen inschatten.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van data van internationale herverzekeraars die beschikken
over onderzoeksteams waarin medische specialisten, actuarissen en epidemiologen aan
deelnemen. Ook eigen data, wetenschappelijke publicaties en de verzekeringsgeneeskundige
protocollen van de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde worden hierbij
betrokken. Het Verbond van Verzekeraars laat weten dat de sector permanent werkt aan
het optimaliseren van de gebruikte data. Ik heb geen zicht op welke wijze recente
data in andere landen worden gebruikt voor de bepaling van de verzekerbaarheid.
Vraag 17
Hoe kijkt u aan tegen wetgeving zoals in Frankrijk en België, die (ex-)kankerpatiënten
na verloop van tijd het recht geeft hun kankerdiagnose niet te hoeven opgeven bij
een financiële instelling? Is er al informatie beschikbaar over hoe dit recht werkt
in de praktijk?8
Antwoord 17
Voor zover mij bekend is de wetgeving in Frankrijk en België waarnaar u verwijst nog
van recente datum. Over de effectiviteit van deze wetgeving heb ik geen gegevens.
In algemene zin ben ik van mening dat er door de overheid terughoudendheid moet worden
betracht met interventies in het acceptatiebeleid van verzekeraars in gevallen waarin
er geen sprake is van discriminatie. Het op het oog sympathieke doel dat ermee wordt
nagestreefd kan averechts uitwerken als verzekeraars, bijvoorbeeld als risico’s niet
meer goed kunnen worden beoordeeld, risico-opslagen gaan toepassen of terughoudender
worden in het aanbieden van bepaalde verzekeringen. Het heeft mijn voorkeur dat toepassing
van maatregelen zoals in Frankrijk op initiatief van de sector zelf worden genomen.
De Nederlandse verzekeringssector heeft er zelf ook belang bij groepen verzekeringsnemers
niet te veronachtzamen.
Vraag 18
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 18
Helaas was dit niet mogelijk omdat het inwinnen van informatie meer tijd kostte.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg -
Mede namens
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede namens
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.