Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1181
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 juni 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 2 mei 2019 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
van 14 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1170).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 mei 2019 aan de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 29 mei 2019 zijn de vragen, voorzien van
een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
6
II
Antwoord / Reactie van de Minister
23
III
Volledige agenda
50
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw- en
Visserijraad van 14 mei 2019.
De Minister geeft aan steun uit te willen spreken voor het nieuwe prestatiemodel van
het toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Kan de Minister aangeven welke
stappen er recent zijn gezet op het gebied van vereenvoudiging? En kan de Minister
aangeven of zij van mening is dat de huidige stappen in de vereenvoudiging voldoende
tegemoetkomen? De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd over de voorgestelde vereenvoudiging
en vragen zich af of de boeren in de nieuwe GLB-periode ook daadwerkelijk profiteren
van een vereenvoudiging van het GLB. Kan de Minister hier een reflectie op geven?
Kan de Minister een meetbare ambitie aangeven?
Tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 10 april jl. heeft de Minister
aangegeven het belang te zien van digitalisering in de land- en tuinbouw (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1173). De leden van de VVD-fractie hebben hier meerdere malen aandacht voor gevraagd,
ook in het kader van het GLB. De Minister gaf tijdens het algemeen overleg (AO) aan
dat zij hiervoor aandacht zal blijven vragen. Kan de Minister aangeven of dit tijdens
de vorige Landbouw- en Visserijraad ter sprake is gekomen en, zo ja, wat daar besproken
is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de onderhandelingen voor handelsakkoorden geagendeerd
staan. Onderdeel daarvan zijn de onderhandelingen met Mercosur. Kan de Minister aangeven
of zij eerder aandacht heeft gevraagd voor de zorgelijke ontwikkelingen met betrekking
tot het Braziliaanse landbouwbeleid? Zo nee, kan de Minister aangeven waarom hier
niet eerder aandacht voor is geweest? Is de Minister bereid om in navolging van de
schriftelijke vragen van de leden Lodders en Van Haga (Aanhangsel Handelingen II 2018/19,
nr. 2863) het Braziliaanse landbouwbeleid en de gevolgen voor de Europese boeren en tuinders
aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie kijken met waardering naar de inzet van de Minister om
de herziening van de Genetisch Gemodificeerd Organismen (GGO)-regelgeving op te laten
nemen in het nieuwe werkprogramma van de Europese Commissie. Heeft de Minister inzichtelijk
op welke manier de GGO-regelgeving herzien zou moeten worden om de ambitie van Nederland
vorm te kunnen geven? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om voor de zomer
een document op te stellen met de contouren die nodig zijn om de GGO-regelgeving te
herzien? En wil de Minister de Kamer daarbij betrekken? Zo nee, waarom niet? Wanneer
verwacht de Minister duidelijkheid over de octrooieerbaarheid van klassieke plantenveredeling,
waar de Grote Kamer van Beroep zich momenteel over buigt?
Kan de Minister een actuele stand van zaken geven over de voorziene toename van het
tariefquotum voor pluimveevlees uit Oekraïne? Dit mede in het licht van de aangenomen
motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1449).
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de informatie over de Bee Guidance.
De leden onderschrijven de noodzaak van een werkbaar document en praktische uitvoerbaarheid.
De leden zien een aangepast voorstel graag tegemoet. Kan de Minister aangeven of zij
bereid is tijdens de eerstvolgende vergadering van het Standing Comittee Plants, Animals,
Food and Feed (SCoPAFF) de noodzaak tot Europese aanpak van de varroamijt te agenderen?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van de Minister om het pulsverbod
nietig te laten verklaren door het Hof van Justitie van de EU. Welke van de vier beroepsgronden
acht de Minister kansrijk bij het Hof?
De Minister is voornemens om pulsvergunningen tot eind dit jaar te verlengen teneinde
het wetenschappelijk onderzoek naar pulsvisserij bevredigend af te ronden. Kan de
Minister aangeven of zij hiervoor steun van de Europese Commissie krijgt?
Innovatie wordt door Europese lidstaten helaas niet op waarde beoordeeld, blijkens
het verbod op pulsvisserij. De leden van de VVD-fractie zijn daarom blij dat de Minister
de wijzigingsvoorstellen van Frankrijk en Spanje niet steunt. Cofinanciering is te
allen tijde van belang om de betrokkenheid van lidstaten hierin te borgen. Kan de
Minister aangeven of er meerdere landen zijn die de wijzigingsvoorstellen van Frankrijk
en Spanje niet steunen? Zo ja, welke landen zijn dit en kan de Minister aangeven op
welke manier met deze lidstaten zal worden samengewerkt om een krachtig geluid te
laten horen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en
Visserijraad en de inzet van de Minister als beschreven in de geannoteerde agenda.
Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland de inzet
van de Europese Commissie steunt bij het vergroten van de markttoegang, -uitbreiding
en -behoud voor Europese landbouwproducten. Onlangs gaf de Minister in de Kamer aan
dat haar inzet ten aanzien van handelsakkoorden is dat wij onze eisen daarin ook mee
zouden moeten nemen en dat voor Nederland altijd vooropstaat dat we moeten zorgen
dat die standaarden ook daar gehanteerd gaan worden. Dit lezen deze leden niet terug.
Is de Minister bereid om bij de komende Raad maar ook daarna te blijven bepleiten
dat onze Europese standaarden ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen en dierenwelzijn
ook daadwerkelijk gehanteerd worden in handelsverdragen, zodat importproducten hier
ook aan moeten voldoen? Zo nee, hoe gaat u of dit kabinet dit wel agenderen bij de
Europese Commissie? Hoe geeft de Minister uitvoering aan de aangenomen motie-Ouwehand
(Kamerstuk 21 501-20, nr. 1449) die de regering verzoekt om zich bij de komende Raden uit te spreken tegen de verhoging
van het quotum voor kippenvlees uit Oekraïne en voor deze positie ook steun onder
andere lidstaten te verwerven?
De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de aanpassing van de Europese GGO-regelgeving
de Minister op welke termijn zij een aanpassing verwacht. Daarnaast vragen deze leden
wat de Minister bedoelt met «de Nederlandse inzet beoogt daarin te voorzien» ten aanzien
van de paragraaf over CRISPR-Cas. Is het mogelijk met een interpretatie van de huidige
GGO-regelgeving te komen met een uitzondering in Nederland?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de inzet is van andere lidstaten
ten aanzien van het Franse en Spaanse voorstel voor wijziging van het Europees Fonds
voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Welke mogelijkheden zijn er om de toelating
van de puls te koppelen aan steun voor EFMZV?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de nieuwe Europese meststoffenverordening kwaliteitseisen
stelt aan onder meer compostproducten. De Europese kwaliteitseisen zijn vergelijkbaar
met de eisen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. In hoeverre wijken deze eisen
af van het keurmerk Keurcompost? In de Nederlandse praktijk zien we dat Keurcompost
A en B of gelijkwaardige kwaliteit door de Brancheorganisatie Akkerbouw voorgeschreven
is in de telerhandleidingen. Keurcompost kent drie kwaliteitsklassen, te weten: klasse
C is basiskwaliteit, klasse B is de middelste kwaliteitsklasse en klasse A is de hoogste
kwaliteit. De kwaliteitsklassen onderscheiden zich door steeds strengere normen voor
verontreinigingen zoals glas en plastic.
Wanneer de Europese meststoffenverordening in werking treedt, bestaat het risico dat
vanuit onder andere Duitsland en Vlaanderen compost van mindere kwaliteit wordt geëxporteerd
naar Nederland. Zou bovenstaande voorkomen kunnen worden door Keurcompost-eisen algemeen
verbindend te verklaren? Zo ja, hoe zou dat gerealiseerd kunnen worden?
Het is de leden van de CDA-fractie ter ore gekomen dat een aantal afvalverwerkers
gratis compost aan particulieren verstrekken. Deze compost zit blijkbaar vol met plastic
en is inmiddels afgewaardeerd naar Keurcompost C. De compostsoort C wordt door diverse
gemeenten blijkbaar wel toegepast in plantsoenen, volkstuinen en/of gewone tuinen.
Daarnaast hebben deze leden vernomen dat er diverse gemeenten zijn die compost afnemen
maar geen idee hebben wat de kwaliteit daarvan is. Is de Minister bereid over bovenstaande
met de gemeenten in gesprek te gaan en de Kamer voor de zomer van 2019 over de uitkomsten
hiervan te berichten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
18 april 2019 over de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer. Deze leden danken de Minister
voor het toesturen van de tijdlijn en de afschriften van het door Nederland ingebrachte
commentaar. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De European Food Safety Authority (EFSA) zette in 2012 de wetenschappelijke inzichten
over risico's van bestrijdingsmiddelen voor honingbijen, wilde bijen en hommels op
een rij in een scientific opinion. Deze analyse was de basis voor de verbeterde Bee
Guidance die EFSA in 2013 voorstelde. Kan de Minister aangeven of er sinds het in
2012 gepubliceerde EFSA-rapport nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn verkregen
die de risico’s van bestrijdingsmiddelen voor honingbijen, solitaire bijen en hommels
in een ander daglicht stellen en een andere risicobeoordeling rechtvaardigen dan EFSA
in 2013 voorstelde in het Bee Guidance document? Klopt het dat de Nederlandse inbreng
afwijkt van de wetenschappelijke analyse en het wetenschappelijke voorstel? Zo ja,
kan de Minister uitleggen waarom de Nederlandse inbreng afwijkt en wat de wetenschappelijke
analyse achter de Nederlandse zienswijze is? Kan de Minister daarnaast uitleggen wat
de wetenschappelijke analyse is achter de Nederlandse zienswijze dat de beschermingsdoelen
te conservatief zijn?
De leden van de D66-fractie constateren dat tijdens het algemeen overleg Landbouw-
en Visserijraad van 26 juni 2018 door de Minister is toegezegd dat de pilot omtrent
Remote Electronic Monitoring op visserijschepen begin 2019 van start zou gaan. Kan
de Minister toelichten hoe het hiermee staat? Klopt het dat er slechts drie schepen,
op een totaal van 300 schepen, meegenomen worden in de huidige Nederlandse pilot en
dat dit aantal in drie jaar wordt opgeschaald naar tien schepen? Zo ja, is de Minister
het met deze leden eens dat nu dit jaar de aanlandplicht volledig geïmplementeerd
is, de noodzaak voor controles op zee hoger is dan ooit? Is de Minister bereid om
op korte termijn te kijken naar de mogelijkheid om het pilotproject na de analyse
van de eerste resultaten uit te breiden naar significant meer schepen binnen de Nederlandse
vloot? Zijn er nieuwe inzichten over Fully Documented Fisheries en Remote Electronic
Monitoring opgedaan binnen Europa en kan de Minister dit toelichten?
Daarnaast hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen omtrent de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 14 mei 2019. De leden lezen dat de uitkomst
van Digital Day 2019 niet aan bod is gekomen tijdens de laatste Landbouw- en Visserijraad
en dat dit agendapunt wederom op de agenda staat voor de Landbouw- en Visserijraad
van 14 mei aanstaande. In de verklaring over digitalisering van landbouw en plattelandsgebieden
staan de onderwerpen Artificial Intelligence (AI), robotica, blockchain en snel breedbandinternet
beschreven. Op welke manier passen Smart Farming en het gebruik van satellietdata
in deze verklaring? Kan de Minister aangeven op welke manier satellietdata over landbouwgronden
zijn weg vindt door Europa?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met onvrede kennisgenomen van de documenten
ter voorbereiding van de Landbouw- en Visserijraad die op 14 mei gehouden zal worden.
Onze zorgen gaan vooral over de gang van zaken rondom het nieuwe bijenrichtsnoer en
de pulsvisserij. Deze leden willen het kabinet daarom nog enkele kritische vragen
voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn ontevreden met de reactie die de Minister
heeft gegeven naar aanleiding van het Europese verbod op de pulsvisserij. Ondanks
dat zij in februari nog een realistisch en dus somber perspectief gaf, heeft zij de
afgelopen tijd vissers weer hoop gegeven, o.a. door te zeggen dat ze het verbod gaat
aanvechten bij het Europese Hof van Justitie. Omdat Nederland echt alleen staat in
het pulsvisserij-debat in de Europese Unie en dit verbod tot stand is gekomen door
een democratisch proces binnen het Europees Parlement, achten deze leden dit niet
als een realistisch scenario. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit dan ook
oneerlijk ten opzichte van de vissers. Daarom enkele vragen. Waar denkt de Minister
de nietigverklaring bij het Europees Hof op te baseren? Kan de Minister schetsen hoe
realistisch het is dat Noordzeelanden onze pulskorvissers toelaten binnen hun 12 mijlszones?
Welke landen verwacht zij dat hier positief tegenover staan en welke negatief? Kan
de Minister aangeven hoeveel aandacht er in het meerjarige pulsvisserijonderzoek wordt
gegeven aan de sociale implicaties van de pulsvisserij op kleinschalige kustvissers
in zowel Nederland als andere landen? De leden van de GroenLinks-fractie vinden het
belangrijk dat er ook aandacht is voor deze groep vissers, naast uiteraard de belangrijkste
reden voor onderzoek: de milieu en dierenwelzijnsvragen. In hoeverre zijn deze sociale
aspecten ook onderdeel van de toekomstvisie voor de kottersector op de Noordzee? Hoe
komt deze toekomstvisie tot stand en wanneer denkt de Minister deze af te ronden?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn in verwarring over het Nederlandse beleid
om insecten te beschermen. Enerzijds is er een nieuwe ambitieuze gewasbeschermingsvisie
waar de leden van de GroenLinks-fractie in grote lijnen best in mee kunnen gaan, anderzijds
horen deze leden in de media dat Nederland de totstandkoming van het nieuwe bijenrichtsnoer
vertraagt. Dit zou zijn omdat na inwerkingtreding van deze richtlijn een aantal middelen
onterecht het stempel «riskant» krijgt en de richtlijn daarmee niet werkbaar is. Uit
brieven en antwoorden op vragen van collega-Kamerleden van andere fracties blijkt
nog geen helder antwoord op de vraag waarom de positie van Nederland zo kritisch is
ten opzichte van het nieuwe bijenrichtsnoer en op welke wetenschappelijke consensus
het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en
de EFSA zich baseren. Daarom de volgende vraag: kan de Minister inzicht geven in de
redenen voor en tegen het nieuwe bijenrichtsnoer en daarbij aangeven welke redenen
de doorslag hebben gegeven om tegen de huidige versie van het bijenrichtsnoer te zijn?
Welke methodes gebruikt het Ctgb en hoe kunnen deze uitgebreid worden met nieuwe wetenschappelijke
inzichten, bijvoorbeeld op het gebied van niet-dodelijke effecten op insecten die
wel de voortplanting beïnvloeden? Zijn er andere Europese landen waar ook dergelijk
uitgebreid onderzoek naar toelating van middelen gedaan wordt?
Daarnaast heeft de Authorisation Procedure for Pesticides(PEST)-commissie van het
Europees Parlement, onder leiding van collega Bart Staes van de Groenen, de Europese
Commissie én de lidstaten een brief gestuurd om duidelijk te maken waarom het goed
is om het bijenrichtsnoer zoals dat in juli 2018 gepresenteerd is aan te nemen1. De PEST-commissie geeft hierbij duidelijke argumenten. Wat vindt de Minister van
deze argumenten en kan zij hierbij uitgebreid aangeven waarom zij dit vindt?
Tot slot spreken de leden van de GroenLinks-fractie hun steun uit voor de Minister
omdat zij schrijft het nieuwe bijenrichtsnoer zo snel mogelijk in te willen voeren.
Dat willen deze leden ook. Is de Minister het ermee eens dat dit niet ten koste moet
gaan van de veiligheid en onze leefomgeving?
Vragen en opmerkingen van de Partij voor de Dieren-fractie
Bijenrichtsnoer, agendapunt bij SCoPAFF-overleg
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over de schadelijke
effecten van door de EU toegelaten bestrijdingsmiddelen op het ecosysteem, met bijen
en hommels als specifiek punt van grote zorg. Deze leden waarschuwen al sinds jaar
en dag dat de testmethoden op basis waarvan de Europese voedsel- en warenautoriteit
EFSA pesticiden beoordeelt achterlopen bij de wetenschappelijke inzichten. Daar komt
bij dat de studies op basis waarvan de EFSA een stof beoordeelt, worden aangeleverd
door de gifproducenten zelf – bedrijven als Bayer-Monsanto en Syngenta. De beoordelingen
kunnen tot overmaat van ramp tot nu toe niet onderworpen worden aan openbare peer-reviews
(de standaard wetenschappelijke werkwijze, die wat de leden van de Partij voor de
Dieren-fractie betreft óók de norm zou moeten zijn als het gaat om het toelaten van
pesticiden in Nederland en de EU), omdat de (door de industrie aangeleverde) studies
waarop EFSA zich baseert bij de beoordeling van pesticiden tot nu toe nog altijd niet
openbaar worden gemaakt.2
Het voorgeschreven gebruik van de omstreden Klimisch ranking dwingt EFSA ten onrechte
om bij haar risicobeoordeling meer gewicht te geven aan (geheime) industriestudies
(met good laboratory practice(GLP)-certificaten en volgens de richtlijnen van de Organisation
for Economic Cooperation and Development (OECD) uitgevoerd) dan aan collegiaal getoetste
studies gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. De leden van de Partij voor
de Dieren-fractie vinden dat Nederland zich met hoge prioriteit moet inzetten voor
het zo snel mogelijk afschaffen van de Klimisch ranking in alle EFSA-richtsnoeren,
om in plaats daarvan echt wetenschappelijke kwaliteitscriteria te gebruiken (zoals
statistisch onderscheidend vermogen) bij het toekennen van gewicht aan studies, of
deze nou van de industrie of van academische wetenschappers afkomstig zijn.
Hoewel de risicobeoordelingen door EFSA slechts input zouden moeten vormen voor het
politieke besluitvormingsproces (EFSA is verantwoordelijk voor het risk assesment,
de politiek is verantwoordelijk voor het risk management en moet een bredere afweging
maken over de vraag of het verantwoord is om bepaalde pesticiden toe te laten op de
hele Europese markt), worden ze door de Europese Commissie en lidstaten zoals Nederland
als voldongen feiten gepresenteerd. Daarbij gaan ze zowel voorbij aan de (voornoemde)
mankementen in de verouderde beoordelingssystematiek als aan hun eigen verantwoordelijkheid
om een politiek besluit te nemen, waarbij niet alleen de EFSA-beoordeling, maar bijvoorbeeld
ook het voorzorgbeginsel en de positie van biologische boeren een rol spelen in de
afweging. Verordening 1107/20093 stelt immers in artikel 1.4 dat: «De bepalingen van deze verordening stoelen op het
voorzorgsbeginsel teneinde te garanderen dat werkzame stoffen of middelen die op de
markt worden gebracht niet schadelijk zijn voor de gezondheid van mensen en dieren
of voor het milieu. In het bijzonder worden de lidstaten er niet van weerhouden het
voorzorgsbeginsel toe te passen wanneer er wetenschappelijk gezien onzekerheid bestaat
over de risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu van de
op hun grondgebied toe te laten gewasbeschermingsmiddelen.»
Onder de genoemde gemankeerde systematiek van risicobeoordelingen zijn begin jaren
«90 systemische insecticiden toegelaten in de hele Europese Unie, neonicotinoïden
(zoals imidacloprid) en fipronil. Wetenschappers die waarschuwden dat EFSA ten onrechte
– want op basis van een achterhaald model – had geconcludeerd dat deze systemische
insecticiden veilig waren, werden lange tijd genegeerd en weggehoond, tot de gevolgen
tóch zichtbaar werden in het ecosysteem. EFSA kwam uiteindelijk zelf tot de conclusie
dat de risico’s voor bijen onvoldoende in kaart waren gebracht. De beoordeling van
acute toxiciteit voor honingbijen gaf, zo constateerde EFSA in een analyse in 2012,
onvoldoende inzicht in andere effecten die wel degelijk optreden bij het gebruik van
(systemische) pesticiden, zoals de chronische toxiciteit, de indirecte gevolgen en
de effecten van blootstelling van larven van wilde, solitaire bijen en hommels.4 In het tot dan toe gehanteerde model werd niet gekeken naar het feit dat bijen binnen
een paar weken alsnog kunnen sterven wanneer zij herhaaldelijk worden blootgesteld
aan pesticiden, of dat pesticiden het navigatievermogen van bijen kunnen aantasten
waardoor zij sterven door honger of kou. Hiervoor, zo luidde nu óók de conclusie van
EFSA zelf, zijn aanvullende testen nodig. Precies waar onafhankelijk wetenschappers
en toxicologen al langer op wezen.
Nu de conclusie onontkoombaar was, ontwikkelde EFSA een concept voor een nieuw richtsnoer,
de Bee Guidance5, dat wél deze risico’s voor hommels en bijen in kaart brengt, onder andere door de
invoering van uitgebreidere (semi)veldstudies. Dit concept is gebruikt om opnieuw
te kijken naar de risico’s van drie neonicotinoïden, waaronder imidacloprid.
Op basis van deze nieuwe risicobeoordeling kon niet anders dan worden geconcludeerd
dat een tijdelijke inperking van het gebruik van deze drie neonics nodig was (waarbij
de effecten twee jaar lang moesten worden gemonitord). Toen dat gebeurd was, bleek
dat de inperking permanent moest worden én fors moest worden uitgebreid. Het kwam
in 2018, na een herbeoordeling van deze middelen op basis van het in 2013 afgeronde,
maar nog niet vastgestelde Bee Guidance richtsnoer, tot een verbod op het gebruik
van drie neonicotinoïden in open teelten.
Hoewel de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het goed vinden dat het gebruik
van deze drie neonicotinoïde middelen in open teelten uiteindelijk is verboden, vinden
deze leden het wrang dat deze middelen al die jaren grote schade hebben aangericht
aan het ecosysteem, en dat die schade nog wel even doorgaat omdat systemische bestrijdingsmiddelen
een lange afbrekingstijd kennen en ook omdat gebruik in kassen en als biocide en diergeneesmiddel
buiten het verbod vallen en de neonicotinoïden thiaclorpid, sulfoxaflor en acetemiprid
nog steeds op grote schaal in buitenteelten toegelaten zijn. De gifstoffen die door
onzorgvuldige toelatingsbesluiten in onze natuur, bodems en water terecht zijn gekomen
en nog altijd komen, verdwijnen niet zomaar op het moment dat het gebruik van deze
stoffen eindelijk aan banden is gelegd.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer ernstig dat het nieuwe
richtsnoer voor de beoordeling van risico’s van pesticiden voor bijen en hommels al
in 2012 in conceptvorm is gepresenteerd en in 2013 is afgerond, maar anno 2019 nog
altijd niet is geïmplementeerd. Er zijn in de tussentijd allerlei nieuwe stoffen toegelaten,
ook ándere neonictotinoïde middelen, die niet zijn beoordeeld op basis van de nieuwe
wetenschappelijke inzichten en het nieuwe bijenrichtsnoer, maar op basis van het verouderdere
richtsnoer uit 20016, waarvan vaststaat dat dit belangrijke risico’s voor bijen en hommels buiten beschouwing
laat.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier enkele vragen over.
1. Erkent de Minister dat de toelating van in ieder geval neonicotinoïden en fipronil
heeft geleid tot schade aan het ecosysteem?
2. Erkent de Minister dat deze schade zich voorlopig nog wel even blijft voltrekken,
ook nu het gebruik van drie neonicotinoïden in open teelten is verboden, omdat deze
pesticiden in het milieu terecht zijn gekomen en daar maar langzaam afbreken?
3. Erkent de Minister dat de Europese beoordelingssystematiek (op basis van tot nu toe
niet-openbare, door de industrie aangeleverde studies, waarbij geen openbare peer-review
mogelijk is) in het algemeen – en het gehanteerde richtsnoer uit 2001 in het bijzonder
– het risico met zich meebrengen dat bestrijdingsmiddelen worden toegelaten die later
toch meer schadelijke effecten blijken te hebben op milieu, volksgezondheid, ecosysteem
en -meer specifiek- bijen en hommels?
4. Hoe kijkt de Minister naar het risico dat toegelaten bestrijdingsmiddelen bij nader
inzien meer schadelijke effecten hebben dan op voorhand werd gedacht?
5. Denkt de Minister dat zo’n risico onvermijdelijk is of denkt zij dat je zulke risico’s
zou kunnen uitsluiten?
6. Deelt de Minister de mening dat het risico dat toegelaten stoffen bij nader inzien
toch meer schadelijke gevolgen hebben dan op voorhand werd ingeschat, (als dat risico
niet kan worden uitgesloten) dan in elk geval zo klein mogelijk moet worden gemaakt?
7. Erkent de Minister dat de Bee Guidance, zoals in concept gepresenteerd in 2012 en
afgerond in 2013, een antwoord was op het wetenschappelijke inzicht dat de beoordelingssystematiek
tot dan toe -acute toxiciteit voor honingbijen- onvoldoende inzicht gaf in andere
effecten die wel degelijk optreden bij (systemische) pesticiden, zoals chronische
toxiciteit, indirecte gevolgen en blootstelling van larven van wilde bijen en hommels?
8. Erkent de Minister dat de eerste gedeeltelijke inperking van drie neonicotinoïden
gebaseerd was op de concept Bee Guidance van EFSA uit 2012 (waarin lessen werden getrokken
uit de tekortkomingen van het beoordelingsmodel tot dan toe), inclusief nieuwe EFSA-
beoordelingen en aanvullend onderzoek, uitgevoerd door de industrie op basis van de
nieuwe concept Bee Guidance?
9. Kan de Minister bevestigen dat uit deze studies en beoordeling onder andere bleek
dat deze drie neonicotinoïde middelen zich -omdat ze systemisch zijn- verspreiden
via wilde bloemen en volggewassen en dat de conclusie luidde dat er eigenlijk geen
veilige toepassing is van deze neonicotinoïde middelen?
10. Kan de Minister bevestigen dat Nederland die eerste gedeeltelijke inperking -op basis
van de nieuwe wetenschappelijke inzichten van EFSA en de concept Bee Guidance uit
2012- heeft gesteund?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat het verouderde richtsnoer
al lang had moeten worden vervangen. Het kent grote tekortkomingen die ervoor zorgen
dat stoffen «veilig» worden genoemd terwijl ze dat helemaal niet zijn. Zo kunnen stoffen
op basis van dit verouderde richtsnoer, zelfs als op basis van laboratoriumonderzoek
vast is komen te staan dat bij veldrealistische blootstelling onaanvaardbare schade
optreedt bij bijen, toch worden toegelaten als de industrie een veldproef kan overleggen
waaruit zou blijken dat de schade meevalt. Doordat het oude richtsnoer geen eisen
stelt aan het statistisch onderscheidend vermogen van de veldproef (en bovendien geen
eisen stelde aan een valide opzet van de veldproef) glippen tal van stoffen, waaronder
systemische neonicotinoïden, op dit moment nog altijd door de mazen van het toelatingsnet.
De Kamer mocht erop vertrouwen dat het kabinet de mening deelde dat het oude richtsnoer
zo snel mogelijk moest worden vervangen door een richtsnoer dat gebaseerd is op wetenschappelijke
kwaliteitscriteria, en dat het Nederlandse kabinet zich inzette voor nieuwe, betere
beoordeling van pesticiden op de effecten voor bijen en hommels op basis van de nieuwste
stand van de wetenschap. Het kabinet verwees de Kamer en haar zorgen over de schadelijke
effecten van neonicotinoïde middelen op bijen en hommels steeds naar de Europese herbeoordelingen,
op basis van de concept Bee Guidance, die Nederland dus steunde. Een aangenomen motie
(Kamerstuk 27 858, nr. 155) die het kabinet verzocht om zelfstandig maatregelen te treffen om de Nederlandse
natuur te beschermen tegen neonicotinoïden, werd niet uitgevoerd met verwijzing naar
(aangescherpte) herbeoordelingen van de betreffende middelen. Staatssecretaris Dijksma
schreef hierover in 2014: «Het kabinet concludeert dat op nationaal en op Europees
niveau zeer recent de gewasbeschermingsmiddelen met neonicotinoïden en fipronil zijn
herbeoordeeld aan de nieuwste stand van de wetenschap als het gaat om de risico’s
voor bijen» (Kamerstuk 27 858, nr. 264). Staatssecretaris Dijksma schreef in mei 2014 ook expliciet in een brief aan de
Kamer in reactie op het nieuwe EFSA-richtsnoer voor de beoordeling van risico’s voor
bijen dat zij het «van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer wordt opgesteld
en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen
voor bijen». En in 2018 steunde het Nederlandse kabinet het verbod op het gebruik
van drie neonicotinoïde middelen in open teelten, op basis van herbeoordeling van
de middelen aan de hand van de in 2013 gepresenteerde (maar nog steeds niet vastgestelde)
nieuwe Bee Guidance.
Uit de informatie die de Kamer van het kabinet ontving over de Nederlandse inzet voor
de bescherming van bijen en de besluiten die werden genomen om het gebruik van neonicotinoïden
in te perken, spreekt dat Nederland zich ook in Europa inspande voor een bijenrichtsnoer
dat goede bescherming voor bijen en hommels voorop stelt.
De Kamer vertrouwde daar ook op, totdat er eind 2018 signalen kwamen dat Nederland
achter de schermen meewerkte aan uitholling van het in 2013 gepresenteerde richtsnoer
dat bijen en hommels beter zou moeten beschermen. Er lekten notulen uit de SCoPAFF-vergadering,
waarin politiek vertegenwoordigers (ambtenaren) namens de regering van hun lidstaat
met elkaar overleggen over de voorstellen van de Europese Commissie. Uit die notulen
bleek dat er een implementatieplan voor de nieuwe Bee Guidance voorlag en dat Nederland
zich bij een indicatieve stemming in het tegenkamp bevond.
Dat leidde tot grote verbazing en vooral grote zorg bij de leden van de Partij voor
de Dieren-fractie. De leden hebben zeer grote moeite met de manier waarop de Kamer
tot op dat moment was geïnformeerd over het Nederlandse handelen met betrekking tot
de Bee Guidance, net als met de manier waarop de Kamer werd geantwoord toen de leden
van de Partij voor de Dieren-fractie specifieke vragen stelden over het proces rond
de totstandkoming en tussentijdse aanpassingen van het EFSA-bijenrichtsnoer (het Bee
Guidance document) en voorstel voor implementatie (Roadmap to implementation).
Sinds de eerste signalen, heeft het lid Ouwehand in schriftelijke overleggen7, algemeen overleggen8 en schriftelijke vragen9 gevraagd naar de positie van Nederland in de discussie over het richtsnoer. De leden
van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen hoe de discussie over het Bee Guidance
document van EFSA tot dan toe was verlopen. De Minister antwoordde dat het document
nog niet was vastgesteld omdat «een groot aantal lidstaten onderdelen van het document
niet uitvoerbaar vinden», waarmee ze suggereerde dat ándere lidstaten dwarslagen,
niet Nederland.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen wat de opstelling van Nederland
(steeds) is geweest in de discussie. De Minister antwoordde dat Nederland bij de Europese
Commissie heeft aangedrongen op het zo spoedig mogelijk vaststellen van de Bee Guidance
met daarbij een «gefaseerde invoering van de onderdelen waarover consensus bestaat»
en dat Nederland heeft aangegeven dat de praktische toepassing van het Bee Guidance
document kan worden «verbeterd» – waarmee ze suggereerde dat Nederland zich constructief
opstelde en nog altijd voor een snelle toepassing van de BeeGuidance was.
De Minister stelde voorts dat er geen voorstel voorlag, dat er geen sprake was van
uitholling, dat er geen sprake van was dat Nederland een andere inzet zou hebben dan
waar de Kamer al die tijd van uit was gegaan (namelijk optimale bescherming van bijen
en hommels tegen acute en chronische toxiciteit), dat de Kamer zou worden geïnformeerd
op het moment dat er zal worden gestemd over het onderwerp, dat Nederland pas dan
een positie inneemt en dat de inzet van Nederland niet is gewijzigd.
Pas nadat Follow the Money op 4 april 2019 een artikel publiceerde waarin een aantal
onthullingen werd gedaan over de inbreng van de Nederlandse delegatie in SCoPAFF,
stuurde de Minister meer informatie, en pas nadat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
aandrongen op een feitenrelaas (Kamerstuk 27 858, nr. 451, ontvangen op 18 april jl., waarvoor dank aan de Minister), heeft de Kamer zicht
op wat er sinds 2013 rondom de Bee Guidance is gebeurd en hoe de Nederlandse regering
zich daarbij heeft opgesteld. Nu pas heeft de Kamer er kennis van kunnen nemen dat
er sinds 2013 wel degelijk tenminste zeven (!) verschillende momenten zijn geweest
waarop er een (gewijzigd) voorstel voor het bijenrichtsnoer of het bijbehorende implementatieplan
was of werd voorgelegd aan de lidstaten. We lezen nu pas wat er schuilgaat achter
het verhullende taalgebruik dat de Minister en haar voorgangers hebben gebezigd in
brieven naar de Kamer. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer
ernstig dat dit kabinet en voorgaande kabinetten de Kamer niet uit zichzelf hebben
geïnformeerd over de ontwikkelingen en de inzet en het handelen van Nederland rond
de Bee Guidance.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier vragen over.
1. Erkent de Minister dat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie gevraagd hebben
naar de positie van Nederland in de discussie rond de Bee Guidance, naar eventuele
wijzigingen van het voorstel in de afgelopen zes jaar, naar het meewegen van de chronische
toxiciteit in de risicobeoordeling en naar het meewegen van de gevolgen voor solitaire
bijen en hommels (en niet naar ophanden zijnde stemmingen)?
2. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist of niet volledig heeft geïnformeerd
door niet te melden dat er in de afgelopen zes jaar in ieder geval zes en op dit moment
zeven versies van het implementatieplan (Roadmap to implementation) zijn besproken
binnen SCoPAFF?
3. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist heeft geïnformeerd door te antwoorden
«Nederland heeft nog geen positie aangezien er nog geen eindvoorstel officieel is
voorgelegd aan de lidstaten»?
4. Erkent de Minister dat zij de Kamer niet volledig heeft geïnformeerd door niet te
melden dat Nederland al die jaren binnen SCoPAFF is genoteerd in het kamp van de tegenstemmers?
5. Erkent de Minister dat voorstellen en wijzigingen van voorstellen die op ambtelijk
niveau zoals in ScoPaff worden gepresenteerd, voorgesteld, besproken en indicatief
ter stemming worden gebracht, medebepalend zijn voor de uiteindelijke uitkomst?
6. Erkent de Minister dat de Kamer geïnformeerd moet worden over de verschillende voorstellen
die voor komen te liggen in deze overleggen, evenals over de inbreng en positie van
Nederland in deze overleggen, zeker als de Kamer daarom vraagt?
7. Kan de Minister bevestigen dat EFSA gedurende de ontwikkeling van de Bee Guidance
en voordat het richtsnoer in 2013 definitief werd opgeleverd zeer ruime inspraakmogelijkheden
heeft geboden10 en daarbij is uitgegaan van de laatste stand van wetenschap?
8. Kan de Minister bevestigen dat, na de oplevering van het Bee Guidance document dat
door wetenschappers is ontwikkeld, het document sindsdien achter gesloten deuren van
SCoPAFF door politieke vertegenwoordigers van lidstaten besproken en mogelijk aangepast
wordt?
9. Kan de Minister bevestigen dat bij deze SCoPAFF-overleggen geen wetenschappers aanwezig
zijn?
10. Kan de Minister bevestigen dat er geen sprake is van wetenschappelijke peer-review
van de besluiten die binnen SCoPAFF worden genomen?
Behalve over de manier waarop de Minister is omgegaan met de informatiepositie van
de Kamer, zijn de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zeer ontstemd over wat
– zo blijkt nu – het Nederlandse kabinet achter de schermen heeft gedaan rond de Bee
Guidance, wat beduidend anders is dan het kabinet de Kamer al die tijd heeft gemeld.
Terwijl de Kamer erop mocht vertrouwen dat Nederland zich inzette voor betere bescherming
van bijen en hommels, bevestigen het feitenrelaas dat de Minister naar de Kamer stuurde
(opnieuw Kamerstuk indien mogelijk) en de bijbehorende commentaren die door Nederland
achter de schermen zijn ingebracht bij de Europese Commissie het beeld dat Follow
the Money onlangs onthulde: Nederland pleit achter de schermen, in de besloten overleggen,
actief voor het verminderen van de zwaarte van de voorgestelde veiligheidstesten en
gebruikt hierbij opvallend veel termen en argumenten die letterlijk terug te vinden
zijn in de lobbybrieven van de industrie.
Zonder dat aan de Kamer te melden, heeft het Nederlandse kabinet in de discussie over
het implementatieplan ingezet op het uitstellen van de invoering van feitelijk alle
testen die betrekking hebben op de beoordeling van de risico’s van middelen voor hommels
en andere bijen dan honingbijen, en ook de invoering van testen die de risico’s met
betrekking tot chronische toxiciteit in kaart moeten brengen, moeten, als het aan
het Nederlandse kabinet ligt, worden uitgesteld. Terwijl de Minister op de vragen
naar de discussie meldde dat «lidstaten» dwarslagen, blijkt Nederland zelf dwars te
liggen. En met succes, zagen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in een
uitgelekte conceptversie van het implementatieplan. Niet alleen is mede onder druk
van Nederland de invoering van deze testen uitgesteld: de invoeringsdatum is in de
nieuwe uitgelekte conceptversie van het implementatieplan zelfs volledig geschrapt.
Invoering van de testen die volgens de laatste stand van de wetenschap nodig zijn
om blootstelling van bijen en hommels aan schadelijke pesticiden te vermijden is dus
op de lange baan geschoven, zonder zelfs maar een einddatum waarop de invoering een
feit zou moeten zijn. Nederland pleit ervoor om het deel van het richtsnoer met de
nu uitgestelde ofwel geschrapte testen te laten herschrijven door EFSA, om dit daarna
(over twee jaar) vervolgens opnieuw binnen SCoPAFF te bespreken. Erkent de Minister
dat de Bee Guidance zoals deze nu in werking zal treden, hiermee is uitgekleed tot
weinig meer dan het huidige richtsnoer uit 2001? Erkent de Minister dat hierdoor de
daadwerkelijke bescherming van hommels en solitaire, wilde bijen nog altijd uitblijft?
De commentaren die Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie heeft gestuurd,
geven een volstrekt ander beeld dan de (summiere) informatie over de discussie die
door de Minister en haar voorgangers aan de Kamer is verstrekt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister graag aan een
aantal uitspraken die haar voorgangers hebben gedaan. Zo schreef Staatssecretaris
Dijksma in mei 2014 in de kabinetsreactie op het EFSA-richtsnoer voor de beoordeling
van risico’s voor bijen dat zij het van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer
wordt opgesteld en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s
van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 265). Hierbij wees zij op het commentaar dat is ingebracht door stakeholders, waaruit
zou blijken dat het richtsnoer een grote impact zal hebben op de werkprocessen. Op
initiatief van Nederland is daarop een workshop georganiseerd met de lidstaten en
de EFSA. Na verwerking van de laatste aanpassingen aan het richtsnoer door EFSA zou
besluitvorming in de zomer van 2014 plaatsvinden, waarna het document en het bijbehorende
implementatieplan per 1 januari 2015 in werking zouden treden.
Nu lezen wij in de brief met de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer van april 2019
dat Nederland achter de schermen in september 2013 schriftelijk commentaar heeft geleverd
aan de Europese Commissie waarin zij zèlf (en dus niet alleen stakeholders) met scherpe
kritiek kwam op het voorstel (Kamerstuk 27 858, nr. 451). Hier spreekt Nederland ineens over een aantal tekortkomingen in het richtsnoer,
waarschuwt zij dat risicobeoordelingen extra tijd en extra geld zullen kosten, noemt
zij het Bee Guidance document erg conservatief, lijkt zij de noodzaak voor het beoordelen
van de risico’s voor hommels en wilde bijen ter discussie te stellen, stelt zij de
vraag of lidstaten de risico’s voor hommels en wilde bijen wel willen beoordelen en
levert zij commentaar op de vereisten voor veldstudies.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover een aantal vragen:
1. Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 20 september 2013 aan de Europese
Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
2. Kan de Kamer de adviezen of de overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, ontvangen?
3. Vindt de Minister dat de brief van Staatssecretaris Dijksma van 22 mei 2014 (Kamerstuk
27 858, nr. 265) een goede weergave is van de Nederlandse inbreng van de discussie over het EFSA-voorstel?
Kan zij dit toelichten?
4. Had de Kamer volgens de Minister op basis van deze brief kunnen weten dat Nederland
zwaar inhoudelijke commentaar op het richtsnoer leverde aan de Europese Commissie?
5. Deelt de Minister de mening dat de schets van het vervolg van het traject in de brief
van 22 mei 2014 de indruk wekt dat de EFSA naar aanleiding van de workshop laatste
aanpassingen deed aan het voorstel en dat dit vervolgens per 1 januari 2015 in werking
zou treden?
In 2014 is het bijenrichtsnoer tijdens zes verschillende SCoPAFF-vergaderingen besproken,
schrijft de Minister in haar brief van 18 april jongstleden. De Minister schrijft
hierover dat Nederland geen schriftelijk commentaar heeft geleverd. In de samenvattingen
van de vergaderingen zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie echter dat
er wel een inhoudelijke discussie heeft plaatsgevonden. Tijdens de vergadering in
juli 201411 heeft elke lidstaat bijvoorbeeld in een «tour de table» een toelichting gegeven op
zijn positie ten aanzien van het gewijzigde voorstel en het implementatieplan. Sommige
lidstaten waren voor de voorstellen, sommige waren tegen de voorstellen en een aantal
lidstaten had nog geen standpunt of mening.
1. Wat was de positie van Nederland ten aanzien van de voorstellen die in juli 2014 op
tafel lagen?
2. Hoorde Nederland bij de lidstaten die voor, tegen of zonder mening waren?
3. Wat was de mondelinge inbreng bij de vergaderingen in 2014? Kan de Minister de gespreksnotities
of memo’s aan de Kamer sturen?
Staatssecretaris Van Dam schreef de Kamer in januari 2016 wederom dat hij het van
groot belang vond dat er snel besluitvorming zou plaatsvinden over het bijenrichtsnoer
en dat hij de Europese Commissie hier per brief om zou verzoeken (Kamerstuk 27 858, nr. 344). Hij schreef hierbij dat Nederland actief een belangrijke bijdrage leverde aan nieuwe
toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren. Kan de Minister deze brief
van haar voorganger aan de EC naar de Kamer sturen? Is de Minister van mening dat
uit de brief van haar voorganger uit januari 2016 blijkt dat Nederland zich verzet
tegen de implementatie van het bijenrichtsnoer?
In mei 2016 werd een conceptvoorstel voor de implementatie van het bijenrichtsnoer
en een wijziging van de Uniforme beginselen geagendeerd, schrijft de Minister in haar
brief van 18 april jongstleden. De voorzitter van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond
(NAV) schreef voorafgaand aan die SCoPAFF-vergadering in een brief d.d. 13 mei 2016
aan Staatssecretaris Van Dam dat hij had gehoord dat Nederland voornemens was om het
voorstel te steunen en doet vervolgens een pleidooi om dit voornemen te wijzigen.12 Klopt de bewerking van de voorzitter van de NAV dat Nederland op dat moment voornemens
was om voor het voorstel te stemmen? Zo niet, waardoor heeft dit beeld kunnen ontstaan?
In het schriftelijke commentaar dat Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie
stuurde op 10 juni 2016 en dat nu door de Minister aan de Kamer is gestuurd, is echter
te lezen dat Nederland op dat moment nog steeds grote zorgen («deep concern») had
over de «haalbaarheid» van sommige delen van het bijenrichtsnoer. En dan met name
over het feit dat veel middelen zouden afvallen door dit richtsnoer te gebruiken om
de risico’s te beoordelen. Nederland pleitte in dit commentaar tevens voor het hanteren
van het door Syngenta ontwikkelde en door EFSA afgewezen BEEHAVE-model. Is het BEEHAVE-model
waar Staatssecretaris Van Dam op doelde met de actieve en belangrijke bijdrage die
Nederland leverde aan nieuwe toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren?
In het schriftelijke commentaar van 10 juni 2016 is tevens te lezen dat Nederland
de geplande data voor inwerkingtreding van februari 2018 (te) ambitieus noemt. Hierbij
wordt gesteld dat Nederland sterke twijfels heeft of een «werkbare» risicobeoordeling
op dat moment beschikbaar is. Deelt de Minister de mening dat dit iets heel anders
is dan «pleiten voor snelle besluitvorming», zoals Staatssecretaris Van Dam enkele
maanden daarvoor schreef aan de Kamer (Kamerstuk 27 858, nr.344)? Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 10 juni 2016 aan de Europese
Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
In het schriftelijke commentaar dat Nederland op 13 januari 2017 aan de Europese Commissie
stuurde is wederom te lezen dat Nederland zich zorgen maakt om de afwijzing van veel
middelen vanwege de beoordeling van de risico’s voor hommels en solitaire bijen. De
leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen.
1. Was de Minister verbaasd dat een vernieuwd richtsnoer, waarin nieuwe wetenschappelijke
kennis is verwerkt over de zeer zorgwekkende achteruitgang van de insectenpopulatie
en de oorzaken daarvan, zou betekenen dat de risico’s van middelen voor bijen en hommels
grondiger zouden worden bekeken?
2. Had de Minister niet verwacht dat pesticiden zouden afvallen wanneer de bijbehorende
risico’s voor bijen en hommels beter in kaart worden gebracht, zelfs niet na de herbeoordeling
van de drie neonicotinoïden?
3. Erkent de Minister dat de inbreng die Nederland achter de schermen heeft geleverd,
de indruk wekt dat zij zich meer zorgen maakt over de kosten voor de industrie en
de beschikbaarheid van pesticiden voor de landbouwsector dan over de bescherming van
bijen en hommels?
4. Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 13 januari 2017 aan de Europese
Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
In september 2017 diende het lid De Groot drie moties in over het Bee Guidance document,
waaronder een motie (Kamerstuk 27 858, nr. 403) met het verzoek om bij de Europese Commissie aan te dringen op toepassing van het
Guidance document for bees op alternatieve middelen met een hoog risicoprofiel voor
bijen. Minister Kamp merkte deze aan als ondersteuning van beleid. Erkent de Minister
dat de Kamer op basis hiervan niet anders kon dan veronderstellen dat het kabinet
achter het Bee Guidance document stond en instemde met de inhoud en implementatie
daarvan?
Intussen hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernomen dat, ondanks
de uitholling van (de implementatie van) de BeeGuidance, waardoor deze inmiddels inhoudelijk
zo weinig voorstelt dat een meerderheid van de lidstaten hiermee in zal stemmen, Nederland
nog altijd niet akkoord zal gaan. Dit vanwege de vereisten voor de veldstudies.
1. Kan de Minister dit bevestigen?
2. Zo ja, hoe kan de Minister dit verantwoorden, in het licht van de uitspraken van haar
voorgangers en op basis van alle wetenschappelijke informatie die beschikbaar is?
3. Klopt het dat er tijdens het komende SCoPAFF-overleg, in tegenstelling tot eerdere
berichten, toch nog geen stemming zal plaatsvinden? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
4. Indien er geen stemming plaatsvindt, wat zal de inbreng zijn van Nederland tijdens
de «tour de table»?
5. Is de Minister bereid zich vanaf nu wel daadwerkelijk in te zetten voor een optimale
bescherming van bijen en hommels?
6. Indien er wel een stemming plaatsvindt, hoe zal Nederland hierbij stemmen?
7. Is de Minister bereid zich dit keer wel daadwerkelijk in te zetten voor een optimale
bescherming van bijen en hommels?
8. Is de Minister tot slot bereid om alle zeven versies van de voorstellen voor het implementatieplan
(Roadmap to implementation) die tussen 2013 en mei 2019 zijn en worden besproken aan
de Kamer te sturen?
Kan de Minister bovenstaande vragen inzake het bijenrichtsnoer vóór 13 mei 2019 beantwoorden,
in verband met het komende SCoPAFF-overleg op 20 mei 2019?
Automatische verlenging van toelatingen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben enkele vragen over de automatische
verlenging van toelatingen. In haar brief van 11 april 2019 kondigde de Minister aan
dat er direct na dat weekend, op 15 april in SCoPAFF zou worden gestemd over een voorstel
van de Europese Commissie over de automatische verlenging van 34 werkzame stoffen
in verband met niet tijdig afgeronde herbeoordeling (Kamerstuk 27 858, nr. 447). Deze automatische verlengingen zonder de wettelijk voorgeschreven herbeoordeling
zorgen ervoor dat pesticiden waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend, mutageen of
giftig voor de voortplanting zijn, keer op keer worden toegelaten. De reden hiervoor
zou zijn dat er sprake is van een capaciteitsgebrek bij de Europese beoordelingsinstanties,
waaronder EFSA.
Uit onderzoek van foodwatch13 bleek afgelopen zomer dat toelatingen tot wel vier keer achter elkaar automatisch
en ongezien worden verlengd. Ruim 200 pesticiden zijn niet op tijd herbeoordeeld.
Eerder al heeft de Tweede Kamer zich uitgesproken tegen de automatische verlenging
van stoffen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn en riep de Kamer de Minister
op om zich te verzetten tegen een voorstel van de Europese Commissie om 42 stoffen
automatisch te verlengen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1145). Ook het Europees Parlement heeft de Europese Commissie vorig jaar door middel van
een aangenomen resolutie14 opgeroepen om te stoppen met het ongezien verlengen van omstreden bestrijdingsmiddelen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren echter dat de automatische
verlengingen nog altijd gewoon doorgaan.
In het pakket van 34 stoffen die in april 2019 zonder herbeoordeling zijn verlengd
bevonden zich onder andere de stoffen tebuconazool, waarvan vermoedens bestaan dat
dit ongeboren kinderen kan beschadigen en flumioxazine, waarvan eerder is vastgesteld
dat het zowel ongeboren kinderen als de vruchtbaarheid kan schaden. Deze stoffen zouden
niet door een herbeoordelingstoets komen en zouden volgens deze leden dan ook nooit
verlengd mogen worden. Ook de stoffen dimethoate, fenamiphos en metribuzin staan vanwege
hun toxiciteit op de lijst van stoffen die vervangen moeten worden en waarvan het
gebruik zo snel mogelijk gestopt moet worden.
De Minister schrijft in haar brief dat Nederland vóór het voorstel van de Europese
Commissie zou gaan stemmen om de toelating van de 34 stoffen automatisch te verlengen.
Ze zou zich daarbij met een stemverklaring gaan verzetten tegen de verlenging van
de stof tebuconazool, vanwege de in 2013 aangenomen motie-Ouwehand die vroeg om deze
stof van de markt te weren (Kamerstuk 27 858, nr. 222).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar dat de Minister
voor de voorstellen van de Europese Commissie stemt die de toelating van deze gevaarlijke
stoffen verlengt zonder de voorgeschreven herbeoordeling. Als de Minister in een televisieprogramma
over de grote zorgen van burgers over landbouwgif in hun omgeving reageert door te
beloven dat het «drastisch anders» wordt, kan zij toch niet blijven instemmen met
het op de markt houden van middelen die op basis van verouderde richtsnoeren of modellen
zijn toegelaten, en niet opnieuw zijn bekeken op hun effecten terwijl dat nota bene
wél verplicht is?
Een stemverklaring tegen één van de stoffen heeft daarbij geen enkel effect als het
totale pakket wordt verlengd met steun van Nederland. De Partij voor de Dieren wil
dat er een einde komt aan deze ongeziene verlengingen en dat de Minister doet wat
ze in de richting van betrokken burgers heeft gesuggereerd.
Over de stoffen die in april zijn verlengd, hebben de leden een aantal vragen:
1. Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool beoordeeld door de EFSA?
2. Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool door het Ctgb getoetst voor toelating?
3. Wanneer is de stof tebuconazool voor het laatst beoordeeld?
4. Door welke instantie was dat?
5. Met welk richtsnoer?
6. Wat waren de bevindingen?
7. Waar wordt het middel tebuconazool gebruikt?
8. Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine beoordeeld door de EFSA?
9. Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine door het Ctgb getoetst voor toelating?
10. Wanneer is de stof flumioxazine voor het laatst beoordeeld?
11. Door welke instantie was dat?
12. Met welk richtsnoer?
13. Wat waren de bevindingen?
14. Waar wordt het middel flumioxazine gebruikt?
15. Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate beoordeeld door de EFSA?
16. Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate door het Ctgb getoetst voor toelating?
17. Wanneer is de stof dimethoate voor het laatst beoordeeld?
18. Door welke instantie was dat?
19. Met welk richtsnoer?
20. Wat waren de bevindingen?
21. Waar wordt het middel dimethoate gebruikt?
22. Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos beoordeeld door de EFSA?
23. Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos door het Ctgb getoetst voor toelating?
24. Wanneer is de stof fenamiphos voor het laatst beoordeeld?
25. Door welke instantie was dat?
26. Met welk richtsnoer?
27. Wat waren de bevindingen?
28. Waar wordt het middel fenamiphos gebruikt?
29. Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin beoordeeld door de EFSA?
30. Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin door het Ctgb getoetst voor toelating?
31. Wanneer is de stof metribuzin voor het laatst beoordeeld?
32. Door welke instantie was dat?
33. Met welk richtsnoer?
34. Wat waren de bevindingen?
35. Waar wordt het middel metribuzin gebruikt?
Een schone planeet voor iedereen: strategische langetermijnvisie voor een klimaatneutrale
economie – landbouwaspecten
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien in de geannoteerde agenda dat er
een gedachtewisseling zal plaatsvinden over een Europese strategische langetermijnvisie
voor een klimaatneutrale economie in 2050. Hoe ziet de Minister een klimaatneutrale
landbouw in 2050 voor zich, in de wetenschap dat vlees en zuivel grote klimaatschade
veroorzaken?
Zal de Minister in de gedachtewisseling over een schone planeet en de landbouwaspecten
van een klimaatneutrale economie wijzen op het onderzoek van landbouweconoom Joseph
Poore van Oxford University15 over de klimaatimpact van voedselproductie en -consumptie, op basis waarvan hij stelt
dat er wereldwijd weinig is dat zo’n brede, schadelijke impact heeft als de veehouderij?
Zo niet, welke bronnen gebruikt zij dan voor haar inbreng?
Erkent de Minister dat een drastische verandering in het eetpatroon nodig is om de
klimaatdoelen te halen, met daarin fors minder dierlijke eiwitten? Is de Minister
bereid dit punt in te brengen in de gedachtewisseling bij dit agendapunt?
Erkent de Minister dat een nieuw GLB waarin wéér zeven jaar grote bedragen aan subsidie
naar de melkveehouderij zullen gaan, het realiseren van een klimaatneutrale landbouw
fors zal belemmeren? Zo ja, welke voorstellen zal de Minister inbrengen in de gedachtewisseling
om dit tegen te gaan? Zo nee, kan zij dit toelichten?
Welke rol ziet de Minister in een klimaatneutrale economie voor de internationale
handel in landbouwproducten, zoals onder andere voortkomend uit de handelsakkoorden
met Mercosur, Chili, Indonesië, Australië en Nieuw-Zeeland waarover nu wordt onderhandeld?
Handelszaken landbouwproducten
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister van LNV of zij zich
ervan bewust is dat de handelsverdragen waar nu over onderhandeld wordt, met bijvoorbeeld
de Mercosur-landen, Australië, Nieuw-Zeeland en Chili, uiteindelijk zullen leiden
tot een veel hogere invoer van veehouderijproducten en andere landbouwproducten uit
die landen.
Voorbeelden van die veehouderijproducten zijn rundvlees uit Zuid-Amerika, met name
uit Argentinië en Brazilië, kippenvlees uit Brazilië, rund- en kalfsvlees en wol uit
Australië. Voorbeelden van overige landbouwproducten waarvan de invoer naar verwachting
fors zal stijgen zijn soja, die in Europa als veevoer wordt gebruikt, en suiker. Vindt
de Minister dit wenselijk?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen welke lessen de Minister heeft
getrokken uit de onderhandelingen over het openbreken van de associatieovereenkomst
met Oekraïne en het fors verhogen van de tariefcontingenten voor kippenvlees uit Oekraïne.
Hierbij kwam de Minister pas na het afsluiten van een (voorlopige) overeenkomst in
actie, terwijl het al maanden eerder bekend was geworden wat de onderhandelingsinzet
van de Europese Commissie en de gevolgen van deze onderhandelingsinzet voor de invoer
van kippenvlees waren.
Is de Minister bereid zich bij de Europese Commissie en in de Raad nu wel proactief
op te stellen en zich actief te verzetten tegen het liberaliseren van de vrijhandel
in landbouwproducten, gezien de negatieve effecten van deze liberalisering voor de
dieren, het klimaat, het milieu in zowel Europa als elders in de wereld, het gelijke
speelveld voor de Europese boeren en de eigen kringlooplandbouwvisie?
Is de Minister zich er voorts van bewust dat de Braziliaanse president Bolsonaro de
facto een beleid voert dat lijnrecht tegen het klimaatverdrag van Parijs ingaat, met
name door de landbouwpolitiek die Bolsonaro voert? Is de Minister het met de leden
van de Partij voor de Dieren-fractie eens dat dit beleid desastreus is voor het Amazonewoud
en de wereldwijde klimaatdoelstellingen? Is de Minister het met de leden van de Partij
voor de Dieren-fractie eens dat een handelsverdrag met Mercosur, waarvan Brazilië
verreweg de grootste lidstaat is, derhalve zeer oneerlijke concurrentie voor de Europese
boeren betekent? Is de Minister bereid bij de Europese Commissie en in de Raad zich
uit te spreken tegen het afsluiten van een handelsverdrag met verdragspartners die
het klimaatakkoord van Parijs niet respecteren?:
Voorts vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie of de Minister zich bij
de Europese Commissie en in de Raad wil uitspreken tegen het opnemen van landbouwproducten
in een handelsverdrag met de Verenigde Staten. Vooralsnog is landbouw uitgesloten
van de onderhandelingen, maar de VS lobbyt actief voor het opnemen van landbouw in
het handelsverdrag. Is de Minister bereid om samen met Frankrijk en België en mogelijk
andere lidstaten zich er hard voor te maken dat landbouw uitgesloten blijft van de
onderhandelingen over een handelsverdrag met de Verenigde Staten? Is de Minister zich
ervan bewust dat als landbouw in een dergelijk handelsverdrag wordt opgenomen, dit
zal leiden tot een forse toename van de invoer van bijvoorbeeld zuivelproducten uit
de VS?
Diversenpunt: Herziening GGO-Regelgeving «Nieuwe Veredelingstechnieken»
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzetten zich, zoals bekend, tegen
de versoepeling van de regels voor genetisch geknutsel aan planten en dieren en steunen
de inzet van de Minister dan ook niet. Deze fractie vindt bovendien dat de Minister
een onverantwoorde uitspraak doet door te zeggen dat er veredelingstechnieken zijn
waarvan de veiligheid voor mens en milieu zou zijn «vastgesteld». De leden van deze
fractie wijzen alleen al naar bovenstaande inbreng over de neonicotinoïden, waarbij
voortschrijdende inzichten jaren na toelating van deze middelen tot de conclusie noopten
dat de eerdere claim dat deze middelen veilig kunnen worden gebruikt onterecht bleek
– met alle gevolgen van dien, zoals de onmogelijkheid de stoffen terug te halen uit
de ecosystemen waar ze in terecht zijn gekomen. Dit druist regelrecht in tegen het
voorzorgsbeginsel.
Bij recent gepubliceerd onderzoek in Nature16 bleek dat bij onderzoeken naar technieken waarin wordt geknutseld met genen (base
editing / genome editing) effecten zijn gevonden op het RNA (ribonucleïnezuur, verantwoordelijk
voor het coderen, overbrengen, reguleren en tot expressie brengen van genen). Hieruit
trekken de onderzoekers de conclusie dat de techniek brede veranderingen aanbrengt
in menselijke cellen17 en dat de gemodificeerde CRISPR-Cas9-technologie nog veilig kan worden gebruikt voor
onderzoek en therapeutische toepassingen. Eerder al bleek uit twee onderzoeken, bij
muizenembryo’s18 en bij rijst19, dat «CRISPR-based»-technieken honderden ongewenste veranderingen opleverden in andere
delen van het genoom («off-target mutations»).
Kalvertransporten
Afgelopen vrijdag publiceerde Trouw een artikel over de aanklacht die Stichting Eyes
on Animals wegens mishandeling van kalfjes indient tegen de door de EU erkende, «high
quality» rustplaats voor veetransporten in Tollevast, Frankrijk20. Kalfjes tussen de 17 en 30 dagen oud, geboren in Ierland en vervolgens in vrachtwagens
met de boot naar Frankrijk vervoerd, om van daaruit weer verder te worden vervoerd
naar mesterijen in Nederland en Spanje, bleken bij een inspectie op de rustplaats
te worden geslagen, geschopt, aan hun oren te worden weggetrokken bij een drinkplaats
en zo hard op hun rug geslagen dat ze in elkaar zakten en op de voorpoten probeerden
weg te komen21. Bovendien bleken de vrachtwagens waarin de kalfjes waren vervoerd, ongeschikt te
zijn voor kalfjes, omdat de gemonteerde zuigspenen bedoeld waren voor biggen. Hierdoor
konden de kalfjes tijdens het hele transport niet drinken.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het afschuwelijk en onbestaanbaar
wat jonge dieren van slechts iets meer dan twee weken oud moeten doorstaan in de melkveehouderij:
direct na geboorte bij hun moeder weggehaald en al na twee weken op een lang transport
worden gezet vanuit Ierland, via Frankrijk naar Nederland – de grootste kalvermester
van Europa. Hier worden ze na een lange reis in kleine hokken geplaatst en staan zij
de rest van hun leven op harde roostervloeren, tot ze worden afgevoerd naar het slachthuis,
waar ze (onverdoofd) worden geslacht. En alsof dit allemaal nog niet genoeg is, worden
ze tijdens hun transport op de verzamelplaats keihard geslagen, geschopt en aan hun
oren getrokken. Misselijkmakend. De Minister zegt echter waar en wanneer ze maar kan
dat ze «trots» is op de boeren, inclusief de kalverhouderij. Is ze nog steeds «trots»
op deze sector?
De leden hebben enkele vragen over dit onderwerp:
1. Klopt het dat de rustplaats Tollevast in Frankrijk waar Eyes on Animals en L214 hebben
geïnspecteerd, over een erkenning door de EU beschikt?
2. Hoe verklaart de Minister dat dergelijke mishandeling plaatsvindt op een door de EU
erkende rustplaats?
3. Vindt de Minister het waardevol dat vrijwillige inspectieorganisaties hebben geregistreerd
wat er in werkelijkheid gebeurt op deze verzamelplaats?
4. Hoe is het toezicht op deze rustplaatsen vormgegeven en wat is de toezichtsintensiteit?
Is er permanent toezicht op deze verzamelplaatsen? Wie is hiervoor verantwoordelijk?
5. Klopt het dat een groot deel van de kalfjes die op de rustplaats vanuit Ierland aankomen
worden doorgevoerd naar Nederlandse kalverhouders?
6. Erkent de Minister dat de kalfjes nog zuigelingen zijn als ze nauwelijks 14 dagen
oud op transport naar Nederland moeten?
7. Voelt de Minister een verantwoordelijkheid voor deze weerloze dieren die Nederland
uit Ierland haalt, om hier te mesten en te doden? Zo ja, welke concrete acties gaat
de Minister ondernemen om de situatie voor de dieren op korte termijn te verbeteren?
8. Vindt de Minister dat de daders moeten worden bestraft?
9. Is de Minister bereid om de import van kalfjes stil te leggen nu (opnieuw) blijkt
dat van dierenwelzijn geen enkele sprake is? Zo nee, welke sancties vindt zij dan
wel passend tegen het walgelijke geweld tegen weerloze jonge dieren?
10. Erkent de Minister dat Nederland, als zij de transporten niet stillegt, willens en
wetens meewerkt aan ernstige aantasting van het welzijn van piepjonge kalfjes voor
economisch gewin?
11. Is de Minister bereid een verbod in te stellen op het vervoeren van dieren die nog
bij hun moeder zouden moeten drinken?
12. Hoe is het volgens de Minister mogelijk dat deze kalfjes zijn vervoerd in vrachtwagens
met drinksystemen en zuigspenen die ongeschikt waren voor kalfjes, omdat zij bedoeld
waren voor biggen?
13. Hoeveel uur zijn de kalfjes vanuit Ierland onderweg als zij aankomen op de rustplaats
om dan eindelijk te kunnen drinken?
14. Is het de Minister bekend dat de kalfjes van deze leeftijd van nature elke twee uur
bij hun moeder moeten drinken?
15. Kan de Minister bevestigen dat in 2015 kalfjes niet meer op lange afstandstransport
mochten worden gezet, omdat er in veewagens geen geschikte drinkwatervoorzieningen
voor de jonge kalfjes aanwezig waren?22
16. Kan de Minister bevestigen dat in 2017 de kalfjes weer op transport mochten worden
gezet, omdat er een geschikt drinksysteem op de wagens zou zijn? Zo ja, hoe verklaart
de Minister dat de drinksystemen nog steeds niet in orde zijn?
17. Is het de Minister bekend dat Eyes on Animals heeft geconstateerd dat er dit jaar
opnieuw trucks zijn die de rustplaats niet bezochten en daarmee de maximale reistijd
(max. 19 uur), rust- en drenktijden overschreden? Zo ja, wat heeft de Minister hiertegen
de afgelopen jaren gedaan?
18. Hoe vaak heeft de NVWA op rustplaatsen gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar?
19. Is het de Minister bekend dat in de truck de kalfjes dicht opeen zijn gepropt en dat
wanneer een kalfje in de rijdende veewagen gaat liggen of zijn evenwicht verliest
of valt, het dier het risico loopt door andere kalfjes betrapt en verwond te worden?23
20. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes nog steeds driehoog geladen worden in de
veewagens en daardoor nauwelijks ruimte boven de schoft hebben en zich daardoor kunnen
verwonden?
21. Hoe staat het met het voornemen om de stahoogte voor kalveren in veewagens te verhogen
tot 20 cm boven de schoft van het kalf?24
22. Hoe verhoudt dit voornemen zich tot artikel 16a van de Beleidsregel dierenwelzijn:
«als voldoende stahoogte voor runderen, behoudens voor slachtrunderen ouder dan 1
jaar: ten minste 20 cm boven de kruin van het hoogste dier»?
23. Kan de Minister van de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken hoeveel kalfjes hun
transport niet hebben overleefd? Zo nee, waarom niet?
24. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes aan extreme weersomstandigheden bloot kunnen
worden gesteld tijdens het transport, bijv. tussen 0 en 5 graden op de boot van Ierland
naar Frankrijk?25
25. Kan de Minister bevestigen dat het totale transport vanuit Ierland naar Nederland
meer dan 40 uur duurt?
26. Kan de Minister bevestigen dat het kabinet de Nederlandse kalverhouderij subsidies
geeft uit de pot met geld die bedoeld was voor plattelandsontwikkeling? Op hoeveel
maatschappelijk draagvlak denkt zij dat dat kan rekenen?
Pulsvisserij
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn teleurgesteld in het voornemen
van de Minister naar het Europees Hof van Justitie te stappen in een poging het verbod
op de pulsvisserij ongedaan te maken. De pulstechniek is al sinds 1988 verboden in
Europa en het Europees Parlement heeft nu in grote meerderheid besloten dat verbod
strikt te handhaven. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening
dat de Minister de kritiek van het Europees Parlement serieus zou moeten nemen in
plaats van een poging te doen een verboden techniek gelegaliseerd te krijgen. Erkent
de Minister dat Nederland jarenlang de wet heeft overtreden door op verkeerde gronden
onderzoeksvergunningen af te geven voor de commerciële visserij? Hoe rechtvaardigt
de Minister dat zij deze handelwijze nu gelegaliseerd wil krijgen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar dat we anno
2019 nog altijd wachten op de uitslag van het grootschalig wetenschappelijke onderzoek
naar de pulsvisserij. Sinds 2010 zijn er tientallen pulsvergunningen afgegeven zonder
dat groot veelomvattend onderzoek plaatsvond.26 Met de pulskor wordt het bodemleven opgeschrikt door stroomstoten, zonder dat we
iets weten over het effect op haaien en roggen, die een elektrisch zintuig gebruiken
om hun prooien op te sporen in het water. De bijvangst is met de pulskor nog altijd
aanzienlijk, en er is bijna niets bekend over de effecten op het bodemleven, op de
voortplanting van kleine organismen en over de gevolgen voor lokale vispopulaties
in de Noordzee. Als gevolg daarvan is Nederland teruggefloten door Europa. De leden
van de PvdD-fractie zijn van mening dat het kabinet alle vergunningen voor de commerciële
pulsvisserij zou moeten opschorten, op zijn minst tot wetenschappelijk onderzoek meer
duidelijkheid biedt. In plaats van te leren van deze fout, gaat het kabinet door met
verlengen van vergunningen. Kan de Minister hier een reactie op geven?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) concludeert dat de biodiversiteit in
de Noordzee sinds 1990 met dertig procent is afgenomen en nog geen tekenen van herstel
vertoont, mede door de intensieve visserij. De leden van de PvdD-fractie zijn zeer
bezorgd over het toegenomen gebruik van het alternatief voor de pulskor; de boomkor
woelt de zeebodem namelijk om met zware sleepkettingen. Uit onderzoek van de Universiteit
van Wageningen blijkt dat de boomkorvisserij verantwoordelijk is voor sterke verschuivingen
in de bodemgemeenschap van de Noordzee.27 Ondanks de schrikbarende afname van de biodiversiteit, is de ambitie van de regering
om in 2020 slechts 10 tot 15 procent van de Noordzee te vrijwaren van «noemenswaardige»
bodemberoerende visserij. Dat zal onvoldoende zijn om het grootste natuurgebied van
Nederland adequaat te beschermen en ruimte te geven voor herstel. Is de Minister,
gezien de recente ontwikkelingen rond de boomkor, bereid deze ambitie aan te scherpen?
Is de Minister verder bereid de boomkor op termijn uit te faseren, en op zijn minst
nu volledig te verbieden in beschermde natuurgebieden? Indien de Minister hier niet
toe bereid is, kan zij toelichten hoe zij de biodiversiteit in de Noordzee gaat beschermen
zonder voorwaarden te stellen aan de manier waarop deze bevist mag worden?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreuren de gang van zaken rond het
pulsvisserijverbod. Helaas moeten de leden concluderen dat de lijn die het kabinet
nu uitzet, vooralsnog laat zien dat het niet geleerd heeft van zijn fouten. Als het
de Nederlandse overheid echt te doen is om duurzame innovatie en de bescherming van
de Noordzee, dan zou zij meer beschermde gebieden creëren en het gebruik van schadelijke
sleepnetten beteugelen. Dan zou zij volledig inzetten op het afronden van het wetenschappelijk
onderzoek naar de pulsvisserij en uit voorzorg alle vergunningen opschorten. Keuzes
die, gezien de grote ecologische waarde van de Noordzee en de noodzaak deze ook voor
toekomstige generaties in stand te houden, pijnlijk maar noodzakelijk zijn.
II Antwoord / Reactie van de Minister
Inleiding
Op 6 mei heeft het lid Ouwehand (PvdD) tijdens het Schriftelijk overleg over de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019 vragen gesteld over het vervoer
van Ierse kalveren naar Nederland.
Tevens zijn er door de leden van de fracties van de VVD, D66, GroenLinks en Partij
voor de Dieren vragen gesteld over de Tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer en een voorstel
van de Europese Commissie over de tijdelijke procedurele verlenging van de goedkeuring
van een aantal werkzame stoffen. De vragen over het bijenrichtsnoer die relevant waren
voor de SCoPAFF vergadering gewasbeschermingsmiddelen op 20 en 21 mei 2019 zijn reeds
beantwoord bij brief van 10 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1179).
Hierbij doe ik u de antwoorden op de gestelde vragen over Diervervoer en de resterende
vragen over de Tijdlijn bijenrichtsnoer en de procedurele tijdelijke verlenging van
werkzame stoffen toekomen.
Aangenomen moties
Dinsdag 21 mei jl. heeft de Tweede Kamer twee moties aangenomen die betrekking hebben
op de invoering van het bijenrichtsnoer en de tijdelijke procedurele verlenging van
werkzame stoffen (resp. Kamerstuk 21 501-32, nrs. 1175 en nr. 1176). Hierna geef ik aan hoe ik beide moties wil uitvoeren.
Motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175)
Verzoekt de regering, zich in te zetten voor de benodigde aanscherping, en dus voor
inwerkingtreding van het bijenrichtsnoer als geheel, inclusief de tests op het gebied
van chronische toxiciteit en de gevolgen voor solitaire bijen en hommels, uiterlijk
eind 2019,
Reactie
De Europese Commissie zal – waarschijnlijk in juli 2019 – een voorstel voorleggen
aan de lidstaten voor een gefaseerde implementatie van het bijenrichtsnoer. Daaraan
gekoppeld is een wijziging van een uitvoeringsverordening voor aanpassing van de Uniforme
Beginselen. Die wijziging is al in een ver gevorderd stadium van juridische consultatie
tussen Commissie diensten en de voorbereiding van een publieke consultatie.
Een Nederlandse stem tegen een gefaseerde invoering zou ertoe kunnen leiden dat er
geen meerderheid is voor het voorstel van de Europese Commissie en dat de Europese
Commissie vervolgens weer opnieuw een traject moet starten voor een nieuw voorstel
voor invoering van het bijenrichtsnoer en een nieuwe juridisch traject tot aanpassing
van de Uniforme Beginselen. Aangezien de Europese Commissie al een mandaat heeft verstrekt
aan EFSA tot herziening van onderdelen van het bijenrichtsnoer, zou de Europese Commissie
ook kunnen besluiten om eerst de herziening af te wachten alvorens met een voorstel
tot implementatie te komen. Geen besluit over een gefaseerde invoering in juli zou
dus kunnen leiden tot een vertraging van een tot twee jaar. Daar is de bescherming
van bijen en hommels niet bij gebaat.
Gezien bovenstaande wil ik de motie als volgt uitvoeren. Indien de Europese Commissie
in juli 2019 een voorstel voor een gefaseerde invoering van het bijenrichtsnoer en
bijbehorende aanpassing van de Uniforme Beginselen voorlegt aan de Lidstaten, ben
ik voornemens in te stemmen met het voorstel met een stemverklaring waarbij ik de
Europese Commissie en Lidstaten oproep om voor eind 2019 de bijenrichtsnoer in zijn
geheel in te voeren.
Tijdens de komende Landbouw- en Visserijraad zal ik een vergelijkbare oproep doen
aan de Europese Commissie en Lidstaten.
Motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1176)
Verzoekt de regering, voortaan tegen voorstellen van de Europese Commissie te stemmen
voor de automatische verlenging van toelatingen van stoffen waarvan bekend is dat
ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder bijen en hommels)
of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig voor de voortplanting
zijn.
Reactie
Indien van een werkzame stof bekend is dat die een ernstige bedreiging vormt voor
mens, dier en milieu, zal de Europese Commissie, op basis van advies van EFSA, voorstellen
doen tot beperking van het gebruik of intrekken van de goedkeuring. De goedkeuring
van een werkzame stof wordt dus niet automatisch verlengd. Wanneer een stof wel voor
verlenging in aanmerking komt dient vooraf een herbeoordeling te hebben plaatsgevonden
op basis van de dan vigerende richtsnoeren, modellen en criteria. Wel kan er sprake
zijn van een tijdelijke procedurele verlenging van een bestaande goedkeuring, indien
een aanvrager tijdig een volledig dossier heeft aangeleverd – drie jaar voordat de
goedkeuringsperiode verloopt – en de herbeoordeling door rapporterende lidstaat, EFSA
en Europese Commissie, buiten de schuld van de aanvrager, vertraging heeft opgelopen.
De Europese Commissie dient dan conform artikel 17 van verordening 1107/2009 de goedkeuringsperiode
tijdelijk te verlengen totdat de herbeoordeling is afgerond. Het niet tijdelijk procedureel
verlengen van een goedgekeurde werkzame stof zonder een concrete inhoudelijke argumentatie
is dan strijdig met Europese regelgeving. De Europese Commissie legt daarbij één concept-
uitvoeringsverordening voor aan de Lidstaten met de procedurele tijdelijke verlengingen
van meerdere werkzame stoffen.
Om die reden zou het niet akkoord gaan met de procedurele tijdelijke verlenging van
een specifieke werkzame stof die voldoet aan de omschrijving in de motie, als consequentie
hebben dat Nederland niet akkoord kan gaan met het volledige pakket. Dat vind ik niet
zorgvuldig naar de andere aanvragers en gebruikers van werkzame stoffen. Wel wil ik
er voor pleiten dat in het SCoPAFF de mogelijkheid komt om separaat over stoffen te
stemmen in plaats van alleen in brede pakketten.
Bovendien gaat het bij de goedkeuring van stoffen niet alleen om de eigenschappen
van een stof maar ook of deze eigenschap er daadwerkelijk tot leidt dat er een risico
optreedt voor mens, dier en milieu. De omschrijving van de motie kan ertoe leiden
dat Nederland tegen een tijdelijke procedurele verlenging van een stof stemt die toch
voldoet aan de Europese criteria.
Gezien bovenstaande ben ik voornemens de motie als volgt uit te voeren. De Commissie
legt voorstellen voor procedurele tijdelijke verlenging doorgaans pakketsgewijs voor.
Indien de Europese Commissie voorstellen indient voor de procedurele tijdelijke verlenging
van een pakket van werkzame stoffen, waaronder een werkzame stof waarvan de Tweede
Kamer heeft bepaald dat een procedurele verlenging van de goedkeuring niet wenselijk
is, zal ik weliswaar voor verlenging van het pakket stemmen maar met een stemverklaring
aangeven dat Nederland tegen verlenging is van de specifiek genoemde werkzame stof.
Resterende vragen over de Tijdlijn bijenrichtsnoer en de procedurele tijdelijke verlenging
van werkzame stoffen toekomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
18 april 2019 over de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer. Deze leden danken de Minister
voor het toesturen van de tijdlijn en de afschriften van het door Nederland ingebrachte
commentaar. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De European Food Safety Authority (EFSA) zette in 2012 de wetenschappelijke inzichten
over risico's van bestrijdingsmiddelen voor honingbijen, wilde bijen en hommels op
een rij in een scientific opinion. Deze analyse was de basis voor de verbeterde Bee
Guidance die EFSA in 2013 voorstelde.
Kan de Minister aangeven of er sinds het in 2012 gepubliceerde EFSA-rapport nieuwe
wetenschappelijke inzichten zijn verkregen die de risico’s van bestrijdingsmiddelen
voor honingbijen, solitaire bijen en hommels in een ander daglicht stellen en een
andere risicobeoordeling rechtvaardigen dan EFSA in 2013 voorstelde in het Bee Guidance
document? Klopt het dat de Nederlandse inbreng afwijkt van de wetenschappelijke analyse
en het wetenschappelijke voorstel? Zo ja, kan de Minister uitleggen waarom de Nederlandse
inbreng afwijkt en wat de wetenschappelijke analyse achter de Nederlandse zienswijze
is?
Kan de Minister daarnaast uitleggen wat de wetenschappelijke analyse is achter de
Nederlandse zienswijze dat de beschermingsdoelen te conservatief zijn?
Antwoord
Sinds de totstandkoming van het bijenrichtsnoer is een nieuw model beschikbaar gekomen
(het BEEHAVE-model) dat het gedrag van bijenpopulaties realistischer beschrijft. Nederland
heeft er in de inbreng aan de Commissie van juni 2016 voor gepleit dit model te gebruiken
om de normen voor toxiciteit opnieuw af te leiden. Ook andere lidstaten hebben gepleit
voor een update van het model. De Nederlandse inbreng volgt daarmee de aanbevelingen
van een wetenschappelijk panel van EFSA (PPR panel) dat in 2015 een evaluatie heeft
uitgevoerd van dit model28. Het panel deed daarbij de aanbeveling om het BEEHAVE-model te gebruiken als basis
voor het modelleren van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op bijenvolken. Het
panel deed tevens aanbevelingen om het model voor dit doel verder te ontwikkelen.
Nederlandse opmerkingen over het te conservatieve karakter hadden vooral betrekking
op het voorgestelde percentage natuurlijke achtergrondsterfte (5,3%) en het gebruikte
model. Het voorgestelde percentage natuurlijke achtergrondsterfte is afgeleid van
één studie in stedelijk gebied (in Duitsland), waar, ten opzichte van een aantal andere
studies met een hoger percentage achtergrondsterfte die zijn opgenomen in het EFSA
document, het laagste percentage is gemeten, maar waarbij kan worden afgevraagd of
een stedelijk gebied representatief is voor landbouwgebieden.
De discussie tussen de Europese Commissie, EFSA en lidstaten ging niet over de vraag
welke risico’s beoordeeld moeten worden maar hoe (met welk onderzoek) die risico’s
door aanvragers van stoffen gemeten moeten worden en moeten worden beoordeeld door
rapporterende lidstaten en EFSA. Nederland heeft, daartoe uitgenodigd door de Europese
Commissie, in SCoPAFF verband commentaar ingediend dat zich met name richt op chronische
toxiciteit en achtergrondsterfte, uitvoerbaarheid van veldstudies en effecten op hommels
en wilde (solitaire) bijen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn in verwarring over het Nederlandse beleid
om insecten te beschermen. Enerzijds is er een nieuwe ambitieuze gewasbeschermingsvisie
waar de leden van de GroenLinks-fractie in grote lijnen best in mee kunnen gaan, anderzijds
horen deze leden in de media dat Nederland de totstandkoming van het nieuwe bijenrichtsnoer
vertraagt. Dit zou zijn omdat na inwerkingtreding van deze richtlijn een aantal middelen
onterecht het stempel «riskant» krijgt en de richtlijn daarmee niet werkbaar is. Uit
brieven en antwoorden op vragen van collega-Kamerleden van andere fracties blijkt
nog geen helder antwoord op de vraag waarom de positie van Nederland zo kritisch is
ten opzichte van het nieuwe bijenrichtsnoer en op welke wetenschappelijke consensus
het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en
de EFSA zich baseren.
Daarom de volgende vraag: kan de Minister inzicht geven in de redenen voor en tegen
het nieuwe bijenrichtsnoer en daarbij aangeven welke redenen de doorslag hebben gegeven
om tegen de huidige versie van het bijenrichtsnoer te zijn?
Welke methodes gebruikt het Ctgb en hoe kunnen deze uitgebreid worden met nieuwe wetenschappelijke
inzichten, bijvoorbeeld op het gebied van niet-dodelijke effecten op insecten die
wel de voortplanting beïnvloeden?
Zijn er andere Europese landen waar ook dergelijk uitgebreid onderzoek naar toelating
van middelen gedaan wordt?
Antwoord
Het Ctgb voert de risicobeoordeling van bijen momenteel uit op basis van uniforme
beginselen en de datavereisten voor stoffen en middelen zoals vastgelegd in verordening
(EU) 540/2011 resp. verordeningen 283/2013 en 284/2013. Het Ctgb hanteert, net als
andere Europese toelatingsautoriteiten, het EU-richtsnoer voor terrestrische ecotoxicologie
uit 2002 en de EPPO-standaard over bijen uit 2010. Het Ctgb beoordeelt daarbij of
de acute en chronische toxiciteit van stoffen of middelen risico’s opleveren voor
bijen, zowel volwassen bijen als larven. Daarbij wordt gekeken naar direct contact
met de stof/middel en inname via voedsel via verschillende blootstellingsroutes, zoals
tijdens het spuiten, residuen die achterblijven op het gewas, op onkruiden in het
veld, op bloeiende planten buiten het veld en in honingdauw. Het Ctgb beoordeelt bij
zeer persistente en toxische stoffen ook wat de risico’s zijn van blootstelling van
bijen aan deze stoffen via volggewassen. Het Ctgb laat alleen middelen toe als deze
veilig zijn voor bijen op basis van het nu geldende toetsingskader.
Het EFSA bijenrichtsnoer uit 2013 voegt een aantal nieuwe blootstellingsroutes toe,
bevat nieuwe normen voor acute en chronische toxiciteit voor de eerste stap in de
risicobeoordeling en bevat nieuwe eisen voor studies om residuen te bepalen in stuifmeel/nectar
en voor veldeffectstudies. Verder bevat het richtsnoer specifieke eisen ten aanzien
van hommels en solitaire bijen.
Het Nederlands commentaar is erop gericht het bijenrichtsnoer praktisch uitvoerbaar
te maken. Het commentaar richtte zich op de chronische toxiciteit en achtergrondsterfte,
de uitvoerbaarheid van veldstudies en de beoordeling van effecten op hommels en wilde
(solitaire) bijen. Zo vond Nederland dat de gehanteerde achtergrondsterfte niet representatief
is voor de situatie in een landelijk gebied en dat nader onderzoek wenselijk is, dat
de statistische vereisten voor veldstudies erg lastig haalbaar zijn en dat voor hommels
en wilde (solitaire) bijen internationaal vastgestelde testprotocollen ontbreken.
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 april jl. (Kamerstuk 27 585, nr. 451) is de inzet van Nederland steeds geweest om snel te komen tot een goed bijenrichtsnoer,
waarbij Nederland ervoor pleitte om de onderdelen van het richtsnoer die wetenschappelijk
actueel en praktisch uitvoerbaar zijn zo snel mogelijk in te voeren. Daarnaast was
de inzet om de European Food Safety Authority (EFSA) mandaat te geven om binnen een
bepaald tijdsbestek de onderdelen uit te werken waarvoor dat nog niet het geval is.
Daarnaast heeft de Authorisation Procedure for Pesticides (PEST)-commissie van het
Europees Parlement, onder leiding van collega Bart Staes van de Groenen, de Europese
Commissie én de lidstaten een brief gestuurd om duidelijk te maken waarom het goed
is om het bijenrichtsnoer zoals dat in juli 2018 gepresenteerd is aan te nemen29. De PEST-commissie geeft hierbij duidelijke argumenten.
Wat vindt de Minister van deze argumenten en kan zij hierbij uitgebreid aangeven waarom
zij dit vindt?
Antwoord
De brief van de PEST commissie van het Europees Parlement is gericht aan de voorzitter
van de Europese Commissie en de commissarissen Kaitanen en Vella. In de brief schrijft
de PEST commissie dat het voorstel voor een gefaseerde invoering ertoe leidt dat chronische
toxiciteit en risico’s voor wilde bijen vooralsnog niet worden meegewogen, terwijl
dit juist sleutelfactoren waren voor de herbeoordeling van de neonicotinoïden. En
dat volgens de PEST commissie het EFSA bijenrichtsnoer de tot nu toe het meest volledige
en up to date wijze is om risico’s voor bestuivers te beoordelen. De brief roept de
Europese Commissie en de Lidstaten op het bijenrichtsnoer zoals ingebracht in juli
2018, aan te nemen en over te gaan tot de implementatie van de onderdelen waarvoor
internationaal gevalideerde testprotocollen bestaan, inclusief chronische en larvale
toxiciteit. En geen wijziging aan te brengen in de criteria voor achtergrondsterfte
en triggervalues. Tevens roept de PEST commissie op tot extra middelen om testprotocollen
te ontwikkelen voor de onderdelen waarvoor die nog niet beschikbaar zijn.
Ik kan me in algemeenheid vinden in de oproep van de PEST-commissie om over te gaan
tot implementatie van de onderdelen waarvoor gevalideerde testprotocollen bestaan
maar, zoals blijkt uit het ingezonden Nederlandse commentaar en aangegeven in antwoord
op de eerdere vraag van de leden van de D66-fractie hiervoor, zet Nederland beargumenteerde
vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van de voorgestelde veldstudies en de onderbouwing
van het criterium voor achtergrondsterfte (tbv chronische toxiciteit). En verwijst
het naar een nieuw model (BEEHAVE model) dat gebruikt kan worden voor de beoordeling
van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op bijenvolken. Inmiddels heeft de Europese
Commissie mandaat verleend aan EFSA om onderdelen van het bijenrichtsnoer te herzien
en aan te passen aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten. Nederland draagt daar
onder meer aan bij door onderzoek dat wordt verricht door de WUR.
Tot slot spreken de leden van de GroenLinks-fractie hun steun uit voor de Minister
omdat zij schrijft het nieuwe bijenrichtsnoer zo snel mogelijk in te willen voeren.
Dat willen deze leden ook. Is de Minister het ermee eens dat dit niet ten koste moet
gaan van de veiligheid en onze leefomgeving?
Antwoord
Ja.
Vragen en opmerkingen van de Partij voor de Dieren-fractie
Bijenrichtsnoer, agendapunt bij SCoPAFF-overleg
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over de schadelijke
effecten van door de EU toegelaten bestrijdingsmiddelen op het ecosysteem, met bijen
en hommels als specifiek punt van grote zorg. Deze leden waarschuwen al sinds jaar
en dag dat de testmethoden op basis waarvan de Europese voedsel- en warenautoriteit
EFSA pesticiden beoordeelt achterlopen bij de wetenschappelijke inzichten. Daar komt
bij dat de studies op basis waarvan de EFSA een stof beoordeelt, worden aangeleverd
door de gifproducenten zelf – bedrijven als Bayer-Monsanto en Syngenta. De beoordelingen
kunnen tot overmaat van ramp tot nu toe niet onderworpen worden aan openbare peer-reviews
(de standaard wetenschappelijke werkwijze, die wat de leden van de Partij voor de
Dieren-fractie betreft óók de norm zou moeten zijn als het gaat om het toelaten van
pesticiden in Nederland en de EU), omdat de (door de industrie aangeleverde) studies
waarop EFSA zich baseert bij de beoordeling van pesticiden tot nu toe nog altijd niet
openbaar worden gemaakt.30
Het voorgeschreven gebruik van de omstreden Klimisch ranking dwingt EFSA ten onrechte
om bij haar risicobeoordeling meer gewicht te geven aan (geheime) industriestudies
(met good laboratory practice(GLP)-certificaten en volgens de richtlijnen van de Organisation
for Economic Cooperation and Development (OECD) uitgevoerd) dan aan collegiaal getoetste
studies gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. De leden van de Partij voor
de Dieren-fractie vinden dat Nederland zich met hoge prioriteit moet inzetten voor
het zo snel mogelijk afschaffen van de Klimisch ranking in alle EFSA-richtsnoeren,
om in plaats daarvan echt wetenschappelijke kwaliteitscriteria te gebruiken (zoals
statistisch onderscheidend vermogen) bij het toekennen van gewicht aan studies, of
deze nou van de industrie of van academische wetenschappers afkomstig zijn.
Hoewel de risicobeoordelingen door EFSA slechts input zouden moeten vormen voor het
politieke besluitvormingsproces (EFSA is verantwoordelijk voor het risk assesment,
de politiek is verantwoordelijk voor het risk management en moet een bredere afweging
maken over de vraag of het verantwoord is om bepaalde pesticiden toe te laten op de
hele Europese markt), worden ze door de Europese Commissie en lidstaten zoals Nederland
als voldongen feiten gepresenteerd. Daarbij gaan ze zowel voorbij aan de (voornoemde)
mankementen in de verouderde beoordelingssystematiek als aan hun eigen verantwoordelijkheid
om een politiek besluit te nemen, waarbij niet alleen de EFSA-beoordeling, maar bijvoorbeeld
ook het voorzorgbeginsel en de positie van biologische boeren een rol spelen in de
afweging. Verordening 1107/200931 stelt immers in artikel 1.4 dat: «De bepalingen van deze verordening stoelen op het
voorzorgsbeginsel teneinde te garanderen dat werkzame stoffen of middelen die op de
markt worden gebracht niet schadelijk zijn voor de gezondheid van mensen en dieren
of voor het milieu. In het bijzonder worden de lidstaten er niet van weerhouden het
voorzorgsbeginsel toe te passen wanneer er wetenschappelijk gezien onzekerheid bestaat
over de risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren of voor het milieu van de
op hun grondgebied toe te laten gewasbeschermingsmiddelen.»
Onder de genoemde gemankeerde systematiek van risicobeoordelingen zijn begin jaren
«90 systemische insecticiden toegelaten in de hele Europese Unie, neonicotinoïden
(zoals imidacloprid) en fipronil. Wetenschappers die waarschuwden dat EFSA ten onrechte
– want op basis van een achterhaald model – had geconcludeerd dat deze systemische
insecticiden veilig waren, werden lange tijd genegeerd en weggehoond, tot de gevolgen
tóch zichtbaar werden in het ecosysteem. EFSA kwam uiteindelijk zelf tot de conclusie
dat de risico’s voor bijen onvoldoende in kaart waren gebracht. De beoordeling van
acute toxiciteit voor honingbijen gaf, zo constateerde EFSA in een analyse in 2012,
onvoldoende inzicht in andere effecten die wel degelijk optreden bij het gebruik van
(systemische) pesticiden, zoals de chronische toxiciteit, de indirecte gevolgen en
de effecten van blootstelling van larven van wilde, solitaire bijen en hommels.32 In het tot dan toe gehanteerde model werd niet gekeken naar het feit dat bijen binnen
een paar weken alsnog kunnen sterven wanneer zij herhaaldelijk worden blootgesteld
aan pesticiden, of dat pesticiden het navigatievermogen van bijen kunnen aantasten
waardoor zij sterven door honger of kou. Hiervoor, zo luidde nu óók de conclusie van
EFSA zelf, zijn aanvullende testen nodig. Precies waar onafhankelijk wetenschappers
en toxicologen al langer op wezen.
Nu de conclusie onontkoombaar was, ontwikkelde EFSA een concept voor een nieuw richtsnoer,
de Bee Guidance33, dat wél deze risico’s voor hommels en bijen in kaart brengt, onder andere door de
invoering van uitgebreidere (semi)veldstudies. Dit concept is gebruikt om opnieuw
te kijken naar de risico’s van drie neonicotinoïden, waaronder imidacloprid.
Op basis van deze nieuwe risicobeoordeling kon niet anders dan worden geconcludeerd
dat een tijdelijke inperking van het gebruik van deze drie neonics nodig was (waarbij
de effecten twee jaar lang moesten worden gemonitord). Toen dat gebeurd was, bleek
dat de inperking permanent moest worden én fors moest worden uitgebreid. Het kwam
in 2018, na een herbeoordeling van deze middelen op basis van het in 2013 afgeronde,
maar nog niet vastgestelde Bee Guidance richtsnoer, tot een verbod op het gebruik
van drie neonicotinoïden in open teelten.
Hoewel de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het goed vinden dat het gebruik
van deze drie neonicotinoïde middelen in open teelten uiteindelijk is verboden, vinden
deze leden het wrang dat deze middelen al die jaren grote schade hebben aangericht
aan het ecosysteem, en dat die schade nog wel even doorgaat omdat systemische bestrijdingsmiddelen
een lange afbrekingstijd kennen en ook omdat gebruik in kassen en als biocide en diergeneesmiddel
buiten het verbod vallen en de neonicotinoïden thiaclorpid, sulfoxaflor en acetemiprid
nog steeds op grote schaal in buitenteelten toegelaten zijn. De gifstoffen die door
onzorgvuldige toelatingsbesluiten in onze natuur, bodems en water terecht zijn gekomen
en nog altijd komen, verdwijnen niet zomaar op het moment dat het gebruik van deze
stoffen eindelijk aan banden is gelegd.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer ernstig dat het nieuwe
richtsnoer voor de beoordeling van risico’s van pesticiden voor bijen en hommels al
in 2012 in conceptvorm is gepresenteerd en in 2013 is afgerond, maar anno 2019 nog
altijd niet is geïmplementeerd. Er zijn in de tussentijd allerlei nieuwe stoffen toegelaten,
ook ándere neonictotinoïde middelen, die niet zijn beoordeeld op basis van de nieuwe
wetenschappelijke inzichten en het nieuwe bijenrichtsnoer, maar op basis van het verouderdere
richtsnoer uit 200134, waarvan vaststaat dat dit belangrijke risico’s voor bijen en hommels buiten beschouwing
laat.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier enkele vragen over.
Erkent de Minister dat de toelating van in ieder geval neonicotinoïden en fipronil
heeft geleid tot schade aan het ecosysteem?
Erkent de Minister dat deze schade zich voorlopig nog wel even blijft voltrekken,
ook nu het gebruik van drie neonicotinoïden in open teelten is verboden, omdat deze
pesticiden in het milieu terecht zijn gekomen en daar maar langzaam afbreken?
Antwoord
In 2013 zijn de goedkeuringsvoorwaarden voor drie neonicotinoïden en fipronil op basis
van een herbeoordeling door EFSA ingeperkt tot toepassingen op gewassen die niet aantrekkelijk
zijn voor bijen, met uitzondering van toepassingen onder glas of na de bloei. In 2018
is de goedkeuring van de drie neonicotinoïden verder ingeperkt tot uitsluitend toepassingen
voor teelten onder glas. Beide besluiten zijn genomen ter bescherming van bijen omdat
uit wetenschappelijke studies en een herbeoordeling door EFSA een hoog risico voor
bijen naar voren kwam. Beperkende voorwaarden voor fipronil hadden geen consequenties
voor destijds bestaande Nederlandse toelatingen (Kamerstuk 27 858, nr 264). In mei 2017 is de toelating van fipronil als gewasbeschermingsmiddel ingetrokken
op verzoek van de toelatingshouder.
Of de toelating van neonicotinoïden en fipronil en nog eventuele resten van deze middelen
in het milieu tot schade van ecosystemen heeft geleid, is onduidelijk. De beperkingen
in het gebruik zijn ingegeven door mogelijke effecten op bestuivers en dat kan mogelijk
een effect hebben gehad op ecosystemen. Nederland heeft eerder wetenschappelijke artikelen
gedeeld met de Europese Commissie en EFSA over een gevonden correlatie tussen neonicotinoïden
en sterfte onder insectenetende vogels. Het Ctgb bevestigde destijds de correlatie
maar er werd geen causaal verband aangetoond. (Kamerstuk 27 858, nr 276).
Erkent de Minister dat de Europese beoordelingssystematiek (op basis van tot nu toe
niet-openbare, door de industrie aangeleverde studies, waarbij geen openbare peer-review
mogelijk is) in het algemeen – en het gehanteerde richtsnoer uit 2001 in het bijzonder
– het risico met zich meebrengen dat bestrijdingsmiddelen worden toegelaten die later
toch meer schadelijke effecten blijken te hebben op milieu, volksgezondheid, ecosysteem
en -meer specifiek- bijen en hommels?
Hoe kijkt de Minister naar het risico dat toegelaten bestrijdingsmiddelen bij nader
inzien meer schadelijke effecten hebben dan op voorhand werd gedacht?
Denkt de Minister dat zo’n risico onvermijdelijk is of denkt zij dat je zulke risico’s
zou kunnen uitsluiten?
Deelt de Minister de mening dat het risico dat toegelaten stoffen bij nader inzien
toch meer schadelijke gevolgen hebben dan op voorhand werd ingeschat, (als dat risico
niet kan worden uitgesloten) dan in elk geval zo klein mogelijk moet worden gemaakt?
Antwoord
De Europese beoordelingssystematiek is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel; stoffen
worden pas goedgekeurd als uit een risicobeoordeling blijkt dat ze veilig zijn voor
mens, dier en milieu. Voor die risicobeoordeling zijn door de EU criteria en beginselen
geformuleerd die aansluiten bij de dan beschikbare wetenschappelijke inzichten. Op
die manier wordt het voorzorgsbeginsel praktisch uitvoerbaar gemaakt.
De wetenschappelijke inzichten kunnen wijzigen. Om die reden wordt een goedkeuring
dan ook altijd tijdelijk verleend en is periodieke herbeoordeling onderdeel van de
Europese beoordelingssystematiek. Dat kan ertoe leiden dat bij herbeoordeling de goedkeuring
van een stof niet wordt verlengd. Ter illustratie daarvan, verwijs ik u naar de Kamerbrieven
met voorgenomen standpunten over SCoPAFF agendapunten waarbij de Europese Commissie
heeft voorgesteld voor een aantal werkzame stoffen de goedkeuring niet te verlengen.
Verder is het altijd mogelijk, zoals het geval was bij de herbeoordeling van de drie
neonicotinoïden, om tussentijds te besluiten tot beperkingen in het gebruik indien
urgente wetenschappelijke inzichten daartoe aanleiding geven. Het in de vragen genoemde
risico wordt dus herkend, erkend en ondervangen in de Europese beoordelingssystematiek.
Erkent de Minister dat de Bee Guidance, zoals in concept gepresenteerd in 2012 en
afgerond in 2013, een antwoord was op het wetenschappelijke inzicht dat de beoordelingssystematiek
tot dan toe -acute toxiciteit voor honingbijen- onvoldoende inzicht gaf in andere
effecten die wel degelijk optreden bij (systemische) pesticiden, zoals chronische
toxiciteit, indirecte gevolgen en blootstelling van larven van wilde bijen en hommels?
Antwoord
De Europese Commissie heeft EFSA in 2011 mandaat verstrekt voor het opstellen van
een wetenschappelijke opinie en een richtsnoer voor de risicobeoordeling van bijen
(Mandaatnr. M-2011–018535). In dat mandaat geeft de Commissie aan dat de aanleiding daarvoor was dat er zorgen
waren bij leden van het Europees Parlement en imkers over het gehanteerde (EPPO) toetsingskader.
Erkent de Minister dat de eerste gedeeltelijke inperking van drie neonicotinoïden
gebaseerd was op de concept Bee Guidance van EFSA uit 2012 (waarin lessen werden getrokken
uit de tekortkomingen van het beoordelingsmodel tot dan toe), inclusief nieuwe EFSA-
beoordelingen en aanvullend onderzoek, uitgevoerd door de industrie op basis van de
nieuwe concept Bee Guidance?
Kan de Minister bevestigen dat uit deze studies en beoordeling onder andere bleek
dat deze drie neonicotinoïde middelen zich -omdat ze systemisch zijn- verspreiden
via wilde bloemen en volggewassen en dat de conclusie luidde dat er eigenlijk geen
veilige toepassing is van deze neonicotinoïde middelen?
Antwoord
In 2012 kwam nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar over negatieve effecten
op bijen door neonicotinoïden. Dat was reden voor de Europese Commissie om de goedkeuring
van drie neonicotinoïden te herzien en EFSA te vragen de beschikbare wetenschappelijke
informatie te beoordelen. EFSA heeft hiervoor onder andere gebruik gemaakt van de
in 2012 gepubliceerde wetenschappelijke opinie over de beoordeling van risico’s van
gewasbeschermingsmiddelen voor bijen36. EFSA concludeerde destijds dat bepaalde toepassingen van neonicotinoïden risico’s
met zich mee brachten voor bijen. EFSA heeft niet geconcludeerd dat er geen enkele
veilige toepassing mogelijk was. Op basis van de beoordeling van EFSA zijn in 2013
de goedkeuringsvoorwaarden van deze drie neonicotinoïden ingeperkt tot toepassingen
op gewassen die niet aantrekkelijk zijn voor bijen, met uitzondering van toepassingen
onder glas of na de bloei.
Kan de Minister bevestigen dat Nederland die eerste gedeeltelijke inperking -op basis
van de nieuwe wetenschappelijke inzichten van EFSA en de concept Bee Guidance uit
2012- heeft gesteund?
Antwoord
Nederland heeft het inperkingsvoorstel destijds gesteund. Zie Kamerstuk 21 501-32, nr. 699.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat het verouderde richtsnoer
al lang had moeten worden vervangen. Het kent grote tekortkomingen die ervoor zorgen
dat stoffen «veilig» worden genoemd terwijl ze dat helemaal niet zijn. Zo kunnen stoffen
op basis van dit verouderde richtsnoer, zelfs als op basis van laboratoriumonderzoek
vast is komen te staan dat bij veldrealistische blootstelling onaanvaardbare schade
optreedt bij bijen, toch worden toegelaten als de industrie een veldproef kan overleggen
waaruit zou blijken dat de schade meevalt. Doordat het oude richtsnoer geen eisen
stelt aan het statistisch onderscheidend vermogen van de veldproef (en bovendien geen
eisen stelde aan een valide opzet van de veldproef) glippen tal van stoffen, waaronder
systemische neonicotinoïden, op dit moment nog altijd door de mazen van het toelatingsnet.
De Kamer mocht erop vertrouwen dat het kabinet de mening deelde dat het oude richtsnoer
zo snel mogelijk moest worden vervangen door een richtsnoer dat gebaseerd is op wetenschappelijke
kwaliteitscriteria, en dat het Nederlandse kabinet zich inzette voor nieuwe, betere
beoordeling van pesticiden op de effecten voor bijen en hommels op basis van de nieuwste
stand van de wetenschap. Het kabinet verwees de Kamer en haar zorgen over de schadelijke
effecten van neonicotinoïde middelen op bijen en hommels steeds naar de Europese herbeoordelingen,
op basis van de concept Bee Guidance, die Nederland dus steunde. Een aangenomen motie
(Kamerstuk 27 858, nr. 155) die het kabinet verzocht om zelfstandig maatregelen te treffen om de Nederlandse
natuur te beschermen tegen neonicotinoïden, werd niet uitgevoerd met verwijzing naar
(aangescherpte) herbeoordelingen van de betreffende middelen. Staatssecretaris Dijksma
schreef hierover in 2014: «Het kabinet concludeert dat op nationaal en op Europees
niveau zeer recent de gewasbeschermingsmiddelen met neonicotinoïden en fipronil zijn
herbeoordeeld aan de nieuwste stand van de wetenschap als het gaat om de risico’s
voor bijen» (Kamerstuk 27 858, nr. 264). Staatssecretaris Dijksma schreef in mei 2014 ook expliciet in een brief aan de
Kamer in reactie op het nieuwe EFSA-richtsnoer voor de beoordeling van risico’s voor
bijen dat zij het «van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer wordt opgesteld
en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen
voor bijen». En in 2018 steunde het Nederlandse kabinet het verbod op het gebruik
van drie neonicotinoïde middelen in open teelten, op basis van herbeoordeling van
de middelen aan de hand van de in 2013 gepresenteerde (maar nog steeds niet vastgestelde)
nieuwe Bee Guidance.
Uit de informatie die de Kamer van het kabinet ontving over de Nederlandse inzet voor
de bescherming van bijen en de besluiten die werden genomen om het gebruik van neonicotinoïden
in te perken, spreekt dat Nederland zich ook in Europa inspande voor een bijenrichtsnoer
dat goede bescherming voor bijen en hommels voorop stelt.
De Kamer vertrouwde daar ook op, totdat er eind 2018 signalen kwamen dat Nederland
achter de schermen meewerkte aan uitholling van het in 2013 gepresenteerde richtsnoer
dat bijen en hommels beter zou moeten beschermen. Er lekten notulen uit de SCoPAFF-vergadering,
waarin politiek vertegenwoordigers (ambtenaren) namens de regering van hun lidstaat
met elkaar overleggen over de voorstellen van de Europese Commissie. Uit die notulen
bleek dat er een implementatieplan voor de nieuwe Bee Guidance voorlag en dat Nederland
zich bij een indicatieve stemming in het tegenkamp bevond.
Dat leidde tot grote verbazing en vooral grote zorg bij de leden van de Partij voor
de Dieren-fractie. De leden hebben zeer grote moeite met de manier waarop de Kamer
tot op dat moment was geïnformeerd over het Nederlandse handelen met betrekking tot
de Bee Guidance, net als met de manier waarop de Kamer werd geantwoord toen de leden
van de Partij voor de Dieren-fractie specifieke vragen stelden over het proces rond
de totstandkoming en tussentijdse aanpassingen van het EFSA-bijenrichtsnoer (het Bee
Guidance document) en voorstel voor implementatie (Roadmap to implementation).
Sinds de eerste signalen, heeft het lid Ouwehand in schriftelijke overleggen37, algemeen overleggen38 en schriftelijke vragen39 gevraagd naar de positie van Nederland in de discussie over het richtsnoer. De leden
van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen hoe de discussie over het Bee Guidance
document van EFSA tot dan toe was verlopen. De Minister antwoordde dat het document
nog niet was vastgesteld omdat «een groot aantal lidstaten onderdelen van het document
niet uitvoerbaar vinden», waarmee ze suggereerde dat ándere lidstaten dwarslagen,
niet Nederland.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen wat de opstelling van Nederland
(steeds) is geweest in de discussie. De Minister antwoordde dat Nederland bij de Europese
Commissie heeft aangedrongen op het zo spoedig mogelijk vaststellen van de Bee Guidance
met daarbij een «gefaseerde invoering van de onderdelen waarover consensus bestaat»
en dat Nederland heeft aangegeven dat de praktische toepassing van het Bee Guidance
document kan worden «verbeterd» – waarmee ze suggereerde dat Nederland zich constructief
opstelde en nog altijd voor een snelle toepassing van de BeeGuidance was.
De Minister stelde voorts dat er geen voorstel voorlag, dat er geen sprake was van
uitholling, dat er geen sprake van was dat Nederland een andere inzet zou hebben dan
waar de Kamer al die tijd van uit was gegaan (namelijk optimale bescherming van bijen
en hommels tegen acute en chronische toxiciteit), dat de Kamer zou worden geïnformeerd
op het moment dat er zal worden gestemd over het onderwerp, dat Nederland pas dan
een positie inneemt en dat de inzet van Nederland niet is gewijzigd.
Pas nadat Follow the Money op 4 april 2019 een artikel publiceerde waarin een aantal
onthullingen werd gedaan over de inbreng van de Nederlandse delegatie in SCoPAFF,
stuurde de Minister meer informatie, en pas nadat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
aandrongen op een feitenrelaas (Kamerstuk 27 858, nr. 451, ontvangen op 18 april jl., waarvoor dank aan de Minister), heeft de Kamer zicht
op wat er sinds 2013 rondom de Bee Guidance is gebeurd en hoe de Nederlandse regering
zich daarbij heeft opgesteld. Nu pas heeft de Kamer er kennis van kunnen nemen dat
er sinds 2013 wel degelijk tenminste zeven (!) verschillende momenten zijn geweest
waarop er een (gewijzigd) voorstel voor het bijenrichtsnoer of het bijbehorende implementatieplan
was of werd voorgelegd aan de lidstaten. We lezen nu pas wat er schuilgaat achter
het verhullende taalgebruik dat de Minister en haar voorgangers hebben gebezigd in
brieven naar de Kamer. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het zeer
ernstig dat dit kabinet en voorgaande kabinetten de Kamer niet uit zichzelf hebben
geïnformeerd over de ontwikkelingen en de inzet en het handelen van Nederland rond
de Bee Guidance.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hier vragen over.
Erkent de Minister dat de leden van de Partij voor de Dieren-fractie gevraagd hebben
naar de positie van Nederland in de discussie rond de Bee Guidance, naar eventuele
wijzigingen van het voorstel in de afgelopen zes jaar, naar het meewegen van de chronische
toxiciteit in de risicobeoordeling en naar het meewegen van de gevolgen voor solitaire
bijen en hommels (en niet naar ophanden zijnde stemmingen)?
Antwoord
De in de opmerkingen opgenomen verwijzingen naar inbreng van het lid Ouwehand in schriftelijk
overleg, algemeen overleg en schriftelijke vragen zijn bekend.
Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist of niet volledig heeft geïnformeerd
door niet te melden dat er in de afgelopen zes jaar in ieder geval zes en op dit moment
zeven versies van het implementatieplan (Roadmap to implementation) zijn besproken
binnen SCoPAFF?
Erkent de Minister dat zij de Kamer niet juist heeft geïnformeerd door te antwoorden
«Nederland heeft nog geen positie aangezien er nog geen eindvoorstel officieel is
voorgelegd aan de lidstaten»?
Erkent de Minister dat zij de Kamer niet volledig heeft geïnformeerd door niet te
melden dat Nederland al die jaren binnen SCoPAFF is genoteerd in het kamp van de tegenstemmers?
Erkent de Minister dat voorstellen en wijzigingen van voorstellen die op ambtelijk
niveau zoals in ScoPaff worden gepresenteerd, voorgesteld, besproken en indicatief
ter stemming worden gebracht, medebepalend zijn voor de uiteindelijke uitkomst?
Erkent de Minister dat de Kamer geïnformeerd moet worden over de verschillende voorstellen
die voor komen te liggen in deze overleggen, evenals over de inbreng en positie van
Nederland in deze overleggen, zeker als de Kamer daarom vraagt?
Antwoord
Ik heb uw Kamer op de hoogte gesteld over de wijze waarop ik de Tweede Kamer over
de SCoPAFF vergaderingen informeer (Kamerstuk 27 858, nr. 442). Zodra de Europese Commissie in een SCoPAFF vergadering een eindvoorstel ter stemming
voorlegt aan de Lidstaten, de zogenaamde B-punten, informeer ik u over het voorgenomen
Nederlandse standpunt. Sindsdien, maar ook in de jaren daarvoor in deze Kabinetsperiode,
zijn dergelijke eindvoorstellen ten aanzien van het bijenrichtsnoer niet ter stemming
voorgelegd aan de Lidstaten.
In de afgelopen jaren heeft de Europese Commissie wel werkdocumenten met conceptvoorstellen
voor de implementatie van het bijenrichtsnoer ter bespreking voorgelegd aan Lidstaten.
In twee kamerbrieven (Kamerstuk 27 858, nrs. 446 en 451) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Nederlands commentaar op die werkdocumenten.
Ten aanzien van het bijenrichtsnoer en voorstellen voor de implementatie ervan, is
de Nederlandse inbreng er op gericht geweest om met concrete vragen en suggesties
het bijenrichtsnoer te verbeteren en een gefaseerde implementatie te bevorderen.
Zoals gesteld in mijn brief over de werkwijze van SCoPAFF (Kamerstuk 27 858, nr. 442) worden er elke vergadering tientallen werkdocumenten, conceptvoorstellen en commentaar
van lidstaten geagendeerd voor discussie. In deze fase van het werkproces is sprake
van een discussie en uitwisseling van argumenten tussen Europese Commissie, Lidstaten
en EFSA. Die discussie en uitwisseling van argumenten bepalen mede hoe het definitieve
eindvoorstel er uit zal komen te zien. Ik informeer uw Kamer over mijn beleidsinzet
op beleidsmatig relevante onderwerpen. Die beleidsinzet vormt de basis voor de Nederlandse
inbreng in de Europese discussie.
Kan de Minister bevestigen dat EFSA gedurende de ontwikkeling van de Bee Guidance
en voordat het richtsnoer in 2013 definitief werd opgeleverd zeer ruime inspraakmogelijkheden
heeft geboden40 en daarbij is uitgegaan van de laatste stand van wetenschap?
Antwoord
Ja. EFSA heeft het conceptrichtsnoer opengesteld voor publieke consultatie, waarin
stakeholders en het publiek de mogelijkheid kregen om hierop commentaar te leveren.
Ook wetenschappers konden op dat moment commentaar leveren. Ctgb, WUR, RIVM en NVWA
hebben in 2012 en 2013 gezamenlijk commentaar ingediend bij EFSA op het in ontwikkeling
zijnde richtsnoer.
Kan de Minister bevestigen dat, na de oplevering van het Bee Guidance document dat
door wetenschappers is ontwikkeld, het document sindsdien achter gesloten deuren van
SCoPAFF door politieke vertegenwoordigers van lidstaten besproken en mogelijk aangepast
wordt?
Kan de Minister bevestigen dat bij deze SCoPAFF-overleggen geen wetenschappers aanwezig
zijn?
Antwoord
Het bijenrichtsnoer is wel besproken in SCoPAFF maar niet aangepast. Het is aan EFSA
om het bijenrichtsnoer aan te passen en daarvoor heeft het recent ook een mandaat
gekregen van de Europese Commissie. De agenda en het verslag van SCoPAFF is openbaar,
de vergadering zelf is een besloten overleg tussen Europese Commissie, lidstaten en
EFSA. De Nederlandse delegatie in SCoPAFF bestaat uit een ambtelijke vertegenwoordiging
van het Ministerie van LNV en een expert van het Ctgb. De delegatie van de andere
lidstaten is veelal op een vergelijkbare manier samengesteld. Met aanwezigheid van
EFSA en vertegenwoordigers van de toelatingsautoriteiten is de aanwezigheid van wetenschappelijke
expertise geborgd.
Kan de Minister bevestigen dat er geen sprake is van wetenschappelijke peer-review
van de besluiten die binnen SCoPAFF worden genomen?
Antwoord
De voorstellen over de goedkeuring van stoffen zijn gebaseerd op een beoordeling van
de rapporterend lidstaat, die een peer review ondergaat van experts van andere lidstaten
en EFSA. EFSA stelt het beoordelingsrapport van de rapporterende lidstaat ook open
voor commentaar door derden, zoals wetenschappers van andere instituten. De risicobeoordeling
van EFSA vormt de conclusie van deze peer review. Het voorstel van de Commissie is
gebaseerd op het beoordelingsrapport van de rapporterend lidstaat en de conclusie
van EFSA.
De Nederlandse inbreng is gebaseerd op de wetenschappelijke adviezen van het Ctgb.
De commentaren die Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie heeft gestuurd,
geven een volstrekt ander beeld dan de (summiere) informatie over de discussie die
door de Minister en haar voorgangers aan de Kamer is verstrekt.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister graag aan een
aantal uitspraken die haar voorgangers hebben gedaan. Zo schreef Staatssecretaris
Dijksma in mei 2014 in de kabinetsreactie op het EFSA-richtsnoer voor de beoordeling
van risico’s voor bijen dat zij het van groot belang achtte dat een dergelijk richtsnoer
wordt opgesteld en in de hele EU wordt gebruikt bij de beoordeling van de risico’s
van gewasbeschermingsmiddelen voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 265). Hierbij wees zij op het commentaar dat is ingebracht door stakeholders, waaruit
zou blijken dat het richtsnoer een grote impact zal hebben op de werkprocessen. Op
initiatief van Nederland is daarop een workshop georganiseerd met de lidstaten en
de EFSA. Na verwerking van de laatste aanpassingen aan het richtsnoer door EFSA zou
besluitvorming in de zomer van 2014 plaatsvinden, waarna het document en het bijbehorende
implementatieplan per 1 januari 2015 in werking zouden treden.
Nu lezen wij in de brief met de tijdlijn inzake het bijenrichtsnoer van april 2019
dat Nederland achter de schermen in september 2013 schriftelijk commentaar heeft geleverd
aan de Europese Commissie waarin zij zèlf (en dus niet alleen stakeholders) met scherpe
kritiek kwam op het voorstel (Kamerstuk 27 858, nr. 451). Hier spreekt Nederland ineens over een aantal tekortkomingen in het richtsnoer,
waarschuwt zij dat risicobeoordelingen extra tijd en extra geld zullen kosten, noemt
zij het Bee Guidance document erg conservatief, lijkt zij de noodzaak voor het beoordelen
van de risico’s voor hommels en wilde bijen ter discussie te stellen, stelt zij de
vraag of lidstaten de risico’s voor hommels en wilde bijen wel willen beoordelen en
levert zij commentaar op de vereisten voor veldstudies.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover een aantal vragen:
Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 20 september 2013 aan de Europese
Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
Kan de Kamer de adviezen of de overwegingen die daaraan ten grondslag lagen, ontvangen?
Antwoord
De inbreng uit 2013 is gebaseerd op commentaar van het Ctgb, de WUR en de NVWA. De
adviezen en overwegingen staan vermeld in het schriftelijk commentaar van 20 september
2013, die als bijlage is gevoegd bij Kamerstuk 27 858, nr. 451.
Vindt de Minister dat de brief van Staatssecretaris Dijksma van 22 mei 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 265) een goede weergave is van de Nederlandse inbreng van de discussie over het EFSA-voorstel?
Kan zij dit toelichten?
Had de Kamer volgens de Minister op basis van deze brief kunnen weten dat Nederland
zwaar inhoudelijke commentaar op het richtsnoer leverde aan de Europese Commissie?
Deelt de Minister de mening dat de schets van het vervolg van het traject in de brief
van 22 mei 2014 de indruk wekt dat de EFSA naar aanleiding van de workshop laatste
aanpassingen deed aan het voorstel en dat dit vervolgens per 1 januari 2015 in werking
zou treden?
Antwoord
In voornoemde brief van mijn ambtsvoorganger is aangegeven dat er zeer uiteenlopend
commentaar is ingebracht, en veel praktische bezwaren hoe het richtsnoer uit te voeren.
En dat het richtsnoer naar verwachting een grote impact zal hebben op de werkprocessen
tijdens beoordeling door alle toelatingsautoriteiten en Europa. De brief maakt duidelijk
dat Nederland dit commentaar serieus nam; immers Nederland heeft het initiatief genomen
om een workshop te organiseren om deze bezwaren te bespreken en om een roadmap te
ontwikkelen voor een stapsgewijze implementatie van het richtsnoer.
In de brief werd verder de verwachting uitgesproken dat een aangepast richtsnoer op
1 januari 2015 via een stapsgewijze implementatie in werking zou treden. Die verwachting
bleek later te optimistisch: de Commissie was in afwachting van een nieuwe Commissaris
die het dossier verder zou moeten brengen (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 451).
In 2014 is het bijenrichtsnoer tijdens zes verschillende SCoPAFF-vergaderingen besproken,
schrijft de Minister in haar brief van 18 april jongstleden. De Minister schrijft
hierover dat Nederland geen schriftelijk commentaar heeft geleverd. In de samenvattingen
van de vergaderingen zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie echter dat
er wel een inhoudelijke discussie heeft plaatsgevonden. Tijdens de vergadering in
juli 201441 heeft elke lidstaat bijvoorbeeld in een «tour de table» een toelichting gegeven op
zijn positie ten aanzien van het gewijzigde voorstel en het implementatieplan. Sommige
lidstaten waren voor de voorstellen, sommige waren tegen de voorstellen en een aantal
lidstaten had nog geen standpunt of mening.
Wat was de positie van Nederland ten aanzien van de voorstellen die in juli 2014 op
tafel lagen?
Hoorde Nederland bij de lidstaten die voor, tegen of zonder mening waren?
Wat was de mondelinge inbreng bij de vergaderingen in 2014? Kan de Minister de gespreksnotities
of memo’s aan de Kamer sturen?
Antwoord
In de vergadering destijds hebben 16 lidstaten in de informele tour de table aangegeven
het voorstel van de Commissie niet te kunnen steunen, waardoor geen formele stemming
heeft plaatsgevonden. Nederland heeft het voorste voor een gefaseerde invoer van het
bijenrichtsnoer gesteund.
Staatssecretaris Van Dam schreef de Kamer in januari 2016 wederom dat hij het van
groot belang vond dat er snel besluitvorming zou plaatsvinden over het bijenrichtsnoer
en dat hij de Europese Commissie hier per brief om zou verzoeken (Kamerstuk 27 858, nr. 344). Hij schreef hierbij dat Nederland actief een belangrijke bijdrage leverde aan nieuwe
toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren.
Kan de Minister deze brief van haar voorganger aan de EC naar de Kamer sturen? Is
de Minister van mening dat uit de brief van haar voorganger uit januari 2016 blijkt
dat Nederland zich verzet tegen de implementatie van het bijenrichtsnoer?
Antwoord
Mijn ambtsvoorganger heeft hierover in het voorjaar van 2016 geen brief gestuurd naar
de Europese Commissie. Het eerstvolgende moment dat Nederland schriftelijk heeft gereageerd
naar de Europese Commissie betrof het op 10 juni 2016 verzonden commentaar (zie Kamerstuk
27 858, nr. 451).
Uit de Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger blijkt dat Nederland zich inzet om tot
implementatie van het bijenrichtsnoer te komen door kennis aan te dragen. Ik wil nogmaals
benadrukken dat de Nederlandse inbreng is gericht op concrete punten voor verbetering
en beschikbaar stellen van kennis. Deze inbreng beoogt tot een geharmoniseerde en
praktisch uitvoerbare bijenrichtsnoer en stapsgewijze implementatie ervan te komen.
In mei 2016 werd een conceptvoorstel voor de implementatie van het bijenrichtsnoer
en een wijziging van de Uniforme beginselen geagendeerd, schrijft de Minister in haar
brief van 18 april jongstleden. De voorzitter van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond
(NAV) schreef voorafgaand aan die SCoPAFF-vergadering in een brief d.d. 13 mei 2016
aan Staatssecretaris Van Dam dat hij had gehoord dat Nederland voornemens was om het
voorstel te steunen en doet vervolgens een pleidooi om dit voornemen te wijzigen.42 Klopt de bewering van de voorzitter van de NAV dat Nederland op dat moment voornemens
was om voor het voorstel te stemmen? Zo niet, waardoor heeft dit beeld kunnen ontstaan?
Antwoord
In de brief van de NAV staat dat de voorzitter had gehoord dat Nederland voornemens
zou zijn om «het voorstel te steunen om het EFSA Bee Guidance document getrapt in
te voeren.». Nederland is altijd voorstander geweest van een stapsgewijze (getrapte)
implementatie. In de SCoPAFF vergadering van mei 2016 heeft de Europese Commissie
aan lidstaten gevraagd om schriftelijk commentaar in te dienen op een conceptvoorstel.
Dat commentaar is op 10 juni 2016 verstuurd (zie Kamerstuk 27 858, nr. 451).
In het schriftelijke commentaar dat Nederland achter de schermen aan de Europese Commissie
stuurde op 10 juni 2016 en dat nu door de Minister aan de Kamer is gestuurd, is echter
te lezen dat Nederland op dat moment nog steeds grote zorgen («deep concern») had
over de «haalbaarheid» van sommige delen van het bijenrichtsnoer. En dan met name
over het feit dat veel middelen zouden afvallen door dit richtsnoer te gebruiken om
de risico’s te beoordelen. Nederland pleitte in dit commentaar tevens voor het hanteren
van het door Syngenta ontwikkelde en door EFSA afgewezen BEEHAVE-model. Is het BEEHAVE-model
waar Staatssecretaris Van Dam op doelde met de actieve en belangrijke bijdrage die
Nederland leverde aan nieuwe toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren?
Antwoord
Nee, zoals gemeld in Kamerstuk 27 858, nr. 344 bestaat deze bijdrage uit het leveren van gespecialiseerde kennis, bijvoorbeeld over
aanvullende potentiële blootstellingsroutes, en er vervolgens op aan te dringen deze
kennis ook in het toetsingskader mee te nemen.
Het BEEHAVE-model is een model voor het beschrijven van het gedrag van bijenpopulaties.
Het model is ontwikkeld door onderzoekers van het Rothamsted onderzoeksinstituut en
de Universiteit van Exeter (beide Verenigd Koninkrijk), in samenwerking met het Helmholzt
Centre for Environmental research (Duitsland, Leipzig) en een onderzoeker van Syngenta.
Het model is gepubliceerd in «peer reviewed» wetenschappelijk tijdschriften in 2014,
2016 en 201843. Het PPR Panel van EFSA heeft in 2015 een evaluatie uitgevoerd van dit model44. Het panel deed daarbij de aanbeveling om het BEEHAVE-model te gebruiken als basis
voor het modelleren van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op bijenvolken. Het
panel deed tevens aanbevelingen om het model voor dit doel verder te ontwikkelen.
In het schriftelijke commentaar van 10 juni 2016 is tevens te lezen dat Nederland
de geplande data voor inwerkingtreding van februari 2018 (te) ambitieus noemt. Hierbij
wordt gesteld dat Nederland sterke twijfels heeft of een «werkbare» risicobeoordeling
op dat moment beschikbaar is. Deelt de Minister de mening dat dit iets heel anders
is dan «pleiten voor snelle besluitvorming», zoals Staatssecretaris Van Dam enkele
maanden daarvoor schreef aan de Kamer (Kamerstuk 27 858, nr.344)? Waarop is het schriftelijke commentaar dat Nederland op 10 juni 2016 aan de Europese
Commissie heeft gestuurd, gebaseerd?
Antwoord
In de Nederlandse inbreng van 2016 is aangegeven dat de implementatie van de onderdelen
van het EFSA richtsnoer ten aanzien van hommels en solitaire bijen per februari 2018
ambitieus was, omdat er nog veel werk moest worden gedaan om deze onderdelen te kunnen
implementeren. Daarom heeft NL in diezelfde inbreng ook aangegeven dat hoge prioriteit
aan dit werk moest worden gegeven en heeft NL voorgesteld om een werkgroep in te stellen.
De Europese Commissie is niet op dit voorstel ingegaan. Het ingediende Nederlandse
commentaar is gebaseerd op de technisch-wetenschappelijke expertise van het Ctgb over
de kwaliteit en uitvoerbaarheid van richtsnoeren en beoordelingscriteria.
In het schriftelijke commentaar dat Nederland op 13 januari 2017 aan de Europese Commissie
stuurde is wederom te lezen dat Nederland zich zorgen maakt om de afwijzing van veel
middelen vanwege de beoordeling van de risico’s voor hommels en solitaire bijen. De
leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben hierover enkele vragen.
Was de Minister verbaasd dat een vernieuwd richtsnoer, waarin nieuwe wetenschappelijke
kennis is verwerkt over de zeer zorgwekkende achteruitgang van de insectenpopulatie
en de oorzaken daarvan, zou betekenen dat de risico’s van middelen voor bijen en hommels
grondiger zouden worden bekeken?
Had de Minister niet verwacht dat pesticiden zouden afvallen wanneer de bijbehorende
risico’s voor bijen en hommels beter in kaart worden gebracht, zelfs niet na de herbeoordeling
van de drie neonicotinoïden?
Erkent de Minister dat de inbreng die Nederland achter de schermen heeft geleverd,
de indruk wekt dat zij zich meer zorgen maakt over de kosten voor de industrie en
de beschikbaarheid van pesticiden voor de landbouwsector dan over de bescherming van
bijen en hommels?
Antwoord
Het bijenrichtsnoer is erop gericht dat de risico’s voor bijen en hommels door de
aanvragers van werkzame stoffen beter in beeld worden gebracht en dat een betere risicobeoordeling
door lidstaten en EFSA mogelijk is. Dat kan als consequentie hebben dat werkzame stoffen
geen goedkeuring krijgen of dat de goedkeuring van bestaande werkzame stoffen bij
herbeoordeling niet wordt verlengd. Van belang is dat een richtsnoer praktisch uitvoerbaar
moet zijn. Het Nederlands commentaar was daarop gericht.
In september 2017 diende het lid De Groot drie moties in over het Bee Guidance document,
waaronder een motie (Kamerstuk 27 858, nr. 403) met het verzoek om bij de Europese Commissie aan te dringen op toepassing van het
Guidance document for bees op alternatieve middelen met een hoog risicoprofiel voor
bijen. Minister Kamp merkte deze aan als ondersteuning van beleid.
Erkent de Minister dat de Kamer op basis hiervan niet anders kon dan veronderstellen
dat het kabinet achter het Bee Guidance document stond en instemde met de inhoud en
implementatie daarvan?
Antwoord
De toenmalige Minister van Economische Zaken heeft in reactie op de motie De Groot
aangegeven dat Nederland de Europese Commissie al had verzocht om de effecten van
alternatieven voor neonicotinoïden te onderzoeken en dat de Minister de motie zo duidde
dat de motie daarop betrekking had. Daarom heeft de Minister de motie als ondersteuning
van beleid aangemerkt. Ik verwijs naar de Handelingen II 2017/18, nr. 6, item 7.
Automatische verlenging van toelatingen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben enkele vragen over de automatische
verlenging van toelatingen. In haar brief van 11 april 2019 kondigde de Minister aan
dat er direct na dat weekend, op 15 april in SCoPAFF zou worden gestemd over een voorstel
van de Europese Commissie over de automatische verlenging van 34 werkzame stoffen
in verband met niet tijdig afgeronde herbeoordeling (Kamerstuk 27 858, nr. 447). Deze automatische verlengingen zonder de wettelijk voorgeschreven herbeoordeling
zorgen ervoor dat pesticiden waarvan bekend is dat ze kankerverwekkend, mutageen of
giftig voor de voortplanting zijn, keer op keer worden toegelaten. De reden hiervoor
zou zijn dat er sprake is van een capaciteitsgebrek bij de Europese beoordelingsinstanties,
waaronder EFSA.
Uit onderzoek van foodwatch45 bleek afgelopen zomer dat toelatingen tot wel vier keer achter elkaar automatisch
en ongezien worden verlengd. Ruim 200 pesticiden zijn niet op tijd herbeoordeeld.
Eerder al heeft de Tweede Kamer zich uitgesproken tegen de automatische verlenging
van stoffen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn en riep de Kamer de Minister
op om zich te verzetten tegen een voorstel van de Europese Commissie om 42 stoffen
automatisch te verlengen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1145). Ook het Europees Parlement heeft de Europese Commissie vorig jaar door middel van
een aangenomen resolutie46 opgeroepen om te stoppen met het ongezien verlengen van omstreden bestrijdingsmiddelen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren echter dat de automatische
verlengingen nog altijd gewoon doorgaan.
In het pakket van 34 stoffen die in april 2019 zonder herbeoordeling zijn verlengd
bevonden zich onder andere de stoffen tebuconazool, waarvan vermoedens bestaan dat
dit ongeboren kinderen kan beschadigen en flumioxazine, waarvan eerder is vastgesteld
dat het zowel ongeboren kinderen als de vruchtbaarheid kan schaden. Deze stoffen zouden
niet door een herbeoordelingstoets komen en zouden volgens deze leden dan ook nooit
verlengd mogen worden. Ook de stoffen dimethoate, fenamiphos en metribuzin staan vanwege
hun toxiciteit op de lijst van stoffen die vervangen moeten worden en waarvan het
gebruik zo snel mogelijk gestopt moet worden.
De Minister schrijft in haar brief dat Nederland vóór het voorstel van de Europese
Commissie zou gaan stemmen om de toelating van de 34 stoffen automatisch te verlengen.
Ze zou zich daarbij met een stemverklaring gaan verzetten tegen de verlenging van
de stof tebuconazool, vanwege de in 2013 aangenomen motie-Ouwehand die vroeg om deze
stof van de markt te weren (Kamerstuk 27 858, nr. 222).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het onbestaanbaar dat de Minister
voor de voorstellen van de Europese Commissie stemt die de toelating van deze gevaarlijke
stoffen verlengt zonder de voorgeschreven herbeoordeling. Als de Minister in een televisieprogramma
over de grote zorgen van burgers over landbouwgif in hun omgeving reageert door te
beloven dat het «drastisch anders» wordt, kan zij toch niet blijven instemmen met
het op de markt houden van middelen die op basis van verouderde richtsnoeren of modellen
zijn toegelaten, en niet opnieuw zijn bekeken op hun effecten terwijl dat nota bene
wél verplicht is?
Een stemverklaring tegen één van de stoffen heeft daarbij geen enkel effect als het
totale pakket wordt verlengd met steun van Nederland. De Partij voor de Dieren wil
dat er een einde komt aan deze ongeziene verlengingen en dat de Minister doet wat
ze in de richting van betrokken burgers heeft gesuggereerd.
Over de stoffen die in april zijn verlengd, hebben de leden een aantal vragen:
Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof tebuconazool door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof tebuconazool voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel tebuconazool gebruikt?
Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof flumioxazine door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof flumioxazine voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel flumioxazine gebruikt?
Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof dimethoate door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof dimethoate voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel dimethoate gebruikt?
Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof fenamiphos door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof fenamiphos voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel fenamiphos gebruikt?
Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin beoordeeld door de EFSA?
Wanneer, op welke momenten, is de stof metribuzin door het Ctgb getoetst voor toelating?
Wanneer is de stof metribuzin voor het laatst beoordeeld?
Door welke instantie was dat?
Met welk richtsnoer?
Wat waren de bevindingen?
Waar wordt het middel metribuzin gebruikt?
Antwoord
De beantwoording van alle bovenstaande vragen is gebaseerd op informatie die publiek
toegankelijk is gemaakt (of op te vragen) door EFSA en Europese Commissie of, voor
zover het nationale toelatingen betreft, de toelatingendatabank van het Ctgb. In de
beantwoording verwijs ik dan ook deels naar die publiek toegankelijke informatie.
Werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen worden beoordeeld door een rapporterend
lidstaat. Het beoordelingsrapport van die lidstaat ondergaat een peer review door
de overige lidstaten en EFSA. Het resultaat van de risicobeoordeling en de peer review
wordt gepubliceerd als de EFSA conclusie. In het beoordelingsrapport van de rapporterend
lidstaat en de EFSA conclusie wordt naast de conclusies van de risicobeoordeling ook
vermeld welke lidstaat rapporteur was, wanneer de beoordeling is uitgevoerd en welke
richtsnoeren en modellen op het moment van de beoordeling golden.
Alle EFSA conclusies zijn in te zien via de website van EFSA – datzelfde geldt voor
de beoordelingsrapporten van de rapporteur lidstaat, voor zover deze zijn opgesteld
na maart 2015: tebuconazole47 (rapporterende lidstaat Denemarken), flumioxazine
48,
49,
50 (rapporterende lidstaat Tsjechië), dimethoate51 (rapporterende lidstaat Italië), fenamiphos52 (rapporterende lidstaat Griekenland), metribuzin53 (rapporterende lidstaat Duitsland).
Beoordelingsrapporten opgesteld voor maart 2015 zijn bij EFSA op te vragen54.
Het Ctgb is in Nederland de bevoegde autoriteit voor het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen.
Via de website van het Ctgb55 zijn alle toelatingen in te zien en is zichtbaar op welk moment het Ctgb een besluit
over de toelating van een middel heeft genomen. De onderliggende beoordelingsrapporten
zijn openbaar en eveneens in te zien via de Ctgb website.
Een werkzame stof kan de basis zijn voor meerdere gewasbeschermingsmiddelen.
Tebuconazool.
De Ctgb databank laat zien dat er momenteel 20 tebuconazool bevattende gewasbeschermingsmiddelen
zijn die tussen 2015 en 2019 op 16 verschillende datums van het Ctgb een toelating
hebben gekregen.
Gewasbeschermingsmiddelen met deze werkzame stof zijn toegelaten voor toepassing in
de gewasgroepen (NB het toepassingsgebied kan per gewasbeschermingsmiddel verschillen):
Akkerbouw, in en om huis (particulier), Sierteelt, Fruitgewassen.
Flumioxazine
Er zijn momenteel 2 flumioxazine bevattende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten (toegelaten
in 2016 en 2019) met toepassingen in de gewasgroepen:
Fruitgewassen, onbeteeld terrein.
Dimethoaat
Er zijn momenteel 4 dimethoaat bevattende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten (toegelaten
in 2014 en 2016) met toepassingen in de gewasgroepen:
Sierteelt, in en om huis (particulier, kamerplanten/kuipplanten).
Metribuzin
Er zijn 10 metribuzin bevattende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten (toegelaten
in 2013–2019) met toepassingen in de gewasgroepen:
Akkerbouw, sierteelt, groenteteelt, onbeteeld terrein, cultuurgrasland.
Fenamiphos
In Nederland zijn geen fenamiphos bevattende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten.
Vragen met betrekking tot Diervervoer
Vragen en opmerkingen van Partij voor de Dieren-fractie
Kalvertransporten
Afgelopen vrijdag publiceerde Trouw een artikel over de aanklacht die Stichting Eyes
on Animals wegens mishandeling van kalfjes indient tegen de door de EU erkende, «high
quality» rustplaats voor veetransporten in Tollevast, Frankrijk
56. Kalfjes tussen de 17 en 30 dagen oud, geboren in Ierland en vervolgens in vrachtwagens
met de boot naar Frankrijk vervoerd, om van daaruit weer verder te worden vervoerd
naar mesterijen in Nederland en Spanje, bleken bij een inspectie op de rustplaats
te worden geslagen, geschopt, aan hun oren te worden weggetrokken bij een drinkplaats
en zo hard op hun rug geslagen dat ze in elkaar zakten en op de voorpoten probeerden
weg te komen
57. Bovendien bleken de vrachtwagens waarin de kalfjes waren vervoerd, ongeschikt te
zijn voor kalfjes, omdat de gemonteerde zuigspenen bedoeld waren voor biggen. Hierdoor
konden de kalfjes tijdens het hele transport niet drinken.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het afschuwelijk en onbestaanbaar
wat jonge dieren van slechts iets meer dan twee weken oud moeten doorstaan in de melkveehouderij:
direct na geboorte bij hun moeder weggehaald en al na twee weken op een lang transport
worden gezet vanuit Ierland, via Frankrijk naar Nederland – de grootste kalvermester
van Europa. Hier worden ze na een lange reis in kleine hokken geplaatst en staan zij
de rest van hun leven op harde roostervloeren, tot ze worden afgevoerd naar het slachthuis,
waar ze (onverdoofd) worden geslacht. En alsof dit allemaal nog niet genoeg is, worden
ze tijdens hun transport op de verzamelplaats keihard geslagen, geschopt en aan hun
oren getrokken. Misselijkmakend. De Minister zegt echter waar en wanneer ze maar kan
dat ze «trots» is op de boeren, inclusief de kalverhouderij. Is ze nog steeds «trots»
op deze sector?
1. Klopt het dat de rustplaats Tollevast in Frankrijk waar Eyes on Animals en L214
hebben geïnspecteerd, over een erkenning door de EU beschikt?
Antwoord
Ja. Dit bedrijf staat op de lijst van EU erkende controleposten.
2. Hoe verklaart de Minister dat dergelijke mishandeling plaatsvindt op een door de
EU erkende rustplaats?
Antwoord
Een EU erkenning van een controlepost wordt door de autoriteiten van de betreffende
lidstaat afgegeven als er voldaan wordt aan eisen met betrekking tot onder andere
de inrichting en maatregelen tegen verspreiding van dierziekten. Ook moet het personeel
over de nodige vaardigheden, kennis en beroepsbekwaamheid beschikken om de dieren
te hanteren en ze zo nodig op passende wijze te verzorgen. De eigenaar van de controlepost
moet de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat alle personen die de dieren
hanteren de relevante welzijnsvoorschriften naleven. Uiteraard is mishandeling niet
toegestaan en zijn de vreselijke praktijken die de beelden tonen onacceptabel. Het
is aan de autoriteiten van Frankrijk om te beoordelen welke consequenties de vastgelegde
beelden van de hardhandige omgang met de kalveren hebben ten aanzien van de erkenning.
Uit navraag blijkt dat ze de controlepost hebben opgelegd om procedures uit te werken
met betrekking tot de werving, training van de medewerkers en hun toezicht op de werkzaamheden.
3. Vindt de Minister het waardevol dat vrijwillige inspectieorganisaties hebben geregistreerd
wat er in werkelijkheid gebeurt op deze verzamelplaats?
Antwoord
Ik vind de beelden van de mishandeling van de kalveren verschrikkelijk. Door deze
beelden hebben de autoriteiten in Frankrijk maatregelen kunnen nemen. Ik acht het
wel van groot belang dat de beelden legaal verkregen zijn.
4. Hoe is het toezicht op deze rustplaatsen vormgegeven en wat is de toezichtsintensiteit?
Is er permanent toezicht op deze verzamelplaatsen? Wie is hiervoor verantwoordelijk?
Antwoord
De autoriteiten van de betreffende lidstaat zijn verantwoordelijk voor het toezicht
op EU controleposten. Ik ben niet bekend met de toezichtintensiteit op de Franse controleposten
maar vanuit de Europese regelgeving moet een controlepost regelmatig, en wel minstens
twee keer per jaar, geïnspecteerd worden om na te gaan of nog altijd wordt voldaan
aan de erkenningsvoorwaarden. Daarnaast dienen officiële dierenartsen van iedere zending
de dieren te controleren op geschiktheid voor vervoer. Ten slotte moeten er steekproefsgewijze
of gerichte controles plaatsvinden in elk stadium van een lang transport. Hier vallen
ook controleposten onder.
5. Klopt het dat een groot deel van de kalfjes die op de rustplaats vanuit Ierland
aankomen worden doorgevoerd naar Nederlandse kalverhouders?
Antwoord
Ja.
6. Erkent de Minister dat de kalfjes nog zuigelingen zijn als ze nauwelijks 14 dagen
oud op transport naar Nederland moeten?
Antwoord
De kalveren vallen volgens de EU transportverordening als ze 14 dagen oud zijn onder
de noemer «ongespeende dieren». Ongespeend houdt in dat ze nog afhankelijk zijn van
melkvoeding. Vanaf een leeftijd van 14 dagen oud, mogen de kalveren vervoerd worden
voor lang transport.
7. Voelt de Minister een verantwoordelijkheid voor deze weerloze dieren die Nederland
uit Ierland haalt, om hier te mesten en te doden? Zo ja, welke concrete acties gaat
de Minister ondernemen om de situatie voor de dieren op korte termijn te verbeteren?
Antwoord
De verantwoordelijkheid voor deze dieren ligt allereerst bij degene die het dier onder
zijn hoede heeft. Zoals ik in mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk
28 286, nr 991) heb aangegeven vind ik het verbeteren van de condities tijdens transport en het
verminderen van transport een belangrijk punt. Ik ben hierover met diverse sectoren
in gesprek en ik zet me ervoor in dat dierenwelzijn bij transport een prioriteit is
voor de nieuwe Europese Commissie. Ook de behandeling van de dieren op verzamelplaatsen
of controleposten moet in orde zijn, maar is in dit specifieke geval de verantwoordelijkheid
van de Franse autoriteiten. Tijdens vervoer en verblijf op Nederlands grondgebied
houdt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit toezicht of de regelgeving wordt nageleefd.
8. Vindt de Minister dat de daders moeten worden bestraft?
Antwoord
Ik vind dat daders van dierenmishandeling of die wettelijke dierenwelzijnsnormen overtredenmoeten
worden gestraft. Dit is in dit specifieke geval de verantwoordelijkheid van de Franse
autoriteiten. De medewerker die de kalveren mishandelde is inmiddels niet meer werkzaam
bij de controlepost en is door de politie verhoord. De zaak is nog in onderzoek.
9. Is de Minister bereid om de import van kalfjes stil te leggen nu (opnieuw) blijkt
dat van dierenwelzijn geen enkele sprake is? Zo nee, welke sancties vindt zij dan
wel passend tegen het walgelijke geweld tegen weerloze jonge dieren?
Antwoord
Het geweld tegen de kalveren zoals op de beelden te zien is, is inderdaad onacceptabel
en moet worden bestraft. Het van overheidswege generiek stilleggen van de import is
echter disproportioneel.
10. Erkent de Minister dat Nederland, als zij de transporten niet stillegt, willens
en wetens meewerkt aan ernstige aantasting van het welzijn van piepjonge kalfjes voor
economisch gewin?
Antwoord
Ik vertrouw erop dat er in Frankrijk adequate maatregelen zijn getroffen worden die
de getoonde mishandelingen doen stoppen. Daarnaast geldt dat er Europese regelgeving
bestaat ter bescherming van het welzijn van kalveren op transport. In Nederland ziet
de NVWA toe op de naleving hiervan.
11. Is de Minister bereid een verbod in te stellen op het vervoeren van dieren die
nog bij hun moeder zouden moeten drinken?
12. Hoe is het volgens de Minister mogelijk dat deze kalfjes zijn vervoerd in vrachtwagens
met drinksystemen en zuigspenen die ongeschikt waren voor kalfjes, omdat zij bedoeld
waren voor biggen?
Antwoord 11 en 12
Het vervoer van ongespeende kalveren met niet passende drenkvoorzieningen, zoals de
metalen bijtnippels, heeft al jaren de aandacht van mijn ministerie. Volgens de Europese
transportverordening mogen ongespeende dieren worden vervoerd als er aan bepaalde
voorwaarden wordt voldaan. Er kan nationaal niet zomaar een verbod worden ingesteld
vanwege de regels rondom vrij verkeer van goederen en diensten in de EU. De NVWA heeft
in 2015 de exporten voor lange transporten (langer dan 8 uur) stilgelegd omdat er
geen passende voorzieningen waren. De Nederlandse transportsector ontwikkelde in reactie
daarop aangepaste drenkvoorzieningen met flexibele spenen. Sinds 2017 staat de NVWA
de exporten die langer dan 8 uur duren weer toe onder de voorwaarde dat deze worden
ingezet. Andere EU lidstaten zijn meermaals op de noodzaak van deze drenksystemen
gewezen en de NVWA controleert hierop bij de importen van kalveren. Helaas heeft dit
niet geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU. Op dit moment werkt een werkgroep
onder het Europese «Animal Welfare Platform» aan aanbevelingen voor lange afstand
vervoer van ongespeende kalveren. De Nederlandse aanpassingen zijn bekend bij deze
werkgroep en ik hoop dat hun werk leidt tot breed gedragen verbeteringen van het transport
van deze kwetsbare dieren.
13. Hoeveel uur zijn de kalfjes vanuit Ierland onderweg als zij aankomen op de rustplaats
om dan eindelijk te kunnen drinken?
Antwoord
Het is uiteraard afhankelijk van de locatie van de melkveehouderijen waar de kalveren
vandaan komen hoe lang ze exact onderweg zijn. De vervoerder moet voorafgaand aan
de export in het reisjournaal een realistische planning opnemen, inclusief de planning
van rustplaatsen. De certificerende autoriteit van het land van vertrek, in dit geval
Ierland, beoordeelt of deze voldoet aan de eisen van de transportverordening. Ook
moeten in het journaal de daadwerkelijke rusttijden en aankomsttijd op plaats van
bestemming vermeld worden. Bevoegde autoriteiten binnen de EU kunnen controleren in
hoeverre dit overeenkomt met de geplande reistijd. Ongespeende kalveren dienen na
een transporttijd van maximaal 9 uur ten minste 1 uur rust op de wagen te krijgen,
waarbij ze gedrenkt en zo nodig gevoederd worden. Daarna mogen ze weer maximaal 9
uur worden vervoerd, gevolgd door een rusttijd van 24 uur bij een controlepost. Hier
worden ze uitgeladen, gedrenkt en gevoederd. Na een reis met een veerboot zoals die
van Ierland naar Frankrijk, waarbij de dieren in de veewagen blijven, moeten de dieren
in de omgeving van de haven van bestemming een rusttijd van 12 uur krijgen bij een
controlepost.
14. Is het de Minister bekend dat de kalfjes van deze leeftijd van nature elke twee
uur bij hun moeder moeten drinken?
Antwoord
Wageningen University & Research (WUR) beschrijft in een rapport uit 201758 dat pasgeboren kalveren van nature gemiddeld zeven keer per dag zouden drinken.
15. Kan de Minister bevestigen dat in 2015 kalfjes niet meer op lange afstandstransport
mochten worden gezet, omdat er in veewagens geen geschikte drinkwatervoorzieningen
voor de jonge kalfjes aanwezig waren?
59
16. Kan de Minister bevestigen dat in 2017 de kalfjes weer op transport mochten worden
gezet, omdat er een geschikt drinksysteem op de wagens zou zijn? Zo ja, hoe verklaart
de Minister dat de drinksystemen nog steeds niet in orde zijn?
Antwoord 15 en 16
Zie antwoord op vraag 11 en 12.
17. Is het de Minister bekend dat Eyes on Animals heeft geconstateerd dat er dit jaar
opnieuw trucks zijn die de rustplaats niet bezochten en daarmee de maximale reistijd
(max. 19 uur), rust- en drenktijden overschreden? Zo ja, wat heeft de Minister hiertegen
de afgelopen jaren gedaan?
Antwoord
De NVWA voert risicogebaseerd en steekproefsgewijs controles uit op het vervoer van
kalveren. In 2019 zijn 52 transporten gecontroleerd, 3 daarvan waren niet-akkoord
met betrekking tot de transport- en rusttijden van de kalveren. Hiervoor is eenmaal
een proces-verbaal opgemaakt en zijn twee keer schriftelijke waarschuwingen gegeven.
18. Hoe vaak heeft de NVWA op rustplaatsen gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar?
Antwoord
Er zijn in Nederland 4 EU erkende controleposten, deze zijn eveneens erkend als verzamelcentrum.
Voor de door de EU voorgeschreven controles op controleposten verwijs ik naar het
antwoord op vraag 4. Ten behoeve van het erkenningsonderhoud wordt 2 keer per jaar
een controle uitgevoerd. De NVWA houdt niet centraal bij hoeveel overige controles
er per jaar op de controleposten worden uitgevoerd.
19. Is het de Minister bekend dat in de truck de kalfjes dicht opeen zijn gepropt
en dat wanneer een kalfje in de rijdende veewagen gaat liggen of zijn evenwicht verliest
of valt, het dier het risico loopt door andere kalfjes betrapt en verwond te worden?
60
Antwoord
Er gelden Europese normen voor de belading van kalveren, deze staan in de Europese
transportverordening en zijn gebaseerd op EFSA adviezen. De genoemde situaties kunnen
inderdaad voorkomen en dat betreur ik.
20. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes nog steeds driehoog geladen worden in
de veewagens en daardoor nauwelijks ruimte boven de schoft hebben en zich daardoor
kunnen verwonden?
Antwoord
Ongespeende kalveren worden inderdaad gangbaar op drie lagen geladen. Er zijn geen
problemen bekend van verwondingen bij deze dieren door onvoldoende ruimte boven de
schoft.
21. Hoe staat het met het voornemen om de stahoogte voor kalveren in veewagens te
verhogen tot 20 cm boven de schoft van het kalf?
61
Antwoord
De voorgenomen aanpassingen van de Beleidsregels dierenwelzijn 2009 om de stahoogte
voor runderen, inclusief kalveren te verhogen naar 20 cm boven de schoft van de dieren,
zijn in 2017 bij de Europese Commissie genotificeerd. Door de Europese Commissie zijn
kanttekeningen geplaatst bij de voorgestelde vaststelling van deze minimumhoogte.
De kanttekeningen betreffen de mogelijke extra kosten en technische moeilijkheden
voor de marktdeelnemers enerzijds en de mogelijke belemmering van het handelsverkeer
in levende dieren anderzijds. Er wordt in overleg met de NVWA en de sector gezocht
naar een goede invulling voor de stahoogte van runderen. Dit ook gelet op het effect
op het aantal dieren dat per transportmiddel kan worden vervoerd.
22. Hoe verhoudt dit voornemen zich tot artikel 16a van de Beleidsregel dierenwelzijn:
«als voldoende stahoogte voor runderen, behoudens voor slachtrunderen ouder dan 1
jaar: ten minste 20 cm boven de kruin van het hoogste dier»?
Antwoord
Deze beleidsregels zijn begin juli 2009 in werking getreden. Na de bekendmaking van
de beleidsregels bleek dat de hierin opgenomen normen ten aanzien van stahoogte niet
of onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd waren en op praktische problemen zou stuiten.
Gelet op de omvang van de consequenties van de opgenomen normen heeft mijn voorganger
Verburg in september 2009 besloten de betreffende beleidsregels op te schorten (Kamerstuk
28 286, nr. 317) en in nader overleg te treden met partijen van de sector en de Dierenbescherming
om te onderzoeken of een andere invulling van het doelvoorschrift de geconstateerde
problematiek en de praktische problemen kon voorkomen. Dit heeft geleid tot de aanpassingen
die in 2017 aan de Europese Commissie genotificeerd zijn (zie antwoord op vraag 21).
23. Kan de Minister van de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken hoeveel kalfjes
hun transport niet hebben overleefd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Dit wordt niet centraal bijgehouden door de sector. Er is geen wettelijke verplichting
om dit aan de NVWA te melden waardoor hier geen cijfers over bekend zijn.
24. Kan de Minister bevestigen dat de kalfjes aan extreme weersomstandigheden bloot
kunnen worden gesteld tijdens het transport, bijv. tussen 0 en 5 graden op de boot
van Ierland naar Frankrijk?
62
Antwoord
Het is inderdaad mogelijk dat de boot van Ierland naar Frankrijk bij buitentemperaturen
tussen de 0 en 5 graden vaart. Dit wil echter niet zeggen dat de temperatuur bij de
dieren in de transportmiddelen ook lager dan 5 graden is.
25. Kan de Minister bevestigen dat het totale transport vanuit Ierland naar Nederland
meer dan 40 uur duurt?
Antwoord
De dieren worden ondergebracht in de controlepost in Frankrijk en krijgen daar tenminste
12 uur rust. Deze rusttijd hoort volgens de transportverordening niet bij de transporttijd.
De transporttijd vanaf de controlepost in Frankrijk tot aan de bestemming in Nederland
kan variëren maar dient te voldoen aan de eisen van de transportverordening. De maximale
transporttijd is 19 uur maar de bestemmingen in Nederland zijn voor die tijd al bereikt.
26. Kan de Minister bevestigen dat het kabinet de Nederlandse kalverhouderij subsidies
geeft uit de pot met geld die bedoeld was voor plattelandsontwikkeling? Op hoeveel
maatschappelijk draagvlak denkt zij dat dat kan rekenen?
Antwoord
Het toenmalige kabinet heeft in 2014 (Kamerstuk 28 625, nr. 194) bij de GLB-hervorming besloten om landbouwsectoren, waaronder de vleeskalversector,
die in het verleden (zeer) hoge toeslagrechten hadden opgebouwd een geleidelijke overgang
tot 2019 te bieden. De daarvoor beschikbaar gestelde financiële middelen moesten worden
ingezet voor de verduurzaming en de toekomstbestendigheid van deze sectoren en konden
daarmee rekenen op maatschappelijk draagvlak. De daarvoor benodigde middelen uit de
eerste pijler zijn herschikt in de tweede pijler en beschikbaar gekomen via het plattelandsontwikkelingsprogramma
2014–2020 (POP3). Het betreft onder meer een subsidieregeling voor vleeskalverhouders
om investeringen te doen in het realiseren van welzijnsvriendelijke stalvloeren en
in ammoniakreducerende systemen.
III Volledige agenda
Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1170 – Brief regering d.d. 02-05-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 april 2019. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1169 – Brief regering d.d. 02-05-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
SCoPAFF van 15 april 2019. Kamerstuk 27 858, nr. 447 – Brief regering d.d. 11-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Kwartaalrapportage lopende EU-wetgevingshandelingen LNV. Kamerstuk 22 112, nr. 2788 – Brief regering d.d. 17-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Tijdlijn inzake bijenrichtsnoer. Kamerstuk 27 858, nr. 451 – Brief regering d.d. 18-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Besluitvorming in de Europese Unie over de nieuwe Verordening Technische maatregelen
en de gevolgen voor de pulsvisserij. Kamerstuk 32 201, nr. 110 – Brief regering d.d. 18-04-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier