Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over oplossingsrichtingen voor de voornaamste knelpunten in het Evaluatierapport Wet houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus (Wet-Dezentjé) en over de antwoorden op vragen commissie over het Evaluatierapport Wet houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus (Wet-Dezentjé)
33 772 Evaluatie Wet houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus
Nr. 5 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 maart 2019
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brieven van 30 augustus 2018 over oplossingsrichtingen
voor de voornaamste knelpunten in het Evaluatierapport Wet houdende wijziging van
de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de
rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen
van de fiscus (Wet-Dezentjé) (Kamerstuk 33 772, nr. 3) en over de antwoorden op vragen commissie over het Evaluatierapport Wet houdende
wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve
van de rechtsbescherming met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen
van de fiscus (Wet-Dezentjé) (Kamerstuk 33 772, nr. 4).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 november 2018 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 28 maart 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van
de Wet Dezentjé. Zij hebben enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris vier knelpunten schetst
bij de evaluatie van de wet. Deelt de Staatssecretaris de mening dat een volgende
evaluatie, over bijvoorbeeld vier jaar, wenselijk is, opdat duidelijk wordt of de
oplossingsrichtingen de knelpunten hebben weggenomen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris schrijft dat het midden-
en kleinbedrijf (mkb) graag tot een totale oplossing zou willen komen ten aanzien
van de belastingaanslag. Nu de administratieverplichting wegvalt onder de informatiebeschikking
wordt hiertoe de eerste stap gezet. Hoe staat de Staatssecretaris tegenover een totale
oplossing, met dus maar één procedure? Acht de Staatssecretaris dit uitvoerbaar? Zo
ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie brengen naar voren dat de Staatssecretaris schrijft dat
er nog geen gebruik is gemaakt van de kostenvergoedingsregeling. Hoe verklaart de
Staatssecretaris dit? Is sprake van onwetendheid van de administratieplichtige of
van te strenge regelgeving omtrent de aanvraag? Graag een toelichting hierop.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeveel gevallen de Belastingdienst,
sinds 30 november 2016, door de civielrechtelijke dwangsomregeling de informatiebeschikking
heeft omzeild. Wat is terughoudend volgens de Staatssecretaris? Wat is het beoogde
doel van de civielrechtelijke dwangsomregeling?
Wanneer verwacht de Staatssecretaris de Kamer te informeren over het advies van de
Raad voor de Rechtspraak?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris
inzake de informatiebeschikking d.d. 30 augustus 2018. Zij zien in deze brief een
aantal goede suggesties tot verbetering van de regeling in en wachten dan ook met
belangstelling het advies van de Raad van de Rechtspraak en het aangekondigde wetsvoorstel
af.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van
de Wet Dezentjé. Hoewel deze leden er waardering voor hebben wanneer Kamerleden zelf
met initiatiefwetgeving komen, hebben zij destijds, als enige partij, vol overtuiging
tegengestemd. De leden van de aan het woord zijnde fractie waren namelijk allerminst
overtuigd van de noodzaak van het wetsvoorstel, maar zagen wel zeer grote bezwaren.
Zij vreesden dat het wetsvoorstel handvatten bood om informatieverzoeken te traineren
en daarmee het proces om te komen tot een belastingaanslag. Rechtszekerheid is een
groot goed, ook in fiscale kwesties. Maar juist dat blijkt deze wet niet te bevorderen.
De kostenvergoeding bij onrechtmatig opgelegde verplichtingen is nog nooit gebruikt
en de burger begrijpt de regeling amper. Erger nog vinden deze leden dat deze wet
zorgt voor onnodig lang juridisch getouwtrek waardoor er veel te veel tijd nodig is
om een onherroepelijke aanslag op te leggen. Tijdens de parlementaire ondervraging
fiscale constructies werd duidelijk dat deze procedure «makkelijk tien jaar» kan duren
en twaalf jaar geen uitzondering is. Gedurende deze periode kunnen belastingontduikers
hun gelden wegsluizen en de constructie beëindigen, waardoor de Belastingdienst uiteindelijk
met lege handen staat. Voorgaande constateringen brengen de leden van de SP-fractie
ertoe om te vragen welke onderdelen van de wet wél verbeteringen inhouden, ten opzichte
van de situatie voor invoering ervan. De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris
dit helder weer te geven.
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris of het niet beter is de wetswijzigingen
van de Wet Dezentjé terug te draaien. Zij krijgen graag een gemotiveerde reactie hierop.
Hoewel de leden van de SP-fractie liever hadden gezien dat de wet in zijn geheel werd
teruggedraaid, zijn zij blij met de door de Staatssecretaris aangedragen verbeterpunten.
De Staatssecretaris stelt ten aanzien van de rechtsgang tegen de informatiebeschikking
voor om het aantal feitenrechters terug te brengen van twee naar één. De leden van
de SP-fractie steunen deze mogelijke oplossing, maar vragen toch of het niet beter
is om het opvragen van informatie door de belastinginspecteur niet langer de status
van beschikking te laten zijn die kan worden aangevochten. Welke argumenten bestaan
hier tegen en zijn er praktijkvoorbeelden te noemen van deze problematiek? Hoeveel
voorbeelden zijn er van inspecteurs die ongericht en onnodig informatie opvragen?
Er zijn volgens de leden van de SP-fractie vele manieren om belasting te ontduiken.
Tegelijkertijd merken deze leden op dat de constructies die belastingontduiking mogelijk
maken, vaak wel overlap hebben. Zo is er meestal een offshore jurisdictie in het spel
en een trustkantoor. De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris of hij
wil onderzoeken of er mogelijkheden zijn om ten aanzien van bepaalde structuren de
bewijslast standaard te verzwaren of wellicht zelfs om te keren. Zij kunnen zich bijvoorbeeld
voorstellen dat bij constructies waarbij een offshorevennootschap in het spel is,
die ook nog eens wordt bestuurd door een trustkantoor en daarnaast in een laagbelastende
jurisdictie is gevestigd of in een jurisdictie die niet of weinig transparant is,
de bewijslast standaard wordt verzwaard of wordt omgekeerd. Ziet de Staatssecretaris
mogelijkheden hiervoor? Is hij bereid dit te onderzoeken?
De leden van de SP-fractie steunen de Staatssecretaris in zijn voornemen om de regeling
met betrekking tot de administratieverplichting aan te passen, zodat deze niet langer
onder de informatiebeschikking valt.
Uit het evaluatierapport komt naar voren dat in de onderzochte periode geen enkele
keer een kostenvergoedingsbeschikking is afgegeven. De leden van de SP-fractie begrijpen
de beslissing van de Staatssecretaris om deze toch te laten bestaan, dan ook niet.
De Staatssecretaris vindt dat kosten die onterecht zijn gemaakt moeten kunnen worden
vergoed. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke kosten door belastingplichtigen
worden gemaakt. Kan de Staatssecretaris deze opsommen? Zijn dit geen kosten die met
een goede administratie helemaal niet nodig zijn, vragen deze leden? En dient een
inspecteur niet het vertrouwen te genieten dat hij de informatie die hij nodig heeft
om een aanslag te kunnen opleggen gewoon kan opvragen, zonder dat hij hierbij een
prikkel heeft om dit vooral niet te doen? Met andere woorden, is de kostenvergoedingsbeschikking
niet een prikkel om vooral niet te diepgravend onderzoek te doen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennis genomen van de regeringsreactie
op de evaluatie van de Wet Dezentjé. De leden van PvdA-fractie constateren dat de
wet niet heeft bereikt waarvoor zij ingesteld was. Dat betekent dat wat betreft de
leden van de PvdA-fractie nadere heroverweging van de wet nodig is.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de indieners van de Wet Dezentjé verschillende
doelstellingen hadden. De belangrijkste daarvan was het midden- en kleinbedrijf (mkb)
te beschermen tegen «sleepnetverzoeken» van de Belastingdienst. Dat zijn informatieverzoeken
die erg ongericht zijn en waarvan het vermoeden bestaat dat ze geen concreet doel
hebben behalve mogelijk iets te vinden waar de belastingplichtige alsnog op kan worden
gepakt. De verwachting bij invoering van de wet zou zijn dat inspecteurs zorgvuldiger
om zouden gaan met informatieverzoeken. De Staatssecretaris stelt nu dat het belangrijkste
effect is dat het de Belastingdienst scherp houdt. Zijn er geen minder vergaande mogelijkheden
dat doel te bereiken? Zou het niet een verlichting voor de Belastingdienst betekenen
als dit paardenmiddel wordt vervangen voor iets werkbaarders?
In de praktijk worden informatiebeschikkingen vooral opgelegd aan particulieren, meer
in het bijzonder personen die worden verdacht van belastingontduiking. De leden van
de PvdA-fractie vragen of dit klopt en hoe dat komt. Bij belastinginspecteurs bestaat
de indruk dat de informatiebeschikking juist in die categorie wordt gebruikt om te
traineren. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de bevindingen van de parlementaire
ondervragingscommissie fiscale constructies in dit licht? Moeten we deze manier van
traineren nog wel willen faciliteren?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat hoewel bescherming van het mkb een van
de hoofddoelstellingen van de wet was, het mkb nu eerder last van de wet lijkt te
hebben. Zij kregen een informatiebeschikking op basis van de administratieplicht,
waarvan zowel inspecteurs als adviseurs zeggen dat dit in de praktijk nutteloos is,
omdat er doorgaans toch niet met terugwerkende kracht aan de verplichting voldaan
kan worden. Bovendien willen mkb’ers het liefst zo snel mogelijk een complete oplossing
voor het geschil, in plaats van te verzanden in allerlei nevenprocedures. Deelt de
Staatssecretaris de observatie dat dit een ongelukkig en onbedoeld effect is van de
wet? Hoe kan het voor het mkb eenvoudiger worden om aan de administratieverplichtingen
te voldoen en tegelijkertijd vlot en constructief samen te werken met de Belastingdienst?
Concluderend stellen de leden van de PvdA-fractie dat de wet op twee punten niet voldoet:
1) het is een extra instrument voor zwartspaarders om belastingheffing te ontlopen
dan wel uit te stellen, en 2) voor het mkb wordt effectief geen betere rechtsbescherming
bereikt. Deelt de Staatssecretaris daarmee de conclusie van de leden van de PvdA-fractie
dat de wet daarom beter ingetrokken kan worden, of op zijn minst drastisch aanpassing
behoeft?
II Reactie van de Staatssecretaris
Via een schriftelijk overleg heeft de vaste commissie voor Financiën van de Tweede
Kamer op 16 november 2018 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd naar aanleiding
van mijn brief van 30 augustus 2018. De brief van 30 augustus 2018 had betrekking
op aangedragen oplossingsrichtingen voor de voornaamste knelpunten die worden genoemd
in het evaluatierapport inzake de Wet van 27 mei 2011, houdende wijziging van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten ten behoeve van de rechtsbescherming
met betrekking tot de administratieplicht en controlehandelingen van de fiscus (Stb. 2011, nr. 265) (Wet Dezentjé) en betrof daarnaast de beantwoording van vragen over dat evaluatierapport.1
Hierbij bied ik u de antwoorden en reactie op die vragen en opmerkingen aan (bijlage
I). Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om in te gaan op het door mij verzochte
en verkregen advies van de Raad voor de rechtspraak (de Raad) van 31 oktober 2018
inzake de aangedragen oplossingsrichtingen met betrekking tot de informatiebeschikkingsprocedure.
Een kopie van het advies van de Raad is als bijlage bijgevoegd (bijlage)2.
1. Advies Raad voor de rechtspraak
De consultatie en daarmee het advies van de Raad ziet op een drietal onderdelen:
1. het verkorten van de informatiebeschikkingsprocedure;
2. het beperken van beroepsgronden informatiebeschikkingsprocedure;
3. het loskoppelen van de administratieplicht van de informatiebeschikking.
1.1 Verkorten informatiebeschikkingsprocedure
Het belangrijkste knelpunt bij de informatiebeschikkingsprocedure is dat de opeenvolging
van de procedure tegen de informatiebeschikking en de procedure tegen de belastingaanslag
voor een te lange doorlooptijd van fiscale procedures zorgt. Om dit knelpunt aan te
pakken heb ik onder andere de oplossingsrichting aangedragen om een verkorte rechtsgang
tegen de informatiebeschikking in te voeren, met nog slechts behandeling door één
fiscale feitenrechter (en de Hoge Raad).
De Raad ziet niet de noodzaak om de informatiebeschikkingsprocedure te verkorten door
middel van het laten vervallen van een van de twee feitelijke beroepsinstanties. De
Raad draagt hiervoor twee redenen aan. Ten eerste verwijst de Raad naar de fiscale
rechtsbescherming en de normen die volgen uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) die niet
noodzaken om de huidige informatiebeschikkingsprocedure te beperken tot één fiscale
feitelijke rechtsgang. Ten tweede geeft de Raad weer dat de arresten van de Hoge Raad
de regeling van de informatiebeschikking nader hebben gevormd en verduidelijkt waardoor
de vertragende werking van de informatiebeschikkingsprocedure voldoende zou zijn verminderd.
Het advies van de Raad houdt mede de wens in om de fiscale rechtsbescherming, die
door de informatiebeschikking wordt geboden, te behouden. Ik heb hiervoor begrip.
De fiscale rechtsbescherming is voor mij de belangrijkste reden om de Wet Dezentjé
niet terug te draaien en daarmee de informatiebeschikking in stand te houden. Met
de voorgestelde verkorting van de rechtsprocedure wordt de rechtsbescherming en rechtseenheid
naar mijn mening voldoende behouden.3 Via de verkorte procedure wordt nog steeds zekerheid verkregen over de reikwijdte
van de informatieverplichting en controlebevoegdheid vóór de vaststelling van een
belastingaanslag of beschikking. Verder is de voorgestelde verkorte procedure niet
in strijd met artikel 6 EVRM. Een belangrijk argument hierbij is dat een fiscale boete
of een andere criminal charge geen deel uitmaakt van de informatiebeschikkingsprocedure.
Tegen een fiscale boete blijft een rechtsgang openstaan van twee feitelijke beroepsinstanties
en de Hoge Raad.
Ik deel de visie van de Raad dat de Hoge Raad met zijn arresten de regeling van de
informatiebeschikking nader heeft gevormd en verduidelijkt. Echter, er zijn geen recente
cijfers beschikbaar waaruit blijkt dat deze verduidelijking de vertragende werking
van twee volledige opeenvolgende procedures tegen de informatiebeschikking en de belastingaanslag
voldoende heeft weggenomen. Twee volledige opeenvolgende procedures brengen het risico
op een totale doorlooptijd van twaalf jaar of meer voordat een belastingaanslag onherroepelijk
vaststaat met zich.4 Dit risico is te allen tijde ongewenst en kan een aanleiding zijn voor kwaadwillende
belastingplichtigen om procedures te starten.
1.2 Beperken rechtsvragen en beroepsgronden informatiebeschikkingsprocedure
Een andere aangedragen oplossingsrichting om de lange doorlooptijd van fiscale procedures
te verminderen is een afbakening van de te beoordelen rechtsvragen in de procedure
tegen de informatiebeschikking. Deze oplossingsrichting brengt met zich dat de rechter
alleen nog een oordeel dient te geven over de rechtmatigheid van de vragen van de
inspecteur en over de juistheid van het oordeel van de inspecteur dat de belastingplichtige
niet (voldoende) aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan. Rechtsvragen over
de omkering en verzwaring van de bewijslast blijven behouden tot de procedure tegen
de belastingaanslag.
Met betrekking tot het afbakenen van rechtsvragen en beroepsgronden bij de informatiebeschikkingsprocedure
beveelt de Raad aan om bij een eventueel wetsvoorstel aandacht te besteden aan artikel
8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dat artikel is onder andere opgenomen
dat de bestuursrechter ambtshalve de rechtsgronden aanvult. Dit aspect heeft mijn
aandacht en in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal dit tijdens
het wetgevingsproces nader worden onderzocht.
Ook adviseert de Raad om aandacht te besteden aan de strekking die de Hoge Raad heeft
gegeven aan de informatiebeschikking. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een informatiebeschikking
ertoe strekt «te bevorderen dat een belanghebbende zo snel mogelijk duidelijkheid
krijgt over de gevolgen, met name voor zijn bewijspositie, indien hij niet voldoet
aan een informatieverzoek van de inspecteur.»5
Ik heb begrip voor het argument van de Raad en het rechtsoordeel van de Hoge Raad
dat een belanghebbende zo snel mogelijk duidelijkheid dient te krijgen. Met de oplossingsrichting
om de rechtsvragen en beroepsgronden af te bakenen wordt de strekking van de informatiebeschikkingsprocedure
bewust nader gevormd en aangepast. De strekking van de nieuwe procedure zal zien op
het verkrijgen van zekerheid en duidelijkheid over de wettelijke informatieverplichting
van de belastingplichtige en de controlebevoegdheid van de inspecteur. Ingeval een
fiscale rechter oordeelt dat door de inspecteur verzochte gegevens verstrekt dienen
te worden, wordt de belastingplichtige geacht deze gegevens ook te verstrekken. Dit
past bij het wettelijke uitgangspunt dat ieder is gehouden desgevraagd de gegevens
aan de inspecteur te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van
belang kunnen zijn. Dit staat los van het gevolg van de (redelijkheid van de) omkering
en verzwaring van de bewijslast ingeval de verzochte gegevens alsnog niet (in voldoende
mate) worden verstrekt aan de inspecteur.
1.3 Loskoppelen administratieplicht van de informatiebeschikking
De Raad kan zich vinden in de oplossingsrichting omtrent de administratieplicht. Daarmee
geeft de Raad aan geen bezwaar te zien tegen de loskoppeling van de administratieplicht
van de informatiebeschikking.
2. Vervolgproces
Ik ben voornemens om de door mij aangedragen oplossingsrichtingen te consulteren via
een uitgewerkt conceptwetsvoorstel. Als onderdeel van het wetgevingsproces zal de
Raad daarna opnieuw om advies worden gevraagd.
Vragen en antwoorden
Op 16 november 2018 heeft de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer diverse
vragen gesteld naar aanleiding van de brief van 30 augustus 2018 inzake de aangedragen
oplossingsrichtingen voor de voornaamste knelpunten in het evaluatierapport inzake
de Wet Dezentjé en de beantwoording van vragen over het evaluatierapport6. Ten behoeve van een meer overzichtelijke behandeling zijn uw vragen per onderwerp
geclusterd.
1. Advies Raad voor de rechtspraak
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over
het advies van de Raad voor de Rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (de Raad)
is door mij geconsulteerd met betrekking tot de verkorting en verduidelijking van
de beroepsprocedure tegen de informatiebeschikking. De consultatie en het advies zien
op de volgende oplossingsrichtingen:
1. het verkorten van de informatiebeschikkingsprocedure;
2. het beperken van beroepsgronden informatiebeschikkingsprocedure;
3. het loskoppelen van de administratieplicht van de informatiebeschikking.
Een kopie van het advies van de Raad van 31 oktober 2018 is bijgevoegd7. In mijn aanbiedingsbrief ga ik nader in op de aanbevelingen van de Raad.
2. Effecten van de Wet Dezentjé
De leden van de fractie van de SP vragen een heldere weergave van de onderdelen van
de wet die wél verbeteringen inhouden ten opzichte van de situatie vóór invoering
ervan. Zoals ik eerder in de beantwoording van vragen over het evaluatierapport heb
beschreven, heeft de informatiebeschikking naar mijn mening toegevoegde waarde. De
informatiebeschikking biedt rechtsbescherming tegen disproportionele en onredelijke
informatiebehoeften van de inspecteur. De informatiebeschikking geeft de belanghebbende
namelijk een duidelijk juridisch toetsmoment via de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Volgens belastingambtenaren en fiscaal deskundigen is de rechtsbescherming door middel
van de informatiebeschikking verbeterd als het gaat om de informatieplicht. Hoewel
belastingambtenaren over het algemeen van mening zijn dat disproportionele informatieverzoeken
vóór de invoering van de informatiebeschikking incidenten waren, geven zij wel aan
dat na invoering van de informatiebeschikking bewuster wordt omgegaan met de informatieplicht
en het gevolg van de omkering en verzwaring van de bewijslast. Ten slotte klinkt ook
in het advies van de Raad door dat de informatiebeschikking en de bijbehorende rechtsprocedure
voorzien in de gewenste rechtsbescherming.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of ik de observatie deel dat het een ongelukkig
en onbedoeld effect is van de wet dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) last heeft
van het niet goed functioneren van de informatiebeschikking op basis van de administratieplicht
en het niet voldoen aan de wens van mkb’ers om zo snel mogelijk tot een complete oplossing
te komen. Ook de leden van de fractie van de VVD wijzen op deze wens van het mkb.
In de beantwoording van vragen over het evaluatierapport heb ik weergegeven dat ik
de observatie deel dat de informatiebeschikking niet goed functioneert met betrekking
tot de administratieverplichting en dat onder andere belanghebbenden uit het mkb hiervan
hinder ondervinden. Dit is naar mijn mening inderdaad een ongelukkig en onbedoeld
effect van de Wet Dezentjé. Op grond hiervan heb ik aangedragen om de administratieverplichting
los te koppelen van de informatiebeschikking. De Raad heeft aangegeven zich te kunnen
vinden in deze oplossingsrichting.
3. Alternatieve aanpassing van Wet Dezentjé
De leden van de fractie van de VVD vragen naar mijn mening over een totale oplossing
met maar één procedure en of ik één procedure uitvoerbaar acht. Eén procedure, waarbij
de procedure tegen de informatiebeschikking en de procedure tegen de belastingaanslag
worden samengevoegd, is eerder voorgesteld door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs
(NOB). In mijn beantwoording van de vragen over het evaluatierapport heb ik weergegeven
dat het NOB-voorstel niet de gewenste evenwichtige oplossing brengt. Het NOB-voorstel
lijkt een forse tijdwinst op te leveren. Echter, de nadelen van dit voorstel worden
groter geacht dan het mogelijke voordeel van tijdwinst. Een belangrijk nadeel is dat
de belanghebbende niet langer zekerheid heeft over zijn informatieverplichting vóór
de oplegging van belastingaanslagen en het geven van beschikkingen. Dat is immers
het gevolg wanneer niet langer een afzonderlijke en voorafgaande rechtsprocedure over
de informatieverplichting plaatsvindt. Het NOB-voorstel zal leiden tot belastingaanslagen
met te hoog geschatte belastbare inkomsten, winsten et cetera wegens het ontbreken
van informatie en mogelijkerwijs tot een niet-gewenste verharding tussen de Belastingdienst
en de belanghebbende. Ten slotte zal de fiscale rechter noodgedwongen het werk van
de inspecteur moeten doen met betrekking tot het vaststellen van relevante feiten
en het vaststellen van de belastingschuld wanneer de gevraagde informatie alsnog wordt
verstrekt. Voorzienbare tussenuitspraken van en meerdere zittingen bij de fiscale
rechter kunnen bovendien de tijdwinst van deze optie weer tenietdoen. Ik acht de oplossing
van één gezamenlijke procedure niet wenselijk.
De leden van de fractie van de SP vragen of het niet beter is om het opvragen van
informatie door de belastinginspecteur niet langer de status van beschikking te laten
zijn en de wetswijzigingen van de Wet Dezentjé terug te draaien. De inspecteur kan
een informatiebeschikking vaststellen ingeval hij van mening is dat de belanghebbende
niet of niet voldoende aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Wanneer het niet of
niet voldoende voldoen aan de informatieverplichting niet langer wordt vastgesteld
via een beschikking, zijn de Wet Dezentjé en de informatiebeschikking feitelijk teruggedraaid
en afgeschaft. Naar mijn oordeel heeft de informatiebeschikking wel degelijk een belangrijke
toegevoegde waarde. Zoals ook volgt uit het evaluatierapport biedt de informatiebeschikking
rechtsbescherming en zorgt de informatiebeschikking ervoor dat belastingambtenaren
meer bewust omgaan met de informatieplicht en het gevolg van de omkering en verzwaring
van de bewijslast. Op dit moment ben ik derhalve geen voorstander van het terugdraaien
van de wet. Het evaluatierapport en ook het advies van de Raad geven hiertoe geen
aanleiding.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of er geen minder vergaande mogelijkheden
zijn om de Belastingdienst scherp te houden en of het niet een verlichting voor de
Belastingdienst zou betekenen als de informatiebeschikking wordt vervangen door iets
werkbaarders. Het bewust omgaan met de informatieplicht en de omkering en verzwaring
van de bewijslast is inderdaad een toegevoegde waarde van de informatiebeschikking.
Echter, het bieden van rechtsbescherming staat voorop. Ik ben er op dit moment dan
ook voorstander van om de informatiebeschikking te behouden. Het terugkeren naar de
vorige situatie waarbij een schending van de informatieplicht wettelijk leidt tot
omkering en verzwaring van de bewijslast en tot te hoog geschatte belastingaanslagen
zonder voorafgaande fiscale rechtsingang wordt immers door velen eveneens als te vergaand
beschouwd. Wel ben ik voornemens om de regeling en de procedure van de informatiebeschikking
aan te passen. Hiervoor heb ik verschillende oplossingrichtingen aangedragen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de wet niet beter kan worden ingetrokken
of op zijn minst drastisch aanpassing behoeft. Ik sta een evenwichtige aanpak voor.
Met de door mij aangedragen oplossingsrichtingen wordt de procedure tegen de informatiebeschikking
verkort en verduidelijkt, waarbij de rechtsbescherming wordt behouden. Op dit moment
ben ik er geen voorstander van om de informatiebeschikking af te schaffen dan wel
drastisch aan te passen waardoor de rechtsbescherming die met de informatiebeschikking
wordt geboden verloren zou gaan.
De leden van de fractie van de VVD vragen of een volgende evaluatie, over bijvoorbeeld
vier jaar, wenselijk is, opdat duidelijk wordt of de oplossingsrichtingen de knelpunten
hebben weggenomen. Ik deel de mening van de leden van de fractie van de VVD om de
wettelijke regeling van de informatiebeschikking in de toekomst opnieuw te evalueren.
Ik denk hierbij aan een langere termijn na de inwerkingtreding van een eventuele wettelijke
maatregel. De voorgestelde oplossingsrichtingen hebben invloed op de reikwijdte en
duur van bezwaar- en beroepsprocedures. Het duurt enige tijd voordat zichtbaar wordt
of de oplossingsrichtingen de knelpunten hebben weggenomen.
4. Belastingontduiking en traineren
De leden van de fractie van de PvdA vragen of het klopt en hoe het komt dat in de
praktijk informatiebeschikkingen vooral worden opgelegd aan particulieren, meer in
het bijzonder personen die worden verdacht van belastingontduiking. De Belastingdienst
neemt een informatiebeschikking zodra een situatie daarom vraagt zonder onderscheid
te maken naar de «soort» belastingplichtige. Wel kan ik de leden van de fractie van
de PvdA erop wijzen dat getalsmatig particulieren de grootste groep van belastingplichtigen
vormt en zou ik het niet verwonderlijk vinden als belastingplichtigen die belasting
proberen te ontduiken, zoals zwartspaarders of belastingplichtigen die een fiscale
constructie opgezet hebben, de Belastingdienst daarover niet willen informeren.
De leden van de fractie van de PvdA vragen om een beoordeling van de bevindingen van
de parlementaire ondervragingscommissie fiscale constructies in het licht dat bij
belastinginspecteurs de indruk bestaat dat de informatiebeschikking wordt gebruikt
om te traineren en of deze manier van traineren nog wel gefaciliteerd moet worden.
Tijdens een bijeenkomst van de parlementaire ondervragingscommissie fiscale constructies
van 5 juli 2017 zijn belastingambtenaren van de Coördinatiegroep Constructiebestrijding
aan het woord gekomen. Op de vraag of formeelrechtelijk veranderingen moesten plaatsvinden
gaven deze belastingambtenaren onder andere aan dat het traject van de informatiebeschikking
lang duurt. Een mogelijke oplossing volgens deze belastingambtenaren zou zijn om één
hogerberoepsinstantie te laten vervallen. Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording
van de vragen inzake het evaluatierapport ben ik van mening dat misbruik van de procedure
tegen de informatiebeschikking, in welke vorm dan ook, zeer ongewenst is. Echter,
het begrip «traineren» roept te veel vragen op. Uit het evaluatierapport blijkt dat
de fiscale rechter nagenoeg nooit tot het oordeel komt dat er sprake is van kennelijk
onredelijk gebruik van procesrecht. Vanuit dit gezichtspunt komt traineren, enkel
om procedures te vertragen, dus nauwelijks voor. Hoewel bewust traineren in de praktijk
kan voorkomen en een nadeel is van het bieden van rechtsbescherming, is de huidige
vormgeving van de beroepsprocedure tegen de informatiebeschikking mijns inziens de
voornaamste oorzaak van de vertraging. Met de oplossingsrichting om één feitelijke
beroepsinstantie te laten vervallen wordt het probleem van vertraging aangepakt en
de rechtsbescherming behouden. Naast de beperking van de vertraging is het de verwachting
dat de verkorte rechtsprocedure ook preventief zal werken. De te behalen vertraging
door kwaadwillende belanghebbenden is namelijk beperkt en daarmee mogelijk minder
interessant.
5. Kostenvergoedingsbeschikking
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het komt dat er nog geen gebruik is
gemaakt van de kostenvergoedingsregeling en of hierbij sprake is van onwetendheid
van de administratieplichtige of van te strenge regelgeving omtrent de aanvraag. Uit
het evaluatierapport volgt dat er nog geen gebruik is gemaakt van de kostenvergoedingsbeschikking,
terwijl dat een beschikking op aanvraag is. Een verklaring voor het uitblijven van
dergelijke aanvragen kan in principe alleen door belanghebbenden en hun vertegenwoordigers
worden gegeven. Onwetendheid zal niet de oorzaak zijn, aangezien alle ondervraagde
fiscaal deskundigen aangaven bekend te zijn met de kostenvergoedingsbeschikking. De
regeling omtrent de aanvraag van de kostenvergoedingsbeschikking is ook niet streng
in die zin dat die veel voorwaarden kent. Ingeval een administratieplichtige een verplichting
is nagekomen waarvan hij van oordeel is dat deze onrechtmatig door de inspecteur is
opgelegd, kan hij verzoeken om vergoeding van kosten die rechtstreeks verband houden
met de nakoming van deze verplichting. Een reden voor het achterblijven van het gebruik
van de kostenvergoedingsbeschikknig kan zijn dat de regeling ziet op de situatie na
het verstrekken van de verzochte informatie. De kostenvergoedingsbeschikking biedt
niet rechtsbescherming vóór het verstrekken van de verzochte informatie. Echter, de
kostenvergoedingsbeschikking heeft wel degelijk toegevoegde waarde omdat die de inspecteur
dwingt tot een afgewogen beslissing met betrekking tot het opvragen van informatie.
In het evaluatierapport wordt dit het zelfreinigend effect genoemd.
De leden van de fractie van de SP vragen welke kosten door belastingplichtigen worden
gemaakt en vragen aanvullend of dit geen kosten zijn die met een goede administratie
helemaal niet nodig zijn, of een inspecteur niet het vertrouwen dient te genieten
dat hij de informatie die hij nodig heeft om een aanslag te kunnen opleggen gewoon
kan opvragen en of de kostenvergoedingsbeschikking niet een prikkel is om vooral niet
te diepgravend onderzoek te doen. Zoals is toegelicht bij het antwoord op de vorige
vraag, heeft de kostenvergoedingsbeschikking naar mijn oordeel een toegevoegde waarde
omdat het de inspecteur dwingt tot een afgewogen beslissing met betrekking tot het
opvragen van informatie. Dit is de belangrijkste reden om de kostenvergoedingsbeschikking
te behouden. De inspecteur is bij het opvragen van informatie gebonden aan de wettelijke
mogelijkheden. Zijn vragen dienen te worden gesteld in het kader van de belastingheffing
van derden of de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan de administratieplichtige
is opgedragen. Deze kaders kunnen op grond van jurisprudentie als breed worden beschouwd.
Op grond hiervan zal de inspecteur door de kostenvergoedingbeschikking niet een doorslaggevende
prikkel ervaren om geen onderzoek te verrichten. Desondanks is het te allen tijde
goed dat een inspecteur zich bewust is van de grenzen van zijn bevoegdheden en ook
de belangen van de adminstratieplichtige wanneer hij van zijn bevoegdheden gebruikmaakt.
Omdat nog geen gebruik is gemaakt van de kostenvergoedingsbeschikking en derhalve
ook geen jurisprudentie van de fiscale rechter hierover bekend is, kan weinig worden
gezegd over welke kosten in de praktijk worden gemaakt en vervolgens voor vergoeding
in aanmerking dienen te komen. Op grond van de wettekst dient het een redelijke kostenvergoeding
te zijn. De wetsgeschiedenis geeft als voorbeeld kosten die samenhangen met het onttrekken
van bepaalde informatie aan (digitale) archieven, zoals de manuren die de administratieplichtige
zelf heeft besteed of de kosten van een gespecialiseerd bedrijf.8
6. Civielrechtelijke dwangsomregeling
De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeveel gevallen de Belastingdienst,
sinds 30 november 2016, de informatiebeschikking heeft omzeild door de civielrechtelijke
dwangsomregeling en wat «terughoudend» is. De civielrechtelijke dwangsomregeling wordt
niet ingezet om de informatiebeschikking te omzeilen. De civielrechtelijke dwangsomregeling
wordt alleen in uitzonderlijke gevallen en daarmee terughoudend ingezet. Uitzonderlijke
gevallen zien op zaken waarbij de inspecteur over simpelweg te weinig of geen informatie
beschikt om tot een redelijke schatting te komen bij de vaststelling van de belastingaanslag.
In de praktijk wordt de civielrechtelijke dwangsomregeling dus alleen ingezet indien
het betrokken belang de benodigde inzet, kosten en tijd rechtvaardigt. Ten slotte
wordt opgemerkt dat voor dossiers waarbij een informatiebeschikking kan worden vastgesteld
sinds 30 november 2016 slechts één keer de civielrechtelijke dwangsomregeling is ingezet.
Dit onderstreept dat in de praktijk de civielrechtelijke dwangsomregeling terughoudend
wordt ingezet.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat het beoogde doel van de civielrechtelijke
dwangsomregeling is. Het doel van een civielrechtelijke dwangsom is om nakoming van
de verplichting tot het verstrekken van de verzochte informatie af te dwingen. De
informatiebeschikking heeft formeel een ander doel. Met de informatiebeschikking wordt
door de inspecteur vastgesteld dat een belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting
heeft voldaan. Tegen dit besluit kan de belanghebbende opkomen door middel van bezwaar
en beroep tegen de informatiebeschikking. De fiscale rechter kan vervolgens inhoudelijk
toetsen of de informatieverplichting (in voldoende mate) is nagekomen. Een onherroepelijke
informatiebeschikking is een voorwaarde om te komen tot omkering en verzwaring van
de bewijslast bij de later vastgestelde belastingaanslag of beschikking. De omkering
en verzwaring van de bewijslast is een maatregel van administratiefrechtelijke aard
die van toepassing kan zijn wanneer een belanghebbende niet aan zijn fiscale informatieverplichtingen
voldoet.
7. Administratieplicht
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe het voor het mkb eenvoudiger kan worden
om aan de administratieverplichtingen te voldoen en tegelijkertijd vlot en constructief
samen te werken met de Belastingdienst. De Belastingdienst biedt ondernemers in toenemende
mate onlinefaciliteiten. In 2018 is de Belastingdienst, in samenwerking met softwareleveranciers,
een proef met onlineboekhouden voor het mkb gestart. Onderdeel daarvan is een automatische
aangifte omzetbelasting die aan het boekhoudprogramma is gekoppeld. De betreffende
software haalt de omzetgegevens uit de boekhouddata, genereert de aangifte omzetbelasting
en verstuurt de aangifte desgewenst naar de Belastingdienst. De belastingplichtige
die omzetbelasting is verschuldigd kan vervolgens het verschuldigde bedrag direct
betalen via iDeal. Er wordt nu gewerkt aan eenzelfde systeem voor de winstaangifte.
Dit jaar vinden de eerste tests daarmee plaats.
8. Acties inspecteur
De leden van de fractie van de SP vragen of er praktijkvoorbeelden kunnen worden genoemd
dat inspecteurs ongericht en onnodig informatie opvragen en hoe vaak dit voorkomt.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat belastingambtenaren over het algemeen van mening
zijn dat de disproportionele informatieverzoeken vóór de invoering van de informatiebeschikking
incidenten waren. Omdat de informatiebeschikking ervoor heeft gezorgd dat belastingambtenaren
bewuster met de informatieplicht en het gevolg van de omkering en verzwaring van de
bewijslast omgaan, zullen disproportionele informatieverzoeken ook na invoering van
de informatiebeschikking nog steeds incidenten zijn. Het is uiteraard nog steeds mogelijk
dat discussie kan ontstaan over de reikwijdte van de informatieverplichting tussen
de belanghebbende en de inspecteur. Gezien het mogelijke vergaande gevolg van de omkering
en verzwaring van de bewijslast voor de belanghebbende, acht ik rechtsbescherming
door middel van bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking nodig.
9. Bewijslast
De leden van de fractie van de SP vragen of er mogelijkheden zijn om ten aanzien van
bepaalde structuren, constructies waarbij bijvoorbeeld een offshorevennootschap in
het spel is, de betrokken vennootschap wordt bestuurd door een trustkantoor of de
betrokken vennootschap is gevestigd in een laagbelastende jurisdictie dan wel in een
jurisdictie die niet of weinig transparant is, de bewijslast standaard om te keren
en te verzwaren. Omkering en verzwaring van de bewijslast is een maatregel van administratiefrechtelijke
aard die van toepassing kan zijn wanneer een belanghebbende niet aan zijn fiscale
informatieverplichtingen voldoet. Het feit dat een belanghebbende beschikt over een
offshorevennootschap, wordt bestuurd door een trustkantoor of is gevestigd in een
laagbelastende dan wel niet-transprante jurisdictie hoeft niet te betekenen dat Nederlandse
belasting wordt ontweken of zelfs ontdoken. Wel kan het een signaal zijn voor de inspecteur
om extra alert te zijn. Op dit moment is het een brug te ver om een belanghebbende
reeds te confronteren met de omkering en verzwaring van de bewijslast indien een van
genoemde elementen van toepassing is. De omkering en verzwaring van de bewijslast
is alleen noodzakelijk en proportioneel indien een belanghebbende niet voldoet aan
zijn fiscale informatieverplichtingen waardoor de inspecteur niet over de gegevens
beschikt om een correcte belastingaanslag vast te stellen. Het voldoen aan fiscale
informatieverplichtigen staat in beginsel los van het beschikken over een offshorevennootschap,
het besturen door een trustkantoor of het vestigen in een laagbelastende dan wel niet-transparante
jurisdictie. Daarbij speelt ook dat het EU-recht aan een dergelijk algemeen onderscheid
tussen de behandeling van zuiver binnenlandse en grensoverschrijdende structuren in
de weg kan staan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.