Nota van wijziging : Tweede nota van wijziging
35 027 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2019)
Nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 9 november 2018
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I, onderdeel O, komt te luiden:
O
Artikel 10b.1, eerste lid, vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid
tot eerste en tweede lid.
Toelichting
I. Algemeen
In deze nota van wijziging is een wijziging opgenomen met betrekking tot de horizonbepaling
voor de vrijstelling van pleegvergoedingen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel is
een verlenging van de looptijd van deze horizonbepaling met een jaar opgenomen waardoor
de vrijstelling in ieder geval ook al in 2019 van toepassing zou zijn. Naar aanleiding
van de evaluatie van de vrijstelling van pleegvergoedingen – die zich met name richt
op de groep pleegouders met meer dan drie pleegkinderen -en de kabinetsreactie hierop
wordt voorgesteld de horizonbepaling reeds per 1 januari 2019 te laten vervallen en
de vrijstelling structureel te maken zodat deze niet alleen in 2019 maar ook daarna
van toepassing zal blijven.
Uit voornoemde evaluatie komt naar voren dat de vrijstelling geen aanzuigende werking
heeft gehad met betrekking tot het aantal pleeggezinnen met meer dan drie pleegkinderen.
Ook komt naar voren dat de mate waarin pleegouders met meer dan drie pleegkinderen
wel of niet uitkomen met de pleegvergoedingen geen ander beeld geeft dan voor ouders
met drie of minder pleegkinderen. Op basis hiervan acht het kabinet het niet langer
nodig om de positie van pleegouders met meer dan drie pleegkinderen apart te monitoren
zeker ook gezien de ontwikkeling dat bij de opvang van meerdere pleegkinderen steeds
vaker professionele opvang via gezinshuizen plaatsvindt.
Hoewel uit het onderliggende onderzoek naar de financiële aspecten van pleegzorg1 en de evaluatie naar voren komt dat kosten en vergoedingen niet altijd op elkaar
aansluiten – er zijn zowel pleeggezinnen waarvoor de pleegvergoedingen toereikend
zijn als pleeggezinnen waarvoor deze niet-toereikend zijn – is dat voor het kabinet
geen reden om de vrijstelling in de inkomstenbelasting te laten vervallen. Er zijn
immers meerdere aspecten die een rol spelen bij de beslissing of de vrijstelling kan
worden gehandhaafd. Een zeer belangrijk aspect is dat het kabinet het van groot belang
acht dat er voldoende pleegouders geworven worden, dat pleegouders zo min mogelijk
uitstromen en dat iedereen, ongeacht zijn/haar financiële situatie, pleegouder moet
kunnen worden. Het feit dat de afgelopen jaren de instroom en uitstroom van pleegouders
elkaar weinig hebben ontlopen2 onderstreept de noodzaak om pleegouderschap aantrekkelijk te maken en te houden en
financiële belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen. Het afschaffen van de vrijstelling
zou naar de mening van het kabinet hier haaks op staan. Het is immers zeer wel denkbaar
dat pleegouders zich zouden laten afschrikken door het feit dat ze over (een deel
van) de pleegvergoedingen die hen in staat moeten stellen om adequaat voor een pleegkind
te zorgen belasting zouden moeten betalen. Datzelfde geldt voor het in dat geval gedetailleerd
moeten bijhouden van de kosten die ze maken – om te voorkomen dat zelfs over de gehele
vergoeding belasting moet worden betaald – hetgeen een grote administratieve last
met zich mee zou brengen. Uit de evaluatie volgt dat de vrijstelling in positieve
zin bijdraagt aan het voorkomen van administratieve lasten bij pleegouders. Daarnaast
beperkt de vrijstelling de werklast bij de Belastingdienst. De vrijstelling voorkomt
immers dat de Belastingdienst een onderzoek moet instellen of bij pleegouders sprake
is van een bron van inkomen.
Budgettaire aspecten
Bij de invoering van de vrijstelling per 2013 zijn de kosten van de vrijstelling reeds
gedekt, ook voor de periode na 2018. Destijds is aangegeven dat de vrijstelling geen
budgettaire gevolgen had, wat betekent dat de kosten – ook structureel – destijds
op minder dan € 500.000 (afgerond € 0 miljoen) zijn geraamd. Bij het vervallen van
de horizonbepaling, valt de dekking vrij. Het vrijgevallen bedrag kan gebruikt worden
voor het structureel maken van de vrijstelling. De kosten van de vrijstelling voor
de komende jaren wordt eveneens geraamd op minder dan € 500.000 (afgerond € 0 miljoen).
Het structureel maken van de vrijstelling heeft derhalve geen te dekken budgettaire
gevolgen.
Uitvoeringskosten Belastingdienst
Er is geen sprake van aanvullende uitvoeringskosten. Het structureel maken van de
vrijstelling is uitvoerbaar en past in het streven tot complexiteitsreductie. Een
uitvoeringstoets is bijgevoegd.3
II. Onderdeelsgewijs
Onderdeel 1
Artikel I, onderdeel O (artikel 10b.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
In artikel 10b.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is
een horizonbepaling opgenomen voor onder meer de vrijstelling van pleegvergoedingen
waarvan de looptijd op grond van onderhavig wetsvoorstel aanvankelijk met een jaar
zou worden verlengd tot 1 januari 2020. Zoals in het algemeen deel is aangegeven wordt
met deze nota van wijziging het voorstel in het wetsvoorstel opgenomen om de vrijstelling
van pleegvergoedingen, die is opgenomen in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel j,
Wet IB 2001 met ingang van 1 januari 2019 structureel te maken en de horizonbepaling
derhalve te laten vervallen.
Bij de formulering van de wijzigingsopdracht is er rekening mee gehouden dat de eveneens
per 1 januari 2019 voorgestelde wijziging van artikel 10b.1 Wet IB 2001 met betrekking
tot de artikelen 3.31, 3.42 en 3.42a Wet IB 2001 zoals is opgenomen in het wetsvoorstel
Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 als eerste wordt aangebracht.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.