Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de beleidsdoorlichting Kwaliteit Rijksdienst
34 120 Beleidsdoorlichting Wonen en Rijksdienst
Nr. 13
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 31 oktober 2018
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 3 juli
2018 inzake de beleidsdoorlichting Kwaliteit Rijksdienst (Kamerstuk 34 120, nr. 12).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 oktober 2018. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De waarnemend griffier van de commissie, Hendrickx
1.
Op welke manier gaat onderzocht worden of de bedrijfsvoering binnen de Rijsdienst
beter bestuurbaar, datagedreven en efficiënter is geworden?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 juli 2018 waarin de onderzoeksopzet van de
beleidsdoorlichting met u gedeeld is (Kamerstuk 34 120, nr. 12), ziet de beleidsdoorlichting op mijn systeemverantwoordelijkheid voor en kaderstellende
rol in de rijksbrede bedrijfsvoering. De beleidsdoorlichting gaat in op hoe ik invulling
geef aan deze systeemverantwoordelijkheid. Dragen de verantwoordelijkheden en instrumenten
die ik heb bij aan de realisatie van de algemene doelstelling van het beleidsartikel:
het tot stand brengen van een moderne rijksoverheid met goede prestaties op het gebied
van de rijksbrede bedrijfsvoering, goed werkgeverschap, en management van de Rijksdienst
van hoge kwaliteit?
De beleidsdoorlichting gaat in op de effectiviteit van de ingezette (financiële) instrumenten
vanuit artikel 3 – waaronder mijn kaderstellende rol en de verschillende opdrachten
en subsidies – en de Algemene Bestuursdienst.
De beleidsdoorlichting gaat niet in op de mate waarin de bedrijfsvoering van individuele
ministeries beter bestuurbaar, datagedreven en/of efficiënter is geworden. De beleidsdoorlichting
gaat niet in op de bedrijfsvoering van individuele ministeries, omdat dit niet onder
mijn verantwoordelijkheid valt. De comptabiliteitswet 2016 bepaalt in artikel 4.1
lid 2 sub a dat de Minister belast met de leiding van een ministerie verantwoordelijk
is voor de bedrijfsvoering van het betreffende ministerie.
2.
Kan er een link worden gelegd tussen het verantwoordingsonderzoek van de Algemene
Rekenkamer over de bedrijfsvoering van de ministeries en de doelen die de Minister
van Binnenlandse Zaken nastreeft ten aanzien van de rijksbrede bedrijfsvoering?
De verantwoordingsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer worden, voor zover ze zien
op de rijksbrede bedrijfsvoering en mijn rol daarin, meegenomen in de beleidsdoorlichting.
Daarbij merk ik op dat er inmiddels gevolg is gegeven aan de specifieke aanbevelingen
uit de Staat van de rijksverantwoording 2017 (bijlage bij Kamerstuk 34 950, nr. 3), onder meer ten aanzien van de masterplannen voor rijkskantoorhuisvesting. In de
Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2017 (JBR), die 16 mei 2018 aan uw Kamer is aangeboden
(Kamerstuk 31 490, nr. 239), wordt gerapporteerd over diverse aspecten rond de rijkshuisvesting en het overige
rijksvastgoed. Over de opvolging van de specifieke aanbevelingen over ICT verwacht
ik u op de korte termijn een Kamerbrief te sturen.
Voor een belangrijk deel zien de verantwoordingsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer
echter op de (bedrijfsvoering van de) individuele ministeries. Zoals eerder aangegeven,
gaat de beleidsdoorlichting niet in op de bedrijfsvoering van individuele ministeries.
3.
Kan de beleidsdoorlichting ingaan op langdurige knelpunten bij diverse rijksonderdelen,
zoals de onderbezetting en wervingsproblematieken bij de politie, defensie en de belastingdienst:
de oorzaken, effecten en verbeterpunten?
De verschillende vakministers zijn werkgever voor hun ministerie en daarmee verantwoordelijk
voor de invulling van hun werkgeversrol en verantwoordelijk voor de invulling van
de departementale bedrijfsvoering, waar het personeelsbeleid onder valt. De beleidsdoorlichting
gaat in op mijn systeemverantwoordelijkheid voor de rijksbrede bedrijfsvoering en
op mijn directe verantwoordelijkheid als werkgever Rijk. Als Minister van BZK ga ik
niet over de doelmatigheid van de bedrijfsvoering bij de politie, defensie en de belastingdienst.
Eventuele knelpunten bij de politie, defensie en de belastingdienst vallen daarmee
buiten de scope van de beleidsdoorlichting.
4.
Wordt ook de samenwerking die volgt uit de systeemverantwoordelijkheid en de kaderstellende
rol van het ministerie geëvalueerd? Hoe gaat de samenwerking met andere onderdelen
uit het stelsel?
In de beleidsdoorlichting wordt ingegaan op de instrumenten die ik tot mijn beschikking
heb om invulling te geven aan mijn systemverantwoordelijkheid. Centraal instrument
hierin zijn de kaders die ik vaststel ten aanzien van de rijksbrede bedrijfsvoering.
Deze kaders worden vastgesteld na overleg met de andere ministeries. De samenwerking
tussen de verschillende ministeries is geformaliseerd in verschillende departementale
commissies, waaronder de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijk (ICBR).
Het stelsel van interdepartementale commissies – en daarmee de geformaliseerde samenwerking
tussen de verschillende ministeries op het terrein van de rijksbrede bedrijfsvoering
– wordt meegenomen in de beleidsdoorlichting.
5.
Kan de beleidsdoorlichting ingaan op de doelmatigheid en doeltreffendheid van het
nieuwe werken?
De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) heeft als uitgangspunt dat beleidsdoorlichtingen
zijn gebaseerd op syntheseonderzoek: als basis voor beleidsdoorlichtingen moeten beschikbare
evaluaties van de relevante beleidsinstrumenten worden genomen. Vanaf 2015 wordt er
jaarlijks binnen de rijksdienst onderzoek gedaan naar het gebruik en de beleving van
flexibele kantoren en de effecten van tijd, plaats en apparaatonafhankelijk werken
(TPAW). Periodiek vindt er meta-onderzoek plaats waarin analyses worden gedaan van
alle onderzoeken die hebben plaatsgevonden. In 2015 is de eerste meta-evaluatie gedaan
(Evaluatie van de kantooromgeving en TPAW in de praktijk). In 2019 wordt de tweede
meta-analyse verwacht. Indien tijdig beschikbaar, wordt ook deze evaluatie meegenomen
in de beleidsdoorlichting.
6.
Kan de beleidsdoorlichting ingaan op de doelmatigheid en doeltreffendheid van inbesteding,
danwel uitbesteding van specialistische taken, zoals o.a. ICT?
De keuze voor inbesteding danwel uitbesteding en de doelmatigheid en doeltreffendheid
daarvan is onderdeel van de bedrijfsvoering van de verschillende (individuele) ministeries.
Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven, gaat de beleidsdoorlichting niet in op
de invulling van bedrijfsvoering bij de verschillende ministeries, hier zijn de individuele
vakministers voor verantwoordelijk. In de beleidsdoorlichting wordt daarom niet ingegaan
op de doelmatigheid en doeltreffendheid van inbesteden danwel uitbesteding van specialistische
taken bij individuele ministeries. De beleidsdoorlichting gaat wel in op de kaders
die ik heb vastgesteld op het terrein van de rijksbrede bedrijfsvoering, waaronder
de kaders op gebied van inkoop en aanbesteden.
7.
Op welke wijze wordt het Bureau Algemene Bestuursdienst (ABD) betrokken in de beleidsdoorlichting?
In hoeverre wordt nagegaan of het Bureau ABD zelf doeltreffend en doelmatig is geweest?
Een lid van het Bureau Algemene Bestuursdienst (ABD) is vertegenwoordigd in de begeleidingscommissie
van de beleidsdoorlichting. Er wordt in de beleidsdoorlichting ingegaan op de doeltreffendheid
en doelmatigheid van de ABD-programma’s voor de hoogste ambtenaren binnen de rijksoverheid
(programma-uitgaven). De beleidsdoorlichting gaat niet in op de bedrijfsvoering van
de ABD. De ABD-bedrijfsvoering valt niet onder begrotingsartikel 3 Kwaliteit Rijksdienst
– apparaatsuitgaven vallen onder artikel 11 van de BZK-begroting – en valt daarom
buiten de scope van de beleidsdoorlichting.
8.
Zijn de evaluaties van ontwikkelprogramma’s voor het management van de Rijksdienst
(ABD) de enige bron om inzicht te geven in hoeverre het doel, het management van de
rijksdienst van hoge kwaliteit, is bereikt?
De beschikbare evaluaties van de ontwikkelprogramma’s zijn een bron, maar niet de
enige bron. Het onderzoeksbureau kan bijvoorbeeld aanvullende informatie ophalen door
gesprekken te voeren met de medewerkers van Bureau ABD. Daarnaast geven de op de website
van de ABD gepubliceerde factsheets, brochures en feiten & cijfers gedetailleerd inzicht
in de dienstverlening aan en de mobiliteit en de samenstelling van de ABD-doelgroep.
9.
Wordt bij de beleidsdoorlichting ingegaan op de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de in- of uitbesteding van specialistische taken, zoals en met name op het gebied
van ICT en beveiliging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat vorm gegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
10.
Hoe kan een syntheseonderzoek worden gedaan op basis van onderzoeken naar uiteenlopende
beleidsinstrumenten die ook nog weinig inzicht lijken te bieden in de doeltreffendheid
en doelmatigheid van het betreffende beleidsinstrument?
11.
In hoeverre is deze lijst van evaluaties compleet en worden eventuele witte vlekken
in het evaluatiemateriaal opgevuld?
De onderzoeksopzet die ik op 3 juli 2018 met u gedeeld heb, bevat voorbeelden van
belangrijke evaluaties van individuele beleidsinstrumenten. Er zijn meer evaluaties
van individuele beleidsinstrumenten beschikbaar.
De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek bepaalt dat een beleidsdoorlichting in de
basis bestaat uit syntheseonderzoek. In beleidsdoorlichtingen wordt de beleidstheorie
geschetst aan de hand van de input, activiteiten, output, outcome en de impact. Mocht
het zo zijn dat er bij gebruikmaking van beschikbare evaluaties van beleidsinstrumenten
informatielacunes geconstateerd worden, dan kan het onderzoeksbureau altijd besluiten
om aanvullend onderzoek te doen om een uitspraak te kunnen doen over de doeltreffendheid
en doelmatigheid van het gevoerde beleid.
12.
Waarom worden de jaarlijkse verantwoordingsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer
over onder meer de rijksbrede bedrijfsvoering niet meegenomen?
Zie mijn reactie op vraag 2. De jaarlijkse verantwoordingsonderzoeken van de Algemene
Rekenkamer worden alleen meegenomen voor zover relevant voor mijn systeemverantwoordelijkheid
voor en kaderstellende rol in de rijksbrede bedrijfsvoering.
13.
Wat is de rol van de Algemene Rekenkamer bij de opzet en uitvoering van de beleidsdoorlichting,
gezien de rol van de Algemene Rekenkamer bij het verantwoordingsonderzoek van de afzonderlijke
ministeries?
De Algemene Rekenkamer heeft geen rol in de opzet of de uitvoering van de beleidsdoorlichting.
De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE), op grond waarvan deze beleidsdoorlichting
plaatsvindt, geeft de Algemene Rekenkamer ook geen rol. Het Ministerie van Financiën,
meer precies de Inspectie der Rijksfinanciën, heeft als kritische gesprekspartner
namens de Minister van Financiën zitting in de begeleidingscommissie van de beleidsdoorlichting
conform de RPE. Tevens schrijft de RPE voor dat een onafhankelijke deskundige betrokken
moet worden bij de beleidsdoorlichting.
14.
Wordt bij de beleidsdoorlichting ingegaan op het werkgeverschap van de overheid op
specialistische gebieden, zoals en met name op het gebied van ICT, en de invloed op
de kwaliteit van de Rijksdienst?
In de beleidsdoorlichting wordt ingegaan op de invulling die ik geef aan mijn verantwoordelijkheid
als werkgever voor het Rijk. Daaronder vallen ook de acties die ik neem om bij het
Rijk voldoende ICT’ers aan te kunnen blijven trekken. In december van 2017 heb ik
u over de aanpak ICT-personeel Rijk geïnformeerd (Kamerstukken 31 490 en 26 643, nr. 235). Veel van de in deze Kamerbrief aangekondigde maatregelen zijn in de loop van dit
jaar in gang gezet.
15.
In hoeverre doen ministeries afzonderlijk onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid
van de bedrijfsvoering?
De Comptabiliteitswet bepaalt in artikel 4.1 lid 2 sub b dat de Ministers die belast
zijn met de leiding van een ministerie periodiek onderzoek (laten) doen naar de doeltreffendheid
en doelmatigheid van de bedrijfsvoering van het betreffende ministerie. Daarbij merk
ik op dat de uitvoering van de bedrijfsvoering veelal is belegd bij agentschappen.
Volgens artikel 7 van de Regeling agentschappen worden agentschappen tenminste eens
in de vijf jaar op de doelmatigheid en doeltreffendheid van hun functioneren doorgelicht
door de verantwoordelijke Minister en de Minister van Financiën.
16.
In hoeverre geven de afzonderlijke evaluaties inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid
van het beleid?
Afzonderlijke evaluaties geven zo veel als mogelijk inzicht in de doeltreffendheid
en doelmatigheid van het beleid. De mate waarin hier inzicht in kan worden gegeven,
verschilt per evaluatie. Ook wanneer een evaluatie geen volledig oordeel geeft over
de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid, zijn evaluaties waardevol. De
evaluaties geven namelijk inzicht in de activiteiten en output van het beleid, op
basis waarvan de toegevoegde waarde van het beleid kan worden beoordeeld.
17.
Hoe worden beleidsdoorlichtingen bij mede overheden zoals provincies, gemeenten, waterschappen
en gemeenschappelijke regelingen vormgegeven? En wat is de taak van regionale en lokale
rekenkamers bij deze beleidsdoorlichtingen?
Artikel 213a van de Gemeentewet (resp. artikel 217a van de Provinciewet) bevat de
verplichting dat het college (resp. gedeputeerde staten) periodiek onderzoek verricht
naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur. De
raad (resp. provinciale staten) stelt bij verordening regels hierover. Het college
dient verslag uit te brengen aan de raad over het onderzoek (artikel 213a, tweede
lid). Het college stelt de rekenkamer of, indien geen rekenkamer is ingesteld, personen
die de rekenkamerfunctie uitoefenen, tijdig op de hoogte van de onderzoeken die hij
doet instellen en zendt haar, onderscheidenlijk hen, een afschrift van een verslag
als bedoeld in het tweede lid (artikel 213a, derde lid).
Rekenkamers ondersteunen de raad/provinciale staten bij het uitvoeren van zijn controlerende
taak. Rekenkamers kunnen van de hierboven genoemde verslagen gebruik maken ten behoeve
van hun wettelijke opdracht tot het verrichten van onderzoek naar de doelmatigheid,
doeltreffendheid en rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur resp. provinciebestuur
gevoerde bestuur. Rekenkamers zijn bevoegd om onderzoek te doen naar gemeenschappelijke
regelingen waaraan de gemeente of provincie deelneemt (artikel 184, eerste lid, onder
a, van de Gemeentewet resp. artikel 185, eerste lid, onder a, van de Provinciewet).
Het artikel 213a-onderzoek wordt in de praktijk van medeoverheden divers toegepast.
Er wordt momenteel in opdracht van het Ministerie van BZK een onderzoek verricht naar
de werking van het controle-instrumentarium van de raad in de praktijk, waaronder
het artikel 213a-onderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek worden eind 2018 verwacht.
De Waterschapswet kent een vergelijkbaar artikel (109a) als artikel 213a Gemeentewet
aangaande het periodiek uit te voeren onderzoek door het dagelijks bestuur van een
waterschap naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur.
Waterschappen zijn anders dan gemeenten en provincies niet een algemeen maar een functioneel
bestuur en zijn niet gedualiseerd. Mede hierdoor kent de Waterschapswet geen verplichting
tot het instellen van een rekenkamer of rekenkamerfunctie. In de praktijk hebben veel
waterschappen bij verordening een rekenkamercommissie of een daarmee vergelijkbaar
orgaan ingesteld.
18.
Kunnen lessen die uit deze beleidsdoorlichting worden getrokken gedeeld worden met
de mede overheden zodat zij, voor zover relevant, er hun voordeel mee kunnen doen?
De beleidsdoorlichting wordt met uw Kamer gedeeld en daarmee openbaar gemaakt. Medeoverheden
die in de uitkomsten van de beleidsdoorlichting geïnteresseerd zijn, kunnen de beleidsdoorlichting
te zijner tijd via de website rijksoverheid.nl downloaden.
19.
Wie wordt de onafhankelijke persoon die betrokken wordt bij de beleidsdoorlichting?
Een universitair hoofddocent verbonden aan het instituut Bestuurskunde van de universiteit
Leiden zal optreden als onafhankelijk deskundige. De onafhankelijk deskundige heeft
deel uitgemaakt van verschillende evaluatie- en begeleidingscommissies en is een expert
op het terrein van de methodologie van beleidsdoorlichtingen.
20.
Waarom is er gekozen om deze beleidsdoorlichting te laten uitvoeren door een onderzoeksbureau?
Er is gekozen voor een extern onderzoeksbureau in verband met hun onafhankelijkheid
en vanwege het feit dat een extern bureau met een frisse en onafhankelijke blik naar
de onderwerpen kijkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, griffier