Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele Landbouwraad 8-10 september 2024 (Boedapest)(Kamerstuk 21501-32-1666)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1667
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 september 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal
vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 27 augustus 2024 over de geannoteerde
agenda van de Informele Landbouw- en Visserijraad 8-10 september 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1666).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 september 2024 aan de Minister en Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 5 september
2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde agenda informele
Landbouwraad 8-10 september 2024 en het verslag informele Landbouw- en Visserijraad
van 15 juli 2024 en hebben daarover onderstaande opmerkingen en vragen aan de Minister
en Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN).
Belang van vitale plattelandsgebieden
De leden van de PVV-fractie vinden het goed om te lezen dat alle lidstaten het belang
van vitale plattelandsgebieden onderschrijven en de rol die zij spelen op het gebied
van voedselzekerheid en duurzame ontwikkeling. Evenals dat de lidstaten onderstrepen
dat het essentieel is om de levensvatbaarheid van plattelandsgebieden te verbeteren
en om deze gebieden aantrekkelijk te houden voor jonge boeren en vrouwen. Deze leden
zijn ervan overtuigd dat Nederland met haar vitale en vruchtbare delta al decennia
een cruciale rol speelt op het gebied van voedselzekerheid en met haar innovaties
op agrarisch vlak wereldwijd toonaangevend is. Deze leden vragen de Minister of er
is gesproken over het grote en mogelijk onontkoombare belang van Nederland en de levensvatbaarheid
van haar «plattelandsgebieden» en de belangenafweging tussen de voedselzekerheid vanuit
Nederland in afweging tot de mogelijke beperkingen bij de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Antwoord
Ik neem aan dat de leden vragen of dit aan bod is gekomen tijdens de formele Landbouw-
en Visserijraad van 15 juli jl. Hier is niet expliciet over gesproken. Ik wil echter
benadrukken dat ik geen kans onbenut laat om het belang van voedselzekerheid te benadrukken
en ik zal het belang van voedselzekerheid waar mogelijk ook opbrengen tijdens de informele
Raad. Het kabinet zal zich verder hard maken voor een vitaal platteland, een toekomstgericht
voedselsysteem, een sterke landbouw- en visserijsector en een bloeiende en robuuste
natuur en waterkwaliteit. Het is van belang om als maatschappij gezamenlijk te werken
aan de opgaven in het landelijk gebied, om prettig te kunnen wonen, werken en recreëren,
met aandacht voor natuur- en waterkwaliteit, biodiversiteit en klimaat. Het kabinet
is van mening dat deze opgaven hand-in-hand gaan.
Belang van innovatie voor het versterken van landelijke gebieden
De leden van de PVV-fractie vinden het goed om te lezen dat een aantal lidstaten het
belang van innovatie voor het versterken van landelijke gebieden benadrukten. Evenals
het feit dat bij het opstellen van beleid gericht op plattelandsontwikkeling rekening
moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden in lidstaten, iets wat de Minister
van LVVN ook onderschrijft. Als koploper in de landbouwinnovatie kan Nederland op
Europees niveau een sleutelrol vervullen via onder andere de kennis van export en
onze technologie. Deze leden onderschrijven het belang van Nederland als koploper
in landbouwinnovatie ten behoeve van de productie van veilig en gezond voedsel voor
de groeiende wereldbevolking in een veerkrachtige wereld. Deze leden vragen de Minister
of er is gesproken over de Nederlandse koploperspositie en de bescherming voor het
behoud ervan.
Antwoord
Innovatie is onmisbaar voor het behalen van maatschappelijke doelen. Dat geldt in
de eerste plaats voor voedselzekerheid. Op zowel mondiaal, Europees als nationaal
niveau blijft een belangrijke rol weggelegd voor de productie van veilig en gezond
voedsel door onze Nederlandse boeren, tuinders en vissers. Onze landbouw en visserij
zijn immers hoogproductief, innovatief en zeer efficiënt, hetgeen zich vertaalt in
relatief lage emissies per eenheid product. Dit vraagt om blijvende inzet op kennisontwikkeling
en op het doorontwikkelen van kansrijke innovaties die in de praktijk, op het erf,
op het land, in de kassen en op de schepen toegepast kunnen worden. Alleen dan genereren
we impact en blijft Nederland koploper op het gebied van kennis- en innovatie in de
landbouw en visserij. Hiervoor is het nodig om jongeren te motiveren om te leren,
te ontwikkelen en te innoveren. Onze kennis kunnen we uitwisselen op nationaal, Europees
en mondiaal niveau, zodat onze kennis gevoed wordt met kennis uit andere toonaangevende
landen met een agrarisch profiel. Dit is het fundament van onze internationale strategie
(Kamerstuk 30 196, nr. 825).
Door blijvende inzet op kennis, innovatie en vaardigheden zullen de Nederlandse land-
en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve
en duurzame systemen van de wereld behoren. Hiermee zetten we in op technologieën
en markten waar voor Nederland groeikansen liggen.
Rural proofing
De leden van de PVV-fractie vinden het goed om te lezen dat veel lidstaten het belang
van rural proofing benadrukten, het beschouwen van beleid en programma’s door een
«rurale lens» om ervoor te zorgen dat het beleid aansluit bij de eigenschappen, behoeften
en uitdagingen van landelijke gebieden is van levensbelang. Constaterende dat in Spanje,
Portugal, Griekenland, delen van Italië en Frankrijk mislukte oogsten en droogte nu
al aan de orde van de dag zijn, zijn de meest vruchtbare delta’s in voornamelijk Nederland
en Vlaanderen van levensbelang. Doordat weersinvloeden in deze grote delen van Zuid-Europa
ervoor zorgen dat de komende generatie hun potentie voor voedselproductie verliest,
zijn deze leden ervan overtuigd dat het zeer urgent is om per direct passende aandacht
te geven aan onze Nederlandse agrarische sector. De Nederlandse agrarische sector
is veerkrachtig, hoogproductief, innovatief en zorgt voor landbouwkundige kennis waar
wereldwijd succesvol gebruik van wordt gemaakt. Met landelijk en regionaal maatwerk
moeten Nederland en andere landen met geschikte gronden Europa en andere delen van
de wereld blijven voorzien in voedselzekerheid. Deze leden vragen de Minister wat
er is besproken met betrekking tot de rol van Nederland met haar meest vruchtbare
delta en mogelijke sleutelpositie.
Antwoord
Tijdens Landbouw- en Visserijraad van 15 juli jl. heb ik aangekaart dat het Nederlandse
landelijk gebied, net als andere Europese landelijke gebieden, grote opgaves kent
op het gebied van o.a. klimaat en de consequenties hiervan voor de landbouw en natuur.
Over de rol van Nederland en een mogelijke sleutelpositie is niet expliciet gesproken.
Voor een uitgebreidere terugkoppeling van de Raad van 15 juli jl. verwijs ik u naar
het verslag van deze Raad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1665).
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
De leden van de GL-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor
de informele Landbouw en Visserijraad (LVR) en de Nederlandse inzet. Deze leden hebben
daar enkele vragen en opmerkingen bij.
De leden van de GL-PvdA-fractie valt het bij de opsomming van thema’s die de Minister
belangrijk vindt bij het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) vooral op welke thema’s
ontbreken. Denk bijvoorbeeld aan schone lucht en water, gezonde bodem en natuur, biodiversiteit
en het tegengaan van klimaatverandering. Het GLB zou wat deze leden betreft ten doel
moeten hebben om bij te dragen aan een goed en duurzaam verdienvermogen. Deelt de
Minister de mening dat daarvoor nodig is dat een groter deel van het GLB beschikbaar
moet worden gesteld aan ecosysteemdiensten en agrarisch natuur- en landschapsbeheer?
Zal de Minister daar ook voor pleiten tijdens de LVR en in voorbereiding van het nieuwe
Nationaal Strategisch Plan (NSP)?
Antwoord
In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat het kabinet investeert in agrarisch natuurbeheer.
Het versterken van het agrarisch natuurbeheer is belangrijk om boeren perspectief
te bieden om voor de lange termijn te investeren in ecosysteemdiensten die bijdragen
aan natuurbescherming, het behoud van cultuurlandschap en het welzijn van plattelandsgemeenschappen.
Het GLB kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren, bijvoorbeeld door het beter
belonen van publieke ecosysteemdiensten. Dit laatste zal ik tijdens de informele Raad
ook aan mijn collega’s meegeven.
De leden van de GL-PvdA-fractie plaatsen vraagtekens bij het besluit van de Minister
om het puntensysteem niet te herzien. De Algemene Rekenkamer (ARK) berekende bijvoorbeeld
dat ruim 40 procent van de melkveehouders met het predicaat «goud» relatief niet erg
duurzaam zijn (Algemene Rekenkamer, 27 juni 2024, «Focus op subsidies melkveehouders»
(https://www.rekenkamer.nl/publicaties/rapporten/2024/06/27/focus-op-sub…). 17 Procent van hen behoort zelfs tot de 25 procent minst duurzame melkveehouders,
aldus de ARK. Onderkent de Minister dat deelnemers aan de ecoregeling die de hoogste
beloning ontvangen niet altijd de meeste impact maken? Vindt de Minister dat ook oneerlijk
en onwenselijk, ook gezien het beperkte budget voor de regeling? Is het alles overziend
dan niet veel wenselijker om op andere wijze de voorspelbaarheid voor boeren te vergroten,
bijvoorbeeld door meer hulp en informatie aan te bieden bij subsidieaanvragen?
Antwoord
Ik vind het belangrijk dat agrariërs die hun bedrijfsvoering verduurzamen hiervoor
beloond worden. Het is daarom goed om te zien dat de Algemene Rekenkamer concludeert
dat melkveebedrijven die een gouden medaille scoren binnen de eco-regeling, het op
veel indicatoren goed doen op duurzaamheid. De eco-regeling is bedoeld om landbouwers
te stimuleren in het verduurzamen van hun bedrijfsvoering maar is geen duurzaamheidsmeetlat,
zoals het rapport impliceert. Dit verklaart waarom een deel van de melkveehouders
een lagere duurzaamheidsscore behaalt in het rapport van de Algemene Rekenkamer. Het
rapport van de Algemene Rekenkamer laat dan ook vooral zien dat de jonge eco-regeling
veel potentie heeft om de sector te helpen verduurzamen.
In de brief van 29 februari 2024 (Kamerstuk 28 625, nr. 358) is een analyse met de Kamer gedeeld die laat zien dat boeren die goud halen (en
dus duurdere activiteiten uitvoeren) gemiddeld niet meer punten per hectare (dus meer
doelbereik) halen. De regeling zorgt ervoor dat alle deelnemers een minimum-doelbereik
halen en de vergoeding wordt vastgesteld op basis van de kosten en gederfde inkomsten
die bij de gekozen activiteiten horen. Daarmee deel ik deze stelling van de leden
van de GL-PvdA-fractie niet.
Zoals ik in mijn brief van 27 augustus jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 366) heb aangegeven, vind ik voorspelbaarheid over de voorwaarden voor deelname belangrijk.
Ik hecht aan een duidelijke en toegankelijke regeling, en wil daarom nu geen grote
aanpassing aan het systeem van punten-eisen doen. Zoals ik schreef, betekent dit wel
dat het risico op over-inschrijving en daaraan gekoppelde effecten zoals tariefbijstellingen
en (uitvoerings)aanpassingen de komende jaren reëel blijft.
Het Ministerie van LVVN en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) blijven
zich uiteraard continu inzetten voor verbetering van de ondersteuning van en informatievoorziening
aan landbouwers.
De leden van de GL-PvdA-fractie zijn daarnaast verbaasd over het besluit om chemische
gewasbescherming toe te staan in bufferstroken. Deze leden lezen dat de Minister dit
nodig acht in verband met conflicterende regelgeving. Zij zouden van de Minister graag
horen hoe zij dit weegt ten opzichte van de doelstelling van de bufferstroken waar
ze die chemische gewasbescherming toestaat: schoon drink- en oppervlaktewater. Ook
vernemen deze leden graag van de Minister hoe wordt geborgd dat chemische bestrijdingsmiddelen
als allerlaatste redmiddel wordt ingezet en welke waarborgen daar concreet bij komen
kijken.
Antwoord
De voorgestelde uitzondering op het verbod op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen
in bufferstroken richt zich inderdaad op het voorkomen van tegenstrijdige regels.
Een teler is namelijk verplicht om Knolcyperus en Wilde haver te bestrijden, zoals
vastgelegd in de Regeling plantgezondheid en de Regeling teelt. Bovendien is het bestrijden
van invasieve exoten nodig voor natuurbehoud en verplicht volgens EU-regelgeving (Verordening
1143/2014). De Europese Commissie (Commissie) moet nog instemmen met mijn voorstel.
Nog in september verwacht ik meer duidelijkheid over de positie van de Commissie.
De uitzondering is bedoeld voor wanneer er geen alternatieve bestrijdingsmogelijkheden
zijn. Voor het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen gelden in deze bufferstroken
te allen tijde de wettelijke gebruiksvoorschriften, alsmede de voorschriften voor
de afstand tussen slootkant en bespuiting en eisen aan spuitapparatuur die nodig zijn
om oppervlaktewaterkwaliteit te beschermen. Zo moeten planten die te dicht bij de
slootkant staan – waar dus geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt –
handmatig worden verwijderd.
Dat telers chemische gewasbeschermingsmiddelen alleen inzetten als het niet anders
kan, wordt op verschillende manieren gewaarborgd. Zo zijn telers op grond van de richtlijn
Duurzaam gebruik pesticiden al sinds 2014 verplicht om gewasbeschermingsmiddelen in
te zetten conform de principes van geïntegreerde gewasbescherming. Dit houdt in dat
eerst aan preventie wordt gewerkt en goede monitoring en doelgerichte inzet van (chemische)
gewasbeschermingsmiddelen volgen.
De leden van de GL-PvdA-fractie juichen de koppeling van sociale conditionaliteiten
aan GLB-subsidies toe en vernemen graag welke aanvullende waarborgen er komen nu deze
koppeling er is. Deze leden zouden ook graag vernemen of bij de koppeling tevens wordt
gekeken naar de sociale conditionaliteiten die arbeidskrachten ondervinden bij een
eventuele tussenpersoon of uitzendbedrijf.
Antwoord
De sociale conditionaliteit in het GLB koppelt bestaande nationale wet- en regelgeving
over het aangaan van arbeidsovereenkomsten en een veilige werkomgeving op het bedrijf
aan de GLB-subsidies. Het GLB stelt geen aanvullende eisen op dit gebied. Het is in
Nederland zo geregeld dat werkgevers niet alleen verantwoordelijk zijn voor de eigen
werknemers, maar ook een verantwoordelijkheid hebben voor de arbeidsomstandigheden
van uitzendkrachten die op het bedrijf te werk zijn gesteld.
De leden van de GL-PvdA-fractie betreuren ten slotte zeer dat het heeft moeten komen
tot een inbreukprocedure van de Europese Commissie (EC) met betrekking tot de weidevogelpopulatie.
Deze leden vernemen graag van de Minister hoe de Kamer zal worden betrokken in de
afhandeling van de procedure en welke concrete maatregelen het kabinet zal nemen om
de dalende trend in de weidevogelpopulatie te keren.
Antwoord
Gezien het feit dat de inbreukprocedure niet openbaar is, kan de Kamer niet betrokken
worden bij de inhoud van de stukken die worden gewisseld in deze juridische procedure.
Uiteraard zal de Kamer wel worden geïnformeerd over een eventueel besluit van de Commissie
om de zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie en over
de uitspraak en consequenties van een eventuele uitspraak van het Hof. Ook zal de
Kamer uiteraard worden geïnformeerd zodra er keuzes gemaakt zijn over concrete maatregelen
die genomen zullen worden om de dalende trend in de weidevogelpopulatie te keren.
Op dit moment worden deze keuzes voorbereid.
Zoals benoemd in het Hoofdlijnenakkoord, zal dit kabinet zich extra inzetten om het
agrarisch natuurbeheer te versterken en uit te breiden. Middelen die hier structureel
voor zijn toegezegd, zullen ook ten goede komen aan de weidevogelpopulatie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen dat Europa voorop blijft lopen om nieuwe vormen
van voedselproductie te stimuleren, zoals onder andere nieuwe veredelingstechnieken
als CRISPR-Cas. Deze technieken kunnen gewassen verbeteren, zodat de productiviteit
wordt verhoogd en ziektes makkelijker en sneller worden geweerd. Eerder dit jaar heeft
het Europees Parlement (EP) haar standpunt bepaald over het voorstel van de Commissie
aangaande nieuwe genomische technieken (NGT’s). Kan de Minister een beschrijving geven
van de stand van zaken van de discussie in de Landbouwraad hieromtrent?
Antwoord
In tegenstelling tot het Europees Parlement heeft de Raad nog geen compromis kunnen
bereiken op een eerste lezing van het Commissievoorstel over NGT’s. Dit ondanks intensieve
onderhandelingen die het afgelopen jaar onder verschillende voorzitterschappen over
dit dossier zijn gevoerd. Nederland heeft actief bijgedragen aan de gesprekken. Onder
het Belgisch voorzitterschap leek een Raadspositie lange tijd dichtbij. De voorliggende
compromistekst haalde echter net geen meerderheid waardoor de onderhandelingen nu
verder gaan onder het Hongaars voorzitterschap.
Is zij bereid om bij de aankomende Landbouwraad het belang van een Europese toestemming
voor NGT’s onder de aandacht te brengen bij haar collega’s?
Antwoord
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, die dit onderwerp
in zijn portefeuille heeft, zal dit meenemen in zijn bilaterale gesprekken op EU-niveau.
Indien opportuun, zal ook ik dit benoemen in mijn gesprekken met Europese collega’s.
Ziet de Minister tot slot mogelijkheden verder op te trekken met de landen die tijdens
de raad van 26 maart jongstleden een notitie indienden aangaande dit punt?
Antwoord
Ik zie zeker mogelijkheden om met deze landen verder op te trekken. Nederland was
immers ook één van de landen die deze notitie1 heeft gesteund. Er is dus contact met deze landen over dit onderwerp en dit contact
zal worden voortgezet om toe te werken naar een compromis in de Raad.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele Landbouwraad van 8-10 september. Deze leden hebben nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie lezen de nadruk die de Minister wil leggen op langetermijn
concurrentievermogen, boereninkomen, innovatie, doelgerichtheid, plattelandsontwikkeling,
een stabiel GLB, vereenvoudiging en uitvoerbaarheid, tijdens de gesprekken over de
toekomst van het GLB. Deze leden onderschrijven het belang van deze thema’s. Zij merken
op dat de thema’s natuurherstel en een transitie naar een duurzamere landbouw niet
tussen deze prioriteiten staan, ondanks de significante positieve bijdrage die deze
onderwerpen kunnen leveren aan veel van de benoemde prioritaire thema’s. Kan de Minister
toezeggen natuurherstel en duurzame landbouw alsnog aan te dragen als prioritaire
thema’s voor het GLB teneinde bij te dragen aan de veerkracht en weerbaarheid van
de agrarische sector en de Europese voedselzekerheid te versterken?
Antwoord
Het GLB is een breed beleidsinstrument dat meerdere doelen dient. Een veerkrachtige
en weerbare agrarische sector staat daarbij voor mij centraal. Voor een toekomstbestendig
en veerkrachtig voedselsysteem is, naast concurrentievermogen, innovatie en boereninkomen,
ook een goede balans met onder meer natuur en milieu noodzakelijk. Het GLB moet passen
binnen de doelstellingen van de (inter)nationale verplichtingen op het gebied van
natuur, milieu, klimaat, diergezondheid, dierenwelzijn en biodiversiteit en het GLB
kan integraal blijven bijdragen aan deze doelen.
De leden van de D66-fractie zijn de Staatssecretaris van LVVN erkentelijk voor de
beantwoording van de vragen van het lid Podt over de aangenomen Europese Natuurherstelwet
(Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2327). Daarin beschrijft de Staatssecretaris het voornemen om geen nationale koppen te
zetten op de uitvoering van de verordening. Deze leden constateren dat er de afgelopen
tijd vaak de suggestie is gewekt dat Nederland nationale koppen zet op Europese wetgeving.
Deze leden herkennen zich niet in deze suggestie. Zij zijn zich daarentegen wel bewust
van het maatwerk dat lidstaten toepassen op het gebied van natuurbeleid. Homogene
normen en doelen zijn volgens deze leden ongepast gezien de uiteenlopende diversiteit
aan ecosystemen in de verschillende lidstaten. Het consequente maatwerk resulteert
in diverse regelgeving waardoor normen kunnen verschillen. In het hoofdlijnenakkoord
wordt mede het voornemen beschreven om te stoppen met de nationale koppen. Deze leden
vragen waarop deze suggesties berusten.
Zij verzoeken de bewindslieden derhalve om een overzicht te geven van het natuurbeleid
waar er volgens de coalitiepartijen sprake is van nationale koppen bovenop Europese
wetgeving. Het verzoek is hierbij expliciet om het maatwerk dat Nederland toepast,
net als elke andere lidstaat, niet mee te nemen in dit overzicht aangezien dat een
onvermijdbare consequentie is van verantwoord Europees natuurbeleid.
Antwoord
Europese wet- en regelgeving op het gebied van natuur bepaalt in Nederland – naast
internationale verdragen zoals het Biodiversiteitsverdrag en CITES – in vergaande
mate de kaders voor het nationale natuurbeleid. De Europese regelgeving bevat deels
heel precieze bepalingen, zoals te verbieden handelingen ten aanzien van strikt beschermde
soorten, maar bevat daarnaast ook – evenals bijvoorbeeld het Biodiversiteitsverdrag
– meer algemene verplichtingen zoals het treffen van maatregelen voor het tegengaan
van biodiversiteitsverlies en het bereiken van een gunstige staat van instandhouding
voor habitats en soorten van Europees belang. Daarbij hebben de lidstaten enige ruimte
om te bepalen hoe invulling te geven aan de wetgeving, waardoor hier verschillen tussen
lidstaten kunnen ontstaan in de snelheid en de instrumenten waarmee de verplichtingen
worden gerealiseerd. Zo draagt veel nationaal natuurbeleid, zoals het realiseren van
het Natuurnetwerk Nederland, direct bij aan het realiseren van de doelen uit de Vogelrichtlijn
en de Habitatrichtlijn, waarmee dit beleid dus niet als «nationale kop» is aan te
merken.
Tijdens het kabinet Rutte-I heeft Nederland geanalyseerd of er nationale koppen op
het Europese natuurbeleid waren, en welke rek en ruimte er is binnen de verplichtingen
van de Europese richtlijnen. Hierbij zijn doelen voor nationaal beschermde natuurmonumenten
uit de aanwijzingsbesluiten gehaald. Ook in 2020 zijn de Natura 2000 aanwijzingsbesluiten
doorgenomen op te bezien of er doelen in waren opgenomen die niet voortkomen uit de
Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR). Daarbij is geconcludeerd dat de aanwijzingsbesluiten
niet meer doelen bevatten dan voortvloeien uit de VHR.
Destijds is bij de totstandkoming van de Wet natuurbescherming onder kabinetten Rutte
I en Rutte II bewust gekozen voor het wel toevoegen van een nationale kop, waar het
soorten betreft die niet onder de strikte bescherming van de VHR vallen. Er is voor
gekozen om zoogdieren (buiten enkele plaagdieren), amfibieën en reptielen sowieso
te beschermen tegen bepaalde menselijke handelingen ongeacht de staat van instandhouding,
omdat volgens algemene maatschappelijke opvattingen dit soort dieren niet vogelvrij
mogen zijn. Deze mogen dus niet zomaar gedood of gevangen worden en hun vaste voortplantingsplaatsen
en rustplaatsen mogen niet vernield worden.
Daarnaast zijn er niet onder de reikwijdte van de VHR vallende soorten die op de rode
lijst voorkomen en die, omdat die slechte staat mede komt door dit soort menselijke
handelingen, baat hebben bij een verbod op vangen, doden, vernielen van voortplantings-
en rustplaatsen en – waar het planten (vaatplanten) betreft – een verbod op plukken,
ontwortelen of vernielen. Dat laatste is een invulling van onze verplichtingen onder
het Biodiversiteitsverdrag.
Het kabinet gaat de komende periode nader bepalen hoe de inzet op nationale koppen
zal worden vormgegeven. In het Regeerprogramma dat de Kamer binnenkort zal ontvangen
wordt hierop nader ingegaan.
De leden van de D66-fractie hebben tenslotte enkele vragen over het gebruik van bestrijdingsmiddelen
rondom Natura 2000-gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden. Uit
een onderzoek van Natuur & Milieu (N&M) blijkt dat Nederland de Europese regels omtrent
bestrijdingsmiddelen niet goed uitvoert (Natuur & Milieu, mei 2024, «Bestrijdingsmiddelen
in Nederlandse natuur en water, (https://natuurenmilieu.nl/app/uploads/Bestrijdingsmiddelen-in-Nederland…)) (Richtlijn 2009/128/EG). Volgens het onderzoek worden er bestrijdingsmiddelen gebruikt in de buurt van kwetsbare
natuur en in de buurt van oppervlaktewater. Zo blijkt dat het Rijk beperkingen oplegt
voor slechts 20 procent van de bestrijdingsmiddelen in gebieden waar uit grond- of
oppervlaktewater water wordt gewonnen, middelen worden gebuikt op agrarische percelen
die in Natura 2000-gebieden zijn gelegen en spuitvrije zones tot aan oppervlaktewater
bedragen voor de meeste gewassen slechts 50 centimeter wat niet voldoende is om afspoeling
effectief te voorkomen. Kan de Minister reflecteren op de bevindingen in het onderzoek
en onderschrijft zij de uitkomsten?
Antwoord
Ik ben van mening dat Nederland de Europese regels omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
voldoende heeft geïmplementeerd. De Commissie heeft in 2020 in een audit over de implementatie
van Richtlijn 2009–128 over duurzaam gebruik van pesticiden aanbevelingen geformuleerd.
Deze aanbevelingen hebben overigens geen betrekking op het terrein van water en kwetsbare
gebieden, het thema van het onderzoek van Natuur en Milieu. Aan die aanbevelingen
is invulling gegeven.
Voor de bescherming van het grondwater en daarmee ook grondwaterbeschermingsgebieden
zijn provincies het bevoegd gezag. Zij kunnen, indien zij daartoe aanleiding zien,
nadere beperkingen stellen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden.
Deze beperkingen zijn dan aanvullend op de beperkingen die het College voor de toelating
van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) al hanteert in zijn toelatingsbeleid.
Voor gebruik in grondwaterbeschermingsgebieden hanteert het Ctgb een strengere uitspoelingsnorm
naar het diepere grondwater ten behoeve van de bescherming van het drinkwater.
Provincies kunnen ook, als bevoegd gezag voor Natura 2000-gebieden, extra beperkingen
vaststellen in en nabij deze gebieden indien dat nodig is om de natuurdoelen te halen.
Dit is aan hen. Deze beperkingen zijn aanvullend op het verbod op het professioneel
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, dat het Rijk heeft vastgesteld.
Dat generieke verbod houdt in dat in veruit het grootste deel van de Natura 2000-gebieden
geen gewasbeschermingsmiddelen professioneel mogen worden gebruikt.
Zowel in het toelatingsbeleid van het Ctgb als aanvullend in het Besluit activiteiten
leefomgeving zijn voorschriften opgenomen om de emissies naar oppervlaktewater terug
te dringen. Die voorschriften zijn vaak een combinatie van een teeltvrije zone en
emissiebeperkende spuittechnieken, zoals driftreducerende spuitdoppen. Aangezien in
Nederland veel landbouwpercelen grenzen aan oppervlaktewater (sloten) is daarmee in
de voorschriften rekening gehouden. Een teeltvrije zone kan in een aantal gevallen
tot minimaal 0.5 meter worden versmald als via – dwingend voorgeschreven – emissiereducerende
spuittechnieken een vergelijkbare emissiereductie kan worden bewerkstelligd als met
een bredere teeltvrije zone (zonder aanvullende eisen aan spuitapparatuur).
De voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Kamer in
een brief en in een reactie op vragen van het lid Podt tijdens het commissiedebat
Gewasbeschermingsmiddelen op 14 mei 2024 geïnformeerd dat er geen bestrijdingsmiddelen
(mogen) worden gebruikt in waterwin gebieden (Kamerstuk 27 858, nr. 647). Uit het onderzoek van N&M blijkt echter dat dit wel het geval is. Kan de Minister
verklaren hoe zij tot een andere bevinding zijn gekomen?
Antwoord
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat in een waterwingebied het strengst mogelijke
regime dient te gelden en alleen activiteiten die zijn gericht op waterwinning zijn
toegestaan. En dat betekent geen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Uit het onderzoek,
waarin alle provinciale verordeningen zijn bekeken, bleek dat de meeste provincies
het op die manier in de verordeningen hebben vastgelegd. In enkele provincies is een
dergelijk verbod echter niet expliciet beschreven. De mogelijke redenen hiervoor kan
zijn dat de provincie de drinkwaterkwaliteit kan borgen met andere passende maatregelen
(conform de Drinkwaterrichtlijn (EU) 2020/2184). Ook in die gebieden gelden overigens
de beperkingen die het Ctgb al hanteert in het toelatingsbeleid.
Kan de Minister toelichten hoe zij de grondwaterbeschermingsgebieden wil beschermen?
Kan zij meer regie nemen gezien de beleidsverschillen tussen de provincies?
Antwoord
Het Ministerie van IenW is beleidsverantwoordelijk. Samen met IenW en de Waterschappen
ben ik in meerdere gremia in overleg met provincies over grondwater en grondwaterbeschermingsgebieden.
De provincies zijn in deze het bevoegd gezag en nemen passende maatregelen waar nodig.
Verder verwijs ik de Kamer naar de antwoorden op de voorgaande twee vragen.
De leden van de D66-fractie lezen dat er in zes van de 42 natuurbeheerplannen serieuze
beperkingen zijn opgenomen omtrent het gebruik van bestrijdingsmiddelen in beschermde
Natura 2000-gebieden. Is de Minister van mening dat de minimalisatieplicht van het
gebruik van bestrijdingsmiddelen in Natura 2000-gebieden hiermee afdoende is uitgevoerd?
Antwoord
Zie mijn antwoord op uw eerste vraag over het onderzoek van Natuur & Milieu.
Kan de Minister een reflectie geven op alle vijf de aanbevelingen van N&M en toelichten
welke concrete stappen zij zal zetten naar aanleiding daarvan?
Antwoord
Natuur & Milieu heeft de volgende vijf aanbevelingen gedaan:
1. Sta uitsluitend biologische landbouw (of vergelijkbaar) toe in GWB-gebieden en de
waterwingebieden.
2. Wijs beschermingszones aan voor oppervlaktewater waaruit drinkwater wordt gewonnen.
3. Sta ook in Natura 2000-gebieden uitsluitend biologische landbouw (of vergelijkbaar)
toe.
4. Wijs passende bufferstroken aan op landbouwpercelen.
5. Geef meer duidelijkheid in de gebruiksvoorschriften van bestrijdingsmiddelen.
Aanbevelingen 1 en 3 raken aan de bevoegdheid van de provincies. Het is dus aan de
provincies of ze noodzaak zien om stappen te zetten en zo ja welke. Het zou kunnen
zijn dat de provincies wensen hebben voor het instellen van dergelijke (generieke)
maatregelen die hun eigen bevoegdheden te boven gaan. Op zo’n moment zal ik een weging
maken passend bij het Kabinetsbeleid.
Aanbeveling 2 betreft de bevoegdheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
en de Waterschappen.
Ten aanzien van aanbeveling 4 verwijs ik naar mijn antwoord op de eerste vraag over
het onderzoek van Natuur & Milieu.
Aanbeveling 5, om meer duidelijkheid in de gebruiksvoorschriften te geven, herken
ik. Naar aanleiding van eerder onderzoek van onder meer de NVWA over de (motieven
voor) niet-naleving van gebruiksvoorschriften uit 2022 wordt verkend hoe de gebruiksvoorschriften
kunnen worden verbeterd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de informele LVR. Deze leden zijn enthousiast over de inzet van de Minister
voor wat betreft de toekomst van het GLB. De opmerking van de Minister dat het GLB
in de toekomst vriendelijker zou moeten worden voor boeren, kunnen deze leden goed
waarderen. Het invullen van de Gecombineerde opgave is erg complex. Ziet de Minister
op dit moment mogelijkheden om deze complexiteit alvast voor aankomend jaar te vereenvoudigen?
Is de Minister bereid hiernaar te kijken?
Antwoord
Ik deel de mening dat het invullen van de gecombineerde opgave complex is. Dat heeft
onder meer te maken met de intekening van bufferstroken en landschapselementen, en
met de systematiek van de eco-regeling en de samenhang met het Agrarisch Natuur- en
Landschapsbeheer (ANLb). Deze onderdelen van het beleid zullen in 2025 niet veranderen.
Toch verwacht ik dat de gecombineerde opgave in 2025 voor boeren eenvoudiger wordt
op de volgende drie punten. Allereerst komt de verplichting tot het aanhouden van
niet-productief areaal in 2025 te vervallen. Dit betekent dat boeren in hun gecombineerde
opgave niet meer hoeven aan te geven welke percelen zij inzetten voor deze verplichting.
Ten tweede blijft RVO samen met de waterschappen werken aan verbetering van de bufferstrokenkaart,
zodat het voor boeren eenvoudiger wordt om de bufferstroken op te geven. Tot slot
heb ik besloten om vanaf volgend jaar het definitieve aanvraagmoment in oktober en
november te laten vervallen. Boeren hoeven in 2025 dus niet meer in het najaar nog
eens de hele gecombineerde opgave te doorlopen en te bevestigen.
De leden van de BBB-fractie hebben tot slot nog een laatste opmerking. Door het Hongaars
voorzitterschap is nog geen datum voor stemming vastgesteld om de beschermde status
van de wolf onder het Verdrag van Bern te verlagen. Graag worden deze leden op de
hoogte gehouden indien een datum is vastgesteld.
Antwoord
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal de Kamer
hiervan op de hoogte houden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de informele
LVR van 8-10 september. Deze leden hebben hier nog een vraag over. Zij constateren
dat de Minister van mening is dat het GLB gericht moet zijn op landbouw van de toekomst,
waarbij voor haar de volgende thema’s belangrijk zijn: langetermijn concurrentievermogen,
boereninkomen, innovatie, doelgerichtheid, plattelandsontwikkeling, een stabiel GLB,
vereenvoudiging en uitvoerbaarheid. Deze leden vragen of de Minister «duurzaamheid»
en «dierwaardigheid» is vergeten in deze opsomming. Zonder duurzaamheid zal het immers
steeds lastiger worden om in de toekomst landbouw te bedrijven. Daarbij zijn Kamer
en kabinet van mening dat we werk moeten maken van een dierwaardige veehouderij. Is
de Minister bereid om duurzaamheid en dierwaardigheid actief mee te nemen in haar
pleidooi voor een landbouw van de toekomst?
Antwoord
Het GLB is een breed beleidsinstrument dat meerdere doelen dient. Uitvoerbaarheid
is een belangrijke prioriteit voor mij, aangezien het GLB te complex is geworden.
Ook zou ik graag zien dat het GLB sterker bijdraagt aan het innovatievermogen en de
concurrentiekracht van de Europese agrarische sector. Maar dat betekent niet dat onderwerpen
zoals natuur, milieu en dierwaardigheid geen onderdeel zijn van de oriëntatie op het
toekomstige GLB.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over het toekomstig GLB zoals genoemd
in de geannoteerde agenda. Deze leden constateren dat er overlap is tussen de eco-regeling
en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Dat maakt het voor agrarische
ondernemers en hun adviseurs ingewikkeld om de juiste weg te vinden. Herkent de Minister
de complexiteit vanwege de genoemde overlap? Wat is haar inzet om te zorgen voor vereenvoudiging?
Denkt zij daarbij aan integratie van agrarisch natuurbeheer in de eco-regeling of
aan het geheel onderbrengen van maatregelen voor natuurbeheer in het ANLb?
Antwoord
Ik herken de complexiteit. Mijn inzet is erop gericht om de samenhang tussen de eco-regeling
en het ANLb te verbeteren en het systeem zo eenvoudiger te maken. Daar werk ik nu
aan voor de lopende GLB-NSP-periode en voor de volgende GLB-NSP-periode.
In samenspraak met provincies, RVO en sector- en belangenorganisaties, werk ik oplossingen
voor de korte termijn uit. Het in zijn geheel onderbrengen van agrarisch natuurbeheer
in de eco-regeling of het ANLb is daarbij nu geen optie. Beide afzonderlijke regelingen
zijn een verplichting binnen de huidige Europese kaders.
Wat betreft het toekomstige GLB zijn er meerdere richtingen te bedenken om agrarisch
natuurbeheer en het belonen van ecosysteemdiensten die boeren leveren eenvoudiger
en doelgerichter te maken. Het verbeteren van de integratie van de eco-regeling met
het agrarisch natuurbeheer en het verhogen van flexibiliteit tussen de twee pijlers
van het GLB zijn voorbeelden van denkrichtingen die ik komend jaar verder wil uitzoeken.
De leden van de SGP-fractie hebben ook een vraag over de doelen in het toekomstig
GLB. Zij lezen in de geannoteerde agenda over het versterken van het concurrentievermogen
en de economische weerbaarheid van boeren, over een vitaal landelijk gebied en over
jonge boeren. Zij horen graag of de Minister ook inzet op de doelstelling voedselzekerheid.
Zij willen erop wijzen dat onder meer door het gewasbeschermingsbeleid teelten van
gewassen als groenten en aardappelen in gevaar komen. Het is van belang dat via het
GLB wordt geïnvesteerd in bijvoorbeeld precisielandbouw, zodat emissies sterk worden
beperkt, maar wel effectief ingegrepen kan blijven worden.
Antwoord
Voedselzekerheid is zeker een belangrijk doel van het GLB. Precisielandbouw is in
opkomst en biedt kansen om de negatieve emissies bij de productie van voedsel in de
land- en tuinbouw in ons land te verminderen zonder dat dit afbreuk hoeft te doen
aan de voedselproductie, onder andere door het gebruik van robottechnologie bij gewasbescherming.
Het GLB-NSP versnelt precisielandbouw met interventiemaatregelen voor investeringen,
samenwerking in Europese innovatiepartnerschappen (EIP) en kennisverspreiding. Per
1 januari 2024 zijn aanvullend in de eco-regeling drie nieuwe eco-activiteiten toegevoegd
die toezien op precisielandbouw. Mijn voorganger heeft u hierover geïnformeerd op
16 november 2023 (Kamerstuk 28 625, nr. 354). Deze maatregelen stimuleren innovatie en een moderne bedrijfsvoering, waar gewasbescherming
en bemesting preciezer worden toegepast en waarbij minder input nodig is.
Via de Subsidiemodule Agrarische Bedrijfsadvisering en Educatie (Sabe) kunnen agrarische
ondernemers een voucher aanvragen voor onafhankelijk advies omtrent de toepassing
en het gebruik van precisielandbouw binnen de eigen bedrijfsvoering. Dit is een advies
op maat. Ook kunnen agrarische ondernemers samen in een praktijkleernetwerk kennis
delen en verspreiden over precisielandbouw op basis van een meerjarige projectaanvraag
en toekenning hiervan. De Sabe is als instrument onderdeel van het GLB-NSP tot in
ieder geval het einde van deze GLB-periode en zal in die tijd meerdere malen worden
opengesteld. Ook via de initiatieven voor experimenteerlocaties wordt veel ruimte
geboden voor precisielandbouw, onder andere via de ontwerpregeling voor experimenteerlocaties,
die via het GLB is opengesteld. De GLB-innovatieregelingen bieden de mogelijkheid
om precisielandbouw verder te brengen. Dit kan in projecten binnen de onderdelen «EIP
Digitalisering», «EIP Algemeen» en «EIP Ontwerp gebiedsgerichte fieldlabs» van de
subsidiemodule «Samenwerken aan innovatie (EIP)». Met dit laatste onderdeel worden
de initiatieven voor experimenteerlocaties ondersteund en wordt veel ruimte geboden
voor precisielandbouw. Tot slot kunnen agrariërs via de GLB-interventie I.73.1b –
Productieve investeringen subsidie aanvragen voor de aanschaf van bedrijfsmiddelen
voor precisielandbouw. Het gaat daarbij om investeringsmogelijkheden gericht op verduurzaming
op en van landbouwbedrijven (denk aan klimaatadaptatie en -mitigatie, precisielandbouw).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier