Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 15-16 juli 2024 (Kamerstuk 21501-07-2052)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 2055
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 juli 2024
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over:
– de brief van 27 juni 2024 inzake de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 15-16 juli
2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2052) en
– de brief van 27 juni 2024 inzake het verslag Eurogroep en Ecofinraad 20 en 21 juni
2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2053).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 juli 2024 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 15 juli 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Meijerink
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister van Financiën
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-en PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over het Herstel- en
Veerkrachtplan (HVP). Deze leden vragen in welke omstandigheden lidstaten kunnen verzoeken
tot wijzigingen van mijlpalen en doelstellingen. Zij vragen een verdere uitleg van
objectieve omstandigheden, zoals genoemd in artikel 21 van de HVF-verordening. Tevens
vragen zij om nadere toelichting van wat eerder in een Kamerbrief is genoemd, namelijk
dat een veranderende politieke situatie door de Commissie niet wordt gezien als een
objectieve omstandigheid.
Zoals ook toegelicht in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van juni 2024,
kunnen lidstaten op grond van artikel 21 uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF)-verordening
een voorstel doen voor aanpassing van hun Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) wanneer
dat plan op grond van objectieve omstandigheden deels of in zijn geheel niet langer
te verwezenlijken is. De Commissie heeft in februari 2023 een richtsnoer gepubliceerd
waarin toelichting wordt gegeven op het aanpassen van plannen op basis van objectieve
omstandigheden. In mei 2024 heeft de Commissie een volgend richtsnoer gepubliceerd
waarin verdere invulling wordt gegeven aan deze bepaling.1 In deze richtsnoeren geeft de Commissie voorbeelden van situaties die kunnen kwalificeren
als een objectieve omstandigheid, en een veranderende politieke situatie wordt daarin
niet genoemd. Hieruit, en uit gesprekken met de Commissie, kan afgeleid worden dat
de Commissie een veranderende politieke situatie niet als een objectieve omstandigheid
beschouwt. Dit ligt immers binnen de macht van de lidstaat, en kwalificeert daarmee
niet als een objectieve omstandigheid. Een veranderde politieke situatie is derhalve
nog niet opgebracht als wijzigingsgrond in de aangepaste plannen van andere lidstaten.
Objectieve omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een maatregel niet langer haalbaar
is met het geraamde kosten- of efficiëntieniveau, of dat een alternatief wordt gevonden
waarmee beter kan worden voldaan aan dezelfde doelstellingen van de HVF-verordening.
In dergelijke gevallen moet de lidstaat aangeven welke objectieve elementen ten grondslag
liggen aan de onverwachte inefficiënties die voortvloeien uit de uitvoering van de
maatregel zoals oorspronkelijk gepland. Daarnaast moet de lidstaat aantonen dat het
voorgestelde alternatief beter geschikt is om de beoogde doelstellingen van die maatregel
te verwezenlijken. Een voorbeeld van een objectieve omstandigheid voor het niet behalen
van een mijlpaal of doelstelling is het wereldwijde tekort in toeleveringsketens (bijvoorbeeld
in halffabricaten). Dit kan ertoe leiden dat de ambitie van een mijlpaal of doelstelling
die voor realisatie sterk afhankelijk is van toeleveringsketens naar beneden wordt
bijgesteld. Het is dan immers uitdagender geworden om het eerder afgesproken ambitieniveau
te behalen doordat benodigde onderdelen lastiger te verkrijgen zijn. Ook kunnen lidstaten
een wijziging voorstellen waarmee de administratieve last wordt verminderd, mits het
alternatief aan de HVF-doelstelling(en) voldoet en het ambitieniveau van het HVP minimaal
gelijk blijft.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook een vraag over het onderwerp macro-economische
ontwikkelingen en begrotingsbeleid in de eurozone. Zij lezen dat de Eurogroep mogelijk
een verklaring aanneemt over de oriëntatie van het begrotingsbeleid voor het komende
jaar, maar dat de inhoud van een dergelijke verklaring nog niet bekend is. Wanneer
wordt hier meer over bekend?
De Eurogroepverklaring zal zoals gebruikelijk na afloop van de Eurogroep gepubliceerd
worden op de website van de Eurogroep. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda
is het voor Nederland met name van belang dat de verklaring consistent is met het
recent inwerking getreden herziene Stabiliteits- en Groeipact en dat de verklaring
aandacht vraagt voor het belang van prudent begrotingsbeleid.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook vragen over de aanbevelingen uit
het Europees Semester. Hoe gaat het kabinet de aanbeveling oppakken om de belastingheffing
op de verschillende soorten inkomsten uit vermogen op één lijn te brengen, onder meer
om de bevoordeling van schulden van huishoudens te beperken? Kan het kabinet daarnaast
uiteenzetten welke aanbevelingen zijn gedekt door maatregelen die zijn opgenomen in
het HVP?
In het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn in het kader van het
herziene Stabiliteits- en Groeipact zal het kabinet aangeven hoe Nederland zal zorgen
voor hervormingen en investeringen als antwoord op de belangrijkste uitdagingen die
in de context van het Europees Semester zijn vastgesteld, met name in de landspecifieke
aanbevelingen.2 Het kabinet is voornemens om dit plan gelijktijdig met de Miljoenennota aan de Tweede
en Eerste Kamer aan te bieden op 17 september 2024 bij Prinsjesdag.
In het HVP heeft het kabinet landspecifieke aanbevelingen uit 2019, 2020 en 2022 en
2023 geadresseerd. Onderstaande tabel geeft weer welke maatregel uit het HVP welke
landspecifieke aanbevelingen adresseert.
Maatregel
Dekking landspecifieke aanbevelingen (LSA’s)
Hervorming energiebelasting
2019.LSA3.onderdeel3
2020.LSA3.onderdeel4
2022.LSA4.onderdeel2
2022.LSA4.onderdeel1
2023.LSA4.onderdeel1
2023.LSA4.onderdeel2
Introductie en aanscherping CO2-heffing voor de industrie.
2019.LSA3.onderdeel3
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel2,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel2
Verhoging tarief vliegbelasting
2019.LSA3.onderdeel4,
2019.LSA3.onderdeel3,
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1
Hervorming autobelastingen
2019.LSA3.onderdeel4,
2019.LSA3.onderdeel3,
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1
Energiewet
2019.LSA3.onderdeel3,
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel2,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.ondedeel1,
2023.LSA4.onderdeel2
Groenvermogen waterstof
2019.LSA3.onderdeel3,
2019.LSA3.onderdeel2,
2020.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel5,
2020.LSA3.onderdeel2,
2022.LSA4.onderdeel2,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel2,
2023.LSA4.onderdeel5
Energietransitie binnenvaart, Zero Emission Services
2019.LSA3.onderdeel3,
2019.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel1,
2022.LSA4.onderdeel4,
2023.LSA.onderdeel1
Luchtvaart in transitie
2019.LSA3.onderdeel2,
2019.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel5,
2022.LSA4.onderdeel1,
2022.LSA4.onderdeel4,
2023.LSA4.onderdeel1
Programma Natuur
2022.LSA4.onderdeel5,
2023.LSA4.onderdeel4
Subsidieregeling sanering varkenshouderijen
2022.LSA4.onderdeel5,
2023.LSA4.onderdeel4
Kwantum Delta NL
2019.LSA3.onderdeel2,
2020.LSA3.onderdeel,
2020.LSA3.onderdeel5,
2020.LSA3.onderdeel3
AI Ned and applied AI learning communities
2019.LSA3.onderdeel2,
2020.LSA3.onderdeel2,
2020.LSA3.onderdeel5,
2020.LSA3.onderdeel3
Digitaliseringsimpuls Onderwijs
2020.LSA3.onderdeel3,
2022.LSA3.onderdeel4,
2023.LSA3.onderdeel2
Digitaal infrastructuur logistiek
2019.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel3,
2022.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA3.onderdeel2,
2023.LSA4.onderdeel1
European Rail Traffic Management System (ERTMS)
2019.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1
Veilige, slimme, duurzame mobiliteit
2019.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1
Intelligente wegkantstations (iWKS)
2019.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1
Afschaffen leegwaarderatio
2019.LSA1.onderdeel1,
2022.LSA1.onderdeel4,
2023.LSA1.onderdeel5
Afschaffen verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning
2019.LSA1.onderdeel1,
2022.LSA1.onderdeel4,
2023.LSA1.onderdeel5
Regie op de aanbodzijde van de woningmarkt
2019.LSA1.onderdeel1,
2022.LSA1.onderdeel4,
2023.LSA1.onderdeel5,
2023.LSA1.onderdeel6
Aanscherping inkomensafhankelijke huurverhoging
2019.LSA1.onderdeel1,
2022.LSA1.onderdeel4,
2023.LSA1.onderdeel5
Versnellen van process en procedures bij realiseren van woningbouw
2019.LSA1.onderdeel1,
2022.LSA1.onderdeel4,
2023.LSA1.onderdeel5,
2023.LSA1.onderdeel6
Woningbouwimpuls
2019.LSA1.onderdeel1,
2020.LSA3.onderdeel1,
2020.LSA3.onderdeel2,
2022.LSA1.onderdeel4,
2023.LSA1.onderdeel5,
2023.LSA1.onderdeel6
Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed
2019.LSA3.onderdeel3,
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel3,
2022.LSA.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel3
Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing
2019.LSA3.onderdeel3,
2020.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel2,
2022.LSA4.onderdeel3,
2022.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel3,
2023.LSA4.onderdeel2
Verlaging zelfstandigenaftrek
2019.LSA2.onderdeel1
Arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen
2019.LSA2.onderdeel1,
2020.LSA2.onderdeel2,
2022.LSA3.onderdeel1
Hervorming pensioenstelsel tweede pijler
2019.LSA1.onderdeel2,
2022.LSA1.onderdeel5
Aanpak schijnzelfstandigheid
2019.LSA2.onderdeel2,
2022.LSA3.onderdeel2
Nederland leert door
2019.LSA2.onderdeel3,
2020.LSA2.onderdeel1,
2022.LSA3.onderdeel5,
2023.LSA3.onderdeel3,
2023.LSA3.onderdeel2
Nationaal onderwijslab AI
2020.LSA3.onderdeel3,
2022.LSA3.onderdeel4,
2023.LSA3.onderdeel2
Aanpak leervertraging nieuwkomers
2020.LSA2.onderdeel1
Ondersteuning leerlingen in het laatste jaar
2020.LSA2.onderdeel1
Laptops, tablets en internetrouters voor online en hybride onderwijs ter bestrijding
en voorkoming leerachterstanden
2020.LSA2.onderdeel1,
2020.LSA3.onderdeel3
Tijdelijke extra personele capaciteit voor de zorg in crisistijd
2020.LSA1.onderdeel2,
2022.LSA3.onderdeel4,
2023.LSA3.onderdeel2
Extension of Intensive Care
2020.LSA1.onderdeel2,
2022.LSA3.onderdeel4,
2023.LSA3.onderdeel2
SET COVID-19
2020.LSA1.onderdeel2
Health Research Infrastructure (HRI)
2020.LSA1.onderdeel2
Nederlands beleid omtrent belastingverdragen
2019.LSA1.onderdeel4,
2020.LSA4.onderdeel1
Tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel
2019.LSA1.onderdeelt4,
2020.LSA4.onderdeel1
Voorkomen van vrijstelling door specifieke renteaftrekbeperking
2019.LSA1.onderdeel4,
2020.LSA4.onderdeel1
Beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling
2019.LSA1.onderdeel4,
2020.LSA4.onderdeel1
Beperking verliesverrekening
2019.LSA1.onderdeel4,
2020.LSA4.onderdeel1
Anti-witwas beleid
2020.LSA4.onderdeel2
Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing
2019.LSA3.onderdeel3,
2020.LSA3.onderdeel4,
2020.LSA3.onderdeel2,
2022.LSA4.onderdeel1,
2022.LSA4.onderdeel3,
2023.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel2,
2023.LSA4.onderdeel3
Hervormingspakket energiemarkt
2020.LSA3.onderdeel4,
2022.LSA4.onderdeel1,
2022.LSA4.onderdeel2,
2023.LSA4.onderdeel1,
2023.LSA4.onderdeel2
Voorts hebben deze leden enkele vervolgvragen over het HVP. Zij merken op dat het
eerste betaalverzoek van 24 mei 2024 is en dat de commissie in beginsel twee maanden
de tijd heeft voor beoordeling. Zijn er in de tussentijd ontwikkelingen zijn rondom
het eerste betaalverzoek?
Daarnaast vragen de leden wanneer de andere vier betaalverzoeken zijn voorzien. Ligt
het kabinet op schema voor het indienen van de betaalverzoeken en het uitvoeren van
de bijbehorende mijlpalen?
Het kabinet is nog in afwachting van het oordeel van de Commissie. Dit oordeel wordt
verwacht binnen twee maanden na indiening. De Commissie heeft Nederland op 7 juni
jl. om aanvullende informatie verzocht, de gevraagde informatie is op 12 juni jl.
met de Commissie gedeeld. Nadat het oordeel van de Commissie gepubliceerd is brengt
het Economisch en Financieel Comité (EFC) een opinie uit over de goedgekeurde mijlpalen
en doelstellingen, waarna in het HVF-comité (comitologieprocedure3) zal worden besloten over de uitbetaling.
Het kabinet ligt op schema voor de indiening van het tweede betaalverzoek. Dit betaalverzoek
is voorzien voor eind 2024. Het kabinet is voornemens het derde betaalverzoek in Q2
2025 in te dienen, het vierde in Q2 2026, en het vijfde in Q3 2026. Zoals eerder aan
uw Kamer gemeld4 loopt de implementatie van de mijlpalen en doelstellingen over het algemeen voorspoedig.
Tegelijkertijd bestaat er een risico dat sommige mijlpalen en doelstellingen niet
of met vertraging behaald zullen worden. In een dergelijk geval zal Nederland een
verzoek tot wijziging van zijn HVP indienen bij de Europese Commissie. Conform artikel
21 van de HVF-verordening is een dergelijke wijziging echter alleen mogelijk als er
sprake is van objectieve omstandigheden.
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over het Stabiliteits- en
Groeipact (SGP) en de daarbij horende buitensporigtekortprocedure. Zo lezen deze leden
dat de Raad in het najaar of de winter zal besluiten over aanbevelingen voor de correctie
van de buitensporige tekorten. Welke verwachtingen heeft het kabinet hiervan? Deze
leden vragen daarnaast welke aanbevelingen er in het verleden zijn gedaan. Ook vragen
zij naar de rol van het vast te stellen uitgavenpad en hoe deze het correctieve uitgavenpad
zal beïnvloeden. Hoe zag het vorige uitgavenpad er voor Nederland uit?
Bij de komende Ecofinraad in juli zal de Raad naar verwachting een buitensporig tekort
vaststellen voor zeven lidstaten, onder artikel 126, lid 6, van het Verdrag betreffende
de Werking van de EU (VWEU). Voor Roemenië heeft de Raad dit in 2020 reeds gedaan.
De Commissie heeft aangekondigd in het najaar aanbevelingen te doen voor Raadsaanbevelingen
om deze buitensporige tekorten te corrigeren, onder artikel 126, lid 7, VWEU. De aanbeveling
voor het corrigeren van het buitensporig tekort zal bestaan uit een aan te houden
maximaal netto-uitgavenpad om het buitensporige tekort te corrigeren binnen een vast
te stellen termijn.
De Commissie heeft ervoor gekozen om nu al over te gaan tot voorstellen aan de Raad
tot het vaststellen van buitensporige tekorten. De aanbevelingen voor Raadsaanbevelingen
voor de correctie van het tekort zal de Commissie pas later doen. Dit heeft ermee
te maken dat lidstaten momenteel werken aan hun (eerste) budgettair-structureel plan
voor de middellange termijn binnen het recent herziene Stabiliteits- en Groeipact.
Dit plan dienen lidstaten in het najaar in en zal een meerjarig pad voor de begrotingsuitgaven
bevatten. Afhankelijk van het ambitieniveau van investeringen en hervormingen in het
plan, kan het uitgavenpad in het plan worden verlengd van minimaal vier naar maximaal
zeven jaar. Of en welke lidstaten daarvoor in aanmerking komen is op dit moment nog
niet duidelijk. Lidstaten waarvoor een buitensporig tekort wordt vastgesteld moeten
conform de SGP-verordeningen de begrotingsinspanning, nodig om het buitensporig tekort
te corrigeren, meenemen in hun uitgavenpad in het plan. Het kabinet heeft eerder aangegeven
deze benadering te kunnen steunen. Hierdoor wordt consistentie gewaarborgd tussen
de begrotingsinspanning die nodig is om het buitensporig tekort te corrigeren en het
meerjarig uitgavenpad in het plan van de lidstaat. Het meerjarig uitgavenpad moet
consistent zijn met de minimumvereisten voor het correctieve uitgavenpad binnen een
buitensporigtekortprocedure.
De Commissie heeft eerder laten weten dat als lidstaten niet op tijd een plan indienen
dat voldoet aan de vereisten, de Commissie aan het einde van het jaar alsnog over
zal gaan op het aanbevelen van een correctief pad. Dit pad zal op basis zijn van de
referentiepaden die de Commissie heeft opgesteld, die ook consistent zijn met de minimumvereisten
voor het correctieve uitgavenpad binnen een buitensporigtekortprocedure. Dit is voor
het kabinet belangrijk, omdat dit ervoor zorgt dat de Raad voor alle lidstaten waarvoor
een buitensporig tekort is vastgesteld, ook een correctie kan aanbevelen.
In het verleden kregen lidstaten afhankelijk van de budgettaire en economische situatie
één of meerdere jaren de tijd om het buitensporig tekort te corrigeren. In het hervormde
raamwerk geldt een minimale begrotingsinspanning voor het correctieve uitgavenpad
binnen de buitensporigtekortprocedure van 0,5%-punt verbetering in het structureel
begrotingssaldo, waarbij voor 2025–2027 een afslag plaats kan vinden voor stijgende
rentelasten. Een overzicht van geopende en gesloten buitensporigtekortprocedures in
het verleden is te vinden op de website van de Europese Commissie.5 Voor een toelichting van de nieuwe regels en verschillen met het oude raamwerk, verwijs
ik graag naar eerdere Kamerbrieven hierover.6
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast naar een reflectie op de
begrotingsopgave die uit de lenteraming volgt. Hoe verhoudt het benodigde primaire
saldo en de aanpassingsperiode zich tot de begrotingsopgave die het kabinet zichzelf
heeft gesteld van een tekort van maximaal 2,8%? Klopt het dat het primaire saldo niet
wordt gehaald bij deze doelstelling?
Op 21 juni heeft Nederland technische informatie van de Commissie ontvangen waarin
wordt berekend welke begrotingsaanpassing in het kader van het herziene Stabiliteits-
en Groeipact nodig is om het tekort onder de 3% bbp en de schuld onder de 60% bbp
te houden op de middellange termijn. In het budgettair-structureel plan voor de middellange
termijn in het kader van het herziene Stabiliteits- en Groeipact zal het kabinet aangeven
hoe het beoogde begrotingsbeleid zich verhoudt tot de van de Commissie ontvangen technische
informatie. Het kabinet is voornemens om dit plan gelijktijdig met de Miljoenennota
aan de Tweede en Eerste Kamer aan te bieden op 17 september 2024 bij Prinsjesdag.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ook enkele vragen over het werkprogramma
van het Hongaars voorzitterschap. Het Hongaars voorzitterschap wil de dialoog bevorderen
over oplossingen die bijdrage aan hervormingen en investeringen ten bate van de groene
en digitale transitie. Hoe staat het kabinet hier in en hoe gaat het kabinet klimaat
en groene groei bevorderen?
Het kabinet vindt het positief dat het Hongaars voorzitterschap de dialoog wil bevorderen
over hervormingen en investeringen ten bate van de groene en digitale transities.
Voor het kabinet gaan klimaat en groene groei hand in hand. Door verduurzaming en
het concurrentievermogen in samenhang te bezien, kunnen Nederland en de EU concurrerend
blijven en tegelijkertijd de transities voltooien. Hierbij is het van belang dat er
voldoende beleid wordt ontwikkeld gericht op het oplossen van knelpunten in de uitvoering
van de transitie. U bent op 26 juni jl. geïnformeerd over de knelpunten die in de
uitvoering moeten worden opgelost om invulling te kunnen geven aan een EU-klimaatdoel
voor 2040 als tussenstap op weg naar klimaatneutraliteit in 2050.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over investeren
op Europees niveau.
Heeft de Minister kennisgenomen van de oproep van VNO-NCW en MKBNL, onder andere verwoord
in het artikel «Werkgevers willen minder Nederlandse zuinigheid in Brussel» (Financieel
Dagblad, 21 mei 2024), om zich niet te richten op lagere EU-afdrachten en juist te
investeren? Hoe verhoudt deze oproep zich tot het voorgenomen besluit om de afdracht
aan de EU te verminderen. Heeft het kabinet hierover al met de polder heeft gesproken
en, zo ja, hoe heeft de polder gereageerd?
Zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord (bijlage bij Kamerstuk 36 471, nr. 37) zet het kabinet in op het beperken van de stijging van de Europese afdrachten met
1,6 miljard euro vanaf 2028, ten opzichte van een voorziene stijging in de raming
met 3 miljard euro. Het gaat dus niet om lagere afdrachten, maar om «minder meer».
Daarnaast wil ik erop wijzen dat het ook mogelijk is om meer in te zetten op innovatie
en versterking van de interne markt en de concurrentiekracht van de Europese economieën,
zoals door VNO-NCW en MKBNL in het genoemde artikel wordt bepleit, zonder dat daarvoor
een grotere Europese begroting noodzakelijk is. Net zoals in nationale begrotingen
soms moeilijke keuzes gemaakt moeten worden, kan dat bij de Europese begroting ook
en kunnen de beschikbare middelen anders worden geprioriteerd. Tot slot geldt dat
ook niet alle uitdagingen opgelost kunnen worden met publieke middelen. Hervormingen
kunnen nationale economieën versterken en nationale begrotingen effectiever maken.
Verdere integratie van de Europese kapitaalmarkt kan bijdragen aan versterking van
de positie van het Nederlandse en het Europese bedrijfsleven en het bevorderen van
private investeringen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda Eurogroep en Ecofinraad 15-16 juli 2024 en hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de opvatting van de Minister dat de begrotingspositie
voor de eurozone als geheel een nuttig concept is, maar dat uit deze zogenaamde fiscal
stance geen sturing op nationaal begrotingsbeleid dient te volgen. Kan de Minister
bevestigen dat dit blijvend de autonomie van lidstaten is en dat sturing dus ook om
die reden onwenselijk is? Hoe verhouden verder de «key messages» in de fiscal stance
op Europees niveau zich tot de situatie in Nederland?
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda is Nederland van mening dat de begrotingspositie
voor de eurozone een nuttig concept is om zicht te houden op de budgettaire en economische
ontwikkelingen in de eurozone als geheel. Uit deze begrotingspositie voor de eurozone
volgt echter geen sturing op het nationaal begrotingsbeleid. Het begrotingsbeleid
is een nationale competentie, binnen de kaders van het Stabiliteits- en Groeipact.
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda is het voor Nederland daarom met name van
belang dat de verklaring consistent is met het recent in werking getreden herziene
Stabiliteits- en Groeipact en dat de verklaring aandacht vraagt voor het belang van
prudent begrotingsbeleid. De «key messages» van het Europees Begrotingscomité7 (European Fiscal Board, EFB) adresseren primair de eurozone als geheel, maar vragen
ook aandacht voor snelle uitgavengroei in een aantal landen met hoge overheidsschuld
en wijzen op het belang van een goede implementatie van het nieuwe Stabiliteits- en
Groeipact.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat voor het dichten van het genoemde
investeringsgat vooral ingezet moet worden op het verder aanjagen van private investeringen
en het versterken van de kapitaalmarktunie, zowel door de EU als nationaal. Welke
stappen worden daartoe nationaal gezet, bijvoorbeeld via InvestNL? Hoe zorgt de Minister
ervoor dat ook het midden- en kleinbedrijf (mkb) profiteert van het verdiepen en versterken
van de kapitaalmarktunie, gezien (internationale) financiering vaak voor deze bedrijven
moeilijker is?
Het kabinet acht het van belang dat privaat kapitaal wordt gemobiliseerd om innovatie
en groei van onder meer scale-ups te bevorderen. Daartoe is het van belang dat knelpunten
in de financieringsmarkt worden aangepakt en drempels voor grensoverschrijdend investeren
binnen de interne markt van de EU worden weggenomen. Dit heeft al langer de aandacht
van het kabinet. Recent is een ambtelijke verkenning naar knelpunten in de Nederlandse
bedrijfsfinancieringsmarkt met uw Kamer gedeeld.8 In dit IBO is gekeken naar de werking van de financieringsmarkt en het publieke instrumentarium,
waaronder de rol van Invest-NL. Het kabinet zal hier in het najaar een appreciatie
over opstellen.
In de EU is financiering van het bedrijfsleven, in het bijzonder het mkb, veelal bancair
georiënteerd. Dit is in Nederland ook het geval zoals analyses van bijvoorbeeld het
Instituut voor Publieke Economie in haar rapport dat zij op verzoek van de Tweede
Kamer heeft opgesteld, laten zien.9 Dit zijn ook knelpunten die naar voren komen in het Nederlandse visiedocument over
de toekomst van de kapitaalmarktunie dat eerder dit jaar met uw Kamer is gedeeld,
evenals in de prioriteiten die de Eurogroep heeft geïdentificeerd. In beide visiestukken
komt het belang van het mkb nadrukkelijk naar voren.
Voor het mkb biedt een diepere en versterkte kapitaalmarktunie meer en bredere mogelijkheden
tot financiering, bijvoorbeeld door verbetering en vereenvoudiging van de opties tot
uitgifte van obligaties of aandelen. Daarmee worden zij minder afhankelijk van bancaire
leningen. Dit vereist ook verbetering van de vindbaarheid en vergelijkbaarheid van
de mkb bedrijven die financiering vragen. Zo is in het visiedocument benoemd dat een
verkenning naar de vrijwillige toepassing van IFRS for SME’s kan helpen om financiële informatie eenduidig te presenteren voor investeerders.
Daarnaast kan een diepere kapitaalmarkt ook indirect leiden tot grotere financieringsruimte
voor het mkb, omdat grotere bedrijven dankzij een diepere en versterkte kapitaalmarktunie
andere vormen van financiering kunnen vinden en banken hun financieringsactiviteiten
meer op kleinere bedrijven kunnen richten.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het werkprogramma van de Eurogroep nog
niet gepubliceerd is. Kan de Minister de Nederlandse opvatting ten aanzien van dit
werkprogramma delen met de Kamer wanneer het werkprogramma beschikbaar is?
Het werkprogramma van de Eurogroep zal zoals gebruikelijk na de Eurogroep gepubliceerd
worden op haar website. In de geannoteerde agenda is een schets gegeven van de verwachte
inhoud ervan. Het kabinet heeft daar geen aandachtspunten bij. Uw Kamer zal in het
verslag van de Eurogroep de Nederlandse opvatting ten aanzien van het werkprogramma
ontvangen.
De leden van de VVD-fractie willen hun zorgen uiten over de forse begrotingstekorten
en schulden in sommige EU-landen. Zij merken op dat landen een schuld hebben die bijna
twee keer, of zelfs meer dan twee keer hoger is dan de 60% BBP die is toegestaan onder
het SGP. Zij merken eveneens op dat dezelfde landen vaak tekorten hebben die ruim
boven de 3% liggen en willen de Minister meegegeven dat ze zich daar zorgen om maken,
ook gezien de conclusie van de Commissie dat daarvoor onvoldoende verzachtende factoren
zijn. Kan de Minister uiteenzetten wat zijn visie hierop is, hoe deze tekorten zich
verhouden tot het (vernieuwde) SGP en op welke manier hij dit bij zijn collega's onder
de aandacht brengt?
Ik deel uw zorgen over de hoge staatsschuld van een aantal lidstaten. Ik vind het
daarom positief dat eerder dit jaar afspraken zijn gemaakt over de hervorming van
de Europese begrotingsregels. Met deze herziening is getracht om het raamwerk te versimpelen,
nationaal eigenaarschap van lidstaten te bevorderen, transparantie en effectiviteit
te vergroten, hervormingen en investeringen te stimuleren en handhaving te versterken.
In de ogen van het kabinet biedt het nieuwe raamwerk belangrijke verbeteringen voor
het terugdringen van schulden en tekorten ten opzicht van de oude regels. Het vorige
kabinet sprak zich eerder positief uit over de overeengekomen wijzigingen binnen de
hervorming en ik kan dit oordeel onderschrijven. Ik zal mij in Europese overleggen
vanzelfsprekend inspannen voor een gedegen implementatie van de regels en goede naleving
en handhaving, en het belang benadrukken van een stevige positie van onafhankelijke
nationale begrotingsautoriteiten en het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB), zoals verzocht in de motie Van Hijum/Heinen van 7 maart jl.10
Zoals beschreven in de geannoteerde agenda, vormt 2024 een transitiejaar naar de nieuwe
regels. Alle lidstaten moeten een budgettair-structureel plan voor de middellange
termijn opstellen, met een meerjarig pad voor de begrotingsuitgaven en hervormingen
en investeringen. Op dit moment werken de landen aan het opstellen van hun plan. Dit
jaar zetten Commissie en Raad de buitensporigtekortprocedure in op basis van overschrijdingen
van het tekortcriterium. Nadat de plannen zijn goedgekeurd, naar verwachting eind
2024 of begin 2025, zullen Commissie en Raad de buitensporigtekortprocedure in kunnen
zetten op basis van overschrijdingen van het meerjarig uitgavenpad voor lidstaten
met een schuld boven de 60%, als dit nodig blijkt. Dit zal naar verwachting dan voor
het eerst in het voorjaar van 2026 plaatsvinden op basis van de ontwikkelingen in
2025.
Ik zal bij de bespreking in de Eurogroep over het begrotingsbeleid en bij de bespreking
in de Ecofinraad over het vaststellen van buitensporige tekorten aandacht vragen voor
het belang van het terugdringen van hoge schulden en tekorten en een gedegen implementatie
van het Stabiliteits- en Groeipact.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Eurogroep en de Ecofinraad. Deze leden hebben hierover een aantal vragen
en opmerkingen, ook naar aanleiding van het verslag van de vorige Ecofinraad.
De leden van de NSC-fractie hebben er kennis van genomen dat er zeven landen zijn
aangewezen in de buitensporigtekortprocedure (BTP). De Europese Commissie lijkt echter
nogal arbitrair om te gaan met de vraag of een tekort tijdelijk, uitzonderlijk of
beperkt is. Is er naar de mening van het kabinet voldoende objectiviteit betracht
bij het aanwijzen van de zeven landen?
Deze leden constateren dat de lidstaten in de BTP zowel speler als scheidsrechter,
die samen deelnemen aan één grote wedstrijd. Is er niet een betere scheiding van rollen
en verantwoordelijkheden mogelijk? Wat als er nu veertien landen worden aangewezen
als BTP-landen, dan zouden zij toch samen ieder voorstel in deze procedure kunnen
tegenhouden? Kan een speler tegelijk ook scheidsrechter zijn in dezelfde wedstrijd?
Het kabinet kan zich vinden in het onderzoek van de Commissie en is van mening dat
de Commissie consistent heeft beoordeeld of tekorten tijdelijk, uitzonderlijk of beperkt
zijn en op gepaste wijze rekening heeft gehouden met relevante factoren. Het kabinet
heeft er ook begrip voor dat de Commissie voor landen die dit jaar naar verwachting
hun tekort onder de referentiewaarde van 3% zullen brengen en voor landen waarvoor
de overschrijding van de referentiewaarde naar verwachting alleen voor 2024 geldt
geen noodzaak ziet om de Raad te laten besluiten dat sprake is van een buitensporig
tekort. Dit alles past goed bij het verdragsprincipe dat de Commissie zich richt op
het vaststellen van aanzienlijke tekortkomingen in de begrotingsdiscipline. Het kabinet
steunt dat de Commissie de begrotingssituatie in Spanje, Tsjechië en Slovenië blijft
monitoren en opnieuw beoordeelt in het najaar.
De Commissie en de Raad hanteren een stappenplan voor het onderzoeken, vaststellen
en corrigeren van buitensporige tekorten, zoals vastgelegd in artikel 126 van het
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Daarbij zijn de rollen
voor Commissie en Raad beschreven en het kader waarbinnen zij hun besluiten nemen.
Raadsbesluiten binnen de buitensporigtekortprocedure worden genomen met gekwalificeerde
meerderheid, waarbij geen rekening wordt gehouden met de stem van de betrokken lidstaat.
Bij de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact is besloten om dit binnen de
bestaande verdragskaders te doen. Binnen die kaders zijn op voorspraak van onder andere
Nederland wijzigingen doorgevoerd dit bij kunnen dragen aan versterkte naleving en
handhaving.
De leden van de NSC-fractie vragen welke sancties uiteindelijk mogelijk zijn tegen
landen die zich niet houden aan het SGP. Betreffen dit boetes of ook ontneming van
het stemrecht in de Europese Raad? Zijn boetes effectief, nu het gaat om landen die
zich niet erg druk maken om begrotingstekorten? Bovendien verergeren boetes toch ook
juist de financiële problemen van deze landen? Zijn ook andere sancties denkbaar,
zowel het niet uitkeren van middelen uit het HVF-fonds als de reguliere Europese budgetten
uit het Meerjarig Financieel Kader (MFK)?
Wanneer een lidstaat geen effectief gevolg geeft aan de aanbevelingen om het buitensporig
tekort terug te dringen kan de Raad op aanbeveling van de Commissie binnen voor eurolanden
binnen de buitensporigtekortprocedure maatregelen nemen. Daar horen ook financiële
sancties bij. In het herziene SGP is afgesproken dat die sancties een maximale omvang
van 0,05% bbp hebben voor een periode van zes maanden en kunnen elke zes maanden opnieuw
opgelegd worden totdat de Raad besluit dat de lidstaat effectief gevolg heeft gegeven
aan de aanbevelingen van de Raad. Bij de herziening is gekozen voor kleinere sancties,
om de in de vraag gemarkeerde zorg dat sancties voor een verdere verslechtering van
de overheidsfinanciën kunnen zorgen. Mede op aandringen van Nederland is het door
de Commissie voorgestelde plafond voor cumulatieve boetes van 0,5% bbp geschrapt in
de herziene begrotingsregels. Het kabinet vindt dit positief, omdat het past binnen
de inzet op een systeem met lagere initiële sancties, die bij het stelselmatig niet
opvolgen van aanbevelingen van de Raad in een buitensporigtekortprocedure verder oplopen.
Voor alle EU landen geldt dat buiten de buitensporigtekortprocedure EU-middelen opgeschort
kunnen worden wanneer een lidstaat onvoldoende effectief gevolg geeft aan een aanbeveling
van de Raad om een buitensporig tekort te corrigeren. Deze conditionaliteit is opgenomen
in Verordening (EU) nr. 2021/1060 waarin de gemeenschappelijke bepalingen voor een
aantal EU-fondsen is opgenomen en Verordening (EU) nr. 2021/241 over de Herstel- en
Veerkrachtfaciliteit.
Heeft het SGP sinds 2002 ooit goed gewerkt? Kan het kabinet een overzicht geven van
alle effectieve sancties, die opgelegd zijn aan landen sinds het invoeren van de euro
op 1 januari 2002?
Het kabinet erkent dat de Europese begrotingsregels in het verleden onvoldoende hebben
geleid tot schuldafbouw door lidstaten met hoge schulden en dat lidstaten onvoldoende
financiële buffers hebben opgebouwd om economische en financiële schokken op te vangen.
Nadere uitleg daarbij is destijds door het kabinet gegeven ten aanzien van de oude
regels in het licht van de hervorming, in onder andere de brief «Nederlandse inzet
inzake het Stabiliteits- en Groeipact» van 4 maart 202211 en «Fiche: Verordeningen en richtlijn herziening Europees begrotingsraamwerk»12. Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels waarborgen bevatten voor
ambitieuze schuldafbouw, structurele hervormingen en investeringen stimuleert om de
economie te versterken en handhaving van de regels versterkt.
In het verleden zijn er geen sancties opgelegd terwijl daar wel aanleiding toe was.
Het kabinet ziet dit als een tekortkoming van de oude regels. Het kabinet heeft in
de onderhandelingen daarom het voorstel gesteund om de hoogte van boetes bij onvoldoende
naleving van aanbevelingen in een buitensporigtekortprocedure te verlagen (maar wel
oplopend te laten zijn), omdat dit kan leiden tot snellere toepassing van sancties.
De leden van de NSC-fractie vragen welke sancties van toepassing zijn op Roemenië,
dat de Europese aanbevelingen niet opvolgt. Wanneer gaan deze sancties in?
Zoals toegelicht in de beantwoording op de vraag over boetes en het opschorten over
EU-fondsen zijn sancties binnen de buitensporigtekortprocedure alleen toe te passen
op de eurolanden. Voor alle EU landen geldt dat buiten de buitensporigtekorprocedure
EU-middelen opgeschort kunnen worden wanneer een lidstaat onvoldoende effectief gevolg
geeft aan de aanbeveling om een buitensporig tekort te corrigeren. Deze conditionaliteit
is opgenomen in Verordening (EU) nr. 2021/1060 waarin de gemeenschappelijke bepalingen
voor een aantal EU-fondsen is opgenomen en Verordening (EU) nr. 2021/241 over de Herstel-
en Veerkrachtfaciliteit.
De Commissie heeft aangegeven dat in de periode waarin Roemenië geen effectief gevolg
heeft gegeven aan de aanbevelingen van de Raad sprake was van een ernstige economische
neergang in de Unie als geheel, als gevolg van de Covid-pandemie en de Russische agressie-oorlog
tegen Oekraïne en de gerelateerde energiecrisis. De betreffende verordeningen schrijven
voor dat de Commissie in die omstandigheden geen voorstel doet voor het opschorten
van fondsen.
Voorts vragen deze leden of de uitslag van de Franse parlementsverkiezingen een bijdrage
zal leveren aan de beëindiging van het buitensporig tekort. Of zal eerder sprake zijn
van een verlenging en verdieping van het buitensporig tekort als gevolg van deze verkiezingen?
Het is momenteel onbekend welk beleid Frankrijk gaat voeren na de recente parlementsverkiezingen.
Monitoring van het Franse begrotingsbeleid zal plaatsvinden in het kader van het Stabiliteits-
en Groeipact. Ik zal mij in Europese overleggen zoals vanzelfsprekend inspannen voor
een gedegen implementatie van de regels en goede naleving en handhaving van de regels
voor alle lidstaten.
De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet de langdurige overschrijding van
de 3%-norm door Spanje ook beoordeelt als tijdelijk en uitzonderlijk.
De Commissie beoordeelt dat voor Spanje de overschrijding in 2023 tijdelijk is, maar
niet beperkt en niet uitzonderlijk. Het oordeel van tijdelijkheid moet worden bezien
in het kader van de beoordeling dat het geplande en verwachte tekort in 2024 en 2025
onder de referentiewaarde van 3% komt zonder additionele maatregelen. Een additionele
begrotingsopgave in een buitensporigtekortprocedure zou daarmee niet noodzakelijk
zijn om het tekort onder de referentiewaarde te krijgen. Daarnaast geeft de Commissie
aan dat het de begrotingssituatie in Spanje zal monitoren en herbeoordelen in het
najaar.
Het kabinet heeft er begrip voor dat de Commissie voor landen die dit jaar naar verwachting
hun tekort onder de referentiewaarde van 3% zullen brengen en voor landen waarvoor
de overschrijding van de referentiewaarde naar verwachting alleen voor 2024 geldt
geen noodzaak ziet om de Raad te laten besluiten dat sprake is van een buitensporig
tekort. Dit alles past goed bij het verdragsprincipe dat de Commissie zich richt op
het vaststellen van aanzienlijke tekortkomingen in de begrotingsdiscipline. Het kabinet
steunt dat de Commissie de begrotingssituatie in Spanje blijft monitoren en opnieuw
beoordeelt in het najaar.
De leden van de NSC-fractie vragen of onder de nieuwe Europese begrotingsregels het
openen van een BTP voor deze landen ook tot zwaardere eisen voor de begrotingsopgave
leidt? Is de BTP eigenlijk wel echt strenger dan de reguliere begrotingsregels, waaronder
de preventieve arm van het SGP? Waar zitten de verschillen tussen deze twee procedures?
Is een afbetalingstermijn van zeven jaar niet heel erg lang? Op deze manier blijven
de buitensporige tekorten toch wel heel erg lang in stand? En klopt het dat in de
nieuwe BTP ook rekening gehouden wordt met overheidsinvesteringen, defensie en de
energietransitie? Zo ja, op welke manier?
De buitensporigtekortprocedure is omschreven in Artikel 126 van het verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU) en in verordening 1467/97 van de Raad. Uitgavenpaden
in het kader van de preventieve arm (verordening 2024/1263 van de Raad en het Europees
Parlement) moeten voldoen aan de minimumvereisten in de buitensporigtekortprocedure.
Ten aanzien van het tekortcriterium geldt dat in de jaren waarin het tekort naar verwachting
hoger is dan 3% als basis voor het correctieve netto-uitgavenpad een minimale jaarlijkse
structurele aanpassing van het begrotingssaldo geldt van ten minste 0,5% van het bbp.
Indien de procedure bij buitensporige tekorten is ingesteld op basis van het schuldcriterium
(dat wil zeggen: een overschrijding van het uitgavenpad) is het correctieve uitgavenpad
ten minste even veeleisend als het door de Raad vastgestelde uitgavenpad uit het plan
van de lidstaat, en corrigeert het in de regel binnen de door de Raad gestelde termijn
de gecumuleerde afwijkingen van de controlerekening (waar de overschrijdingen van
het uitgavenpad zijn bijgehouden).
Aanvullend op de minimumvereisten voor de structurele verbetering van het begrotingssaldo
en het corrigeren van te grote afwijkingen van de in de preventieve arm overeengekomen
maximale netto uitgaven, is het doel van de buitensporigtekortprocedure om erop toe
te zien dat lidstaten effectief gevolg geven aan de aanbevelingen van de Raad. In
een buitensporigtekortprocedure vindt intensiever toezicht plaats en kunnen maatregelen
worden opgelegd, zoals beschreven in de antwoorden op de voorgaande vragen.
Ook vragen zij waarom het monetaire instrument TPI niet ingezet mag worden bij landen
die in een BTP zitten. Deze landen zouden toch juist meer baat hebben bij het TPI-instrument
dan landen die niet in een BTP zitten? Kan het kabinet hierop ingaan?
Met TPI kan de ECB tijdelijk staatsobligaties aankopen van landen die te maken krijgen
met wanordelijke rentebewegingen die niet verklaard kunnen worden door structurele
factoren en die de monetaire transmissie kunnen ondermijnen. Om te voorkomen dat de
ECB met het TPI reageert op fundamentele rentebewegingen of dat landen proberen misbruik
te maken van het instrument, heeft de ECB een lijst met criteria opgesteld om na te
gaan of landen gezond en houdbaar begrotings- en macro-economisch beleid voeren.13 Deze zien er onder meer op toe dat landen het EU-begrotingskader naleven. Dat betekent
volgens de ECB concreet dat een lidstaat niet in een buitensporigtekortprocedure mag
zitten óf dat het effectieve opvolging geeft aan de aanbevelingen van de Raad van
de Europese Unie om het buitensporig tekort terug te dringen. De ECB neemt deze criteria
in overweging bij de besluitvorming omtrent eventuele inzet van het TPI.
Ook vragen de leden van de NSC-fractie waarom wordt uitgegaan van een dalend pad van
de netto-uitgaven. Immers, het tekort kan toch ook gedicht worden door de belastingen
te verhogen?
In de regels wordt in de meeste gevallen niet uitgegaan van dalende netto uitgaven
maar wordt de groei van de netto uitgaven beperkt tot een niveau waarbij de schuld
op termijn geloofwaardig daalt of op een prudent niveau blijft en het tekort binnen
de referentiewaarde van 3% komt en/of blijft. De beperking van de groei van de netto
uitgaven kan inderdaad ook door het nemen van discretionaire inkomstenmaatregelen,
zoals ook toegelicht in eerdere kamerbrief over de werking van het herziene SGP.14
De leden van de NSC-fractie vragen in hoeverre bezuinigingen (en/of belastingverhogingen)
effect hebben op het concurrentievermogen van landen in de BTP. En gezien het feit
dat het er inmiddels zeven zijn, hoe verhouden deze maatregelen zich tot de concurrentiepositie
van de EU-zone als geheel? Kunnen dergelijke maatregelen, al dan niet met economische
impact op het land, de regio, of de EU als geheel, effect hebben op de Nederlandse
concurrentiepositie?
Het uitgangspunt van het herziene begrotingsraamwerk is een geloofwaardige schuldafbouw.
Lidstaten krijgen onder de herziene regels tijd voor de benodigde budgettaire aanpassingen,
ook wanneer zij zich in een buitensporigtekortprocedure bevinden. Lidstaten kunnen
investeringen en hervormingen aandragen die de economische groei versterken en de
schuldhoudbaarheid verbeteren, op basis waarvan de budgettaire aanpassingsperiode
kan worden verlengd. Op die manier bieden de regels landen ruimte en prikkels om noodzakelijke
hervormingen en investeringen te doen om de concurrentiekracht van de lidstaten en
de EU te versterken. Het kabinet hecht groot belang aan geloofwaardige schuldafbouw
met oog op een stabiele en duurzame economische groei binnen de EU, wat de concurrentiekracht
en stabiliteit van de EU en Nederland ten goede komt.
De leden van de NSC-fractie vragen waarom de niet-euro landen ook onder het SGP vallen.
Zij hebben immers hun eigen valuta en dus geen directe invloed op de stabiliteit van
de euro. Waarom stemmen niet-euro landen mee over het financieel beleid van de eurolanden?
De Economische en Monetaire Unie (EMU) beslaat de hele Europese Unie. Het economische
deel, waarop ook het Stabiliteit- en Groeipact is gebaseerd, is grotendeels van toepassing
op alle lidstaten, waarbij een beperkt deel alleen van toepassing is op de eurolanden.
Ook geldt dat de eurolanden aanvullende afspraken kunnen maken die alleen op hen betrekking
hebben. De achterliggende gedachte dat de afspraken op alle EU-landen van toepassing
zijn is dat ook landen die geen gemeenschappelijke munt hebben binnen de EU onderling
sterk verweven zijn door onder andere het vrije verkeer van goederen, personen, diensten
en kapitaal, waardoor de afspraken over het economisch beleid voor heel de EU relevant
zijn.
De EMU is georganiseerd in een specifiek deel van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie (het werkingsverdrag) en de daarop gebaseerde EU-wetgeving. Het
doel van de EMU is om bij te dragen aan de doelstellingen van de Unie, waaronder een
duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei
en van prijsstabiliteit, een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen
die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog
niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, en de bevordering
van de economische, sociale en territoriale samenhang en de solidariteit tussen de
lidstaten. Een keur aan onderdelen van de EU-verdragen draagt bij aan deze doelstellingen,
zoals de interne markt met het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal,
de mededingingsregels, de afspraken over belastingen, de harmonisatie van nationale
wetgeving en de structuur- en investeringsfondsen. De EMU voegt hier de coördinatie
van het nationale economische beleid aan toe en voor de eurolanden de monetaire unie
met één munt, monetair beleid en wisselkoersbeleid.
Doel van het economische deel van de EMU is ervoor zorgen dat alle lidstaten economisch
beleid voeren dat bijdraagt aan de hierboven genoemde doelstellingen van de Unie en
dat zij dit doen in overeenstemming met het beginsel van een openmarkteconomie, met
vrije mededinging en op basis van de grondbeginselen van stabiele prijzen, gezonde
overheidsfinanciën en monetaire condities en een houdbare betalingsbalans. De Unie
kan het economische beleid van de lidstaten niet dicteren. Het verdrag stelt echter
dat álle lidstaten (dus ook de niet-eurolanden) hun economische beleid als een aangelegenheid
van gemeenschappelijke belang beschouwen en dat zij het coördineren in de Raad.
Dit coördineren van het economisch beleid gebeurt in het kader van het Europees Semester,
waarin de Raad aanbevelingen aanneemt voor zowel het economisch beleid van het eurogebied
als dat van de lidstaten. Voor het begrotingsbeleid is de specifieke afspraak gemaakt
dat lidstaten buitensporige tekorten vermijden en voorziet artikel 126 van het werkingsverdrag
in de monitoring daarvan. Die afspraak is ook op alle EU-lidstaten van toepassing.
Wel geldt dat bij besluiten van de Raad binnen de buitensporigtekortprocedure die
betrekking hebben op eurolanden alleen de eurolanden stemmen. Specifiek voor de eurolanden
kan binnen de buitensporigtekortprocedure in bepaalde gevallen uiteindelijk sprake
zijn van financiële sancties. Voor alle EU-landen geldt dat het niet opvolgen van
aanbevelingen kan leiden tot het opschorten van EU-fondsen.
Voorts vragen deze leden hoe het kan dat Nederland niet zelf beschikt over de «technische
informatie» die de Europese Commissie (EC) meent nodig te hebben voor het vaststellen
van de afbouwpaden van de nationale schuld. Waarom hebben het Centraal Planbureau,
het Centraal Bureau voor de Statistiek, de Algemene Rekenkamer en de Raad van State
deze informatie kennelijk niet? Wat gaat het kabinet eraan doen om dit wel op orde
te krijgen?
Ik kan mij niet vinden in de suggestie dat Nederland eerder op de hoogte had moeten
zijn van de technische informatie die is verstrekt door de Commissie. Daarbij deel
ik het beeld niet dat het kabinet zaken hieromtrent niet op orde zou hebben.
In het kader van de herziene Europese begrotingsregels heeft de Commissie op 21 juni
2024 technische informatie gedeeld met lidstaten die dit hebben aangevraagd, zoals
Nederland.
Deze technische informatie, die lidstaten op vrijwillige basis konden aanvragen, geeft
inzicht in de begrotingsopgave die op basis van de SGP-verordeningen en de methodologie
van de Europese Commissie nodig is om ervoor te zorgen dat het begrotingstekort onder
de referentiewaarde van 3% bbp en de overheidsschuld onder de referentiewaarde van
60% bbp blijft op de middellange termijn. Dit volgt uit een uitvoerige berekening
aan de hand van een schuldhoudbaarheidsanalyse door de Commissie, zoals verder beschreven
in de Kamerbrief «Overzicht Raadsakkoord».15 De Commissie verstrekt de technische informatie dusdanig vroeg dat deze benut kan
worden in het schrijven van het budgettair-structureel plan. Het kabinet heeft eerder
aan uw Kamer gecommuniceerd gebruik te willen maken van de mogelijkheid tot het aanvragen
van technische informatie. Voorts heeft het kabinet in een eerder stadium op meerdere
momenten voorlopige, indicatieve berekeningen met uw Kamer gedeeld, om een beeld te
geven van de technische informatie die mogelijk voor Nederland zou gelden. Ik verwijs
daarbij onder andere naar eerdergenoemde Kamerbrief.
Enkele dagen na ontvangst van de uiteindelijke technische informatie heb ik – in het
verlengde van de ambitie van het kabinet om zoveel mogelijk transparantie naar het
parlement te betrachten – deze informatie gedeeld met uw Kamer via de geannoteerde
agenda en deze van een toelichting voorzien. De technische informatie is sindsdien
voor alle geïnteresseerden publiek toegankelijk via de website van de Rijksoverheid.
Waar nodig en belangrijk voor het schrijven van het plan alsmede het werk dat wordt
verricht in het kader van de reguliere begrotingscyclus, is er contact tussen mijn
ministerie en de Nederlandse nationale begrotingsautoriteiten, te weten het Centraal
Planbureau en de Raad van State.
Waarom kijkt de EC in 2024 en 2025 alleen naar het tekortcriterium en niet naar het
schuldcriterium? In hoeverre hebben de grote hoeveelheid schulden van andere landen,
en de Europese Centrale Bank (ECB), effect op de toekomstige inflatiecijfers?
Zoals beschreven in de geannoteerde agenda, vormt 2024 een transitiejaar naar de nieuwe
regels. Alle lidstaten moeten een budgettair-structureel plan voor de middellange
termijn opstellen, met een meerjarig pad voor de begrotingsuitgaven en hervormingen
en investeringen. Op dit moment werken de landen aan het opstellen van hun plan. Dit
jaar zetten Commissie en Raad de buitensporigtekortprocedure in op basis van overschrijdingen
van het tekortcriterium. Nadat de plannen zijn goedgekeurd, naar verwachting eind
2024 of begin 2025, zullen Commissie en Raad de buitensporigtekortprocedure in kunnen
zetten op basis van overschrijdingen van het meerjarig uitgavenpad voor lidstaten
met een schuld boven de 60%, als dit nodig blijkt. Dit zal naar verwachting dan voor
het eerst in het voorjaar van 2026 plaatsvinden op basis van de ontwikkelingen in
2025. De Europese Centrale Bank hanteert een inflatiedoelstelling van 2% op de middellange
termijn en heeft haar beleid hierop ingericht.
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat landen met een hoge schuld en
weinig pensioenkapitaal baat hebben bij een hogere inflatie, en dat juist landen als
Nederland met relatief weinig schuld en een bijzonder groot pensioenkapitaal onevenredig
geraakt worden door de inflatoire druk op de economie als gevolg van de Europese schulden.
Is er inmiddels geen sprake van tegengestelde belangen?
In de Eurogroep en Ecofinraad bestaat brede overeenstemming dat te hoge inflatie onwenselijk
is en er is in de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor het belang van het terugdringen
van de hoge inflatie. De ECB hanteert een inflatiedoelstelling van 2% op de middellange
termijn en heeft haar beleid hierop ingericht.
Ook vragen deze leden wat voor beleid Nederland voert of wat de opinie van dit kabinet
is ten aanzien van de schuldenpositie van onze EU-partnerlanden. Vinden wij de regels
die nu geleden in de Eurozone voldoende in het belang van Nederland?
De Europese begrotingsregels gelden voor alle EU-landen. Ik zal mij in Europese overleggen
vanzelfsprekend inspannen voor een gedegen implementatie van de regels en goede naleving
en handhaving. Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels waarborgen
bevatten voor ambitieuze schuldafbouw, structurele hervormingen en investeringen stimuleert
om de economie te versterken en handhaving van de regels versterkt. Dat is in het
belang van een sterke en stabiele Europese Unie. Een sterke en stabiele Europese Unie
is in het belang van Nederland.
Leiden de landenspecifieke aanbevelingen nog tot aanpassingen van het Hoofdlijnenakkoord
(HLA) of andere beleidswijzigingen?
Het kabinet is momenteel bezig met de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord. In het
budgettair-structureel plan voor de middellange termijn in het kader van het herziene
Stabiliteits- en Groeipact zal het kabinet aangeven hoe Nederland zal zorgen voor
hervormingen en investeringen als antwoord op de belangrijkste uitdagingen die in
de context van het Europees Semester zijn vastgesteld, met name in de landspecifieke
aanbevelingen.16 Het kabinet is voornemens om dit plan gelijktijdig met de Miljoenennota aan de Tweede
en Eerste Kamer aan te bieden op 17 september 2024 bij Prinsjesdag.
Klopt het dat het EMU-saldo door het HLA met ca. 0,5% BBP verbetert?
De CPB-doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord (HLA) toont de maatregelen uit het
HLA leiden tot een verbetering van het feitelijk EMU-saldo in 2028 met 0,6% bbp.17 De budgettaire verwerking van de beleidsmaatregelen uit het HLA in de Financiën-raming
zal plaatsvinden bij de Miljoenennota 2025.
De leden van de NSC-fractie vragen daarnaast of het klopt dat Aanbeveling 1 (CSR 1)
betrekking heeft op box 1, 2 en 3. Is het Nederlandse boxenstelsel echt zo bevorderlijk
voor schuldfinanciering? Welke wijzigingen stelt de EC voor?
De aanbeveling betreft inkomen uit alle vormen van vermogen en heeft dus betrekking
op de gehele inkomstenbelasting (box 1, box 2 en box 3). Met name de fiscale behandeling
van de eigen woning ten opzichte van die van andere vormen van vermogen is van invloed
op de schuld van huishoudens. Verschillen in de behandeling van box 2 en box 3 vermogen
leiden tot verstoringen, zoals belastingarbitrage, een bias in een allocatie van investeringen
en een suboptimaal consumptiepatroon. Dit leidt niet zozeer tot een bias in de schulden
van huishoudens. Er worden geen concrete wijzigingen voorgesteld door de Commissie.
Op welke manier zou volgens de EC meer aandacht besteed moeten worden aan achterstandsscholen?
Welke rol zou het Programma Schoolmaaltijden hier een rol in kunnen spelen?
De Raad laat ruimte aan de lidstaten om invulling te geven aan de landspecifieke aanbevelingen.
Het kabinet heeft veel aandacht voor het verbeteren van basisvaardigheden. Met het
Masterplan basisvaardigheden18 werkt het kabinet samen met scholen aan een duurzame verbetering van de basisvaardigheden
taal, rekenen-wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid van leerlingen. Daarnaast
werkt het kabinet op verschillende andere manieren aan het verbeteren van onderwijskwaliteit.
Voor scholen die een oordeel «zeer zwak» of «onvoldoende» hebben gekregen van de Inspectie
van het Onderwijs is er speciale aandacht. Voor deze zogenaamde prioriteitsscholen
is een subsidieregeling ingericht en zij worden actief benaderd om een subsidieaanvraag
in te dienen.19 Verder is er het onderwijsachterstandenbeleid in het primair onderwijs en de Regeling
onderwijskansen voortgezet onderwijs in het voortgezet onderwijs. Hiermee wordt aanvullende
bekostiging uitgekeerd voor scholen met veel leerlingen met een verhoogd risico op
onbenut leerpotentieel.20
21 Ook zijn er maatregelen gericht op leraren, bijvoorbeeld met de Regeling aanvullende
bekostiging uitvoering arbeidsmarkttoelage22, waarmee leraren in aanmerking komen voor een extra toelage als zij werken op een
school met veel kwetsbare leerlingen. Het Programma Schoolmaaltijden kan eraan bijdragen
dat leerlingen tot leren komen en daardoor hun volle potentieel kunnen benutten. Onderzoek
van KBA Nijmegen, samen met de Wageningen University & Research, laat onder andere
zien dat leerlingen van scholen die deelnemen aan het programma met meer energie en
een betere concentratie in de klas zitten.23
Voorts vragen deze leden welke wijzigingen de EC wenst te zien in de langdurige zorg.
Waarom houdt de EC zich bezig met zorg, dat is toch een bevoegdheid van de lidstaten?
De Raad van de Europese Unie doet jaarlijks aanbevelingen aan alle lidstaten van de
Unie in het licht van het Europees semester. De landspecifieke aanbevelingen zijn
op zichzelf niet bindend. Ook is de reikwijdte van mogelijke landspecifieke aanbevelingen
ingekaderd door Artikel 121(2) en Artikel 148(4) van het EU-werkingsverdrag. Het Semester
is het proces waarin het (macro)economische, begrotings- en sociaal- en werkgelegenheidsbeleid
wordt behandeld. Op deze manier kunnen lidstaten en de Commissie inschatten hoe het
nationale beleid van een lidstaat zich verhoudt tot bestaande Europese (macro-) economische
afspraken. In de Europese Pijler van Sociale Rechten is onder andere opgenomen dat
alle EU burgers recht hebben op toegankelijke en betaalbare langdurige zorg. Deze
Pijler is onderdeel van het Europees Semester.
De Commissie beveelt Nederland onder andere aan om de verwachte stijging in leeftijd-gerelateerde
kosten als gevolg van vergrijzing te adresseren door het langdurige zorgsysteem kosten-effectiever
te maken. De Europese Commissie verwijst daarbij in de eerste plaats naar het feit
dat het Nederlandse langdurige zorgsysteem hoogontwikkeld is. Tegelijkertijd wijst
de Commissie ook op de hoge kosten die Nederland maakt voor de langdurige zorg en
de verwachte stijging daarvan, ook ten opzichte van andere lidstaten. Vanuit het perspectief
van de financiële duurzaamheid van de Nederlandse langdurige zorg beveelt de Commissie
daarom aan om inefficiënties in het systeem te verminderen zonder aan kwaliteit te
verliezen.
Als voorbeeld noemt de Commissie gemeenten, die prikkels zouden hebben om burgers
die gebruik maken van de Wet maatschappelijke ondersteuning (wmo) 2015 te snel te
verwijzen naar de Wet langdurige zorg (Wlz), terwijl ondersteuning vanuit de Wmo 2015
misschien beter is.Het klopt dat juridisch gezien deze mogelijkheid er is; dit is
de zogenoemde «voorliggendheid» van de Wlz. Deze is bedoeld en maakt onderdeel uit
van het stelsel.
Voorliggendheid kan inderdaad tot onbedoelde inefficiëntie leiden. Hierover maakt
het Rijk ook (bestuurlijke) afspraken met gemeenten, bijvoorbeeld als het gaat om
de (hoge) instroom van GGZ-cliënten in de Wlz en het beperken/voorkomen van die (hoge)
instroom. Tegelijkertijd is ook een beweging waarneembaar dat zorg en ondersteuning
steeds vaker opgepakt wordt vanuit het brede welzijns- en gezondheidsdomein. Ook noemt
de Commissie als voorbeeld om meer digitale en innovatieve oplossingen in te zetten
en te investeren in preventie om de vraag naar langdurige zorg te verlichten.
Deze aanbeveling om inefficiënties in het systeem te verminderen zonder aan kwaliteit
te verliezen past binnen het kader van het Semester gezien de macro-economische impact
die de langdurige zorg heeft. Tegelijkertijd doet het geen afbreuk aan de Verdragsafspraken
waarbij lidstaten zelf bevoegd zijn voor de inrichting en financiering van hun zorgstelsel.
Het is aan Nederland zelf om te bepalen of en zo ja hoe het invulling wil geven aan
deze niet-bindende aanbeveling.
Het kabinet is voorstander van het inzetten op digitale en innovatieve oplossingen.
Zoals ook is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord.
De leden van de NSC-fractie vragen of de koppeling van de uitkering van de HVP-gelden
aan het voldoen van de landenspecifieke aanbevelingen niet betekent dat de EC toch
een bepaalde invloed krijgt op zaken die tot nu toe nationale bevoegdheden waren.
Is dit niet een eerste stap in de richting van een Europese superstaat?
De landspecifieke aanbevelingen zijn op zichzelf niet-bindend. Ook is de reikwijdte
van mogelijke landspecifieke aanbevelingen ingekaderd door Artikel 121(2) en Artikel
148(4) van het EU-werkingsverdrag.
Lidstaten hebben in Artikel 121(1) van het EU-werkingsverdrag aangegeven dat zij hun
economisch beleid als aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen. Het
kabinet hecht sterk aan het belang van doorvoeren van structurele hervormingen in
lidstaten om zo het duurzame groeipotentieel en macroeconomische stabiliteit van de
lidstaten en de Unie als geheel te versterken. In dat kader hecht het kabinet ook
waarde aan het Europees Semester en de landspecifieke aanbevelingen hierbinnen.
Lidstaten kunnen zich in de context van de Herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF)
en het Stabiliteits- en Groeipact op basis van hun landspecifieke aanbevelingen aan
specifieke investeringen en hervormingen verbinden. Lidstaten hebben hierin de beleidsvrijheid
om zelf deze hervormingen en investeringen aan te dragen. Indien de hervormingen en
investeringen waar lidstaten zich aan verbonden hebben binnen het HVP, of binnen het
SGP wanneer zij een verlenging van hun uitgavenpad hebben aangevraagd, niet geïmplementeerd
worden dan kan dit (financiële) consequenties hebben.
De HVF-verordening en de SGP-verordeningen zijn tot stand gekomen op basis van de
relevante bepalingen in de geldende Europese verdragen.
Ook vragen deze leden of de deadline van augustus 2026 gehaald gaat worden, als Nederland
alle hervormingen en investeringen afgerond moet hebben.
Over het algemeen loopt de implementatie van de mijlpalen en doelstellingen voorspoedig.
Wel zijn er een aantal uitdagingen, zoals reeds in het nationaal hervormingsprogramma
genoemd.24 Het kabinet doet er alles aan om alle maatregelen voor augustus 2026 af te ronden.
Mogelijk zal het kabinet nog één of meerdere keren gebruik maken van de mogelijkheid
om het plan te wijzigen om de volledige 5,4 miljard euro te ontvangen.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de toegevoegde waarde van de digitale euro
is. Wat voegt dit toe aan de girale en chartale euro? Een digitale euro werkt toch
ongeveer hetzelfde als een girale euro op een bankrekening? Waarom is het om technische
redenen onzeker of de offline digitale euro ingevoerd kan worden? Offline digitaal
geld bestond toch al in Nederland tot 2015 in de vorm van de chipknip?
Er zijn nu twee vormen van geld: (i) contant geld (ook wel chartaal geld genoemd),
dat publiek geld is dat is uitgegeven door de centrale bank, en (ii) banktegoeden
(ook wel giraal geld genoemd), dat privaat geld is omdat het in feite een vordering
is op een commerciële bank. Publiek geld heeft een belangrijke functie in het geldstelsel.
De mogelijkheid tot het inwisselen van giraal geld (een claim op een commerciële bank)
in contant geld (publiek geld) draagt eraan bij dat giraal geld gelijkwaardig en waardevast
is. Deze inwisselbaarheid zorgt er ook voor dat aan een claim op de ene bank evenveel
waarde wordt toegekend als aan een claim op een andere bank. Deze pariteit is belangrijk
in onze economie: het zorgt voor een anker.
Op dit moment is al het digitale geld privaat geld: een digitale vorm van publiek
geld bestaat nog niet. Een digitale euro kan daarin verandering brengen en publiek
geld een rol geven in het digitale domein. Het zou daarbij gaan om een aanvulling
op zowel contant geld, als het bestaande giraal geld: hierover bestaat brede overeenstemming
tussen de lidstaten en ook bij de Europese Commissie.
Een mogelijke digitale euro kan van toegevoegde waarde zijn voor consumenten en bedrijven
en de economie. Een digitale euro zou de mogelijkheid bieden om in de hele eurozone
met hetzelfde digitale betaalmiddel te betalen en kan ervoor zorgen dat publiek geld
toegankelijk blijft en een belangrijke plek behoudt in de samenleving, die steeds
verder digitaliseert. Hiermee kan een digitale euro bijdragen aan het behoud van vertrouwen
in de euro als betaalmiddel. Een digitale euro kan daarnaast helpen om in de toekomst
grip te houden op het Europese betalingsverkeer. Op dit moment worden veel algemeen
beschikbare online betaalopties immers aangeboden door niet-Europese bedrijven. Wel
dient een mogelijke digitale euro aan bepaalde voorwaarden te voldoen, die worden
vastgelegd in de wetgeving waarover momenteel onderhandeld wordt in Europa.
De leden van NSC-fractie refereren verder aan de chipknip en vragen naar de technische
haalbaarheid van een offline variant van een digitale euro. De chipknip was een kaart
waar giraal geld (privaat geld) op kon worden geladen. Een offline toepassing van een digitale euro
zou het mogelijk maken om, net als met contant geld, te kunnen betalen met publiek geld zonder internetverbinding (mits vooraf de digitale euro’s zijn geladen op het lokale
apparaat of kaart) en zonder dat het Eurosysteem of de betaaldienstverlener de individuele
transactiegegevens van de offline betaling zou kunnen zien.25 Hoe een offline variant technisch precies zou worden vormgegeven, wordt nog onderzocht
door het Eurosysteem, in samenwerking met commerciële partijen. De ECB heeft in de
onderhandelingen toegelicht dat de aanvullende testen die gedaan zouden moeten worden
en de technische afhankelijkheden van bijvoorbeeld producenten van lokale dragers
(mobiele telefoons, kaarten etc.) wellicht zouden kunnen leiden tot een latere eerste
uitgiftedatum van een digitale euro indien het voorstel verplicht stelt dat een digitale
euro vanaf het begin zowel online als offline gebruikt moet kunnen worden. Nederland
heeft er in de onderhandelingen wel voor gepleit dat een mogelijke digitale euro vanaf
het begin zowel online als offline gebruikt moet kunnen worden en voor dat standpunt
zie ik breed draagvlak in de Raad. De offline variant draagt bij aan de gelijkenis
met contant geld en biedt meer privacy dan reguliere digitale betaalmiddelen.
De leden van de NSC-fractie vragen of aan de Wet chartaal betalingsverkeer nog nadere
eisen kunnen worden toegevoegd als het gaat om de beschikbaarheid van basisbetaaldiensten.
Is in deze wet ook geregeld dat iedereen recht heeft op een bankrekening?
Het wetsvoorstel chartaal betalingsverkeer heeft tot doel om contant geld bereikbaar,
beschikbaar en betaalbaar te houden. Het voorstel houdt in dat grote banken verplicht
worden om een landelijk dekkende basisinfrastructuur van geldautomaten te verzorgen.
Daarnaast worden banken verplicht om hun betaalrekeninghouders toegang te bieden tot
de chartale basisinfrastructuur tegen maximumtarieven (voor particulieren gratis).[1]
Dit wetsvoorstel gaat onder andere over de infrastructuur van het chartale betalingsverkeer
om bijvoorbeeld het storten en opnemen van contant geld ook in de toekomst bereikbaar,
beschikbaar en betaalbaar te houden. Het wetsvoorstel bevat hiervoor bijvoorbeeld
eisen ten aanzien van de dienstverlening en prijzen die banken hiervoor mogen doorrekenen
aan klanten. Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen over een recht op een betaalrekening
voor particuliere of zakelijke klanten.
De beschikbaarheid van basisbetaaldiensten gaat over het aanbieden van betaaldiensten
en gaat breder dan alleen chartale dienstverlening. Met regels over de beschikbaarheid
van basisbetaaldiensten kan ook de toegang tot giraal betalingsverkeer voor bepaalde klanten of klantgroepen worden versterkt. Op die manier
kunnen ook deze klanten deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.
Voor particuliere klanten is het recht op een basisbetaalrekening al in de wet verankerd
op grond van de Europese betaalrekeningenrichtlijn26. De basisbetaalrekening omvat een aantal basisfunctionaliteiten naast het opnemen
en storten van contant geld zoals het uitvoeren en ontvangen van overboekingen, en
het verrichten van pinbetalingen bij een toonbankinstelling. De basisbetaalrekening
fungeert als vangnet voor particulieren die rechtmatig in de Europese Unie verblijven
en voor wie het openen van een reguliere betaalrekening geen optie is. In Nederland
is de richtlijn geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft).27 Als ook de basisbetaalrekening geen optie is, omdat er sprake is van opzeggings-
of weigeringsgronden, of als de particulier baat heeft bij ondersteuning door een
hulpverleningsinstantie, is er nog de basisbankrekening op basis van een convenant.28
Daarnaast heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief van 1 juli jl. geïnformeerd over
de verschillende opties om de toegang tot het betalingsverkeer voor bepaalde zakelijke
klanten te versterken, met de bijbehorende voor- en nadelen.29 Een wettelijke basisbetaalrekening is een van de opties. Mijn voorganger heeft hierbij
aangegeven verdere besluitvorming aan het nieuwe kabinet overlaten. Ik zal uw Kamer
informeren op een later moment over de opties, en over welke optie het kabinet het
meest passend acht.
In hoeverre is Target een financieel risico voor de stabiliteit als er een grote bank
failliet zou gaan? In hoeverre is er dan besmettingsgevaar voor de hele financiële
sector?
Zoals aangegeven in de jaarlijkse Kamerbrief over risico's als gevolg van ECB-beleid30, is TARGET2 het betalingssysteem dat transacties verwerkt tussen partijen die rekeningen
aanhouden bij één van de nationale centrale banken (NCBs) in het eurogebied en dat
in eigendom en beheer is van het Eurosysteem. TARGET2-saldi weerspiegelen daarbij
het netto resultaat van liquiditeit verstrekt door het Eurosysteem aan tegenpartijen
met rekeningen bij de verschillende NCB’s. Deze saldi volgen uit de cumulatieve grensoverschrijdende
betalingen tussen deze tegenpartijen.
Het TARGET2 systeem maakt het vrije grensoverschrijdende verkeer van kapitaal in de
EMU mogelijk en ondersteunt het de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke monetaire
beleid van de ECB. Daarmee is het TARGET2 betalingssysteem een integraal onderdeel
van een goed functionerende EMU, aangezien een monetaire unie enkel kan bestaan wanneer
er grenzeloos en vrij betalingsverkeer kan zijn tussen ingezetenen uit de verschillende
lidstaten.
TARGET2 vormt geen risico voor de financiële stabiliteit als er een grote bank failliet
gaat. In het hypothetische geval dat er een grote bank failliet zou gaan, kan dit
-zoals ook in beantwoording van eerdere Kamervragen beschreven, gepaard gaan met toenemende
risicopercepties ten opzichte van andere banken en fragmentatie in de interbancaire
markt. Als solvabele banken hierdoor financieringsproblemen ondervinden, dan kunnen
zij dit opvangen door gebruik te maken van liquiditeit van het Eurosysteem, door te
lenen tegen onderpand. Toename van liquiditeit van het Eurosysteem kan tot uiting
komen in TARGET2-saldi, als dit gepaard gaat met grensoverschrijdende netto kapitaalstromen
tussen landen in het Eurosysteem. Deze toegang tot ECB-faciliteiten helpt voorkomen
dat solvabele instellingen in het beschreven scenario in acute betalingsproblemen
raken en kan zo besmettingsgevaar beperken.
Ook vragen deze leden wat de positie van het kabinet ten aanzien van het belasten
van superrijken is. Hoe staat Nederland tegenover het voorstel in de G20 om de 3000
superrijken een jaarlijkse heffing op te leggen van 2% van hun vermogen? Klopt het
dat dit wereldwijd zo’n 200 tot 250 miljard euro op zou kunnen leveren?
De G20 heeft dit probleem ook op de agenda gezet. Het is nu tijd om door te pakken.
Het is goed te zien dat de Franse Minister van Financiën, die bij de meest recente
G20 aanwezig was, daar heeft verklaard voorop te willen lopen met het introduceren
van een wereldwijde minimumbelasting. Hoe kijkt het kabinet hiertegen aan? Is het
kabinet het met de NSC-fractie eens dat Nederland zich ook hard moet maken voor een
dergelijke minimumbelasting? Is het kabinet bereid om hierin samen met bijvoorbeeld
de Franse regering op te trekken in EU-verband?
Nederland is voorstander van het verkennen of in internationaal en EU-verband afspraken
gemaakt kunnen worden over het belasten van zeer vermogende personen in navolging
van internationale afspraken over het belasten van multinationale ondernemingen, omdat
dit bijdraagt aan een gelijk speelveld en daarmee internationale belastingconcurrentie
tegengaat. Nederland heeft daarom bij meerdere gelegenheden dit onderwerp geagendeerd
en inhoudelijke inbreng geleverd. Zo heeft eind mei jl. tijdens een belangrijke vergadering
van het Inclusive Framework (IF) van de OESO een discussie plaatsgevonden over het
onderwerp «Tax and Inequality» waar Nederland actief aan heeft deelgenomen. Zowel
het OESO-secretariaat als diverse andere landen hebben positief gereageerd op de opmerking
van Nederland dat het belangrijk is dat de OESO met dit onderwerp aan de slag gaat.
Een verslag van de IF-vergadering is begin juni naar uw Kamer gestuurd.31 Ook bij de huidige voorzitter van de Raad van de Europese Unie, Hongarije, heeft
Nederland het belang van internationale afspraken over de belastingheffing van zeer
vermogenden benadrukt.
Recent hebben Frankrijk, Spanje, Duitsland, Brazilië en Zuid-Afrika in een gezamenlijke
verklaring hun steun uitgesproken voor het voorstel voor een minimale belastingdruk
van 2% op het vermogen van miljardairs uit onder andere het Global Tax Evasion Report
2024 rapport van Zucman.32 Zucman’s constatering dat een dergelijke minimumbelasting wereldwijd 200 tot 250
miljard euro per jaar zou opleveren is echter lastig te verifiëren door een gebrek
aan publiek beschikbare data. Zo heeft Zucman voor het berekenen van de huidige belastingheffing
van miljardairs zich alleen kunnen baseren op data uit de VS, Frankrijk en Nederland,
omdat vergelijkbare data voor andere landen niet beschikbaar is.
Nederland heeft altijd het belang van een stapsgewijze aanpak benadrukt om ook zoveel
mogelijk draagvlak bij andere landen te creëren, voordat stevig voor een bepaalde
oplossingsrichting gepleit wordt. Belastingheffing van zeer vermogende personen zal
immers het meest effectief kunnen worden aangepakt als zoveel mogelijk landen meedoen.
Zo heeft de Verenigde Staten vooralsnog aangegeven geen voorstander te zijn van een
wereldwijde vermogensbelasting. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat zij zich
ertegen verzetten om dit onderwerp te bespreken in internationale fora. Zij hebben
zich uitgesproken tegen de concrete oplossing van een wereldwijde vermogensbelasting
maar niet tegen het in internationaal verband aan de orde stellen van de problematiek.
Oplossingen binnen nationale stelsels kunnen hier ook aan bijdragen. Dat benadrukt
het belang van een stapsgewijze aanpak.
Bij het uitwerken van eerste concrete stappen kan bijvoorbeeld ook worden gedacht
aan het uitbreiden van de internationale uitwisseling van informatie naar bezit van
vastgoed en andere niet-financiële bezittingen. Daarnaast kan worden gekeken naar
de knelpunten in de verschillende nationale stelsels. Denk daarbij ook aan fiscale
regimes die verschillende landen in afgelopen decennia hebben opgetuigd om vermogende
personen naar zich toe te trekken. Nederland is er voorstander van om in OESO-verband
te onderzoeken of en op basis van welke criteria schadelijke regimes gericht op zeer
vermogende personen beoordeeld zouden moeten worden. Hierover wordt mogelijk komende
periode verder gesproken.
Frankrijk vormt een belangrijke medestander in het Nederlandse streven om internationale
afspraken te maken over de belastingheffing van zeer vermogende personen in internationale
gremia en over dit onderwerp is reeds contact gelegd. Nederland wil in algemene zin
graag samen optrekken met gelijkgestemde landen om dit onderwerp te agenderen en om
stapsgewijs de problematiek en mogelijke beleidsoplossingen te onderzoeken. Het heeft
de voorkeur om dit in eerste instantie in mondiaal verband te agenderen in plaats
van in EU-verband, want zoals hierboven ook benoemd kan dit thema het best worden
aangepakt als zoveel mogelijk landen meedoen. Bovendien zijn internationale afspraken
passender omdat veel van de landen die preferentiële regimes hanteren voor zeer vermogende
personen geen deel uitmaken van de EU.
Natuurlijk zal een minimumbelasting een lange adem vragen. Ziet het kabinet een alternatief
dat we misschien nu al kunnen doen en sneller kunnen doen. De leden van de NSC-fractie
zouden ervoor willen pleiten om daarbij eens goed te kijken naar wat bijvoorbeeld
landen als Duitsland en Finland doen ten aanzien van rijken die emigreren vanwege
fiscale voordelen elders. Ziet het kabinet een mogelijkheid om dit in de komende Eurogroepvergadering
te agenderen?
Zoals hierboven ook genoemd is de inzet voor een mondiale samenwerking, bijvoorbeeld
via de OESO, in deze fase passender en wenselijker dan een samenwerking in EU-verband.
Deze problematiek kan namelijk het meest effectief aangepakt worden als daar zoveel
mogelijk landen aan meedoen. Internationale samenwerking die inzet op een gelijk speelveld
op het gebied van belastingheffing van zeer vermogende personen kan bijdragen aan
het verminderen van de concurrentie op het gebied van fiscale voordelen. De inzet
van de voorstanders van dit onderwerp is daar in deze fase dan ook voornamelijk op
gericht. Nederland wil hierin wel graag samen optrekken met gelijkgestemde landen.
Bovendien staat het onderwerp ook in de G20 op de agenda.
Overigens heeft de voormalige Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
naar aanleiding van de motie Dijk/Maâtoug33 toegezegd om in kaart te brengen hoe exitheffingen voor emigrerende inwoners in verschillende
EU-landen vormgegeven zijn, waaronder die van Duitsland en Finland. De bevindingen
worden naar verwachting in het najaar gedeeld met uw Kamer.
De leden van de NSC-fractie wensen nog een aantal vragen te stellen naar aanleiding
van het verslag van de vorige Ecofinraad.
De Europese Unie moet er zijn voor de burger en niet andersom, zo stellen de leden
van de NSC-fractie. Het uitgangspunt van subsidiariteit moet serieus genomen worden.
Op sommige terreinen is Europese samenwerking nodig en noodzakelijk, zoals internationale
handel, mededinging, internationale veiligheid en migratie en asiel. Op andere terreinen
kunnen vraagtekens gezet worden bij de rol die Europa naar zich toetrekt. Zo zetten
de leden van de NSC-fractie (al jaren) vraagtekens bij het enorme Europese opkoopprogramma,
waarbij de ECB meer dan 4.000 miljard euro aan staatsobligaties heeft opgekocht. Weliswaar
niet rechtstreeks van de lidstaten, want dit zou monetaire financiering zijn, maar
op de kapitaalmarkten. Volgens de ECB zou dit niet strijdig zijn met het Europees
Verdrag. De Studiegroep ECB lijkt hier een soort middenpositie in te nemen. Maar de
lidstaten worden zo wel blootgesteld aan de gevolgen van een eventueel faillissement
van een lidstaat, die de staatsobligaties van dat land waardeloos zullen maken. Het
opkoopprogramma drukte jarenlang de rente, met alle gevolgen van dien voor de indexatie
van de Nederlandse pensioenen, dat wil zeggen: het gebrek hieraan. En het is ook de
vraag of het opkoopprogramma niet heeft geleid tot extra inflatie, wat ook oorspronkelijk
in 2015 de nadrukkelijke bedoeling was van dit programma. Maar het is de hoge inflatie
die in 2022 en 2023 heeft geleid tot uitholling van de bestaanszekerheid, wat weer
heeft bijgedragen aan de impopulariteit van het kabinet Rutte IV. De opbrengsten van
aflopende staatsobligaties worden in het PEPP-programma in de loop van 2024 en 2025
niet meer geherinvesteerd op de kapitaalmarkt. Maar zou het opkoopprogramma niet sneller
moeten worden afgebouwd, door actieve plaatsing van deze staatsobligaties bij de banken,
zo vragen de leden van de NSC-fractie? Zouden deze eerder opgekochte obligaties niet
eerder terug verkocht moeten worden aan de banken? Kunnen daarmee ook niet een deel
van de verliezen van de centrale banken gedekt worden? Waarom verwacht DNB pas in
2029 weer winst te kunnen maken? Welk vertrouwenseffect gaat er uit van een jarenlang
verliesgevende centrale bank?
Laat ik vooropstellen dat de ECB onafhankelijk is in het bepalen van het monetaire
beleid in de eurozone, conform het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie (VWEU). Dit houdt in dat de ECB onafhankelijk is in het bepalen van het monetaire
beleid in de eurozone en regeringen van de lidstaten niet trachten de leden van de
besluitvormende organen van de ECB of van de nationale centrale banken bij de uitvoering
van hun taken te beïnvloeden. De ECB is hierbij gehouden aan haar primaire mandaat
van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering. Het past regeringen
dan ook om terughoudend te zijn in hun beoordeling van het ECB-beleid, omdat dit opgevat
kan worden als het indirect beïnvloeden van het beleid. Bij het verslag van de Eurogroep
en Ecofinraad van november 2022 heeft het vorige kabinet een uitgebreide toelichting
gegeven over wat regeringen wel en niet over het monetaire beleid van de ECB kunnen
zeggen en over de verantwoording en communicatie vanuit de ECB.34
Voor wat betreft de risico’s die de Nederlandse staat loopt door het monetaire beleid
van de ECB wijs ik graag op het vervolgrapport van de studiegroep ECB «Economische
en juridische aspecten van de ECB-opkoopprogramma’s: Een vervolg»35 en de kabinetsreactie daarop36, en op de jaarlijkse informatiebrief over ECB-risico’s voor Nederland.37 Bij de uitvoering van de publieke sectorprogramma’s onder het APP en het PEPP is
namelijk gekozen om risico- en inkomstendeling te beperken. 80% van de omvang van
de aankopen van publieke obligaties wordt gedaan door nationale centrale banken (NCB’s)
en hier is geen risicodeling op van toepassing. De NCB’s binnen het Eurosysteem kopen
enkel obligaties op van hun eigen overheden. Verliezen of winsten over deze aankopen
dienen de NCB’s zelf op te vangen en worden niet gedeeld met andere NCB’s. Onder beide
programma’s is DNB dus beperkt blootgesteld aan de kredietrisico’s van andere eurolanden.
Dit heeft echter ook een prijs. Voor deze 80% betekent dit ook dat DNB geen inkomsten
ontvangt uit de aankopen van andere NCB’s waarvoor over het algemeen een hogere rentevergoeding
geldt vanwege een gemiddeld genomen lagere kredietwaardigheid dan van de Nederlandse
staat. Hierdoor lijdt DNB momenteel relatief grotere verliezen dan andere NCB’s waarvan
de rente op de staatsschuld hoger is dan die op Nederlandse staatsobligaties als gevolg
van een lagere kredietwaardigheid.
De verliezen van DNB en andere NCB’s hangen samen met een combinatie van factoren.
Zo heeft DNB afgelopen decennium op grote schaal activa aangekocht om de liquiditeit
te vergroten en de inflatie aan te jagen. Als gevolg van de snelle verhoging van de
beleidsrente om de hoge inflatie van de afgelopen jaren te bestrijden, materialiseert
het renterisico zich momenteel en is de winstgevendheid van DNB onder druk komen te
sthaan. DNB heeft langlopende obligaties met een lage en vaste rentevergoeding op
de activazijde van haar balans staan. Dit gaat voor een groot deel om Nederlandse
staatsobligaties die DNB in de afgelopen jaren tegen een lage of zelfs negatieve rente
heeft aangekocht. Deze blijven nog lang op de balans staan. DNB financiert deze obligaties
met de korte, variabele beleidsrente (passivazijde), die zij vergoedt aan banken voor
de deposito’s die ze bij hen aanhoudt. De netto rente-inkomsten voor DNB verslechteren
bij beleidsrenteverhogingen, omdat de rentelasten op de passiva sneller oplopen dan
de rentebaten op de activa. DNB heeft over 2023 een negatief resultaat van EUR 3,5
miljard geboekt.38 Dit werd voorzien. Ook de komende jaren blijven er verliezen optreden door de lange
looptijd van de staatsobligaties. Hoewel de verliezen onzeker zijn en afhankelijk
zijn van toekomstige inflatie- en (beleids)renteontwikkelingen, is de verwachting
van DNB dat zij rond 2029 weer winst zullen maken. Voor nadere toelichting wordt ook
verwezen naar de Jaarlijkse informatiebrief risico’s DNB en de Nederlandse staat als
gevolg van ECB beleid.39
In de recente evaluatie van het kapitaalbeleid van DNB40 is gekeken naar de wijze waarop moet worden omgegaan met deze verliezen van DNB in
de komende jaren en naar de toekomstige bufferopbouw. Hierover is in december 2023
een brief aan uw Kamer verstuurd.41 De conclusie van de werkgroep is dat eventuele verliezen de operationele effectiviteit
van DNB niet in de weg staan. De verliezen zijn tijdelijk en DNB wordt in staat gesteld
om op termijn haar buffers via inhouding van toekomstige winsten te herstellen. In
het geval dat de verliezen van DNB nog verder oplopen, zouden de buffers van DNB negatief
kunnen worden. Anders dan bij een commerciële bank, kan een centrale bank blijven
functioneren met negatieve buffers. Centrale banken hebben een bijzondere positie
in het financiële stelsel. Kapitaaltekorten bij een centrale bank zijn in principe
van tijdelijke aard, aangezien de buffers van een centrale bank weer herstellen door
bijvoorbeeld de winst op het uitgeven van bankbiljetten (seigniorage). Deze seigniorage
neemt toe wanneer de rente stijgt. Een centrale bank heeft bovendien niet te maken
met bankruns, zoals commerciële banken dat wel kunnen hebben. Een centrale bank is
daarnaast sterk gelieerd aan de overheid, hoewel een kapitaalstorting momenteel niet
aan de orde is. Ook bij een negatief vermogen zal het vertrouwen in DNB of de euro
dus niet snel afnemen.
Daarnaast vragen de leden van de NSC-fractie of het klopt dat het TPI opkoopprogramma
nu niet meer geactiveerd hoeft te worden, net zoals het OMT-programma (de zogenaamde
bazooka van Mario Draghi, «whatever it takes») van 2012 nooit daadwerkelijk geactiveerd
is. Klopt het dat in sommige gevallen alleen al de aankondiging van een stabilisatiemaatregel
genoeg kan zijn om de financiële markten te kalmeren? Zonder dat daadwerkelijk met
duizenden miljarden euro´s aan indirect belastinggeld hoeft te worden gesmeten?
Het klopt dat onder het OMT-instrument tot dusver nooit aankopen zijn gedaan. Dit
geldt ook voor het TPI-instrument. De ECB heeft beide instrumenten nog steeds beschikbaar
om de transmissie van het monetaire beleid te waarborgen, mocht een situatie in de
toekomst daartoe aanleiding geven.
De inflatie daalt overal in Europa. Echter daalt de inflatie wel over even hard, zo
vragen de leden van de NSC-fractie. Een nadeel van de monetaire unie was altijd al
dat er maar één rentestand is voor alle 20 eurolanden. Voor het ene land zal deze
mogelijk te hoog zijn en voor het andere land te laag. Hoe kan dit nadeel van de monetaire
unie ondervangen worden?
De afgelopen jaren lag de inflatie in alle landen van de eurozone boven de doelstelling.
Voor alle landen was verkrappend monetair beleid daarom passend. Momenteel zien we
dat de inflatie in sommige landen dichter bij de doelstelling ligt dan in andere landen.
De ECB richt zich op basis van haar mandaat op de prijsstabiliteit in de eurozone
als geheel, wat niet altijd helemaal passend hoeft te zijn voor alle individuele lidstaten.
In een muntunie zijn daarom een focus van het economisch beleid op economische groei,
convergentie en houdbare overheidsfinanciën van extra groot belang. Maar zoals in
de het antwoord op de vraag waarom het Stabiliteits- en Groeipact ook van toepassing
is op landen buiten het eurogebied is toegelicht, zijn deze zaken ook voor de Unie
als geheel van groot belang gelet op de sterke onderlinge financiële en economische
verwevenheid.
Om de nationale economie bij economische schommelingen en schokken te kunnen stabiliseren
is het belangrijk dat landen in de eurozone houdbare overheidsfinanciën hebben. Economische
convergentie leidt naar verwachting ook tot meer convergentie van de conjunctuur en
inflatie. Verdieping van de interne markt, bankenunie en kapitaalmarktunie kan daaraan
bijdragen, net als structurele hervormingen op nationaal niveau. Hervormingen op arbeidsmarkten
en productmarkten kunnen de flexibiliteit en weerbaarheid bij economische schokken
vergroten.
De leden van de NSC-fractie hebben ook altijd vraagtekens gezet bij het Herstel- en
Veerkrachtfonds (RRF) van 580 miljard euro. Niet zozeer vanwege het fonds zelf, maar
vanwege het op Unie-niveau aangaan van nieuwe gezamenlijke schulden. Klopt het dat
dit fonds Nederland in totaal 35 miljard euro gaat kosten en maximaal 5,4 miljard
euro gaat opleveren? En daarvoor moet Nederland dan ook nog aan allerlei Europese
eisen voldoen. Hoe verhoudt zich dit tot een eventueel nieuw herstelfonds, waar president
Macron over gesproken heeft? Wat is de Nederlandse positie hierin?
Op basis van meest recente inzichten over het aandeel van het Nederlandse bni in dat
van de EU en de huidige marktrentes wordt de Nederlandse bijdrage aan de aflossing
en rentebetalingen voor het subsidiedeel van het Europees herstelinstrument geraamd
op 38 miljard euro voor de periode tot en met 2058. Dit betreft overigens niet alleen
de subsidiemiddelen in de herstel-en veerkrachtfaciliteit maar ook de middelen die
via het Europees herstelinstrument aan de EU-begroting worden toegevoegd binnen het
huidige Meerjarig Financieel Kader. De Nederlandse RRF-envelop bedraagt maximaal 5,4
miljard euro. Er is momenteel geen Commissievoorstel voor een nieuw herstelfonds.
Nederland is geen voorstander van nieuwe permanente EU-fondsen gefinancierd met gemeenschappelijke
schuld.
Voorts constateren deze leden nog een ander punt waar sinds februari 2022 weinig voortgang
in zit, namelijk de bevroren Russische tegoeden van ca. 260 miljard euro. Waarom kan
dit geld niet sneller ter beschikking worden gebracht voor de Oekraïense wederopbouw
en oorlogsinspanning? Een theoretisch argument dat daarbij genoemd wordt, is dat de
euro als internationaal betaalmiddel aan geloofwaardigheid zou verliezen omdat het
eigendomsrecht niet gerespecteerd zou worden. Echter, vragen de leden, deelt het kabinet
de mening dat het eigendomsrecht een relatief recht is en geen absoluut recht? En
dat het doel van het promoten van de euro als reserve- en handelsmunt ondergeschikt
zou moeten zijn aan het bestrijden van de ongekende Russische agressie? Hoe kan het
dat de VS en een aantal andere landen de Russische middelen wel wil inzetten en een
aantal Europese landen niet?
Conform moties Krul c.s.(Kamerstuk 21 501-20-1959), Dobbe c.s.(Kamerstuk 36 410 V-65) en Brekelmans c.s.(Kamerstuk 21 501-20-2034) zet Nederland zich in de EU in met de ambitie om aanvullende maatregelen o.b.v.
(rente-inkomsten van) geïmmobiliseerde tegoeden van de Russische Centrale Bank te
onderzoeken. Er is een verschil tussen het gebruik van buitengewone rente-inkomsten
over de geïmmobiliseerde tegoeden van de Russische Centrale Bank en het gebruik van
deze tegoeden zelf. Ten aanzien van het gebruik van de buitengewone rente-inkomsten
over de tegoeden lopen op dit moment twee sporen.
Ten eerste bereikte de EU op 21 mei jl. een akkoord om de buitengewone inkomsten over
de geïmmobiliseerde Russische Centrale banktegoeden, die worden aangehouden door Europese
centrale effectenbewaarinstellingen (CSD’s), ten goede te laten komen aan Oekraïne.
Volgens huidige inschatting zal dit circa 3 miljard euro per jaar beschikbaar maken
voor steun aan Oekraïne, waarbij de precieze inkomsten afhankelijk zijn van de ontwikkeling
van de rentestanden. Dit geld wordt al dit jaar beschikbaar gesteld, onder meer in
de vorm van 1,4 mld. euro directe militaire steun voor Oekraïne via de Europese Vredesfaciliteit.
Ten tweede heeft de G7 in juni een politiek akkoord bereikt over een lening van ca.
50 miljard dollar waarbij de toekomstige rente-inkomsten van geïmmobiliseerde Russische
Centrale-banktegoeden worden gebruikt om de leningen te faciliteren. Het doel is om
de financiering uiterlijk eind dit jaar aan Oekraïne beschikbaar te stellen. Verdere
uitwerking van dit akkoord vindt op dit moment plaats, ook in EU-verband.
De steun beschikbaar stellen uit de geïmmobiliseerde bevroren tegoeden zelf vraagt
een zorgvuldige afweging. Vooralsnog is er internationaal geen overeenstemming over
de rechtmatigheid van het gebruik van het onderliggende vermogen als tegenmaatregel.
Nederland is ambitieus als het gaat om het verkennen van de mogelijkheden en zet zich
ervoor in om het ambitieniveau in EU-verband te verhogen. Daarbij is het voor het
kabinet van belang dat alle juridische, economische en politieke risico’s zorgvuldig
worden gewogen, waaronder het risico voor de internationale rol van de euro. Dit risico
is naar verwachting van het kabinet geringer bij de huidige en toekomstige inzet van
de buitengewone rente-inkomsten dan bij confiscatie van de tegoeden. Hierbij wordt
ook meegenomen dat het overgrote deel van de reserves zich in de EU bevindt. De risico’s
zijn voor de EU daarom groter dan voor sommige internationale partners. Hierover zijn
experts in Europa en de G7 geregeld in gesprek. Daarbij spreekt het kabinet ook met
de VS en andere landen buiten de EU. Nederland heeft zich in internationaal verband
uitgesproken dat de geïmmobiliseerde tegoeden niet gemobiliseerd worden tot Rusland
herstelbetalingen heeft betaald42. Daarbij zet Nederland zich in voor het onderzoeken van alle mogelijkheden van gebruik
van de onderliggende tegoeden in gezamenlijkheid met EU- en G7 partners.
De leden van de NSC-fractie vragen of een Europese lening van 50 miljard euro wel
het juiste middel is om Oekraïne te helpen. Wordt Oekraïne zo niet bedolven onder
de schulden, die een latere wederopbouw juist zou kunnen belemmeren? Waarom wordt
de steun niet betaald uit de 260 miljard euro aan bevroren Russische tegoeden?
Of Oekraïne nu externe financiering ontvangt in de vorm van leningen of giften maakt
in dit stadium, nu het land vooral behoefte heeft aan financieringsvolumes om haar
tekorten te dekken, minder uit – zolang de rentelast behapbaar blijft. Uit de analyses
van het IMF, waarin de leningen van donorlanden worden meegenomen, blijkt dat er voldoende
waarborgen zijn om de schuldhoudbaarheid van Oekraïne te herstellen. Onderdeel daarvan
zijn de financing assurances die Nederland en andere donorlanden hebben afgegeven. Dit is de toezegging om, in
gezamenlijkheid, Oekraïne (financieel) te blijven steunen. Vanuit het perspectief
van de crediteuren is relevant dat tegenover de door de G7 voorgestelde lening van
50 mld. dollar de rente-inkomsten op de bevroren Russische tegoeden staan. Het gebruik
van de geïmmobiliseerde Russische centrale banktegoeden zelf om Oekraïne te financieren
is nu niet aan de orde, o.a. omwille van de bijhorende juridische obstakels.
Is de EU voornemens om een beroep te doen op de EU-begroting om het EU-deel van de
G7-lening aan Oekraïne te garanderen? Vergt een dergelijke garantie een aanpassing
van de EU-begroting, waarvoor unanimiteit in de Raad nodig is?
Op dit moment worden de opties in EU-verband nog verkend. De Europese Raad heeft de
Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger en de Raad op 27 juni jl. verzocht om het werk
voort te zetten. Op dit moment is er nog geen Commissievoorstel beschikbaar. Eén van
de mogelijkheden is dat de EU gebruik maakt van de zogenoemde «headroom»43 onder het Eigenmiddelenbesluit om het EU-deel van een eventuele aanvullende lening
te garanderen (dit wordt enkel aangesproken indien opbrengsten vanuit bevroren tegoeden
onvoldoende blijken), zoals eerder is gedaan bij de MFA+-leningen. Voor 2024 bestaat
hier reeds een juridische basis voor in het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Hier
kan met gekwalificeerde meerderheid over worden besloten. In dat geval zal een garantie
op de begroting van het Ministerie van Financiën opgenomen moeten worden. Uw Kamer
zal daar vanzelfsprekend via de geëigende procedures bij worden betrokken.
Is de EU voornemens om de Russische tegoeden bevroren te houden totdat Rusland herstelbetalingen
aan Oekraïne heeft betaald, zoals is vastgelegd in het G7-communique? Welke juridische
aanpassingen in de EU-sancties zijn hiervoor nodig?
Conform de ER-conclusies van 27 en 28 juni moeten de Russische tegoeden overeenkomstig
het EU-recht geïmmobiliseerd blijven tot Rusland zijn agressieoorlog tegen Oekraïne
staakt en Oekraïne compenseert voor de schade die door deze oorlog is veroorzaakt.
Binnen de EU wordt gesproken over de verdere uitwerking hiervan. De Minister van Buitenlandse
Zaken brengt de Kamer hiervan op de hoogte wanneer er meer bekend is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken en hebben
geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag
van de Eurogroep en de Ecofinraad van 20 en 21 juni 2024 en de geannoteerde agenda
van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 juli 2024. Deze leden
hebben de volgende vragen over de inhoud van de stukken.
De voorgaande Minister schreef dat op 13 en 14 juni de G7-leiders een akkoord hebben
bereikt om rente-inkomsten van bevroren Russische tegoeden te gebruiken voor een nieuwe
leenfaciliteit voor Oekraïne. Daarbij wordt opgemerkt dat verdere (juridische) risico’s
moeten worden uitgewerkt. Kan de (huidige) Minister de juridische risico’s al enigszins
toelichten?
Op 13 en 14 juni hebben de G7 leiders een politiek akkoord bereikt om de buitengewone
rente-inkomsten over geïmmobiliseerde Russische Centrale Banktegoeden te gebruiken
voor een lening aan Oekraïne. Hierbij is afgesproken dat verdere uitwerking van dit
politieke akkoord nog dit jaar dient plaats te vinden. Nederland is betrokken bij
de uitwerking hiervan in EU-verband. Hierbij is het voor het kabinet van belang dat
alle risico’s ten aanzien van deze leenfaciliteit goed geanalyseerd worden en dat
deze risico’s worden gedeeld met internationale partners.
Voor wat betreft de juridische risico’s bestaat er het risico van een mogelijke tegenreactie
of procedure vanuit Rusland tegen de landen of instellingen waar de geïmmobiliseerde
Russische centrale banktegoeden zich bevinden. Mede gezien het feit dat het merendeel
van de geïmmobiliseerde tegoeden zich in Europa bevindt is het van belang dat deze
risico’s goed worden ondervangen en dat dit ook onderdeel is van een uiteindelijk
akkoord over de leenfaciliteit. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de buitengewone
rente-inkomsten juridisch geen eigendom van Rusland zijn, waarmee het inzetten hiervan
niet strijdig is met het nationale, Europese en internationale recht.
De voorganger van de Minister schreef verder dat in de uitstaande Griekse ESFS gelden
niet de uitstaande rente is opgenomen als gevolg van de Griekse schuldmaatregel uit
2018, die Griekenland meer ademruimte moest geven. Dit leidt ertoe dat de uitgestelde
rente toeneemt. Welke risico’s kleven volgens de Minister aan deze toename?
Sinds de voltooiing van het ESM-programma van Griekenland in 2018 heeft de Europese
Commissie in samenwerking met de Europese Centrale Bank post-programmatoezicht voor
Griekenland uitgevoerd. In haar meest recente post-programmatoezichtrapport voor Griekenland
van 19 juni jl. geeft de Commissie aan dat de Griekse overheidsfinanciën de afgelopen
jaren sterk zijn verbeterd.44 Ook beoordeelt de Commissie dat Griekenland de capaciteit behoudt om haar schulden
te betalen. Het uitstel van rentebetalingen op een deel van de schulden was onderdeel
van de schuldmaatregelen waar in destijds in de Eurogroep afspraken over zijn gemaakt.
Het doel van deze maatregelen was om de jaarlijkse financieringsbehoefte van de Griekse
staat over een lange periode, inclusief de periode na het aflopen van het uitstel
van de rentebetalingen, op een houdbaar niveau te houden en zodoende financieringsproblemen
te voorkomen. In de ogen van het kabinet draagt het rente-uitstel momenteel nog steeds
bij aan dit doel.
De leden van de BBB-fractie hebben ook enkele vragen over de Oekraïne faciliteit.
In hoeverre is deze nog steeds toereikend? Wanneer verwacht de Minister dat deze uitgeput
is?
Door de oorlog zijn de Oekraïense overheidsuitgaven significant harder gestegen dan
de belastinginkomsten, en is het land haar toegang tot de internationale kapitaalmarkten
kwijtgeraakt. Alhoewel de Oekraïense, o.a. in het kader van het IMF-programma dat
het land heeft, stappen zet om de belastingopbrengst te verhogen, is het aan de internationale
bondgenoten van Oekraïne om het resterend tekort te dekken. Deze steun is noodzakelijk
om de Oekraïense overheid, economie en maatschappij draaiende te houden, wat ook belangrijk
is voor de ontwikkelingen aan het front. Zo stelt liquiditeitssteun de Oekraïense
overheid bijv. in staat ambtenarensalarissen en pensioenen te betalen.
De «Oekraïne faciliteit» van de Europese Unie is een essentieel onderdeel van de internationale
inzet om dit tekort te dekken, en financieringstranches worden naar verwachting tot
eind-2027 uitgekeerd – mits Oekraïne de daarbij afgesproken macro-economische hervormingsagenda
weet uit te voeren. Belangrijk is dat naast de financiering en hervormingen – die
bovendien noodzakelijk zijn voor het EU-toetredingsperspectief van Oekraïne – de faciliteit
ook steun biedt voor de mobilisering van de private sector ten behoeve van de wederopbouwinspanning.
Het externe financieringsgat van Oekraïne wordt door het IMF ingeschat op USD 107,1
mld. in de periode van 2024 tot en met het tweede kwartaal van 2027. De reeds toegezegde
liquiditeitssteun van de EU, VS, andere partners (zoals het VK, Canada en Japan) en
de internationale financiële instellingen is echter onvoldoende om dit tekort te dekken.
Een aanvullende lening van ongeveer USD 50 mld., zoals nu door de G7 wordt voorgesteld,
zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het adresseren van deze uitdaging.
Daarbij is het belangrijk om op te merken dat het IMF in haar analyse een staakt-het-vuren
eind dit jaar als uitgangspunt neemt. Als de Russische agressie aanhoudt, zullen de
(economische) noden van Oekraïne ook toenemen. Naar verwachting zal het IMF deze zomer
haar aannames over de duur van de oorlog herzien. Dan zal ook duidelijk worden welke
gevolgen dit precies heeft voor de externe financieringsbehoefte. Naast het liquiditeitstekort
kijkt de Oekraïnse regering bovendien tegen o.a. een enorme herstel- en wederopbouwrekening
aan. Deze wordt door de Wereldbank op minimaal USD 486 mld. over de komende tien jaar
geraamd, en zal ook gedeeltelijk door de private sector gefinancierd moeten worden.
Tot slot hebben deze leden een vraag over de uitrol van de digitale euro. De voorganger
van de Minister schreef dat privacywaarborgen essentieel zijn. Alle gebruiksdata worden
dan ook gepseudonimiseerd. Kan de Minister aangeven hoe makkelijk het zou zijn voor
beleidsmakers om deze pseudonimisatie op te heffen in de toekomst, welke eventuele
(wets)wijzigingen zouden daarvoor nodig zijn?
Het voorstel voor de verordening die het juridisch kader vormt voor het ontwerp, de
uitgifte en verspreiding van een digitale euro bevat diverse privacywaarborgen. Het
Eurosysteem zal, indien er over dit voorstel een akkoord wordt bereikt, bij het ontwerp
en de uitgifte van een digitale euro gebonden zijn aan deze verordening. Nederland
stelt zich in de onderhandelingen over dit onderdeel van het voorstel op het standpunt
dat pseudonimisatie bij online gebruik van de digitale euro het minimale niveau van
privacy dient te zijn. Het regelgevend kader wordt zoveel mogelijk technologie neutraal
geformuleerd, zodat het toekomst bestendig is en strengere privacywaarborgen in de
toekomst ook mogelijk zijn (bijvoorbeeld een meer token-based systeem.45). Daarnaast gaat het voorstel voor de verordening ook uit van een mogelijkheid voor
offline gebruik van een digitale euro, waarbij geen individuele transactiedata worden
gedeeld met het Eurosysteem. Nederland heeft zich tot nu toe stevig ingezet voor de
mogelijkheid van deze offline toepassing van de digitale euro, vanaf de eerste uitgifte.
De leden van de BBB-fractie vragen naar een scenario waarin de eisen omtrent pseudonimisatie
zouden worden opgeheven. Los van de vraag of daar überhaupt politiek draagvlak voor
zou zijn, zou dit een aanpassing van de verordening op Europees niveau vergen, waartoe
de Europese Commissie het initiatief zou moeten nemen. Over een dergelijke wijziging
zouden de individuele lidstaten in de Raad en ook de leden van het Europees Parlement
overeenstemming moeten bereiken. Een wijziging van de verordening zou in de Raad kunnen
worden aangenomen met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Zonder een dergelijke
wijziging kan niet van de waarborgen in de verordening worden afgeweken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier