Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 26 maart 2024 en informele Visserijraad 24 en 25 maart 2024 (Kamerstuk 21501-32-1625) (tweede deel)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1633 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 maart 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 13 maart 2024 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
26 maart 2024 en informele Visserijraad 24 en 25 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1625).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 maart 2024 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 21 maart 2024 zijn de vragen die betrekking
hebben op onderwerpen die op de agenda van de informele Visserijraad of de formele
Landbouw- en Visserijraad van maart 2024 staan, beantwoord. Bij brief van 2 april
2024 zijn de overige vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie achten een eerlijke prijs en gelijk speelveld essentieel
om de toekomst van de agrarische sector te waarborgen. Op dit punt zouden deze leden
de Minister willen meegeven dat dit gelijke speelveld verder reikt dan de grenzen
van de Europese Unie (EU). Deze leden pleiten voor producten uit niet EU-landen die
niet voldoen aan onze kwaliteitseisen voor een verbod, bijvoorbeeld een verbod op
antibiotica. Daar zouden importeisen aan moeten worden gesteld, om zo de gestelde
kwaliteit van de producten te waarborgen. Naast dat deze leden dit van groot belang
achten voor onze volksgezondheid, is het eveneens een stap voorwaarts om een gelijk
speelveld te creëren.
Antwoord
Alle EU-import moet voldoen aan de EU-productstandaarden voor voedselveiligheid en
etikettering. Deze productstandaarden gelden voor alle producten die binnen en buiten
de EU geproduceerd worden. Met betrekking tot het gebruik van antimicrobiële middelen,
waaronder antibiotica, bij dieren en hun dierlijke producten stelt de EU expliciet
eisen aan producten uit derde landen die geëxporteerd worden naar de EU. Hiervoor
wijs ik op artikel 118 van de diergeneesmiddelenverordening 2019/61, en de hieruit voortvloeiende gedelegeerde verordening 2023/9052. Artikel 118 bepaalt extra voorwaarden in relatie tot het gebruik van antimicrobiële
middelen, bij dieren en hun producten die geëxporteerd worden naar de EU. Deze dieren
mogen tijdens hun leven niet zijn behandeld met antimicrobiële middelen die in de
EU gereserveerd zijn voor de mens (lijst met gereserveerde antimicrobiële middelen;
uitvoeringshandeling 2022/1255). Daarnaast mogen deze dieren niet zijn behandeld met
antimicrobiële middelen die als groeibevorderaar zijn gebruikt. Producten uit derde
landen die niet voldoen aan deze eisen komen dus de interne markt niet op. Eventuele
handelsakkoorden doen daar niets aan af.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie vragen wat de inbreng van de Minister in de onderhandelingen
over het nieuwe Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) wordt? Deelt de Minister de
mening dat de kalenderlandbouw een te verregaande maatregel is in hoe de boer zijn
bedrijf voert, geen rekening houdt met zijn of haar expertise en lokale entijdsgebonden
omstandigheden zoals het weer, en leidt tot ergernis alom?
Antwoord
Het Belgische voorzitterschap heeft het onderwerp «GLB na 2027» geagendeerd voor de
Raad van april. Ik zal de Kamer dan ook nader informeren over mijn inbreng. Ten aanzien
van «kalenderlandbouw» zijn er in de voorwaarden in het huidige GLB voorschriften
voor data opgenomen. Er zijn agrariërs die hebben aangegeven dat dit niet altijd bij
hun bedrijfsvoering past. De Europese Commissie (Commissie) heeft in de op 15 maart
2024 gepubliceerde voorstellen voor aanpassing van de GLB-verordeningen meer ruimte
gegeven om de verplichte data vanuit de GLMC’s aan te kunnen passen naar regionale
omstandigheden. Zodra de voorstellen zijn aangenomen, kijk ik met stakeholders of
en hoe ik deze mogelijkheid benut, wat vervolgens verwerkt zal worden in het Nationaal
Strategisch Plan (NSP). Daarnaast blijft dit onderwerp een aandachtspunt bij de onderhandelingen
over het nieuwe GLB.
De leden van de NSC-fractie vragen wat er in plaats van de Sustainable Use Regulation
met betrekking tot gewasbescherming komt, nu deze door de EU is ingetrokken. Hoe ziet
de Minister deze ontwikkeling? Welke delen van deze regelgeving wil de Minister behouden?
Antwoord
Het Commissievoorstel voor een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (SUR-voorstel)
zou de huidige Richtlijn Duurzaam gebruik pesticiden (2009/128/EG) gaan vervangen.
Nu het SUR-voorstel is ingetrokken, blijft de richtlijn langer van kracht. Nederland
heeft deze in nationale wet- en regelgeving geïmplementeerd. Nederland zal nu moeten
doorgaan met het verduurzamen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen
de kaders van de richtlijn en al ingezet nationaal beleid, zoals het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Het SUR-voorstel ging op bijna alle onderdelen verder dan de huidige richtlijn. Dit
met als doel om het gebruik en risico’s van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen
met 50% te verminderen. De belangrijkste veranderingen betroffen wettelijk bindende
reductiedoelen (zowel op het niveau van de EU als geheel als de lidstaten afzonderlijk),
bindende gewas specifieke teeltvoorschriften voor geïntegreerde gewasbescherming en
een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in zogeheten gevoelige gebieden
(zie verder in het BNC-fiche, Kamerstuk 22 112, nr. 3472). Ik laat het aan een nieuw kabinet om afwegingen te maken of voor onderdelen in
het SUR-voorstel verplichtingen in nationale wetgeving zullen worden opgenomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken de Minister voor zijn beantwoording van de vragen
in het schriftelijk overleg inzake het dierenwelzijn in de nieuwe transportverordening
(Kamerstuk 22 112, nr. 3889). De Minister geeft aan dat het niet effectief is om tijdens de onderhandelingen
in te zetten op het verlagen van de maximumtemperatuur tijdens transport, conform
de European Food Safety Authority (EFSA)-adviezen. Kan de Minister toelichten wat
hiermee wordt bedoeld?
Antwoord
Om bij de onderhandelingen over het voorstel voor de herziening van de transportverordening
aanpassingen doorgevoerd te krijgen (en daarmee effectief te zijn), is een gekwalificeerde
meerderheid nodig. Tijdens de Raadswerkgroep van 18 december jl., waarbij de Commissie
het voorstel presenteerde en lidstaten de gelegenheid kregen om vragen te stellen,
werd duidelijk dat een meerderheid van de lidstaten kritisch was ten opzichte van
de in het voorstel opgenomen temperatuurvoorschriften. Zij gaven aan daarbij grote
zorgen te hebben over de uitvoerbaarheid en de (economische) impact van de temperatuurvoorschriften
in het voorstel. De temperatuurnormen zoals aanbevolen door de Europese Autoriteit
voor Voedselveiligheid (EFSA) in haar rapport van september 2022 gaan voor sommige
diersoorten en -categorieën nog verder dan de voorschriften zoals nu opgenomen in
het voorstel. Daarom is het de verwachting dat Nederland onvoldoende steun zal krijgen
van andere lidstaten voor inzet op de EFSA-temperatuurnormen. Daarmee is een dergelijke
inzet effectief noch strategisch, omdat Nederland dan niet meer als serieuze onderhandelingspartner
zal worden gezien op dit punt. Het is dan beter om, conform de inzet in het BNC-fiche
(Kamerstuk 22 112, nr. 3861), erop in te zetten om het voorstel dusdanig aangescherpt te krijgen dat transport
boven 30 graden Celsius niet meer kan en de temperatuurvoorschriften ook gaan gelden
voor pluimvee en konijnen.
Is de Minister van mening dat het, gezien de uitvoerbaarheid, onhaalbaar is om andere
EU-lidstaten te overtuigen de EFSA-adviezen op te volgen? Zo ja, wat hoopt de Minister
aan inhoudelijke punten te bereiken bij de overleggen over de transportverordening,
naast een minder lange overgangstermijn voor de minimumtransportleeftijd voor kalveren?
Antwoord
Een meerderheid van de lidstaten is helaas niet zo ambitieus als Nederland en daarom
niet bereid om de EFSA-adviezen volledig op te volgen. Daarom bevat het BNC-fiche
(Kamerstuk 22 112, nr. 3861) een afgewogen inzet, waarmee ik pleit voor verbetering van dierenwelzijn tijdens
transport. In dit BNC-fiche is ook uiteengezet wat ik idealiter aan inhoudelijke punten
wil bereiken tijdens de onderhandelingen over het voorstel voor de herziening van
de transportverordening. Ik moet daarbij strategisch te werk gaan om zoveel mogelijk
verbetering te kunnen bereiken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister erkent dat het juist de boeren
zijn die als eerste, en op veel plekken in Europa nu al, last hebben van de effecten
van klimaatontwrichting. Erkent de Minister dat ook het verlies van biodiversiteit,waaronder
insecten en bodemorganismen, bij uitstek voor boeren een grote last zal worden? Zo
ja, welke acties gaat de Minister ondernemen om aan boeren duidelijk te maken dat
zij, op de wat langere termijn, juist degenen zijn die het meeste baat hebben bij
maatregelen ten behoeve van het milieu?
Antwoord
De landbouw heeft inderdaad te maken met uitdagingen die klimaatverandering met zich
brengt, en dat speelt nu al op verschillende plaatsen in Europa. Denk aan langere
periodes van droogte, wateroverlast, maar ook hittestress bij dieren. Klimaatverandering
heeft ook onmiskenbaar impact op de biodiversiteit en ecosystemen. Boeren zijn op
hun beurt weer gebaat bij gezonde ecosystemen en een goede staat van de biodiversiteit
en de bodem. Verduurzaming van de landbouw, waar het tegengaan van klimaatverandering
onderdeel van is, is een belangrijk doel van mijn beleid. Daarover ben ik nog steeds
informeel met partijen in overleg, zodat we met elkaar in verbinding blijven, dilemma’s
delen en reflecteren op ontwikkelingen. Het kabinet heeft hiertoe beleid bepaald en
middelen ter beschikking gesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om de gebiedsprogramma’s
van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), de Aanpak Piekbelasting, de structurele
aanpak stikstof of de natuurherstelmaatregelen. Maar ook het Nationaal Programma Landbouwbodems
waarmee duurzaam bodembeheer in de praktijk wordt gestimuleerd, juist omdat duurzaam
bodembeheer ervoor zorgt dat de landbouwbodem beter bestand is tegen klimaatverandering.
Met de aanpak voor een natuurinclusieve landbouw stimuleer ik bovendien ook zowel
de biodiversiteit als de verduurzaming van de landbouw.
Met Prinsjesdag heb ik gemeld welke stappen ik nog ga zetten en waarvoor het kabinet
middelen ter beschikking heeft gesteld, bijvoorbeeld vergroten van het marktaandeel
biologische landbouw en de inzet op doelsturing. Het is echter aan een volgend kabinet
om nieuwe knopen door te hakken over wat nodig is voor de toekomst van de landbouw
(zie ook mijn brief hierover van 19 september 2023, Kamerstuk 30 252, nr. 128).
Resultaten van de «Call to Care for Animal Welfare» conferentie
De leden van de PvdD-fractie lezen in de brief over de agenda en de inbreng bij de
komende Landbouw- en Visserijraad dat de Minister schrijft over de dierenwelzijnsconferentie
die is georganiseerd door het Voorzitterschap. Eurocommissaris Kyriakides gaf daarbij
een presentatie van de verordeningsvoorstellen voor het transport van dieren en het
welzijn van honden en katten. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over. Al eerder
hebben deze leden hun verbijstering geuit over het commissievoorstel over de herziening
van de verordening dierenwelzijn tijdens transport. Na bijna twintig jaar wachten
wordt er nog altijd geen einde gemaakt aan de vreselijke omstandigheden waarmee de
miljarden dieren worden geconfronteerd die jaarlijks over de weg, over zee, per spoor
en door de lucht worden vervoerd binnen en van en naar de EU. De Kamer heeft de Minister
met de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605) dan ook opgeroepen om zich sterk te verzetten tegen het voorstel van de EC en zich
in te zetten voor een wijziging waarmee ernstig dierenleed bij diertransporten alsnog
wordt tegengegaan. Het gaat specifiekover geen diertransporten meer naar landen buiten
Europa, verlaging van de maximumtemperatuur en geen diertransporten meer die langer
duren dan acht uur. Welke ruimte ziet de Minister voor aanscherping van het commissievoorstel?
Antwoord
Ik ben ambitieus op het gebied van dierenwelzijn. Dieren verdienen een goede bescherming,
ook tijdens transport. Helaas is een meerderheid van de lidstaten niet zo ambitieus
als Nederland. Binnen het huidige krachtenveld is het onwaarschijnlijk dat er op korte
termijn grote wijzigingen doorgevoerd kunnen worden in het voordeel van dierenwelzijn,
aangezien er bij de onderhandelingen een gekwalificeerde meerderheid nodig is. Ik
moet dus zeer strategisch te werk gaan om zoveel mogelijk verbetering te kunnen bereiken
voor het dierenwelzijn tijdens transport in Europa. Uiteraard blijft mijn inzet conform
het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861) staan en zal ik me in blijven zetten voor een betere bescherming van dieren tijdens
transport.
De Minister zet zich in voor een maximumtransporttijd van acht uur voor ongespeende
dieren, zonder uitzonderingen. Kan de Minister bevestigen dat reistijd op zee, die
in het commissievoorstel wordt uitgezonderd van de transporttijd, dan ook niet mag
worden geschaard onder deze uitzonderingen?
Antwoord
Ja, dat kan ik bevestigen.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister kan verklaren waarom het transport
van wilde dieren buiten de herziening van de transportverordening lijkt te worden
gehouden. Is de Minister bereid zich in te zetten om ook te zorgen voor regels voor
de miljoenen wilde dieren, zoogdieren, reptielen en vogels, die worden geïmporteerd
en verhandeld tussen lidstaten voor onder andere gebruik in circussen of dierentuinen?
Niet alleen om ze te beschermen tegen extra risico’s op verwondingen en ander leed,
maar ook vanwege de zoönoserisico’s?
Antwoord
De Commissie geeft in de overwegingen behorende bij het voorstel aan dat de reikwijdte
van het voorstel vanwege proportionaliteit beperkt is tot de dieren die vaak getransporteerd
worden in het kader van economische activiteit, namelijk kleine herkauwers, paardachtigen,
runderen, varkens, gedomesticeerde vogels, konijnen en waterdieren (vissen, cephalopoden
en decapoden3). Voor wat betreft dierentuin- en CITES4-dieren geeft de Commissie daarnaast aan dat het transport van deze specifieke groep
dieren minder dierenwelzijnsrisico’s kent en specifiekere voorschriften nodig heeft
die niet geboden kunnen worden binnen het voorstel. Ik kan me in de redenering van
de Commissie vinden, maar ik vind ook dat het transport van wilde dieren moet voldoen
aan goede welzijnsstandaarden. Ik zal me er tijdens de onderhandelingen dus voor inzetten
dat het voorstel ook bescherming biedt aan wilde dieren tijdens transport. Het transport
van wilde dieren moet daarnaast zo ingericht zijn dat de verspreiding van dierziekten,
waaronder zoönosen, zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dit valt echter buiten de reikwijdte
van het voorstel voor de herziening van de transportverordening.
SCoPAFF – landbouwgif
De leden van de PvdD-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de Kamerbrief
over de SCoPAFF-vergadering van 20/21 maart (Kamerstuk 27 858, nr. 649). De Kamer is al jarenlang zeer kritisch op de procedurele verlengingen van de toelatingen
van landbouwgiffen waarvan de herbeoordeling nog niet is afgerond. Zie hierover bijvoorbeeld
de aangenomen motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286) die de regering verzoekt om zich in te zetten voor een aanpassing van de regelgeving
om de toelating voor pesticiden te laten vervallen bij het verstrijken van de goedkeuringsperiode
indien de wettelijk verplichte veiligheidstoets niet tijdig is afgerond.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de Minister steevast in SCoPAFF-brieven
schrijft dat hij desalniettemin voor alle procedurele verlengingen zal stemmen, omdat
de vertragingen in de herbeoordeling nu eenmaal «buiten de schuld van de aanvrager»
zijn: implicerend dat het anders oneerlijk zou zijn voor de aanvrager. Maar nu lezen
deze leden dat zeven verleende tijdelijke verlengingen zullen worden ingetrokken omdat
de producenten niet tijdig een aanvraag voor vernieuwing hebben ingediend. Klopt het
dat de toelatingen van deze actieve stoffen dus waren verlopen, dat de producent geen
aanvraag heeft gedaan voor vernieuwing en dat de EC alsnog een voorstel heeft gedaan
om deze stoffen procedureel te verlengen? Wist de Minister dit toen hij instemde met
die verlengingen? Stelde de EC deze verlengingen voor in afwachting van de producenten
om een aanvraag in te dienen? Erkent de Minister dat hier dus geen sprake is van vertraging
«buiten de schuld van de aanvrager» om?
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister deelt dat hiermee de indruk wordt
gewekt dat de EC gretiger is om deze stoffen op de markt te houden dan de producent
zelf? Weet de Minister waarom de EC die voorstellen tot procedurele verlengingen heeft
gedaan, voordat de producent überhaupt een aanvraag voor vernieuwing had gedaan? Zo
nee, kan hij hierover in overleg treden met de EC? Kan hij hierbij de aangenomen motie
van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286) meenemen en overbrengen dat de Kamer zeer kritisch is op de procedurele verlengingen?
Welke stappen onderneemt de Minister verder om deze motie uit te voeren?
Antwoord
De (her)beoordeling van werkzame stoffen kost veel tijd en zorgt voor een hoge werklast
bij rapporterende lidstaten en bij EFSA (Kamerstuk 27 858, nr. 630). De consequentie hiervan is dat stoffen niet altijd tijdig kunnen worden (her)beoordeeld.
De Commissie erkent dit en heeft de beoordeling van werkzame stoffen daarom opgedeeld
in werkpakketten waarbij de (her)beoordelingen van stoffen worden gepland en geprioriteerd.
Uitgangspunt hierbij is dat stoffen met een hoger risicoprofiel en nieuwe potentiële
laag-risico stoffen een hogere prioriteit krijgen. Hierdoor komt het voor dat de goedkeuringsperiode
van sommige stoffen, waarvan het werkpakket verder in de toekomst ligt, al afloopt
terwijl de beoordeling nog moet beginnen en het hiermee samenhangende dossier nog
moet worden aangeleverd. De goedkeuringsperiode van deze stoffen worden dan, in overeenkomst
met artikel 17 van Verordening 1107/2009 (EG), tijdelijk verlengd totdat besluitvorming
over deze stoffen is afgerond. In lijn met mijn reactie op de motie Ouwehand (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1181), zal ik niet instemmen met een tijdelijke verlenging van een goedkeuringsperiode
van een stof, wanneer de Kamer zich hier specifiek tegen heeft uitgesproken.
In de voorliggende gevallen zijn de stoffen goedgekeurd als groep (micro-organismen
en vetzuren) en heeft de Commissie deze goedkeuring ook verlengd als groep. Voor een
aantal stoffen in deze groepen bleek de oorspronkelijke aanvrager uiteindelijk geen
nieuwe aanvraag meer te ondersteunen. De Commissie heeft de procedurele verlenging
voor de betreffende individuele stoffen in die groepen daarom nu ingetrokken. Voor
één stof (dodemorph) is in eerste instantie wel een nieuw dossier ingediend, maar
dat is later ingetrokken. Indien blijkt dat tijdelijk verlengde stoffen niet meer
worden ondersteund door aanvragers, worden de tijdelijke verlengingen van de goedkeuringen
zo snel mogelijk weer ingetrokken.
Ik vind het verder onwenselijk dat de goedkeuringen van werkzame stoffen moeten worden
verlengd omdat besluitvorming niet tijdig is afgerond. Ik vind het echter ook onwenselijk
om werkzame stoffen, bijvoorbeeld laagrisico stoffen, van de markt te halen wanneer,
buiten de schuld van de aanvrager om, geen deugdelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Daarnaast heeft de Commissie meerdere malen aangegeven dat zij in een dergelijk geval,
conform artikel 17 van Verordening 1107/2009 (EG), gehouden is om de goedkeuring van
een stof tijdelijk te verlengen. Daarom zet Nederland zich binnen de EU in om doorlooptijden
te verkorten en procedures waar mogelijk en wenselijk (bijvoorbeeld bij laagrisico
stoffen) te versnellen. Ik ben tevens blij dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb) zich de komende jaren, waar mogelijk, verder zal richten op het
verkorten van de doorlooptijden van aanvragen en het faciliteren van het verduurzamen
van het stoffen- en middelenpakket.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie zijn blij dat ook het inzicht in de mogelijke gevolgen
van handelsakkoorden met derde landen voor de inkomens van boeren groeit. Volgens
deze leden dient landbouw te worden uitgezonderd van handelsverdragen om problemen
op dit punt te voorkomen, ook vanuit het oogpunt van duurzaamheid is dit beter. Deelt
de Minister deze mening? Moet in elk geval bij handelsakkoorden niet als norm worden
gesteld dat alleen landbouwproducten die onder dezelfde productie-eisen worden geproduceerd
zoals aan Europese landbouwers worden gesteld? De leden van de CU-fractie vragen de
Minister met welke landen hij denkt op deze onderwerpen samen op te kunnen trekken
en hoe hij het krachtenveld hierop schetst.
Antwoord
Het kabinet heeft altijd aandacht voor de eventuele gevolgen van handelsakkoorden
op landbouwsectoren. Niet voor niets heeft het kabinet sinds 2016 steeds bij de Commissie
aangedrongen op effectstudies: de reguliere effectstudies voor individuele handelsakkoorden
(Sustainability Impact Assessments), maar ook de cumulatieve effecten van handelsverdragen.
Uit het meest recente rapport hiervan blijkt dat EU-handelsakkoorden positief zijn
voor de landbouwsector als geheel, waarbij wel geldt dat een aantal sectoren te maken
heeft met toenemende concurrentie. 5 De studie onderstreept daarom het belang van het gebruik van tariefcontingenten voor
sensitieve sectoren zoals bijvoorbeeld de pluimveesector.
Ik deel niet de visie dat landbouw uitgesloten zou moeten worden van handelsakkoorden
of dat markttoegang beperkt zou moeten worden tot producten met gelijke productiestandaarden
aan die van de EU, en voer daar derhalve ook geen concrete gesprekken over met Europese
collega’s. Ieder land heeft eigen wet- en regelgeving waarbij verschillen in productiestandaarden
onder andere worden bepaald door landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en
geografische omstandigheden. Het kabinet zet zich wel in voor het verhogen van productiestandaarden
wereldwijd. De concurrentiepositie van ondernemers wordt bovendien bepaald door een
groot aantal factoren, waarvan productiestandaarden er één zijn. Graag wijs ik op
de kabinetsreactie van 14 februari jl.6 op een brief van de Landbouwcoalitie, waarin het bovenstaande uitgebreid wordt toegelicht.
Wat betreft handelsakkoorden, deze bieden de mogelijkheid tot aanvullende afspraken
over handel ten opzichte van de meer algemene WTO-regels. Zo kan via bilaterale handelsakkoorden
bijvoorbeeld bekeken worden op welke punten er ruimte is bij de onderhandelingspartner
voor afspraken over productiestandaarden in ruil voor extra markttoegang tegen preferentiële
tarieven. Dit kan bijvoorbeeld gaan over duurzaamheid in relatie tot specifieke producten,
zoals bijvoorbeeld het aparte tariff rate quota voor «grass-fed beef» in het recente akkoord met Nieuw-Zeeland. Het uitsluiten van
landbouw bij handelsverdragen stopt de handel in landbouwgoederen natuurlijk niet.
Een handelsakkoord kan handel bevorderen en kan het makkelijker maken, maar handel
vindt sowieso plaats. Bij het uitsluiten van landbouw bij handelsakkoorden verliest
de EU een effectief middel om ambitieuze afspraken te maken over handel in landbouwgoederen.
Tot slot hecht ik er ook aan op te merken dat het kabinet elk voorgesteld akkoord
individueel beoordeelt, op het moment dat de Commissie alle daartoe noodzakelijke
stukken aan de Raad aanbiedt, en daarbij een integrale afweging maakt, inclusief gevolgen
voor de landbouwsector.
De leden van de CU-fractie zouden wat betreft de verordeningsvoorstellen die de EC
in december 2023 heeft gepubliceerd inzake transport van dieren, willen vragen wat
deze precies gaan verbeteren aan het lot van dieren.
Antwoord
Ondanks dat het voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van de transportverordening
niet zo ambitieus is als gewenst, zet het wel een aantal stappen in de goede richting
om dieren beter te beschermen tijdens transport. Zo vallen decapoden en cepalopoden7 onder de reikwijdte van het voorstel, waardoor deze diersoorten beter beschermd kunnen
worden. Ook zijn er, in tegenstelling tot de huidige verordening, specifieke voorschriften
opgenomen voor het transport van waterdieren8, honden en katten, waarmee een hogere mate van bescherming van deze diersoorten wordt
beoogd. Daarnaast geldt het voorstel nu specifiek voor het gehele transport. Dus ook
voor transport van en naar derde landen. Transport naar derde landen blijft dus mogelijk
onder dit voorstel, maar alleen onder strengere voorwaarden. Zo moet de organisator
hiervoor apart geautoriseerd en gecertificeerd zijn. Ook moeten de controleposten
in derde landen waar de dieren rusten tijdens het transport voldoen aan eisen die
equivalent zijn aan de voorschriften in dit voorstel. Het voorstel schrijft kortere
maximumreistijden voor dan de huidige transportverordening. Aangezien de risico’s
op dierenwelzijnsproblemen toenemen wanneer de reistijd toeneemt, dragen kortere transporttijden
direct bij aan het verbeteren van het welzijn van dieren tijdens transport. Daarnaast
is er een maximumaantal transportcycli9 opgenomen, wordt door een aangepaste definitie van plaats van vertrek beoogd te voorkomen
dat dieren via verzamelcentra zeer lang getransporteerd kunnen worden en bevat het
voorstel duidelijkere voorschriften voor tijdsintervallen voor voederen, drenken en
inspecteren van de dieren.
Niet alleen de transportduur, maar ook de transportomstandigheden hebben invloed op
het dierenwelzijn tijdens transport. Daarom is het positief dat het voorstel duidelijkere
en strengere voorschriften bevat voor beladingsdichtheid en stahoogte, conform de
EFSA-adviezen van september 202210. Ook bevat het voorstel meer en strengere voorschriften voor het vervoer van dieren
met veeschepen en worden er, in tegenstelling tot de huidige transportverordening,
grenswaarden voor de buitentemperatuur beschreven.
Hierbij wil ik opmerken dat bovenstaande een opsomming is van de goede stappen die
het voorstel bevat voor een verbetering van het dierenwelzijn. Daarbij wil ik de kanttekening
maken dat het gehele voorstel genuanceerder is en er bij meerdere goede stappen bijvoorbeeld
ook uitzonderingen worden gemaakt die de ambitie van deze goede stappen afzwakken.
Ook missen op sommige onderdelen voorschriften in het voorstel of zijn de voorschriften
niet ambitieus genoeg om echt een positieve bijdrage te leveren aan de verbetering
van het dierenwelzijn tijdens transport. Mijn inzet is er daarom op gericht om binnen
mijn onderhandelmogelijkheden te komen tot de hoogst mogelijke verbetering van dierenwelzijn
tijdens transport.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier