Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22112-3861)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3889
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 februari 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 22 december 2023 over het Fiche: Herziening verordening dierenwelzijn
tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
De vragen en opmerkingen zijn op 24 januari 2024 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 13 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
Adjunct-griffier van de commissie, Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche
bij de herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport. Deze leden delen de
opvatting van de Europese Commissie (EC) op het gebied van het verbeteren van dierenwelzijn
tijdens transport en de andere gestelde doelen. Wel vragen deze leden in algemene
zin of de inzet van het kabinet, die aanzienlijk verder reikt dan het Commissievoorstel,
wel voldoende rekening houdt met de landspecifieke eigenschappen van het Nederlandse
agrifoodcluster: gericht op export en daarmee afhankelijk van de ons omringende landen
en omvangrijk in volume.
Antwoord
Ja, het kabinet heeft rekening mee gehouden.
Essentie voorstel
De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorstel, in tegenstelling tot de
huidige verordening, niet alleen geldt voor transporten binnen de Europese Unie (EU),
maar ook voor transport van een derde land naar de EU en andersom. Graag vernemen
deze leden een beschrijving van de handelsrelaties tussen Nederland en genoemde derde
landen om zodoende een indruk te krijgen van impact en reikwijdte van de beperking
die de verordening met zich meebrengt. Kan het kabinet een overzicht geven van de
tien derde landen waarmee Nederland het meeste import- en exportrelaties heeft? Ook
vernemen deze leden graag om welke diercategorieën het hoofdzakelijk betreft.
Antwoord
De tien derde landen waarmee Nederland voor levende dieren de meeste importrelaties
had in 2023, zijn de Verenigde Staten, Argentinië, Verenigde Arabische Emiraten, Qatar,
Koeweit, Canada, Chili, Singapore, Indonesië en het Verenigd Koninkrijk. Het betrof
hoofdzakelijk paarden (voornamelijk uit de Verenigde Staten, Argentinië, Verenigde
Arabische Emiraten, Qatar, Koeweit, Canada, Chili), siervissen (voornamelijk uit Singapore
en Indonesië) en eendagskuikens (voornamelijk uit de Verenigde Staten en het Verenigd
Koninkrijk). Deze dieren worden via Nederland in de EU geïmporteerd waarbij Nederland
de eindbestemming kan zijn, maar ook een andere lidstaat.
De tien derde landen waarmee Nederland voor levende dieren de meeste exportrelaties
had in 2023, zijn het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, China, de Verenigde
Arabische Emiraten, Mexico, Qatar, Saoedi- Arabië, Brazilië, Ghana, Canada. Dit betrof
paarden (Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Verenigde Arabische Emiraten, Mexico,
Qatar, Saoedi- Arabië en Canada), levende krabben en kreeften (China), honden en katten
(Brazilië) en eendagskuikens (Ghana). Het overgrote deel van de export van honden
en katten naar Brazilië betreft particulieren die met hun hond of kat terug reizen
naar Brazilië. Nederland exporteert geen slachtdieren naar derde landen.
Het voorstel behelst de bepaling dat voor transport van slachtdieren een uitzondering
bestaat wanneer »er voor de specifieke diersoort of categorie geen geschikt slachthuis
te bereiken is binnen negen uur». Hoe vaak vindt dit op wekelijkse, maandelijkse of
jaarlijkse basis plaats en om welke diercategorieën gaat het hier hoofdzakelijk vernemen
deze leden graag van het kabinet.
Antwoord
De voorgestelde maximale transporttijd van 9 uur inclusief de uitzondering geldt niet
voor pluimvee en konijnen. Binnen Nederland zijn alle slachthuizen binnen
9 uur te bereiken. De Nederlandse slachthuizen hebben op dit moment niet altijd de
capaciteit om de huidige aantallen Nederlandse slachtdieren – met name die diercategorieën
die niet in ieder slachthuis geslacht kunnen worden, zoals slachtbiggen – te kunnen
slachten. Het vermoeden is echter dat er vanuit Nederland altijd een geschikt slachthuis
te bereiken is binnen 9 uur. Of dit vermoeden klopt, zal samen met de sector nog in
kaart gebracht worden.
Het kabinet heeft er geen zicht op of dit ook geldt voor andere lidstaten.
Een soortgelijke vraag hebben deze leden over het deel van het transport wat wordt
uitgevoegd met een zeevaartuig, waarbij de tijd aan boord van het zeevaartuig niet
meetelt als reistijd. Hoe vaak vindt dit plaats, wat zijn hoofdzakelijk de bestemmingen
van deze desbetreffende transporten en om welke diercategorieën gaat het hier?
Antwoord
Vervoer van dieren over zee kan met twee verschillende zeevraatuigen uitgevoerd worden:
een Roll-on-Roll-off-vessel (ook wel RoRo-boot genoemd) of een veeschip. Een RoRo-boot
is een veerboot waarbij de gehele veewagen met daarin de dieren de boot op gaat. Bij
een veeschip worden de dieren gelost van de veewagen en geladen in stalruimte op de
boot. Voor beide manieren van zeevervoer geldt dat de reistijd op de boot niet meetelt
als transporttijd.
Import
Het enige derde land dat dieren via zeevaartuig direct naar Nederland vervoert is
het Verenigd Koninkrijk. Nederland heeft geen direct zicht op wat er in andere lidstaten
vanuit derde landen met en zeevaartuig binnenkomt.
Vanuit het Verenigd Koninkrijk zijn in 2023 de volgende aantallen zendingen met een
zeevaartuig binnengekomen in Nederland (het aantal zendingen geeft niet het aantal
dieren weer):
Soort
Land van oorsprong
Land van bestemming
BE
DE
DK
ES
FR
HU
NL
PL
SE
Eindtotaal
Eendagskuikens
Verenigd Koninkrijk
19
35
10
1
2
2
13
9
7
98
Overig (insecten en ongewervelden)
Verenigd Koninkrijk
206
206
Paarden
Verenigd Koninkrijk
2
10
11
33
1
57
In bovenstaande tabel is weergegeven hoeveel zendingen per zeevaartuig vanuit het
Verenigd Koninkrijk via Nederland de EU binnenkomen en hoeveel van deze zendingen
in Nederland blijven en welke zendingen doorgaan naar andere Europese lidstaten.
In 2023 zijn er ook een aantal zendingen geweest die vanuit het Verenigd Koninkrijk
met zeevaartuig via Nederland de EU binnen gekomen zijn voor doorvoer. Dit houdt in
dat die zendingen afkomstig zijn uit een derde land, verder vervoerd worden over het
grondgebied van de EU en dan weer uitgevoerd worden naar een derde land. Dit betrof
2 zendingen paarden en 16 zendingen broedeieren die met zeevaartuig vanuit het Verenigd
Koninkrijk naar Nederland zijn getransporteerd en daarna doorgevoerd zijn naar respectievelijk
de Verenigde Staten en Nigeria.
Export
Nederland heeft geen direct zicht op wat er vanuit andere lidstaten naar derde landen
geëxporteerd wordt met en zeevaartuig. In 2023 heeft de NVWA exportcertificaten verstrekt
voor 144 zendingen van levende dieren vanuit Nederland naar derde landen met zeevaartuig.
Veruit de meeste zendingen hebben als bestemming het Verenigd Koninkrijk, gevolgd
door Libanon. Meest voorkomende diercategorieën zijn zendingen van paarden, gevolgd
door fokrunderen. Nederland exporteert geen slachtdieren naar derde landen.
Intraverkeer
Voor wat betreft intraverkeer (transport binnen de EU) is niet geheel inzichtelijk
wanneer er gebruik wordt gemaakt van een zeevaartuig. Transport naar Ierland wordt
vrijwel altijd uigevoerd met een RoRo-boot, daarom worden hier de cijfers van transport
tussen Ierland en Nederland getoond om een beeld te geven. In 2023 zijn er in totaal
864 zendingen met levende dieren vanuit Ierland vertrokken naar Nederland. Dit betrof
runderen (108.337 dieren), schapen (4.488 dieren) en paarden (1.384 dieren). Ook zijn
er vanuit Ierland 6 zendingen vertrokken naar Nederland, met dieren bestemd voor de
slacht. Dit betrof schapen (1.410 dieren).
In 2023 zijn er in totaal 434 gezondheidscertificaten afgegeven voor zendingen met
levende dieren vanuit Nederland naar Ierland. Dit betrof paarden
(713 dieren), geiten (425 dieren) varkens (49 dieren), schapen (12 dieren) en runderen
(9 dieren). Er zijn geen slachtdieren vanuit Nederland naar Ierland gebracht in 2023.
In de nieuwe regels staat opgenomen dat laden en uitladen van dieren alleen mag plaatsvinden
onder supervisie van een dierenarts. Kan het kabinet bevestigen dat dit in de Nederlandse
situatie al verplicht is, via de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), en
klopt de constatering derhalve dat dit vooral een aanscherping is van de wet- en regelgeving
voor andere Europese landen? Zo ja, welke landen betreft het hier en beschikken deze
landen over de noodzakelijke handhavingscapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De Europese Commissie heeft in haar voorstel opgenomen dat op- en afladen van dieren
alleen nog plaats mag vinden onder de supervisie van een dierenarts. Het gaat hierbij
expliciet niet om een officiële (NVWA) dierenarts.
Voor nationaal transport geldt in de huidige situatie dat er in beginsel geen dierenarts
aanwezig is bij het laden en lossen. De NVWA voert sporadisch controles uit bij het
laden en lossen op primaire bedrijven en verzamelcentra, vaak binnen het kader van
een bepaald project.
Op alle slachthuizen in de EU worden de levende dieren gecontroleerd door een officiële
dierenarts voorafgaand aan de slacht. Deze keuring vindt niet per se plaats tijdens
het lossen. Bij de gezondheidscertificeringen door de NVWA-dierenarts voorafgaand
aan de verplaatsing van dieren naar andere landen (EU en derde landen) worden de dieren
deels gecontroleerd tijdens het laden, maar niet altijd. De volgende diercategorieën
worden bij gezondheidscertificering in Nederland gecontroleerd tijdens het laden:
kalveren jonger dan 2 maanden, slachtrunderen ouder dan 12 maanden, geitenbokjes jonger
dan 6 weken, slachtpaarden en varkens en dieren waarbij het derde land daarom vraagt.
Zowel bij de controle van het levende dier op het slachthuis als bij de gezondheidscertificering
houdt de controle geen direct verband met het laden en lossen van dieren.
In Nederland is het op dit moment dus niet verplicht dat er altijd een (NVWA) dierenarts
aanwezig moet zijn bij het op- en afladen van dieren. Dit geldt voor de meeste, zo
niet alle, lidstaten. Het vermoeden is dat de capaciteit van dierenartsen in heel
de EU en zeker in Nederland niet toereikend zal zijn om dit voorgestelde voorschrift
uit te voeren. Het kabinet zal hiervoor aandacht vragen bij de bespreking van het
voorstel in de Raad.
De EC stelt dat er geen grote economische impact wordt verwacht vanwege het relatief
kleine percentage lange transporten, zo vernemen deze leden. Echter, is het vermoeden
van deze leden juist dat Nederland op Europees vlak hier een uitzonderingspositie
inneemt? Waar staat Nederland in de lijst van landen waarvandaan kwantitatief de meeste
lange transporten vandaan komen? Graag vernemen deze leden een reactie.
Antwoord
Nederland staat in de top 3 van lidstaten waarvandaan de meeste lange transporten
vertrekken. Maar over het algemeen is het aantal korte transporten vele malen groter
dan het aantal lange transporten, ook voor Nederland.
Het voorstel schrijft een verhoging van de minimumleeftijd voor, voor transport (van
twee weken naar vijf weken), wat leidt tot extra kosten voor de sector. Kan het kabinet
aangeven wat dit voor individuele melkveehouders betekent en wat het effect van deze
bepaling is op bestaande wet- en regelgeving? Bijvoorbeeld, betekent dit dat melkveehouders
vanwege de latere periode waarop zij kalveren op transport mogen zetten nu ook fosfaatrechten
moeten bijkopen?
Antwoord
De Kamer heeft eerder al verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om in
Nederland – net als in Duitsland – de minimumtransportleeftijd voor kalveren te verhogen
(motie van het lid Vestering, Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 66). Hiervoor heeft de WUR onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de betrokken agrariërs
die het verhogen van deze leeftijdsgrens met zich meebrengt. In de verzamelbrief dierenwelzijn
van 26 oktober 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1315) is het rapport van dit onderzoek met de Kamer gedeeld en is nader ingegaan op de
uitkomsten van dit onderzoek. Het onderzoek toont aan dat de individuele melkveehouder,
naast kosten voor huisvesting, arbeid en veevoer, mogelijk ook te maken krijgt met
kosten voor fosfaatrechten, mestafzet en de omgevingsvergunning als gevolg van het
verhogen van de minimumtransportleeftijd voor kalveren. Ik laat mij op dit moment
adviseren door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) over mogelijke oplossingsrichtingen
met betrekking tot fosfaatrechten. Dit advies werd eerst in januari verwacht, maar
is uitgesteld tot februari dit jaar. Zodra dit advies binnen is, beraad ik mij op
de vervolgstappen.
Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
De leden van de VVD-fractie constateren dat het kabinet voornemens is om de maximumtemperatuur
in de beleidsregel voor diertransporten bij extreme temperaturen naar beneden aan
te passen en onderzoekt of het mogelijk is om in Nederland de minimumtransportleeftijd
van kalveren te verhogen. Deze leden hebben met aarzeling begrip voor de keuze wanneer
dit de Nederlandse inzet zou zijn bij de onderhandelingen over de voorliggende verordening,
maar zouden er groot tegenstander van zijn om hierin solitair positie te kiezen in
wet- en regelgeving. Deze leden spreken zich uit tegen het plaatsen van koppen op
Europese wet- en regelgeving. Dit benadeelt het Nederlandse bedrijfsleven dat functioneert
in een open Europese markt en brengt bovendien het risico van verplaatsing/weglekeffecten
met zich mee. Kan het kabinet aangeven of het hier een inzet betreft bij de onderhandelingen
over het Europese voorstel of een aanvullende kop op Europese wet- en regelgeving
die het Nederlandse kabinet voornemens is te plaatsen?
Antwoord
Het aanpassen van de maximumtemperatuur bij diertransporten betreft de uitleg die
Nederland zal geven aan het verbod uit de Transportverordening om dieren te vervoeren
of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of
onnodig lijden berokkent. Het onderzoek naar de mogelijkheid om voor transport dat
geheel in Nederland plaatsheeft de minimumtransportleeftijd van kalveren te verhogen
ziet op een strengere maatregel dan de Transportverordening; de verordening geeft
de lidstaten ruimte om voor transport dat geheel op het eigen grondgebied verloopt
strengere dierenwelzijnseisen te stellen. Dit is naar aanleiding van een aantal aangenomen
moties (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10; 36 200 XIV, nr. 63 en 36 200 XIV, nr. 66) die ik op dit moment aan het uitwerken ben. Voor beide voorbeelden geldt dat de
voorgenomen wijziging ook in Brussel moet worden voorgelegd, de Europese Commissie
en de andere lidstaten hebben dan gelegenheid daarop te reageren. De kabinetsinzet
voor wat betreft de onderhandelingen over het Europese voorstel sluit aan bij deze
voornemens.
Voorts stellen deze leden vraagtekens bij de opvatting van het kabinet dat het voorstel
in de huidige vorm »slechts ten dele bijdraagt aan de beoogde doelen van de Commissie».
Kan het kabinet per «beoogd doel» een concrete toelichting, met de genoemde wetenschappelijke
inzichten, geven waarom dit het geval is?
Antwoord
De commissie schetst in haar voorstel een aantal doelen die zij wil bereiken met de
herziening van de Transportverordening:
1. bijdragen aan een duurzame voedselproductie;
2. het verbeteren van dierenwelzijn tijdens transport;
3. dierenwelzijnsvoorschriften beter laten aansluiten bij de laatste wetenschappelijke
inzichten en maatschappelijke eisen;
4. de diertransportverordening gemakkelijker handhaafbaar maken;
5. een goede werking van de interne markt garanderen voor wat betreft diertransport.
Het kabinet is van mening dat het voorstel slechts ten dele bijdraagt aan doel 2,
3 en 4. Voor het verbeteren van het dierenwelzijn is het voorstel een stap in de goede
richting, maar niet zo ambitieus als gewenst. Er mist in dit voorstel voornamelijk
de ambitie in het verkorten van de maximumtransporttijden en het niet meetellen van
transport over zee als transporttijd. Hiermee wordt voorbij gegaan aan de wetenschappelijke
adviezen van EFSA op deze punten, die bijvoorbeeld duidelijk stellen dat ongespeende
kalveren – vanwege hun specifieke voedingsbehoefte – voor maximaal 8 uur getransporteerd
kunnen worden. Daarnaast geeft EFSA ook duidelijk aan dat transporttijd over zee niet
gezien moet worden als rusttijd, dat tekenen van honger en dorst vaak ver voor de
huidige maximum transporttijd ontstaan en dat de dieren uitgeladen moeten worden om
effectief gevoerd en gedrenkt te worden. Het voorstel houdt hier onvoldoende rekening
mee.
Wat betreft de handhaafbaarheid, stelt de NVWA dat het voorstel niet beter handhaafbaar
is dan de huidige transportverordening. Ook in het voorstel ontbreken duidelijke handhavingscriteria.
Voor de sector ontbreken ook duidelijke criteria waarmee ze kunnen bepalen of ze aan
de norm voldoen.
Het kabinet geeft aan zich bij de onderhandelingen in te zetten voor een verdere inkorting
van de maximale transporttijden voor andere diersoorten en -categorieën. Hoe ziet
het Europese speelveld eruit qua draagvlak, zo vragen deze leden, en kan het kabinet
bevestigen dat zij zich uiteindelijk neerlegt bij het onderhandelingsresultaat, ongeacht
of de Nederlandse inzet op dit punt na de onderhandelingen zijn overgenomen?
Antwoord
Het Europese draagvlak is op dit punt naar verwachting verdeeld. De andere Vught-groep
landen1 hebben over het algemeen een met Nederland vergelijkbare positie, maar een andere
groep lidstaten (Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Litouwen, Letland,
Portugal, Roemenië en Spanje) hebben in 2023 aangegeven niet in te willen zetten op
het verkorten van transporttijden. Of dit ook de officiële inzet gaat zijn van deze
lidstaten bij de onderhandelingen is nog niet duidelijk, omdat veel lidstaten nog
een behandelvoorbehoud hebben en de onderhandelingen nog niet zijn gestart.
Het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zal leiden tot de nieuwe transportverordening,
dat zijn dan de regels waar Nederland zich als lidstaat aan heeft te houden. Eventueel
toekomstig voortschrijdend inzicht kan natuurlijk wel leiden tot aanscherping van
nationaal beleid omtrent dierenwelzijn tijdens transport, uiteraard binnen de mogelijkheden
van het Europeesrechtelijk kader.
Dezelfde vraag hebben deze leden bij het voornemen van het kabinet om zich in te zetten
dat transport over zee voor export naar derde landen niet langer mogelijk is.
Antwoord
De inzet van het kabinet ziet voor wat betreft transport over zee toe op een verbod
van transport van slachtdieren over zee naar derde landen en een beperking van de
transporttijd over zee voor de andere diercategoriën. Ook op dit onderwerp geldt dat
het Europese draagvlak naar verwachting verdeeld is, zoals beschreven bij de beantwoording
van de vorige vraag.
Ook hier geldt dat het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zal leiden tot de nieuwe
transportverordening en dat Nederland zich als lidstaat heeft te houden aan die regels.
Eventueel toekomstig voortschrijdend inzicht kan ook op dit onderwerp leiden tot aanscherping
van nationaal beleid omtrent dierenwelzijn tijdens transport, uiteraard binnen de
mogelijkheden van het Europeesrechtelijk kader.
Deze leden zien grote kansen in de verschuiving van transport van levende dieren naar
transport van dierlijke producten en genetisch materiaal. Deze leden denken daarbij
bijvoorbeeld ook aan de innovaties op het gebied van de inzet van gesekst sperma.
Kan het kabinet andere voorbeelden geven van transport van genetisch materiaal, uit
de huidige praktijk, maar ook op basis van innovaties, en deelt het kabinet de mening
dat deze inzet ook een nadrukkelijke samenwerking vraagt met de agrarische sector?
Antwoord
Het kabinet staat positief tegenover een verschuiving van transport van levende dieren
naar transport van dierlijke producten en genetisch materiaal. Voorbeelden van het
transport van genetisch materiaal zijn het transport van sperma, eicellen, embryo’s
en broedeieren. Omdat deze techieken een bepaalde infrastructuur en de juiste kennis
en apparatuur nodig hebben – ook op de plaats van bestemming – vraagt de verschuiving
naar transport van dierlijke producten en genetisch materiaal inderdaad om inzet vanuit
de agrarische sector.
Terecht is het kabinet kritisch op het ontbreken van een onderdeel in het impactassessment
specifiek voor de bedrijven die betrokken zijn bij het transport van levende waterdieren
en deze leden zien dan ook uit naar het impact assessment waarvan zij vinden dat deze
alsnog dient te worden uitgevoerd. Deze leden begrijpen niet waarom het kabinet enerzijds
kiest voor een aanzienlijke aanscherping van de voorliggende verordening, maar anderzijds
begrip toont voor het Commissievoorstel waarbij, onder druk van zuidelijke lidstaten,
volledige overname van de European Food Safety Authority (EFSA) temperatuurnomen als
niet haalbaar wordt geacht. Vindt het kabinet dat ieder land zijn eigen eigenschappen,
en daarmee zijn eigen uitdagingen, heeft? Deze leden wijzen bijvoorbeeld op de Europese
Nitraatrichtlijn, waarin een mestplaatsingsruimte wordt voorgeschreven van 170 kilogram
per hectare, terwijl de Nederlandse bodemvruchtbaarheid, onder bepaalde voorwaarden
zoals grasland, aanzienlijk groter is dan de zuidelijke? Waarom kiest het kabinet
er hier, anders dan bij bijvoorbeeld het mestbeleid, er wel voor om gehoor te geven
aan landenspecifieke eigenschappen, zo vragen deze leden.
Antwoord
In het BNC fiche is aangegeven dat de consequenties van de EFSA temperatuurnormen
met name groot zullen zijn voor de zuidelijke lidstaten. Echter, ook voor de noordelijke
koelere lidstaten – waaronder Nederland – zijn de door EFSA aanbevolen temperatuurgrenzen
erg scherp. Dit blijkt ook uit verschillende gesprekken met de Nederlandse sector,
de door hen ingeleverde impactanalyses betreffende de impact van het verlagen van
de maximumtemperatuur voor diertransport en de reacties op de internetconsultatie
aangaande de aanpassing van de beleidsregel maximumtemperatuur diertransport. Een
verlaging van de maximumtemperatuur van 35 naar 30 graden wordt al als zeer impactvol
ervaren. De EFSA temperatuurgrenzen zijn – afhankelijk van de diersoort en -categorie
– nog vele malen scherper. Het kabinet heeft hiermee dus niet alleen oog voor de situatie
van de zuidelijke lidstaten, maar ook die van Nederland zelf. Daarnaast komt het nastreven
van eenzelfde norm het gelijke speelveld ten goede, zeker omdat transporten van levende
dieren grensoverschrijdend uitgevoerd kan worden. De vergelijking met de Nitraatrichtlijn
gaat hier niet op, daarin is een generieke norm vastgesteld voor alle lidstaten. Anders
dan bij de voorschriften vanuit de transporverordening, is het mogelijk om een landenspecifieke
uitzondering te vragen (een zogenoemde derogatie), de Europese Commissie weegt bij
het al dan niet verlenen van een derogatie de omstandigheden en de waterkwaliteit
in een lidstaat. Op basis daarvan heeft Nederland sinds 2006 een derogatie gehad,
de huidige derogatiebeschikking 2022–2025 is volgens de Europese Commissie echter
de laatste voor Nederland (Kamerstuk 33 037, nr. 450).
Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
De leden van de VVD-fractie constateren dat, anders dan de EC, het kabinet financiële
consequenties verwacht voor onder andere de NVWA. Onder andere vanwege nieuwe taken,
het vergroten van de taken op administratief toezicht en het aanpassen van processen
daarvoor, de benodigde aanpassingen aan de ICT-systemen, de aanpassingen voor vergunningverlening
voor ondernemers binnen de transportketen en nieuwe regels omtrent de opleidingen
voor chauffeurs, verzorgers en animal welfare officers. Deze leden wijzen erop dat
enkele van deze aanleidingen ook in de afgelopen kabinetsperiode reeds hebben geleid
tot een herziening van het tarievenstelsel en vrezen dan ook dat, na inwerkingtreding
van het voorliggende voorstel, opnieuw een dergelijke exercitie zal moeten plaatsvinden,
waarbij sprake is van een aanzienlijke lastenstijging voor het bedrijfsleven. Kan
het kabinet aangeven hoe het kabinet dit ziet en is het kabinet bereid om een impactstudie
te doen naar de tarievenstelsels in andere Europese lidstaten?
Deze leden vrezen namelijk dat de lasten voor het Nederlandse bedrijfsleven nu en
straks helemaal volledig uit de pas lopen bij de lasten voor toezicht in de andere
26 lidstaten. Deze leden vernemen graag antwoord en reflectie op deze vragen en zorgen
van het kabinet.
Antwoord
Het tarievenstelsel (kostprijsmodel) is niet herzien, maar nieuwe tarieven zijn volgens
dit model bepaald. De verwachte financiële consequenties voor de NVWA, zoals opgenomen
in het BNC fiche betreffende de herziening van de diertransportverordening, zijn op
basis van het initiële voorstel. Dit voorstel moet nog behandeld worden in de Europese
Raad en nog besproken worden in trilogen tussen de Europese Raad, de Europese Commissie
en het Europees Parliament. Het is nog niet duidelijk hoe de definitieve tekst eruit
komt te zien. Een goede inschatting over een eventuele tarievenstijging is er op dit
moment daarom niet. Ik ga in gesprek met de sector over de internationale concurrentiepositie
en zet het gesprek over doelmatigheid vanuit het gezichtspunt van de sector voort.
Ik kan en wil dit gesprek niet voeren aan de hand van de tarieven, omdat een afgewogen
kostenpositie nodig is voor de NVWA (Kamerstuk 33 835, nr. 229).
Het kabinet geeft aan dat op dit moment geen kwantificering mogelijk is van de precieze
financiële gevolgen van de extra regeldruk voor transporteurs. Deze leden vinden dit,
gelet op het voorstel dat volledig gericht is op transport van vee, toch wat mager
en zouden het kabinet er toch toe willen aansturen om deze informatie boven tafel
te krijgen. Is het kabinet hier alsnog toe bereid?
Antwoord
Zoals aangegeven in het BNC fiche zal het kabinet – samen met de sector – de impact
voor de Nederlandse situatie in de komende periode in kaart brengen.
Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De leden van de VVD-fractie constateren dat het kabinet een aanzienlijk scherpere
inzet verkiest bij de onderhandelingen, dan dat het voorliggende voorstel behelst.
Tegelijkertijd zien deze leden dat op een aantal punten, cruciale omstandigheden niet
toereikend zijn. Zij wijzen bijvoorbeeld op de onduidelijkheid over de taken die dierenartsen
uit moeten voeren bij hun supervisie tijdens het laden en lossen van dieren én, met
name, de verwachting dat de huidige capaciteit aan dierenartsen in Nederland niet
toereikend zal zijn om te kunnen voldoen aan deze norm. Loopt het kabinet daarmee
niet te ver voor de troepen uit, zo vragen deze leden. Is ordentelijke uitvoering
van het Commissievoorstel al niet uitdagend genoeg, gelet op de beschreven omissies
en onzekerheden?
Antwoord
Bij de inzet wordt rekening gehouden met de uitvoerbaarheid van het voorstel, met
als uitgangspunt het verbeteren van het dierenwelzijn tijdens transport. Duidelijkheid
is onmisbaar voor een goede uitvoerbaarheid. Daarom is de inzet van Nederland erop
gericht om duidelijkheid te verkrijgen over nu nog onduidelijke voorschriften in het
voorstel. Wat daarbij ook meespeelt is dat het voorstel voor wat betreft dierenwelzijn
niet zo ambitieus is als gewenst en dat het op onderdelen niet aansluit bij door de
Kamer aangenomen moties, maatschappelijke wensen en de ambities van het kabinet.
Voorts beweert het kabinet dat handhaven met betrekking tot de omgang met de dieren
tijdens transport alleen mogelijk is via fysiek toezicht. Deze leden zouden graag
een ambitieuzere houding van het kabinet zien ten opzichte van bijvoorbeeld de inzet
van cameratoezicht en artificiële intelligentie,zoals bij slachthuizen. Is het kabinet
dit ook mee te nemen bij de onderhandelingen over het voorliggende voorstel, vooral
omdat het fiche afsluit met de zorgelijke woorden:»in totaliteit is het voorstel niet
handhaafbaar wat betreft fysieke controles op het welzijn van de dieren zelf, omdat
hiervoor onvoldoende handhavingscriteria zijn opgenomen». Deze leden vernemen graag
hoe het kabinet dit ziet.
Antwoord
Het kabinet is zeker bereid om bijvoorbeeld cameratoezicht en artificiële intelligentie
mee te nemen in de inzet, maar verwacht daar wel een botsing met bijvoorbeeld de privacy
regelgeving. Toezicht met behulp van camera’s of artificiële intelligentie kan een
waardevolle toevoeging zijn op fysiek toezicht, maar kan het nu (nog) niet vervangen.
Overigens is dat ook bij slachthuizen niet het geval. Verder is bij het gebruik van
cameratoezicht en artificiële intelligentie ook inzet van toezichthouders nodig. Het
kabinet is voorts van mening dat dit de zorgen om de handhaafbaarheid van het voorliggende
voorstel niet wegneemt. Ook voor handhaving via cameratoezicht of artificiële intelligentie
zijn duidelijke handhavingscriteria nodig, die in het voorliggende voorstel onvoldoende
zijn opgenomen. Voor de sector ontbreken ook duidelijke criteria waarmee ze kunnen
bepalen of ze aan de norm voldoen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over
de Verordening betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer. Deze leden
hebben nog enkele vragen en opmerkingen. Te beginnen bij de reistijd voor ongespeende
kalveren en de uitzondering voor slachtdieren. De reistijd op zee wordt niet meegerekend
bij de transporttijd, waardoor de kalveren veel langer kunnen worden getransporteerd.
Kan het kabinet bevestigen dat het transport van Ierse kalveren naar het Europese
vasteland in totaal bijna 40 uur kan duren als gevolg van deze uitzondering? Deelt
de Minister de mening dat dit compleet disproportioneel zou zijn ten opzichte van
de beoogde acht uur?
Antwoord
Het transport van Ierse kalveren naar het vaste land van Europa duurt 19 tot 30 uur,
afhankelijk van waar in Ierland de kalveren op de veewagen geladen worden. Een dergelijke
transporttijd is onwenselijk voor het welzijn van het kalf en houdt onvoldoende rekening
met de aanbevelingen van EFSA. Daarom is in het BNC fiche aangegeven dat het kabinet
wil inzetten op een maximale transporttijd van acht uur voor jonge ongespeende kalveren
zonder uitzonderingen.
Het kabinet heeft aangegeven dat binnen de interne markt lange afstandstransporten
wel mogelijk moeten blijven over zee, omdat lidstaten daar recht op hebben. Hoe wordt
geborgd dat lidstaten geen misbruik maken van deze uitzondering en vaarroutes gaan
creëren om het transport over land te omzeilen?
Antwoord
Dat is geborgd binnen het voorstel met de algemene bepaling dat voorafgaande aan het
transport alle mogelijke maatregelen getroffen moeten worden om de transportduur te
minimaliseren.
Deze wetgeving wordt gemaakt omdat we waarde hechten aan dierenwelzijn en er wetenschappelijk
is aangetoond dat te lang transport significant leed met zich meebrengt. De inzet
van het vorige en huidige (demissionaire)kabinet, gesteund door de Kamer, was daarom
een maximum transporttijd van acht uur (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1246), (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2170), (Kamerstuk 28 286, nr. 1283). Kan het kabinet toezeggen, in lijn met eerdere inzet en EFSA-adviezen, zich hard
te maken voor de maximale transporttijd van acht uur binnen de interne markt, zowel
bij ongespeende kalveren als bij slachtdieren, zonder uitzondering?
Antwoord
Zoals hierboven aangegeven zet ik mij in voor een maximumtransporttijd van acht uur
voor ongespeende dieren zonder uitzonderingen. Voor wat betreft het transport van
dieren bestemd voor de slacht acht het kabinet de hierbij voorgestelde uitzondering
– namelijk dat de maximumtransporttijd kan worden verlengd als er geen geschikt slachthuis
te bereiken is voor een specifieke diersoort of -categorie binnen negen uur – niet
wenselijk. Het kabinet heeft echter wel begrip voor de (tijdelijke) noodzaak van deze
uitzondering, gezien de geografische spreiding van primaire houderijen en slachthuizen
in sommige lidstaten. Daarom ziet de inzet van het kabinet toe op het verbinden van
een maximumtermijn aan deze uitzondering. Daarmee hebben die lidstaten en gebieden
waarvoor deze uitzondering op dit moment noodzakelijk is de tijd om de situatie dusdanig
aan te passen waardoor uiteindelijk geen uitzondering meer nodig is.
De leden van de D66-fractie vragen het kabinet om zich in te zetten voor de minimum
transportleeftijd van ongespeende kalveren. Deze leden zijn de Minister erkentelijk
dat hij zich zal inzetten voor een minimumleeftijd van vijf weken. Echter staat er
in de verordening een overgangstermijn van vijf jaar voor het verhogen van de minimumtransportleeftijd
van twee naar vijf weken, terwijl er in een eerder «impact assessment» twee jaar werd
gehanteerd. Deze leden verzoeken de Minister zich met klem in te zetten voor een overgangstermijn
van twee jaar om het dierenleed te minimaliseren zoals de «impact assessment» voorschrijft.
Antwoord
Duitsland heeft reeds een minimumtransportleeftijd van 4 weken voor het transport
van kalveren – dat geheel binnen Duitsland plaatsheeft – ingevoerd. Voor Nederland
ben ik aan het onderzoeken of we eenzelfde stap kunnen zetten, waarmee ik uitvoering
geef aan de aangenomen motie van het lid Vestering (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 66). De eerste signalen over de Duitse situatie zijn voorzichtig positief. Een overgangstermijn
van 5 jaar lijkt daarmee ook niet nodig. Tijdens de onderhandelingen zal het kabinet
zich inzetten voor een kortere overgangstermijn voor het verhogen van de minimumtransportleeftijd
voor kalveren.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de temperatuurnorm. De EFSA-adviezen
over een maximum temperatuurnorm worden niet opgenomen vanwege de mogelijke economische
consequenties van de zuidelijke lidstaten. Deelt het kabinet de mening dat er vermijdbare
hittestress bij transport blijft bestaan door af te wijken van het advies?
Antwoord
Risico op hittestress is helaas nooit volledig uit te sluiten, ook niet wanneer de
adviezen van EFSA worden overgenomen. De buitentemperatuur is namelijk niet het enige
dat het risico op hittestress beïnvloed, maar ook onder andere zaken als ventilatie,
rijwind, luchtvochtigheid, beladingsdichtheid en (rij)gedrag van de chauffeur. Dit
neemt uiteraard niet weg dat het wenselijk is om voorschriften en grenzen te stellen
voor buitentemperaturen tijdens transport. Die bestaan niet in de huidige transportverordening,
maar zijn wel opgenomen in het voorliggende voorstel. De Europese Commissie heeft
daarbij een afweging gemaakt tussen dierenwelzijn en uitvoerbaarheid die het kabinet
kan volgen.
Daarnaast is er een uitzondering bij transport wanneer ’s nachts de temperatuur boven
de 30 graden is. Deze economisch gedreven uitzonderingen wegen niet op tegen het dierenleed
wat ermee wordt veroorzaakt. Deze leden roepen het kabinet wederom op om zich niet
neer te leggen bij deze verzwakkingen van de verordening maar zich hard te maken voor
de wetenschappelijke adviezen.
Antwoord
De inzet van het kabinet aangaande de temperatuurvoorschriften in het voorliggende
voorstel is uiteen gezet in het BNC fiche. Zoals hierboven aangegeven is de temperatuur
niet het enige dat het risico op hittestress bepaalt. De Europese Commissie heeft
een afweging gemaakt die het kabinet kan volgen. Daarnaast blijkt uit verschillende
gesprekken met de Nederlandse sector, de door hen ingeleverde impactanalyses en de
reacties op de internetconsultatie aangaande de aanpassing van de beleidsregel maximumtemperatuur
diertransport dat een verlaging van 35 naar 30 graden Celsius een grote uitdaging
is. De EFSA temperatuurnormen zijn – afhankelijk van de diersoort en -categorie –
scherper. Het wordt vanwege de uitvoerbaarheid als niet effectief ingeschat om hier
tijdens de onderhandelingen op in te zetten.
Ten slotte vragen de leden van de D66-fractie het kabinet om zich hard te maken voor
de wetenschap waar het aankomt op het optillen van pluimvee en konijnen bij de poten.
Deelt de Minister de mening dat dit een verslechtering is en deze uitzondering zou
moeten worden geschrapt. Zo ja, kan het kabinet zich hiervoor hard maken tijdens de
Raad? Kan het kabinet tevens toezien dat er aandacht wordt gericht op de handhaafbaarheid
van dit onderdeel?
Antwoord
Het kabinet betreurt dat het voorliggende voorstel een uitzondering bevat waarmee
pluimvee en konijnen aan de poten opgetild of voortgetrokken mogen worden. Het kabinet
is echter positief over de aanvullende voorwaarden die aan het vangen worden gesteld,
waarmee het voorstel invulling geeft aan de aanbevelingen van EFSA op dit punt en
de factsheets voor goede praktijken, die in 2017 zijn opgesteld in het Animal transport guides project van de Europese Commissie, waar onder andere ook NGO’s bij betrokken waren. Zoals
in het fiche aangegeven, zal het kabinet zich inzetten om die voorwaarden in het voorstel
te behouden. Het kabinet vraagt aandacht voor de handhaafbaarheid van het gehele voorstel,
ook op dit onderdeel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het fiche over de Verordening
betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer. Deze leden bedanken de
werkgroep voor hun werk.
De leden van de BBB-fractie constateren dat in het fiche duidelijk wordt dat het voorstel
niet geldt voor transport van dieren in het kader van de Convention on International
Trade in Endangered Species of Wild Fauna en Flora, dieren die worden vervoerd tussen
dierentuinen, siervissen en transport van waterdieren naar voedingsbedrijven. Kan
het kabinet uitleggen waarom deze groepen dieren niet onder het voorstel vallen?
Antwoord
De Europese Commissie geeft in de overwegingen behorende bij het voorstel aan dat
de reikwijdte van het voorstel vanwege proportionaliteit beperkt is tot de dieren
die vaak getransporteerd worden in het kader van economische activiteit, namelijk
kleine herkauwers, paardachtigen, runderen, varkens, gedomesticeerde vogels, konijnen
en waterdieren (vissen, cephalopoden en decapoden). Siervissen vallen buiten de reikwijdte
van dit voorstel. De Commissie geeft daarnaast aan dat het transport van siervissen
voornamelijk via de lucht plaatsvindt en dat hierbij het welzijn al wordt geborgd
door de dierenwelzijnsregels van de International Air Transport Association (IATA)
die hierop van toepassing zijn. In de overweging 16 behorende bij het voorstel geeft
de Europese Commissie aan dat siervissen over het algemeen worden getransporteerd
in zakken water die zijn aangepast op hun specifieke behoeften en dat het transport
meestal minder dan 24 uur duurt. Daarmee leidt het transport van siervissen over het
algemeen niet tot dierenwelzijnsproblemen en is ook daarom uitgezonderd van het voorstel.
Het transport van waterdieren naar voedingsbedrijven die direct aan de consument leveren,
valt tevens buiten de reikwijdte van het voorstel. De Commissie geeft aan hiervoor
te hebben gekozen om de administratieve lasten voor de kleine ondernemers niet disproportioneel
te verzwaren. Het is voor het kabinet nog niet duidelijk welke transporten precies
vallen onder het transport van waterdieren naar voedingsbedrijven. De Commissie zal
verzocht worden dit te verduidelijken. Voor wat betreft dierentuindieren geeft de
Europese Commissie aan dat deze specifieke groep dieren minder risico’s kent en specifiekere
voorschriften nodig heeft die niet geboden kunnen worden binnen het voorstel. Voor
wat betreft de CITES-dieren heeft de Europese Commissie niet nader gemotiveerd waarom
deze zijn uitgezonderd. Het kabinet zal hierover verduidelijking vragen aan de Europese
Commissie.
De leden van de BBB-fractie begrijpen de overwegingen om de minimumtransportleeftijd
voor kalveren naar vijf weken te verhogen, maar zien daarbij ook juist risico’s voor
het dierenwelzijn naar aanleiding van deze verhoging. Zo worden melkveehouders dan
geconfronteerd met een grotere belasting wat betreft werk en voorzieningen die kalveren
van die leeftijd nodig hebben. Bovendien is er een grotere voer-overgang voor kalveren
die op die leeftijd midden in de transitie van kalf naar herkauwer met functionerend
voormagensysteem, worden verplaatst.
Omdat deze leden zeker niet onwelwillend tegenover de overwegingen van de verhoging
van de leeftijd staan, willen zij een extra optie door het kabinet laten overwegen.
Het zou dan gaan om het toestaan van transporten van kalveren in de leeftijd van 14
dagen tot vijf weken, vermits die transporten zeer kort zijn. Deze leden denken dan
aan bijvoorbeeld een afstand kleiner dan 100 kilometer of anderhalf uur, zonder tussenstop
bij een verzamelcentrum. Zo worden jonge dieren dus nog maar over beperkte afstanden
verplaatst, met als bijkomend voordeel een stimulans voor de sector en de veehouders
om de »keten korter« te maken.
Antwoord
Vlak na de geboorte krijgen kalveren afweerstoffen binnen via de biest van de moeder.
Dit heet de maternale immuniteit. Deze maternale immuniteit neemt in de loop van de
tijd af en de eigen immuniteit van het kalf neemt in de loop van de tijd toe. Rond
de leeftijd van 14 dagen zit het kalf in de zogenaamde immunity gap, waarbij de maternale immuniteit is afgenomen, maar de immuniteit van het kalf zelf
nog niet voldoende bescherming biedt. Dit maakt de kalveren rond die tijd immunologisch
kwetsbaar, waarbij de stress van het transport en het mengen van voor elkaar vreemde
dieren afkomstig van verschillende bedrijven maakt dat de kalveren gemakkelijk ziek
worden. De lengte van het transport is hierbij dus niet enige factor die een rol speelt
bij de gezondheid en het welzijn van de kalveren. Het kabinet is dan ook van mening
dat het toestaan van zeer korte transporten voor kalveren van 14 dagen tot 5 weken
het welzijn en de gezondheid van deze kalveren onvoldoende beschermt. Uiteraard is
het van groot belang – zeker vanwege de voerovergang – dat de melkvee- en kalverhouder
goed met elkaar communiceren en samenwerken om het kalf optimaal groot te brengen.
De leden van de BBB-fractie lezen met verbazing dat onder het voorstel het laden en
uitladen alleen nog maar mag plaatsvinden onder supervisie van een dierenarts. Zou
het kabinet hierop willen reflecteren? Graag zien deze leden in deze reflectie in
ieder geval terug waarom hiervoor is gekozen, wat de gevolgen zijn voor Nederlandse
transporteurs en wat de gevolgen zijn voor de werkdruk voor de dierenartsen in Nederland,
aangezien het niet gaat om toezicht door een officiële dierenarts, met andere woorden
een dierenarts in dienst van de NVWA. Wie zou bovendien, in het geval van het invoeren
van deze bepaling, de (waarschijnlijk zeer hoge) kosten moeten opbrengen voor toezicht
door een dierenarts bij het laden en lossen van ieder transport?
Antwoord
De Europese Commissie heeft aangegeven de aanwezigheid van een dierenarts bij het
op- en afladen van dieren in het voorstel op te hebben genomen, omdat de op- en aflaadmomenten
erg precair zijn met grote dierenwelzijnsrisico’s. Daarnaast geeft Europese Commissie
aan dat ze het dierenwelzijn tijdens vertrek goed willen waarborgen, omdat dit een
voorspellende waarde heeft voor het dierenwelzijn tijdens de rest van de transportoperatie.
Tenslotte geeft de Europese Commissie aan dat de aanwezigheid van een dierenarts bij
het vertrek nu ook al verplicht is, al geldt dit alleen voor grensoverschrijdend transport
van bepaalde diercategorieën (hiermee doelt de Europese Commissie op de exportkeuringen
die in Nederland door de NVWA worden uitgevoerd).
Hoewel het kabinet de overwegingen van de Europese Commissie hierin kan volgen, vraagt
het zich wel af welke bevoegdheden de dierenarts heeft aangezien het niet om een officiële
dierenarts gaat. Daaraan gekoppeld is nu ook niet duidelijk wat hiervan de precieze
bijdrage aan het verbeteren van dierenwelzijn zal zijn. Daarnaast heeft het kabinet
ook aandacht voor het capaciteitsvraagstuk, zeker gezien de capaciteit van dierenartsen
– in heel Europa – op dit moment laag is. Ook is nog niet duidelijk wie – als dit
voorschrift in het voorstel blijft staan – de kosten voor de dierenarts moet betalen.
De inzet van het kabinet ziet er daarom ook op toe om hier aandacht en verdere motivering
van de Europese Commissie voor te vragen. Op basis van die verdere motivering, zal
het kabinet de definitieve inzet bepalen. Het uiteindelijke resultaat zal ook afhankelijk
zijn van de inzet van de andere lidstaten.
De leden van de BBB-fractie constateren dat in het fiche voorts wordt ingegaan op
de harmonisering van de hoogte van de sanctionering van overtredingen van de verordening.
Het kabinet is van mening dat dit verder gaat dan noodzakelijk, en dat lidstaten zelf
in staat zijn om doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties in te stellen.
Graag willen deze leden weten waarom het kabinet dit standpunt heeft ingenomen. Wil
het kabinet dit nader toelichten? Deelt het kabinet de zorgen dat het ontbreken van
een minimale hoogte van de sanctionering erin kan resulteren dat andere lidstaten
geen afschrikwekkende sancties in stellen? Wat voor consequenties heeft dit dan eventueel
voor de concurrentiepositie van Nederlandse transporteurs?
Antwoord
Het is van groot belang dat op overtredingen van de transportverordening effectieve
sancties staan. In de huidige transportverordening wordt het aan de lidstaten gelaten
om doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties te stellen (artikel 25 van
verordening 1/2005). Nederland kan hier goed mee uit de voeten. In het voorstel worden
nu echter bepalingen over de strafmaat opgenomen, terwijl de noodzaak daartoe niet
inhoudelijk wordt onderbouwd. Daarom wordt het standpunt ingenomen dat dit verder
gaat dan noodzakelijk (gezien het subsidiariteitsbeginsel).
Onder de huidige verordening geldt voor alle lidstaten de verplichting om doeltreffende,
evenredige en afschrikwekkende sancties in te stellen en de nationale bepalingen waarin
dit wordt geregeld aan de Commissie mede te delen. Het kabinet is van mening dat een
dergelijke bepaling ook in het voorstel terug moet komen. Bovendien kan de Europese
Commissie ingrijpen wanneer een lidstaat EU-recht niet effectief handhaaft. Daarom
verwacht het kabinet hierin geen consequenties voor de concurrentiepositie van de
Nederlandse transporteurs.
De leden van de BBB-fractie lezen dat de kosten en lasten voor de NVWA gaan toenemen
door het voorstel. Deze leden lezen voorts dat de NVWA het voorstel uitvoerbaar acht,
mits er voldoende tijd is voor de implementatie en hiervoor voldoende financiën beschikbaar
zijn. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat er voldoende tijd is voor de implementatie
en voldoende financiën beschikbaar zijn? Kan het kabinet proberen een beeld te schetsen
van de te verwachte financiële middelen die nodig zijn? Waar op de begroting wil het
kabinet dat vandaan halen?
Antwoord
Er is – in deze startfase van het behandeltraject in de Raad en in het Europees Parlement
– nog geen beeld te schetsen van de precieze gevolgen voor handhavings- en capaciteitsinzet
en daarmee samenhangende eventuele toename in kosten die het voorstel met zich mee
gaat brengen. Dit omdat het hier een eerste versie van het voorstel betreft, waarbij
nu nog niet duidelijk is hoe de definitieve versie eruit komt te zien. De onderhandelingen
in de Raad tussen lidstaten en trilogen tussen de Europese Raad, de Europese Commissie
en het Europees Parliament kunnen nog zorgen voor aanzienlijke wijzigingen in het
voorstel. Momenteel bestaat er geen ruimte op de begroting van LNV om de eventueel
hieruit voortvloeiende kosten te dekken. Wanneer de definitieve financiële consequenties
in beeld zijn zal moeten worden bezien hoe deze extra kosten van financiële dekking
kunnen worden voorzien.
Voor wat betreft de tijd voor implementatie bestaat er nu een overgangstermijn van
2 jaar in het voorstel en voor sommige voorschriften een termijn van 3 of 5 jaar.
Deze termijn is belangrijk voor de sector, maar ook voor de NVWA om de nieuwe wet-
en regelgeving te implementeren.
Tot slot willen de leden van de BBB-fractie aan het kabinet vragen om een uitgebreide
analyse te maken van welke transportroutes vanuit Nederland dan wel voor Nederlandse
transporteurs en handelaren niet meer mogelijk zijn onder het voorstel.
Antwoord
Het maken van een dergelijke uitgebreide analyse kost meer tijd dan de termijn voor
de beantwoording van deze vragen toelaat. Zoals aangegeven in het BNC fiche zal de
impact voor Nederland nog samen met de sector in kaart gebracht worden. Hierbij zal
ook oog zijn voor de transportroutes die onder het voorliggende voorstel niet meer
mogelijk zijn voor Nederland/Nederlandse transporteurs.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PvdD-fractie hebben met verbijstering kennisgenomen van het commissievoorstel
over de herziening van de verordening dierenwelzijn tijdens transport. Na bijna twintig
jaar worden de Europese regels voor diertransporten eindelijk herzien. Deze herziening
zou dan ook moeten worden aangegrepen om eindelijk een einde te maken aan de vreselijke
omstandigheden waarmee de miljarden dieren worden geconfronteerd die jaarlijks over
de weg, over zee, per spoor en door de lucht worden vervoerd binnen de EU, en van
en naar de EU. De dagenlange transporten met schapen of koeien over zee, langeafstandstransporten
naar het Midden-Oosten en andere uithoeken van de wereld, de vreselijke langeafstandstransporten
met ongespeende kalfjes die onderweg niet goed kunnen drinken, transporten in de hitte:
de PvdD vindt het onbestaanbaar dat al dit immense dierenleed met het voorliggende
voorstel niet wordt beëindigd.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat in de kabinetsreactie op het Commissievoorstel
wordt gesteld dat het voorstel «helaas niet zo ambitieus is als gehoopt». De PvdD
vindt dit nu al het understatement van het jaar. Kuikentjes, konijnen, varkens, koeien,
schapen, geiten en paarden mogen met dit voorstel nog altijd tot 42 uur worden vervoerd.
Zeer jonge kalfjes vanaf vijf weken oud en andere ongespeende dieren mogen onder de
nieuwe regels nog steeds tot achttien uur lang worden vervoerd. De definitie van kort
(!) transport wordt opgerekt van acht naar negen uur. Kippen dieren zullen blijven
creperen, volgepropt in vrachtwagens, op ellenlange transporten, tijdens de brandende
hitte. Kippen en konijnen mogen ondersteboven aan hun poten uit de stallen of hokken
worden geharkt om ze in kratten te proppen. Varkens en koeien mogen met stroomstootapparatuur
worden mishandeld om hen in de vrachtwagens te jagen. Dieren mogen eindeloos over
zee worden vervoerd, want deze transporttijd telt zelfs helemaal niet mee.
Erkent het kabinet dat het nu of nooit is voor de dieren? Deelt het kabinet dat een
kleine verbetering geen optie is?
Antwoord
Ik deel de urgentie om tot verbetering van dierenwelzijn tijdens transport te komen.
Uit de fitness check die de Europese Commissie heeft uitgevoerd op de huidge dierenwelzijnsregelgeving
blijkt dat het niveau van dierenwelzijn in de EU verbetering behoeft, ook tijdens
transport. De huidige transportverordening is aan een herziening toe, waarbij het
kabinet van mening is dat voorstel weliswaar een stap in de goede richting is, maar
nog niet zo ambitieus als gewenst. Ik zet mij in voor een ambitieuzere herziening.
Erkent het kabinet dat ook na de invoering van het voorliggende voorstel, diertransporten
zullen blijven leiden tot ernstig dierenleed?
Antwoord
Het voorliggende voorstel is een stap in de goede richting voor wat betreft de borging
van het dierenwelzijn tijdens transport. Het voorstel is echter niet zo ambitieus
als gewenst. Daarom zal het kabinet zich ervoor inzetten om het voorstel tijdens de
onderhandelingen aangescherpt te krijgen, met als doel een betere bescherming van
dieren tijdens transport.
Erkent het kabinet dat in het voorliggende voorstel voorbij wordt gegaan aan wetenschappelijke
kennis over het welzijn van dieren, zoals de aanbevelingen van EFSA over de verlaging
van de maximumtemperaturen bij diertransporten om hittestress tegen te gaan?
Antwoord
Het voorliggende voorstel draagt slechts ten dele bij aan de doelstellingen van het
kabinet en de doelstelling van de Europese Commissie zélf, ook waar het gaat om de
doelstelling om het voorstel beter aan te laten sluiten bij de laatste wetenschappelijke
inzichten. Niet alle aanbevelingen van EFSA zijn overgenomen. De Europese Commissie
onderbouwt dit voor een aantal aanbevelingen in de impactassessment die tegelijkertijd
met het voorstel gepubliceerd is.
Erkent het kabinet dat bepaalde diersoorten, zoals kippen en konijnen, zelfs compleet
aan hun lot worden overgelaten?
Antwoord
Niet alle voorschriften in het voorstel gelden voor pluimvee en konijnen. Voor die
voorschriften waarvan het kabinet meent dat die het welzijn van kippen en konijnen
ten goede komen – bijvoorbeeld de voorschriften aangaande de temperatuur tijdens het
transport – ziet de inzet toe om die voorschriften ook voor pluimvee en konijnen te
laten gelden.
Het kabinet geeft aan dat het kabinet zich in Europa sterk inzet voor een verbetering
van de wetgeving rondom dierenwelzijn, maar waar blijkt dit uit? Wat heeft het kabinet
hier concreet voor gedaan?
Antwoord
De Kamer is in verschillende brieven geïnformeerd over de inzet in het kader van de
herziening van de EU-dierenwelzijnsregelgeving (zie met name de brief van 14 april
2022, Kamerstuk 28 286, nr. 1255). In oktober 2021 is de position paper van de Vughtgroep – waar Nederland onderdeel
van uitmaakt – over verbetering van de houderij van dieren in de Landbouw- en Visserijraad
gepresenteerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1356 en met de Kamer gedeeld als bijlage bij Kamerstuk 21 501-32, nr. 1345). Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van juli 2022 is vervolgens een position paper
van de Vughtgroep over de actualisatie van regels omtrent het dierentransport van
levende dieren gepresenteerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456). In de Landbouw- en Visserijraad van december 2022 is benadrukt dat het gerechtvaardigd
is om onverminderd op dierenwelzijn te blijven inzetten en zijn er een aantal prioritaire
punten voor Nederland nog eens aangehaald (Kamerstuk 21 501-32, nr.1496). Aanvullend is op meerdere momenten, ook de afgelopen maanden, op ambtelijk niveau
bij de Europese Commissie aandacht gevraagd voor de Nederlandse inzet. Verder heeft
Nederland in de Raad van januari 2023 opgeroepen om het transport van levend vee naar
derde landen te verbieden (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1512).
Langeafstandstransporten
De leden van de PvdD-fractie vinden dat het stuitend is dat langeafstandstransporten
met dieren naar landen buiten de EU volgens het voorliggende voorstel toegestaan blijven,
ondanks ernstige bezwaren van de EFSA en niet-gouvernementele organisaties (Ngo’s),
en meerdere uitspraken van de Kamer. Dieren zullen nog steeds over grote afstanden
mogen worden getransporteerd naar landen met lagere dierenwelzijnsstandaarden. Er
wordt geen einde gemaakt aan bijvoorbeeld de massale export van schapen naar het Midden-Oosten,
want de EC vond de economische impact te groot. Weer gaan economische belangen naar
de mening van deze leden boven het welzijn van dieren. Voor elke minuscule verbetering
voor de dieren zijn zoveel uitzonderingen bedacht dat het zeer te betwijfelen valt
of het welzijn van dieren op enige manier zal verbeteren met het voorliggende voorstel.
Dieren die over land worden getransporteerd mogen straks nog maximaal negen uur worden
getransporteerd, maar dit geldt alleen voor de slacht. Als er geen slachthuis te bereiken
is binnen die negen uur wordt een uitzondering gemaakt en mogen dieren zelfs nog langer
op transport. Als dieren voor de (op)fok worden getransporteerd, mogen ze zelfs tot
42 uur worden getransporteerd. De tijd op zee telt ook nog eens niet mee voor de maximale
transportduur. Voor sommige diersoorten, zoals kippen en konijnen, worden de regels
aan alle kanten opgerekt of gelden uitzonderingen. Deelt de Minister de mening dat
dit onacceptabel is?
Antwoord
Het is onwenselijk dat binnen het voorliggende voorstel lang transport van levende
dieren naar derde landen mogelijk blijft, dat transporttijd over zee niet meetelt
als reistijd en dat er uitzonderingen opgenomen zijn waarmee ongespeende dieren en
slachtdieren langer getransporteerd kunnen worden. Daarom zet het kabinet zich in
voor een beperking van de transporttijd voor transporten naar derde landen over zee
en de weg, geen transport van slachtdieren over zee naar derde landen, een beperking
van de transporttijd over zee voor de overige diercategorieën en een maximumtransporttijd
van acht uur voor ongespeende dieren zonder uitzonderingen. Voor wat betreft het transport
van dieren bestemd voor de slacht heeft het kabinet begrip voor de (tijdelijke) noodzaak
van deze uitzondering, gezien de geografische verspreiding van primaire houderijen
en slachthuizen in sommige lidstaten. Daarom ziet de inzet toe op het verbinden van
een maximumtermijn aan deze uitzondering. Daarmee hebben die lidstaten en gebieden
waarvoor deze uitzondering op dit moment noodzakelijk is de tijd om de situatie dusdanig
aan te passen waardoor uiteindelijk geen uitzondering meer nodig is. Voor wat betreft
de maximumtransporttijd voor andere diercategorieën zet het kabinet zich in voor een
verdere verkorting. Zoals in het BNC fiche vermeld, sluit deze inzet aan bij verschillende
aangenomen Kamermoties2.
De toegestane duur van transporten over zee wordt op geen enkele manier ingeperkt,
terwijl we de afgelopen jaren hebben gezien welke ellende gepaard gaat met deze transporten:
dieren op schepen die maandenlang op zee ronddwalen, zonder voldoende voer, water,
verzorging of zelfs maar ruimte om te gaan liggen3, duizenden schapen die stierven van dorst, oververhitting en uitputting, terwijl
ze wekenlang op weg waren van Europa naar het Midden-Oosten4, schepen die kapseizen, met duizenden verdronken dieren als gevolg5. Ook zonder deze «incidenten» gaat het vervoer van levende dieren over zee gepaard
met ernstige, structurele dierenmishandeling. Het voorstel van de EC doet hier niks
aan. Telkens opnieuw verwees het kabinet, en ook zijn voorgangers, naar Europa als
de Kamer om maatregelen vroeg om dieren op transport beter te beschermen en om een
einde te maken aan langeafstandstransporten. Ondertussen weigerde hij op nationaal
niveau actie te ondernemen. Hoe reflecteert het kabinet op zijn inzet, nu blijkt dat
de langeafstandstransporten niet worden verboden? Moeten we opnieuw twintig jaar wachten,
tot een volgende herziening van de transportverordening, voordat deze ellende wordt
aangepakt? Of is het kabinet alsnog bereid om te kijken wat hij op nationaal niveau
kan doen, eventueel in samenwerking met gelijkgestemde omliggende lidstaten?
Antwoord
Zoals u weet heeft Nederland steeds bij de EC aangedrongen op aanpassing van de transportverordening
en heeft zich ook sterk uitgesproken specifiek over de transporten over zee. Nadat
de commissie in 2020 heeft besloten om de regelgeving te gaan herzien is er in een
relatief korte tijd een voorstel geformuleerd. Het maken van een wet kost nu eenmaal
veel tijd. Ook bij mij roept dat gevoelens op, maar we moeten onderkennen dat het
verbeteren van de normen rond dierenwelzijn EU-breed een groter effect heeft op het
mondiale welzijn van dieren, dan wanneer Nederland zelfstandig maatregelen treft.
Bovendien zorgt het op Europees niveau afspreken van normen voor een gelijk speelveld.
Daarnaast kijk ik goed naarwat er op nationaal niveau geregeld kan worden en zal dit
ook blijven doen. Wat op nationaal niveau kan, is echter beperkt vanwege de Europese
regels omtrent vrij verkeer van goederen en de mogelijkheden om binnen het Europeesrechtelijk
kader strengere regels te stellen op nationaal niveau. Ik span me in om te doen wat
tot de mogelijkheden behoort, zoals het vanaf 31 december 2023 beëindigen van bindende
afspraken met derde landen voor de export van herkauwers en varkens (Kamerstuk 28 286, nr. 1296).
Temperatuur
De leden van de PvdD-fractie constateren dat uit onderzoek van de EFSA blijkt dat
dieren op transport lijden aan hittestress bij temperaturen boven de 22 graden (zeugen),
25 graden (varkens en koeien), 28 graden (ongeschoren schapen) en 30 graden (biggen).
In plaats van de adviezen van EFSA over te nemen en met duidelijke, soort-specifieke
maximumtemperaturen te komen voor dieren op transport, blijven dierentransporten ook
op extreem hete dagen plaatsvinden. Voor kippen, eenden, kalkoenen en konijnen worden
helemaal geen regels gesteld. Dit betekent dat dieren zullen blijven creperen, volgepropt
in vrachtwagens, op ellenlange transporten, tijdens de brandende hitte.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de Kamer meerdere moties heeft aangenomen
om deze maximumtemperaturen te beperken. Daarom vinden deze leden het onbegrijpelijk
dat het kabinet schrijft dat ze de EC volgen in hun keuze om de aanbevelingen van
EFSA over de maximumtemperaturen niet over te nemen. Hiermee gaat het kabinet regelrecht
in tegen het verzoek van de Kamer,z oals geformuleerd in de aangenomen motie van het
lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1526). Deze leden roepen het kabinet op om aangenomen moties uit te voeren. Gaat het kabinet
dit doen en zich in Europees verband inzetten voor maximumtemperaturen in lijn met
de EFSA-aanbevelingen? Daarnaast verwacht de PvdD nog steeds van het kabinet dat het
kabinet de nationale maximumtemperaturen voor diertransporten in lijn brengt met de
uitkomsten van de EFSA-onderzoeken, zoals geformuleerd in motie van het lid Vestering
c.s. (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 63).
Antwoord
De inzet van het kabinet aangaande de temperatuurvoorschriften in het voorliggende
voorstel is uiteen gezet in het BNC fiche. De buitentemperatuur is niet het enige
dat het risico op hittestress bepaald. Ook andere zaken, zoals ventilatie, rijwind,
luchtvochtigheid, beladingsdichtheid en (rij)gedrag van de chauffeur hebben invloed
op het risico op hittestress. De Europese Commissie heeft daarnaast een afweging gemaakt
tussen dierenwelzijn en uitvoerbaarheid die het kabinet kan volgen. Uit verschillende
gesprekken met de Nederlandse sector, de door hen ingeleverde impactanalyses en de
reacties op de internetconsultatie aangaande de aanpassing van de beleidsregel maximumtemperatuur
diertransport blijkt dat een verlaging van 35 naar 30 graden Celsius al een grote
uitdaging is. De EFSA temperatuurgrenzen zijn – afhankelijk van de diersoort en -categorie
– nog vele malen scherper dan dat en het wordt vanwege de uitvoerbaarheid als niet
effectief ingeschat om hier tijdens de onderhandelingen op in te zetten.
Dieren aan poten optillen
De leden van de PvdD-fractie constateren dat binnen de huidige verordening, terecht,
een verbod op het optillen van dieren aan de poten geldt. Het ondersteboven opharken
van kippen aan hun poten om ze met een aantal tegelijk in kratten te gooien of proppen
zorgt voor enorm dierenleed. De dieren breken hierbij regelmatig hun poten of lopen
andere verwondingen op. Maar met het voorliggende voorstel wordt voor kippen en konijnen
een uitzondering ingevoerd, waardoor dit leed nog altijd zal voortbestaan. Deze leden
vinden dat onbestaanbaar. Ook de Kamer heeft zich uitgesproken tegen het vangen van
dieren op een manier die vermijdbaar dierenleed oplevert, middels de motie van het
lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200-XIV-, nr. 61). Wat gaat het kabinet doen om hieraan
een einde te maken?
Antwoord
Het kabinet betreurt dat het voorliggende voorstel een uitzondering bevat waarmee
pluimvee en konijnen aan de poten opgetild of voortgetrokken mogen worden. Het kabinet
is echter positief over de aanvullende voorwaarden die aan het vangen worden gesteld,
waarmee het voorstel invulling geeft aan de aanbevelingen van EFSA op dit punt en
de factsheets voor goede praktijken, die in 2017 zijn opgesteld in het Animal transport guides project van de Europese Commissie. Het kabinet zal zich dan ook inzetten om die voorwaarden
in het voorstel te behouden.
Ongespeende dieren
De leden van de PvdD-fractie constateren dat ook met het voorliggende voorstel jonge
dieren nog altijd op transport mogen worden gezet. Ook zeer jonge kalfjes vanaf vijf
weken oud, en andere ongespeende dieren, mogen onder de nieuwe regels nog steeds tot
tweemaal negen uur lang worden vervoerd, mits ze tussendoor één uur rust krijgen.
Dat is samen 19 uur dus. Voorwaarde is dat er een melksysteem aanwezig is, zodat de
jonge dieren kunnen drinken onderweg. Maar hoe kan het kabinet garanderen dat alle
kalfjes het systeem snappen? Hoe kan het kabinet garanderen dat alle kalfjes bij de
drinknippels kunnen komen en voldoende kunnen drinken? Hoe kan het kabinet garanderen
dat het melksysteem voldoende werkt en blijft werken? Deelt het kabinet de mening
dat een transportduur van twee keer negen uur onacceptabel is, zeker wanneer niet
kan worden gegarandeerd dat de jonge dieren onderweg voldoende kunnen drinken?
Bij transport over zee geldt zelfs helemaal geen tijdslimiet. Deze leden verwachten
van het kabinet dat het kabinet hier een streep trekt.
Antwoord
Het voorliggende voorstel houdt onvoldoende rekening met de behoeften van ongespeende
dieren, onder andere aangaande de voedingsbehoeften van ongespeende kalveren. Daarom
zal de inzet – conform het BNC fiche – een maximumtransporttijd van 8 uur voor ongespeende
dieren zonder uitzonderingen zijn.
Stroomstootapparatuur
Tevens merken de leden van de PvdD-fractie op dat het voorstel een verslechtering
betekent als het gaat om het gebruik van stroomstootapparatuur. Deze apparatuur zal
als gevolg van de voorliggende wijziging straks in heel Europa niet alleen op volwassen
varkens en runderen mogen worden gebruikt, maar ook op biggen en kalfjes vanaf 80
kilo. Zowel de Kamer als het kabinet heeft zich uitgesproken voor een snel verbod
op deze martelwerktuigen. Zet het kabinet zich bij de onderhandelingen in voor een
algeheel verbod op het gebruik van stroomstootapparatuur?
Antwoord
Het kabinet zal zich bij de onderhandelingen inzetten op een verbod van het gebruik
van gangbare stroomstootapparatuur binnen de EU.
Conclusie
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Kamer zich duidelijk heeft uitgesproken
tegen het voorliggende niet-ambitieuze voorstel, via de recent aangenomen motie van
het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr.1605). Met deze motie wordt het kabinet verzocht zich hard te maken voor een einde aan
diertransporten naar landen buiten Europa, een verlaging van de maximumtemperatuur
en een einde aan diertransporten die langer duren dan acht uur. Deze leden horen graag
wat de inzet van het kabinet wordt om het voorliggende voorstel te verbeteren en de
aangenomen motie uit te voeren.
Antwoord
De inzet van het kabinet is uiteengezet in het fiche aangaande het voorstel voor de
herziening van de diertransportverordening. Onderdeel van die inzet is een berperking
van de transporttijd van transporten naar derde landen, een verlaging van de maximumtemperatuur
voor diertransport ten opzichte van de huidige situatie, een maximumtransporttijd
van 8 uur voor ongespeende dieren zonder uitzonderingen, een maximumtermijn voor de
uitzondering op de maximumtransporttijd voor slachtdieren en een verdere verkorting
van de maximumtransporttijd voor andere diercategorieën.
Is het kabinet voornemens opnieuw samenwerking te zoeken met andere lidstaten, zoals
de Vught-groep?
Antwoord
Het kabinet zoekt actief samenwerking met andere lidstaten. Dit is noodzakelijk, aangezien
stemmingen bij de onderhandelingen plaats zullen vinden via gekwalificeerde meerderheid.
Dit betekent dat een inzet waarvoor geen steun is bij andere lidstaten per definitie
niet effectief zal zijn.
Is het kabinet bereid er zorg voor te dragen dat de realiteit van diertransporten
bekend wordt bij burgers, om zo het draagvlak en de urgentie voor maatregelen om dieren
te beschermen te vergroten?
Antwoord
De urgentie om de negatieve effecten van transport te verminderen is al voldoende
duidelijk. Daarom is de inzet erop gericht om dieren beter te beschremen, ook tijdens
transport, zowel op Europees als nationaal niveau. Het is daarnaast belangrijk dat
burgers een verantwoorde keuze kunnen maken bij de aanschaf van voedsel. Deze voorlichting
vindt grotendeels plaats via het Voedingscentrum. Op de website van het Voedingscentrum6 is bijvoorbeeld een koopwijzer beschikbaar die burgers laat zien welke eisen er gelden
voor de verschillende keurmerken over dierenwelzijn. Hierin is ook het «Beter Leven»-keurmerk
meegenomen, dat ook eisen stelt aan transport.
Deelt het kabinet de mening dat als het niet lukt om de verordening zo te wijzigen
dat het inhoudelijk voldoet aan de wensen van de Kamer, zoals geformuleerd in de eerder
benoemde moties, het kabinet er alles aan moet doen om via nationale maatregelen het
welzijn van dieren op transport te verbeteren? Welke stappen gaat het kabinet ondernemen
om dit mogelijk te maken?
Antwoord
Zoals ook nu al het geval is, zal het kabinet blijven werken aan het verbeteren van
(de borging van) dierenwelzijn – ook op nationaal niveau – binnen de mogelijkheden
die het Europeesrechtelijk kader daarvoor biedt. Die mogelijkheden zijn naar de aard
beperkt omdat het onderwerp Europees is gereguleerd. Dat betekent dat eventuele ruimte,
net als nu, met name zal zitten bij transport dat geheel op het grondgebied van Nederland
plaatsheeft en niet bij internationaal transport. Daarbij houdt het kabinet ook rekening
met de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en het gelijke speelveld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier