Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgangsrapportage Strategie Digitale Economie (Kamerstuk 26643-1082)
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 1130
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 februari 2024
De vaste commissie voor Digitale Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 24 oktober 2023
over de voortgangsrapportage Strategie Digitale Economie (Kamerstuk 26 643, nr. 1082).
De vragen en opmerkingen zijn op 19 januari 2024 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 12 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Kathmann
De griffier van de commissie, Boeve
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage Strategie
Digitale Economie en de bijbehorende brief. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden
nog enkele vragen.
1
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat bij het terugblikken op de resultaten
langs pijler 1 «Versnellen digitalisering mkb» voor de huidige toepassing van met
name Artificiële Intelligentie (AI) door het midden- en kleinbedrijf (mkb) een score
wordt gegeven op basis van achterhaalde data (uit 2021). Dit zouden de recentste cijfers
betreffen. De leden van deze fractie willen weten waarom er geen recentere cijfers
zijn en hoe bewerkstelligd kan worden dat deze frequenter geactualiseerd worden.
Antwoord
Internationale vergelijkbare statistieken over het gebruik van AI worden pas enige
jaren verzameld en gepubliceerd. Door de razendsnelle ontwikkeling van AI en de opkomst
van nieuwe producten die bedrijven kunnen gebruiken is de meting van het gebruik van
AI statistisch gezien lastig om snel en goed te actualiseren.
In de voortgangsrapportage zijn op moment van publicatie de meest recente cijfers
gepresenteerd over het gebruik van AI door het bedrijfsleven. Deze cijfers zagen op
het jaar 2021 (gepubliceerd in 2022). Inmiddels zijn er (sinds begin december 2023)
nieuwe cijfers van Eurostat online beschikbaar.1
2
Tevens lezen de leden van de PVV-fractie dat uit de (internationale) vergelijking
van het gebruik van geavanceerde digitale technologie door het mkb blijkt dat Nederland
er niet slecht voor staat. Kan de Minister dit nader toelichten en een vergelijking
maken met andere Europese landen? Hoe scoort Nederland ten opzichte van de ons omringende
landen?
Antwoord
Bedrijven in Nederland passen relatief veel AI toe in vergelijking met andere landen
in de EU. Tegelijkertijd zijn er nog veel mkb-bedrijven die geen gebruik maken van
de mogelijkheden die AI biedt. Uit de internationale vergelijking van Eurostat volgt
dat het gebruik van AI door bedrijven met 10 of meer werknemers is toegenomen van
13,1% in 2021 naar 13,4% in 2023. Ondanks dat deze percentages laag zijn, liggen ze
wel veel hoger dan het Europese gemiddelde van 8%. Uit de internationale vergelijking
volgt ook dat Nederland iets achterblijft bij de koplopers in de Europese Unie, Denemarken
en Finland, waar iets meer dan 15% van de bedrijven met 10 of meer werknemers AI toepast.
De vergelijkbaarheid van de Nederlandse positie ten opzichte van andere landen wordt
overigens bemoeilijkt door lastigheden bij de meting (zie antwoord vorige vraag).
Zo komt het CBS inmiddels met een hogere inschatting van het gebruik van AI door bedrijven
met 10 of meer werknemers, namelijk 16% in het jaar 2022.2
3
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie dat betreffende pijler 4 «Behouden en versterken
van een veilige, betrouwbare en hoogwaardige digitale infrastructuur» erkend wordt
dat het dichten van de digitale kloof voor de resterende 19.000 adressen in de buitengebieden
een belangrijke opgave blijft. De leden willen weten waarom hier geen verdieping wordt
gemaakt naar de alternatieven van glasvezelverbindingen, hetgeen reeds besproken is
tijdens het commissiedebat Digitale infrastructuur en economie d.d. 22 maart 2023
(Kamerstuk 26 643, nr. 1008). Is er inmiddels bekeken in hoeverre dit kan bijdragen aan de oplossing tot het
dichten van de digitale kloof voor de resterende adressen in de buitengebieden, zo
vragen deze leden.
Antwoord
Alternatieven zoals draadloze oplossingen kunnen eraan bijdragen om de digitale kloof
voor de nog resterende huishoudens in het buitengebied te dichten. Met name al beschikbare
draadloze oplossingen als de «4G voor thuis»-oplossingen van Odido3 en KPN4 of de satellietoplossing van Starlink5 kunnen een verbetering brengen voor de buitengebiedadressen die zijn aangewezen op
een trage vaste koperaansluiting (<30 Mbps). In tegenstelling tot toekomstvaste bekabelde
oplossingen6, blijven dit echter alternatieven voor de korte(re) termijn, waarbij te behalen snelheden
per eindgebruiker kunnen fluctueren en periodieke herinvesteringen nodig zijn om de
geboden snelheden aan te laten sluiten bij de kwaliteitsbehoefte vanuit de eindgebruikers.7 In de beantwoording van de vragen uit het schriftelijk overleg van de vaste commissie
voor Economische Zaken van oktober 2023 heb ik de mogelijkheden voor het ontsluiten
van de nog resterende adressen in de buitengebieden toegelicht (Kamerstuk 26 643, nr. 1078).
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
voortgang op de Strategie Digitale Economie. De leden waarderen het uitgebreide overzicht
van de ontwikkelingen in het digitale domein en zijn van mening dat dit blijvend de
aandacht verdient. Zij merken op dat de digitale economie alleen succesvol is als
deze publieke waarden dient en bewaakt. De leden hebben een aantal opmerkingen en
vragen over de voortgangsrapportage.
4
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zullen hun vragen en opmerkingen per pijler
noemen. Over de voortgang van pijler 1 «Versnellen digitalisering mkb» lezen de leden
tot hun grote verbazing dat er gestuurd wordt op het percentage mkb dat gebruik maakt
van «geavanceerde digitale technologie, zoals cloud, AI en big data.» Waarom wordt
het gebruik van deze technologie als doel op zich gesteld? Bent u het met de leden
eens dat de ethische toepassing van technologie belangrijker is dan alleen het feit
dat het gebruikt wordt? Bent u het ook met de leden eens dat het percentage van mkb
dat AI gebruikt dus geen effectieve pijler is, omdat het niks zegt over de invulling
van het gebruik? Wordt het gebruik van technologie, met name AI, ook getoetst op de
toegevoegde waarde voor werknemers? Zo ja, op welke manier wordt dit getoetst? Ook
lezen de leden dat de pilot Mijn Digitale Zaak 400 kleine ondernemers heeft geholpen.
Kunt u een aantal voorbeelden noemen van stappen die ondernemers op het gebied van
AI hebben gezet dankzij deze pilot?
Antwoord
In de strategie digitale economie van november 2022 heeft het kabinet de ambitie uitgesproken
dat het Nederlandse bedrijfsleven koploper wordt in de toepassing van digitale technologieën
door het mkb. Het maatschappelijk en economisch potentieel van digitale technologieën
is namelijk groot. Het gebruik van digitale technologie is een belangrijke factor
om de toegevoegde waarde en de arbeidsproductiviteit te verhogen en om innovatie toe
te passen. In veel gevallen hangt een hogere productiviteit samen met meer gebruik
van ICT-toepassing.8 De toepassing van geavanceerde digitale technologie is voor veel bedrijven dus een
belangrijk middel om te kunnen blijven concurreren in een steeds mondialer speelveld.
De doelstelling om het gebruik van geavanceerde digitale technologieën (cloud-technologie,
AI en big data) door het mkb te verhogen tot tenminste 75% in 2030 sluit 1-op-1 aan
bij de doelstellingen van het Europese digitaal decennium, waarin streefcijfers voor
het gebruik van digitale technologie zijn opgenomen en waaraan Nederland zich heeft
gecommitteerd9.
Het is essentieel dat digitale technologie zoals AI op een verantwoorde wijze ingezet
wordt door bedrijven en overheden, zodat publieke waarden en mensenrechten zoals het
verbod van discriminatie en privacy geborgd zijn. Het kabinet stelt waardengedreven
digitaliseren daarom centraal en heeft onlangs in de overheidsbrede visie op generatieve
AI10 de uitgangspunten voor de ontwikkeling en gebruik van verantwoorde AI nogmaals uiteengezet.
In Europees verband maakt Nederland zich sterk voor een verantwoordelijke ontwikkeling
en gebruik van AI bij de totstandkoming van de AI-verordening.
In antwoord op de specifieke vraag over de bijdrage van Mijn Digitale Zaak is het
antwoord dat het programma het mkb geen hulp biedt op het gebied van AI. Mijn Digitale
Zaak bood een brede variëteit van werkprocessen aan om de productiviteit van kleine
ondernemers te verhogen. Experts in de retail sector hadden de werkprocessen vastgesteld,
waarbij AI geen onderdeel uitmaakte. De ondernemer kon zelf aangeven wat de prioriteiten
zijn en in welk werkproces er winst te behalen is.
5
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voorts enkele vragen en opmerkingen
over pijler 2 «Stimuleren digitale innovatie en vaardigheden». Zo verwijst de voortgangsrapportage
naar de ontwikkeling en toepassing van 6G-technologie. Welke obstakels worden er verwacht
bij de verdere uitrol van 6G? Waarom is deze uitrol noodzakelijk? Deze leden begrijpen
dat 2G-infrastructuur op termijn plaats zal maken voor modernere infrastructuur. Welke
voortgang is geboekt op het vervangen van oude 2G-infrastructuur? Is dat ook een doel
van het project «6G Future Networks Services»? Welke duurzaamheidswinst brengt het
vervangen van 2G-infrastructuur uiteindelijk op? Welke gevolgen heeft dit voor oude
apparaten, zoals belsystemen in auto’s en slimme meters, die afhankelijk zijn van
2G? Wiens verantwoordelijkheid is het om deze diensten draaiende te houden: de producent,
de provider die de infrastructuur verzorgt, of de overheid? Welke wetgeving bepaalt
dat?
Antwoord
Mobiele communicatienetwerken worden voortdurend aangepast aan de nieuwste generatie
technologie. Op dit moment is dat de vijfde generatie (5G). Wereldwijd wordt al gewerkt
aan de ontwikkeling van de zesde generatie, 6G, waarvan de marktintroductie (pas)
rond 2030 wordt verwacht. 6G bevindt zich nog in de onderzoeksfase en daarom valt
nog niet te zeggen welke obstakels er precies zullen zijn bij de toekomstige uitrol.
Wel zet het project «6G Future Network Services» er op in dat de te ontwikkelen 6G-technologie
in de toekomst goed zal aansluiten op de randvoorwaarden in beleid, wet- en regelgeving
en toezichtkaders vanuit de Nederlandse overheid en de EU, bijvoorbeeld op het gebied
van frequentiegebruik, mededinging en de veiligheid en continuïteit van telecommunicatie.
Ontwerpdoelen bij 6G zijn onder meer het vergroten van de snelheid, betrouwbaarheid
en energie-efficiëntie van de mobiele netwerken. Uitrol van dergelijke technologie
in de Nederlandse netwerken zal te zijner tijd nodig zijn om mee te kunnen groeien
met de toekomstige maatschappelijke en economische vraag naar digitale connectiviteit.
Het project 6G Future Network Services is niet gericht op het vervangen van 2G-infrastructuur.
De drie mobiele netwerkaanbieders KPN, Odido, en VodafoneZiggo zijn alle drie bezig
met de afschakeling van 2G en de vervanging daarvan met nieuwere technologieën, zoals
4G en 5G. Odido heeft 2G op 1 juni 2023 reeds volledig afgeschakeld. KPN heeft publiek
bekend gemaakt dat zij 2G op 1 december 2025 gaat afschakelen. VodafoneZiggo heeft
nog geen concrete datum gesteld.
Mobiele netwerkaanbieders bieden 2G, 3G, 4G, 5G, etc. aan met behulp van vergunningen
voor het gebruik van specifieke frequenties. Het gebruik van frequenties die worden
gebruikt voor mobiele communicatie, zoals 2G of 5G, wordt op EU-niveau geharmoniseerd
via besluiten. Voor de zgn. 900- en 1800 MHz-banden, waar 2G mee kan worden aangeboden,
is dat Uitvoeringsbesluit 2022/173/EU. Het EU en Nederlandse beleid is om bij het
stellen van gebruikseisen voor frequenties «technologieneutraal» te blijven. De eisen
die worden gesteld moeten het mogelijk maken voor de vergunninghouders om zelf te
kiezen welke technologieën ze inzetten, en om de toepassing van verschillende technologieën
mogelijk te maken. Dit is om de volgende redenen van belang. In de eerste plaats is
niet elke technologie even geschikt voor elke toepassing. Een sensor die bijvoorbeeld
maar één keer per dag informatie wil versturen over de gedane metingen heeft een heel
andere vraag naar connectiviteit dan een beveiligingscamera die 24/7 HD-beelden wil
versturen. Marktpartijen kunnen beter bepalen welke technologie het meest effectief
is om deze uiteenlopende vraag van klanten (privé en zakelijk) te bedienen, en welke
frequenties daarvoor het meest geschikt zijn. In de tweede plaats is het belangrijk
dat meerdere technologieën tegelijkertijd naast elkaar kunnen bestaan omdat oudere
technologieën, zoals 2G, vaak tijd kosten om zorgvuldig uit te faseren en dan tijdelijk
tegelijkertijd met andere technologieën toegepast worden in dezelfde frequentieband.
De mobiele netwerkaanbieders zijn dus vrij om zelf te bepalen welke technologieën
ze toepassen, en beslissen ook zelf over de afschakeling van 2G, en op termijn 3G,
enz. De overheid bepaalt dat niet maar vindt het wel van belang dat dit soort uitfasering
van technologieën zorgvuldig gebeurt, tijdig en duidelijk wordt aangekondigd, en dat
samen met de klanten die nog gebruik maken van de betreffende dienstverlening gekeken
wordt naar een passend alternatief. Dit vraagt om tijdige actie van zowel de telecomaanbieder
als de klant zelf.11
Het is primair de verantwoordelijkheid van de mobiele netwerkaanbieders om de afschakeling
van oude technologieën, zoals 2G, zorgvuldig te verrichten en tijdig aan te kondigen.
Daarbij moeten ze uiteraard rekening houden met eventuele contractuele of andere privaatrechtelijke
verplichtingen. Er ligt ook verantwoordelijkheid bij gebruikers van 2G om tijdig aanpassingen
te maken en zich voor te bereiden op de afschakeling van daarvan. Zoals door het vervangen
of aanpassen van apparatuur. Doen zij dit niet, dan werkt hun apparatuur na de afschakeling
van 2G niet meer. Dit is onder meer aan de orde voor een deel van de slimme meters.
Een deel daarvan verzendt en ontvangt namelijk data via 2G (of 3G). Die slimme meters
moeten worden aangepast.
2G en 3G worden ook toegepast in auto’s voor bijvoorbeeld het eCall systeem. eCall
zorgt bij een ernstig ongeval ervoor dat automatisch en gratis een oproep uitgaat
naar het noodnummer 112, en mensen kunnen het handmatig activeren. Sinds 31 maart
2018 moet eCall verplicht aanwezig zijn in nieuwe typen voertuigen, en momenteel zijn
er in de EU miljoenen voertuigen uitgerust met eCall. De regelgeving die hiervoor
is opgesteld, vereist alleen 2G en 3G als mogelijke verbindingsopties. Dit betekent
dat na de afschakeling van 2G en 3G netwerken, eCall systemen in vele voertuigen niet
meer zullen functioneren. De Europese Commissie (EC) als ook de lidstaten werken momenteel
aan de aanpak van dit probleem. Zo is de EU-regelgeving recentelijk geactualiseerd
om zeker te stellen dat nieuwe typen voertuigen de komende jaren met 4G of 5G systemen
worden uitgerust. Daarnaast wordt onderzocht welke aanpak het beste past bij voertuigen
waarvan het eCall systeem nog op 2G of 3G functioneert, en die na afschakeling van
deze netwerken niet meer kunnen functioneren. Nederland levert actieve inbreng in
de internationale overleggen op dit onderwerp, en deelt haar kennis en ervaring op
dit gebied. De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Justitie en Veiligheid
(J&V), Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en organisaties zoals RDW, RWS, Politie
en RDI werken hiervoor nauw samen.
Er zijn verschillende overwegingen om 2G, en op termijn ook 3G, af te schakelen. 2G
is relatief oude technologie die aan vervanging toe is. Hoewel het niet exact valt
te kwantificeren zijn 4G en 5G efficiëntere technologieën dan 2G en 3G en leveren
daarmee duurzaamheidswinst op. 4G en 5G kunnen meer bits versturen via dezelfde hoeveelheid
frequenties, en doen dat per bit voor minder energie dan 2G en 3G. Die energie- en
spectrumefficiëntie is belangrijk om de nog altijd groeiende vraag naar data te kunnen
blijven faciliteren. Daarnaast bieden 4G en 5G ook nieuwe kansen voor innovatie ten
opzichte van 2G en 3G en kunnen ondersteunde infrastructuur bieden voor de energietransitie
en verdere verduurzaming. Gezien de grote private en maatschappelijke belangen die
er nog zijn bij het gebruik van 2G is het wel van groot belang dat de afschakeling
zorgvuldig plaatsvindt. Daarom volg ik de afschakeling, bijvoorbeeld door er in contacten
met de mobiele netwerkaanbieders (kritisch) naar te vragen.
6
Ook lezen de leden wederom met interesse over het Actieplan Groene en Digitale Banen.
Zij zijn het ermee eens dat het opleiden en behouden van IT-personeel belangrijk is.
Stellen de bewindspersonen aparte doelen voor het aantrekken en behouden van voldoende
personeel in de publieke en private sector, of zijn de doelen algemeen? Zijn zij het
met deze leden eens dat, om de snelheid van digitalisering bij te benen, er specifiek
gekeken moet worden naar het aantrekken van IT-personeel binnen de overheid en semi-overheden?
Wat doet het kabinet om IT-banen bij ministeries, gemeenten en uitvoeringsorganisaties
aantrekkelijk(er) te maken ten opzichte van private bedrijven.
Antwoord
Het Actieplan groene en digitale banen is een nationaal actieplan dat zich richt op
sectoroverstijgende arbeidsmarkttekorten in de techniek en ICT. Het plan maakt dus
geen onderscheid tussen bedrijfstakken, inclusief de publieke sector. Het actieplan
bevat een samenhangend pakket aan initiatieven zoals het verhogen van instroom in
bètatechnisch onderwijs, het behoud en vergroten van de instroom in de bètatechnisch
arbeidsmarkt, arbeidsproductiviteitsgroei en het versterken van samenwerking en tegengaan
van versnippering. Daarbij wil het kabinet de samenwerking met werkgevers en (potentiële)
werknemers versterken om versnippering te voorkomen en krachten te bundelen.
Ook de overheid kampt met tekorten aan ICT-professionals. Het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties werkt daarom, als verantwoordelijke ministerie voor de
Rijksdienst, aan het aantrekken van meer IT-personeel voor het Rijk. Naast het bevorderen
van de instroom van ICT-talent zet het ministerie in op ontwikkelmogelijkheden en
kennisontwikkeling zodat zittend ICT-personeel behouden blijft en I-kennis groeit.
Dit doet de overheid via programma’s zoals I-vakmanschap, I-Interim Rijk, Rijks ICT
Gilde en het Rijks I-Traineeship. Tenslotte werkt de overheid samen met onderwijsinstellingen
om meer jongeren te enthousiasmeren voor een opleiding en baan in ICT bij het Rijk.
Om ICT-banen bij ministeries, gemeenten en uitvoeringsorganisaties aantrekkelijk(er)
te maken wordt ingezet op modern werkgeverschap met goede primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden.
Het Rijk streeft ernaar ten opzichte van het bedrijfsleven een concurrerend beloningsniveau
aan te bieden met sterke secundaire arbeidsvoorwaarden. Onderdeel hiervan is het creëren
van een aantrekkelijk werkklimaat en prettige werkomgeving voor ICT-personeel. Dit
vertaalt zich naar aandacht voor ontwikkelmogelijkheden, flexibiliteit in werktijden
en ruimte voor inclusiviteit en diversiteit.
7
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vervolgens enkele vragen en opmerkingen
over pijler 3 «Creëren van de juiste randvoorwaarden voor goedwerkende digitale markten
en diensten». Zij kijken uit naar de landelijke implementatie van de Europese regelgeving
die de invloed van techreuzen opbreekt en Nederlanders beter zal beschermen tegen
de overmacht van deze bedrijven. De leden willen ook een eerlijke digitale markt,
maar erkennen dat er grote stappen nodig zijn om burgers hierin centraal te zetten.
Grote bedrijven hebben te lang het speelveld bepaald en overheden moeten het lef hebben
om terrein terug te winnen. De leden pleiten dan ook voor een zo ambitieus mogelijke
implementatie van de Digital Services Act en de Digital Markets Act, met maximale
inzet op privacy van burgers. Zij zetten het ethische gebruik van technologie boven
het commerciële belang van bedrijven. Op welke vlakken vindt het kabinet de Europese
regelgeving te kort schieten? Hoe veel ruimte laten de implementatiewetten aan de
Tweede Kamer om aanvullende maatregelen voor te stellen? Is het kabinet van plan om
op sommige vlakken af te wijken van de Europese richtlijnen? Welke kwetsbaarheden
ziet zij in de EU-richtlijnen die voor Nederland en haar economie van belang zijn?
Antwoord
De Digital Services Act (DSA) en de Digital Markets Act (DMA) zijn beide verordeningen
en werken daarom rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde en behoeven, anders
dan bij richtlijnen geen implementatie. Er is enkel zogenaamde uitvoeringswetgeving
nodig. Bijvoorbeeld voor het aanwijzen van toezichthouders, het toekennen van bevoegdheden
aan die toezichthouders, en het creëren van een grondslag voor samenwerking en gegevensuitwisseling
tussen toezichthouders. De DSA vormt bovendien maximumharmonisatie van de zorgvuldigheidsverplichtingen
voor tussenhandelsdiensten (bijv. internetaanbieders, hostingbedrijven, online platforms,
online marktplaatsen). Dit betekent dat het de lidstaten niet vrij staat om aanvullende
of afwijkende zorgvuldigheidsverplichtingen op te leggen voor zover die binnen het
toepassingsgebied van de DSA vallen. Het kabinet is bezig om de uitvoering van de
DSA zo goed als mogelijk voor te bereiden. Zo wordt er sinds de adoptie van de DSA
met onder meer de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en Autoriteit Persoonsgegevens
(AP) samengewerkt. Bijvoorbeeld om informatie over de DSA onder de aandacht te brengen
van de bedrijven die er straks aan moeten voldoen, en de mensen en belanghebbenden
die door de DSA nieuwe rechten krijgen. Zo zijn de beoogd toezichthouders ACM en AP
in contact gebracht met organisaties en onderzoekers die erin geïnteresseerd zijn
om gebruik te maken van de bijzondere status als «trusted flagger» of «erkend onderzoeker»
die de DSA creëert. Verder heb ik in 2023 al financiering beschikbaar gesteld voor
beide toezichthouders zodat zij zich kunnen voorbereiden op het moment dat de DSA
volledig van toepassing wordt en zij eenmaal toezicht kunnen gaan houden. Ook voor
2024 en verder zijn er al middelen beschikbaar gesteld. Dit alles moet een «vliegende
start» van de uitvoering van de DSA mogelijk maken.
Ook bereidt het kabinet zich goed voor op een effectieve werking van de DMA. De Europese
Commissie is de centrale toezichthouder op deze verordening. Vanuit Nederland zal
de ACM de Commissie in haar toezicht ondersteunen. Om de ACM hiervoor de juiste bevoegdheden
te geven, wordt momenteel gewerkt aan een uitvoeringswet. Deze wet is onlangs aangenomen
in de ministerraad en wordt op korte termijn aangeboden aan uw Kamer voor behandeling.
Naast de voorbereidingen voor de uitvoeringswet zijn zakelijke gebruikers de afgelopen
tijd met een gerichte communicatiecampagne geïnformeerd over de kansen die de DMA
hen biedt. Ook is er bij de ACM capaciteit gereserveerd voor haar nieuwe ondersteunende
toezichthoudende taak en bereidt zij zich hier momenteel op voor. Afgelopen september
zijn de eerste platforms door de Europese Commissie als poortwachters aangewezen onder
de DMA en deze moeten per 1 maart aanstaande voldoen aan de nieuwe verboden en verplichtingen.
Met het oog op deze tijdlijn hoop ik dan ook op een tijdige behandeling van de uitvoeringswetten
van de DMA en de DSA in uw Kamer, net als van het wetsvoorstel publiek toezicht «platform-to-business
verordening». Met dit laatste krijgt de ACM een rol in het toezicht op, en de handhaving
van, deze verordening die ondernemers beschermt die zakendoen met digitale platforms.
Op dit moment ziet het kabinet geen grote tekortkomingen en evidente kwetsbaarheden
in de verschillende digitale verordeningen. Het kabinet is actief pleitbezorger geweest
van de komst van onder andere de Digital Services Act (DSA), de Digital Markets Act
(DMA), de AI-verordening en de Dataverordening en is tevreden met de uitkomsten van
de onderhandelingen over deze wetten. Wel ben ik van mening dat het succes van de
wetten grotendeels zal worden bepaald door de effectiviteit van de uitvoering en het
toezicht. Zoals hierboven uitgelegd is daar alvast veel tijd in gestoken voor de DMA
en DSA. Ook voor de andere digitale wetgeving, zoals de AI-verordening en de Dataverordening,
bereidt het kabinet zo goed mogelijk de uitvoering en de inrichting van het toezicht
voor. Zie hierover ook het antwoord op vraag 16 van de fractie van NSC over de AI-verordening
en de Dataverordening. Op dit moment vraag ik in Brussel aandacht voor de geharmoniseerde
uitvoering van digitale wetgeving in de EU-lidstaten. Het kabinet vindt dat de Europese
Commissie ook een rol kan spelen bij het faciliteren hiervan. Dit kan bijvoorbeeld
door het naleven van evaluatieclausules in de verschillende wetten, met speciale aandacht
voor zinvolle participatie van belanghebbenden in de procedures. Ook een tussentijdse
analyse om de effectiviteit en samenhang van Europese digitale wetgeving te evalueren,
met de nadruk op doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang zou nuttig zijn.
8
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over pijler
4 «Behouden en versterken van een veilige, betrouwbare en hoogwaardige digitale infrastructuur».
Zij erkennen het belang om als overheid goede randvoorwaarden te stellen voor een
digitaal weerbaar land. Op welke manier is de overheid betrokken bij de veiling van
bandbreedtes? Zij lezen ook de kritiek van het kabinet op de beleidsrichtingen van
de Europese Commissie, die zich wil bemoeien met het verdelen van het spectrum en
een internettolheffing voorstelt. Is de kabinetsreactie van mei 2023 op deze onderwerpen
nog actueel? Zijn de zorgen sindsdien enigszins weggenomen? Is Nederland van plan
deze plannen te blokkeren als ze worden doorgezet? De leden lezen dat er onverminderd
wordt gewerkt aan het aansluiten van zo veel mogelijk huishoudens. Zij zien dit als
een belangrijke stap voor het bestrijden van digitale ongelijkheid. De leden vinden
dat in een digitaliserende wereld internet een nutsvoorziening is waar elk huishouden
recht op heeft. Dat is wat de groeiende afhankelijkheid van technologie vereist. Echter
valt de leden op dat «EZK in gesprek blijft met marktpartijen over het waar mogelijk
aansluiten van adressen met behulp van de adressenlijst die met de marktpartijen is
gedeeld.» Kunt u toelichten hoe u aan die adressenlijst komt en hoe de privacy van
de huishoudens is geborgd toen u de gegevens deelde met marktpartijen?
Antwoord
De Minister van EZK is verantwoordelijk voor het frequentiebeleid en als onderdeel
daarvan dus ook voor de veilingen van frequentiebanden die bestemd zijn voor landelijke
mobiele communicatie. Die frequenties zijn doorgaans schaars en vragen daarom om een
objectieve verdeling; het geëigende instrument daarvoor is de veiling. Winnaars in
de veilingen verwerven vergunningen voor langdurig maar wel tijdelijk gebruik. De
Minister legt gegeven de doelstellingen die bij de veiling worden gehanteerd én de
Nederlandse marktsituatie de veilingopzet en de vergunningvoorschriften vast.
De eerdere positiebepaling, zoals deze onder andere duidelijk naar voren is gebracht
in de zienswijze van Nederland op de consultatie van de Europese Commissie (Kamerstuk
21 501-33, nr. 1029), is nog steeds actueel. Zowel ten aanzien van een grotere rol van de Europese Commissie
bij het spectrumbeleid als het instellen van een internettolheffing geldt dat Nederland
kritisch is. Op dit moment lijkt er ook onder de lidstaten onvoldoende steun te zijn
voor deze beleidsrichtingen. Daarbij wijzen meerdere lidstaten op het ontbreken van
een onderbouwing van het nut en de noodzaak hiervan.
Hoewel het draagvlak voor deze beleidsrichtingen onder lidstaten op dit moment onvoldoende
lijkt, blijf ik deze ontwikkelingen oplettend volgen. De Commissie heeft aangekondigd
om in de tweede helft van februari dit jaar een white paper te publiceren. De verwachting is dat dit document meer inzicht zal geven in de beleidsrichtingen
die de huidige Europese Commissie voor zich ziet, als voorzet voor de komende Europese
Commissie. Nederland zal er met andere lidstaten op aandringen dat de Europese Commissie
rekening houdt met de ingenomen posities. Het is echter, met het oog op de timing
van mogelijke toekomstige wetsvoorstellen op dit terrein, aan het nieuwe kabinet om
te beoordelen of hiermee daadwerkelijk ingestemd kan worden.
De adressenlijst die met marktpartijen is gedeeld omvat een lijst van 6-cijferige
postcodes inclusief straat- en plaatsnamen afkomstig uit de openbare Basisregistratie
Adressen en Gebouwen (BAG) van het Kadaster. De lijst bevat, net als de gegevens in
de BAG, geen namen of andersoortige persoonsgegevens van de bewoners woonachtig op
die adressen. Op basis van de jaarlijkse inventarisatie door EZK onder marktpartijen
naar de beschikbaarheid en snelheid van vaste internetaansluitingen in Nederland12, is voor die (woon)adressen vastgesteld dat zij in het buitengebied liggen en niet
kunnen beschikken over een vaste internetverbinding van ten minste 100 Mbps. Bij het
delen van gegevens door marktpartijen met EZK zijn geen persoonsgegevens verstrekt.
9
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen en opmerkingen
over pijler 5 «Versterken cybersecurity». Zij erkennen dat elk bedrijf belang heeft
bij het zorgvuldig verwerken van gegevens en een goede cybersecurity. Tegelijkertijd
is het zo dat er bij bedrijven die veel klantgegevens of gevoelige data verwerken
een extra verantwoordelijkheid ligt om veiligheidsmaatregelen te nemen. Heeft het
kabinet ook uiteengezet hoe bedrijven er per bedrijfssector voor staan? Is er zicht
op de maatregelen die genomen zijn door bedrijven die met een grote hoeveelheid (gevoelige)
klantgegevens omgaan? Hoe helpt het kabinet hen in het bijzonder? Bij het kleinbedrijf
valt de leden op dat encryptie, VPN-gebruik en risicoanalyses nog weinig worden toegepast.
Welke maatregelen neemt het kabinet om deze drie punten te verbeteren? Bovendien merken
de leden op dat de cybersecuritymaatregelen een essentieel deel uitmaken van de digitalisering
van het mkb en een groot maatschappelijk belang dient. Waarom wordt het snel implementeren
van cybersecuritymaatregelen niet betrokken bij pijler 1? De leden bedanken de betrokken
ambtenaren voor de beantwoording.
Antwoord
Voor de meest actuele stand van zaken rond de cyberweerbaarheid van bedrijven in Nederland
verwijst het kabinet graag naar de Cybersecuritymonitor 202213 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).14 De cybersecuritymonitor wordt mede op verzoek van het Ministerie van EZK gemaakt.
In de Cybersecuritymonitor 2022 is te zien dat bedrijven die meer met ICT bezig zijn
(zoals de ICT–sector) of bedrijven die een groot belang hebben bij het beveiligen
van hun data (zoals de gezondheidszorg) beter scoren op het aantal genomen ICT-veiligheidsmaatregelen
dan andere sectoren, zoals de horeca. De cybersecuritymonitor geeft een uiteenzetting
van de genomen ICT-veiligheidsmaatregelen per bedrijfsgrootteklasse en per bedrijfstak.
Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) hebben bedrijven de
verantwoordelijkheid om gepaste organisatorische en technische maatregelen te treffen.
Het is voorts aan de bedrijven zelf om hiernaar te handelen en risicoanalyse, adequate
encryptie en VPN-gebruik in het kader van onder meer het vertrouwelijk karakter van
communicatie toe te passen.
Dat gezegd hebbende, heeft het kabinet de afgelopen jaren een breed scala aan instrumenten
opgetuigd om het bedrijfsleven te ondersteunen in hun cyberweerbaarheid, inclusief
de bescherming van klantgegevens en andere data. Zo kunnen bedrijven met grote hoeveelheden
(gevoelige) klantgegevens net zoals elk ander bedrijf voor algemene en specifieke
(dreigings)informatie, handelingsperspectieven en advies terecht bij het Digital Trust
Center (DTC). Het DTC deelt relevant nieuws, biedt tools aan en deelt informatie over
(ernstige) kwetsbaarheden in veelgebruikte bedrijfssoftware of ICT-systemen. Ook wordt
op het besloten forum «DTC Community» een platform voor kennisdeling tussen partners
aangeboden. Zo heeft het DTC, in samenwerking met het Centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid (CCV) en diverse brancheorganisaties (zoals NL Digital, Cyberveilig
Nederland, VNO-NCW en CIO platform) in het domein de Risicoklasseindeling Digitale
Veiligheid opgezet. Dit is een risicoclassificatiemodel voor het midden-en kleinbedrijf
(mkb). Met behulp van een aantal vragen, waaronder over de data waarover een onderneming
beschikt, wordt een inschatting gemaakt in welke risicoklasse de onderneming valt
en welke maatregelen er genomen moeten worden om de digitale veiligheid op orde te
brengen. Daarnaast beschikt het DTC over een uitgebreide informatiepagina15 waarmee ondernemers stapsgewijs aan de slag kunnen met een risicoanalyse. Op dezelfde
website wordt ook informatie geboden over hoe ondernemers concreet aan de slag kunnen
met het implementeren van cybersecuritymaatregelen, waaronder encryptie en VPN. Uit
de stijgende bezoekersaantallen blijkt dat steeds meer bedrijven de website van DTC
weten te vinden. Hetzelfde geldt voor de tools en de community.16
Het implementeren van cybersecuritymaatregelen is een continu proces. Zowel de dreiging
als de te beschermen belangen van de organisatie kunnen veranderen. Daarom wordt in
de Strategie Digitale Economie (SDE), alsook in de Nederlandse Cybersecuritystrategie
(NLCS), gesproken over het vermogen van de overheid, bedrijven en maatschappelijke
organisaties om (relevante) risico’s tot een aanvaardbaar niveau te reduceren. Dit
is geen doel dat snel behaald kan worden, maar een continu proces gebaseerd op veiligheidsrisico's
en analyses. De leden vragen naar de link tussen Pijler 1 van de SDE, versnellen van
de digitalisering van het mkb en Pijler 5, het versterken van de cybersecurity. Alle
pijlers en thema’s van de SDE zijn met elkaar verweven en de diverse acties worden
in samenhang uitgevoerd. Cybersecurity is immers een essentiële randvoorwaarde voor
de hele digitale samenleving en economie, en daarmee ook voor het digitaliseren van
het mkb. In de indeling van de SDE is gekozen om alle actielijnen op het gebied van
cybersecurity in Pijler 5 onder te brengen om ook samenhang van het beleid zichtbaar
te maken in relatie met de rijksbrede NLCS die onder regie van het Ministerie van
JenV is ontwikkeld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voortgangsrapportage
Strategie Digitale Economie en wensen hier nog enkele vragen over te stellen.
Voorop gesteld stemt het de leden van de VVD-fractie positief dat het kabinet erkent
dat digitalisering een cruciale rol speelt in de economische transformatie en dat
de koploperspositie van Nederland hierin niet vanzelfsprekend wordt geacht. Om deze
koploperspositie te behouden zijn deze leden van mening dat de kansen van de digitale
economie optimaal benut dienen te worden naast het oog houden voor de veiligheidsrisico’s
van digitalisering van onze economie en samenleving. Deze leden zien de door het kabinet
geformuleerde Strategie Digitale Economie als een belangrijk hulpmiddel hiervoor om
ook op de lange termijn doelbewust te blijven werken richting een welvarende digitale
economie.
10
De leden van de VVD-fractie gaan graag nader in op de verhouding van de Nederlandse
strategie tot de Europese langetermijnstrategie gelet op de aankomende Europese regel-
en wetgeving op digitaal vlak. Op welke wijze wordt de nauwe aansluiting van de Nederlandse
Strategie Digitale Economie op de Europese strategie Digitaal Decennium gewaarborgd?
Zijn er specifieke initiatieven binnen de Nederlandse strategie die gericht zijn op
het versterken van de digitale markten en het gelijke speelveld voor ondernemers?
Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Hoe anticipeert de Nederlandse Strategie Digitale
Economie op de aankomende implementatie van Europese digitale wetgeving zoals de Digital
Markets Act (DMA), Digital Services Act (DSA), Data Governance Act (DGA) en Cyber
Resilience Act (CRA)?
Antwoord
De strategie voor de digitale economie geeft richting aan het digitaal economisch
beleid tot 2030 en volgt de Europese beleidsagenda van het digitaal decennium. Nederland
wordt als lidstaat van de Europese Unie geacht om werk te maken van de beleidsdoelstellingen
uit het digitale decennium. De Europese Commissie volgt actief de implementatie van
het digitaal economische beleid en brengt sinds najaar 202317 en de komende jaren jaarlijks een landenrapport uit met de staat van de implementatie.
De implementatie van Europese digitale wetgeving is een belangrijk onderdeel van pijler
3 van de Strategie Digitale Economie «Creëren van de juiste randvoorwaarden voor goedwerkende
digitale markten en diensten». Eén van de acties uit deze pijler is het effectief
inrichten van het toezicht op de werking van digitale markten. De uitvoering van,
en het toezicht op, Europese digitale wetgeving is hier een integraal onderdeel van.
Het succes van deze wetgeving zal grotendeels worden bepaald door de effectiviteit
van de uitvoering en het toezicht. Het kabinet steekt daarom veel tijd in (de voorbereiding
op) de uitvoering van deze wetgeving.
Verschillende onderdelen binnen pijler 3 zijn gericht op het versterken van digitale
markten en het gelijke speelveld voor ondernemers. Zo versterkt de DMA het gelijke
speelveld voor ondernemers in de platformeconomie door de machtspositie van poortwachterplatforms
aan te pakken. Zowel de Dataverordening als de Data Governance Act zijn erop gericht
de beschikbaarheid van data te vergroten en het vertrouwd delen van data te stimuleren,
wat de data-economie versterkt. De Dataverordening bevat daarbij maatregelen die specifiek
gericht zijn op het creëren van een gelijk speelveld voor ondernemers in de markt
voor clouddiensten en bij toegang tot data uit slimme apparaten.
11
Ook hebben de leden van de VVD-fractie vragen over Pijler 1 »het versnellen van digitalisering
van mkb». Deze leden delen de overtuiging van het kabinet dat het mkb een belangrijke
motor van onze economie is. Zij zijn dan ook benieuwd welke concrete stappen worden
genomen om het digitale basisniveau van mkb’ers de komende jaren verder te verhogen
naar 95% richting 2030. Daarnaast concluderen de leden dat het percentage van het
mkb dat gebruik maakt van geavanceerde digitale technologie achterblijft bij de doelstelling
van 75%. Is het kabinet bereid om aanvullende acties te ondernemen om de doelstelling
in 2030 te kunnen halen? Deze leden merken daarbij op dat digitale weerbaarheid een
cruciaal onderdeel is van dat digitale basisniveau en dat ook daarin mkb’ers mee moeten
kunnen komen. Op welke wijze wordt hier vanuit het kabinet aan bijgedragen de komende
jaren en hoe verhoudt deze inzet zich tot de aangenomen moties Rajkowski (Kamerstuk
36 200 VII, nr. 60 en Kamerstuk 36 200 VII, nr. 61)?
Antwoord
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft verschillende concrete stappen
ondernomen om het digitale basisniveau van mkb-bedrijven te verhogen. Via het programma
«Versnellen digitalisering mkb» draagt EZK bij aan de Europese doelstellingen. Dit
krijgt vorm door projecten als de Digitale Werkplaatsen, Mijn Digitale Zaak, Smart
Industry en Europese Digitale Innovatie Hubs (EDIH’s). Via hetzelfde programma lopen
nu ook de evaluaties van de Digitale Werkplaatsen en Mijn Digitale Zaak. In het eerste
kwartaal van 2024 zal in samenhang een inhoudelijke kabinetsreactie worden gegeven
op beide evaluaties. De resultaten van beide evaluaties zijn input voor verdere dialoog
met (regionale) partijen om mkb-ondernemers te blijven stimuleren met digitale innovatie.
De overheid draagt daarnaast gezamenlijk met een brede marktvertegenwoordiging (waaronder
brancheorganisaties zoals NLdigital, Cyberveilig Nederland, VNO-NCW en CIO platform)
actief bij via diverse kanalen aan het verhogen van het digitale basisniveau van mkb’ers.
Verder is de Actieagenda mkb-dienstverlening 2024–2026 ontwikkeld en gepubliceerd.18 De actieagenda heeft tot doel de dienstverlening aan het mkb te verbeteren aan de
hand van korte termijn acties en door een structurele versterking van de ondernemersdienstverlening
te realiseren. De focus ligt hierbij op het peloton, oftewel het brede mkb. Met het
realiseren van een vraaggestuurd stelsel van publieke dienstverlening wil EZK 100.000
mkb-ondernemers bereiken, activeren en ondersteunen om de juiste keuzes te maken bij
het toekomstbestendig maken en houden van hun bedrijf. In het bijzonder gaat het dan
om een meer samenhangende dienstverlening op de transitiethema’s, waaronder digitalisering.
Daarnaast heeft de Kamer in 2023 de moties Rajkowski (Kamerstuk 36 200 VII, nr. 60 en Kamerstuk 36 200 VII, nr. 61) aangenomen waar thans uitvoering aan wordt gegeven. Op 18 september 2023 (Kamerstuk
26 643, nr. 1068) is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de motie inzake een eenduidig mkb-keurmerk
om het midden- en kleinbedrijf (mkb) beter te ondersteunen bij hun cybersecuritybeleid
en de motie inzake het ontwikkelen van een structurele cyberoefenagenda voor het niet-vitale
bedrijfsleven in samenwerking met het Digital Trust Center (DTC).
Voor de motie over het mkb-keurmerk is toegezegd de motie uit te laten voeren door
ondersteuning van het initiatief Kwaliteitspreventie van het Centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid (CCV), een onafhankelijke instantie. Er is een inventarisatie gemaakt
en er heeft consultatie plaatsgevonden met relevante partijen naar de behoeften in
de markt met betrekking tot de motie. Daarbij heb ik geconstateerd dat vooral een
meerwaarde wordt gezien in een keurmerk voor ICT-dienstverleners om het grootste effect
te bereiken op het cybersecuritybeleid van mkb-organisaties. Dit keurmerk biedt aan
afnemende mkb organisaties inzicht of de basismaatregelen van cybersecurity op orde
zijn bij de dienstverlening van hun ICT-dienstverlener, zoals bij kantoorautomatisering.
Daarnaast kan het keurmerk inzicht bieden aan mkb-organisaties of de betreffende ICT-dienstverlener
gekwalificeerd is om bij te dragen aan de vormgeving van het eigen cybersecuritybeleid.
De verwachting is dat de ontwikkeling van het keurmerk een doorlooptijd van 2 jaar
zal hebben. Het spreekt daarbij voor zich dat intensieve samenwerking met cybersecurityexperts,
brancheorganisaties en overheidsinstanties zoals het DTC cruciaal is, om ervoor te
zorgen dat het keurmerk nauwkeurig aansluit op de behoeften en uitdagingen van mkb
organisaties. Het betrekken van diverse belanghebbenden zal ons gezamenlijk in staat
stellen een inclusief en robuust keurmerk te ontwikkelen, dat een waardevolle bijdrage
levert aan de digitale veiligheid van mkb-organisaties.
In het kader van de motie over een structurele cyberoefenagenda is toegezegd dat het
DTC een informatiepagina lanceert met meer informatie over de verschillende soorten
cyberoefeningen die bedrijven kunnen doen. Naast informatie over wat cyberoefeningen
zijn en waarom het van belang is om regelmatig te oefenen, worden er ook aanbevelingen
gedaan aan ondernemers over hoe ze kunnen beginnen met oefenen. Het streven is om
de informatiepagina in het eerste kwartaal van 2024 live te krijgen. Ook is in de
voortgangsbrief van het DTC op 23 februari 2023 toegezegd dat het DTC de mogelijkheid
verkent om een eigen cyberoefening aan te bieden die partijen zelf – zonder begeleiding
– kunnen uitvoeren. De verwachting is dat deze oefening, ondersteund door de tevens
toegezegde campagne, in de eerste helft van dit jaar gelanceerd zal worden.
12
De leden van de VVD-fractie lezen dat het dichten van de digitale kloof voor de resterende
19.000 adressen in de buitengebieden een belangrijke opgave blijft. Welke stappen
onderneemt het kabinet concreet om de digitale connectiviteit van deze adressen in
het buitengebieden te verbeteren? In hoeverre spelen innovaties met betrekking tot
connectiviteit hier een rol in? Zo ja, welke innovaties?
Antwoord
Ik ben op basis van de gedeelde adressenlijst nog in gesprek met marktpartijen om
na te gaan welke concrete mogelijkheden zij zien om deze adressen, of althans een
deel ervan, alsnog aan te+ sluiten. Bijvoorbeeld via glasvezel of andersoortige oplossingen.
Verder kijk ik naar mogelijke aanknopingspunten met het traject «Elke regio telt!»
om iets te kunnen doen voor de verwachte restopgave in het buitengebied. Wat betreft
innovaties die een rol kunnen spelen bij de ontsluiting van de restopgave, is een
goed voorbeeld het slim combineren van (graaf)werkzaamheden om aanlegkosten te verminderen
(Kamerstuk 26 643, nr. 1078). Ik zal de Kamer voor de zomer van 2024 informeren over de voortgang en de uitvoering
van de motie Amhaouch en Dekker-Abdulaziz (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 56).
13
Ten slotte gaan de leden van de VVD-fractie graag in op de beschikbaarheid van mobiele
frequenties. De leden lezen dat om van de verdere mogelijkheden die 5G-technologie
biedt gebruik te kunnen maken, het nodig is om de 3,5 GHz-band beschikbaar te stellen.
Welke economische gevolgen heeft de, in vergelijking met andere Europese landen, late
beschikbaarstelling van de 3,5 GHz-band? En welke gevolgen heeft de late beschikbaarstelling
gehad voor de digitale economie strategie? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat
late beschikbaarstellingen bij de uitrol van 6G voorkomen worden?
Antwoord
De gevolgen van de late beschikbaarstelling van de 3,5 GHz band voor de Nederlandse
economie en de digitale strategie zijn niet te kwantificeren. Dat heeft er mede mee
te maken dat mobiele digitale infrastructuren via meerdere technologieën en frequentiebanden
worden ondersteund. Zo is er al 5G-dienstverlening die gebruik maakt van andere frequentiebanden,
waaronder de 700 MHz-frequenties die in 2020 zijn geveild. Daarnaast geldt ook dat
andere technologieën, vooral 4G, uitstekende dienstverlening mogelijk maken. In dat
verband kan erop gewezen worden dat Nederland al lange tijd en nog steeds zeer hoog
scoort op internationale ranglijsten die zien op de kwaliteit van mobiele netwerken.
Uiteraard is het voor de verdere mogelijkheden die 5G-technologie biedt goed dat de
3,5 GHz-band nu snel beschikbaar wordt gesteld.
Dit neemt niet weg dat Nederland streeft naar verdere verbeteringen en innovaties,
bijvoorbeeld voor 6G; het kabinet stelt zich hierin actief op. Zo investeert het kabinet
via het Nationaal Groeifonds in de ontwikkeling van 6G, zie ook de beantwoording van
de vragen over het programma 6G Future Network Services. Daarnaast neemt Nederland
actief deel aan verschillende internationale overleggen over spectrumaangelegenheden
die rechtstreeks verband houden met 6G, bv. op EU-niveau en in VN-verband. Tevens
zal ik tijdig in kaart brengen hoe de bestaande belangen liggen in toekomstige nieuwe
frequentiebanden die internationaal worden aangemerkt als kandidaat voor 6G. Het belang
hiervan is nadrukkelijk aan het licht gekomen bij de beschikbaarstelling van de 3,5
GHz band. Overigens kijk ik wel kritisch naar nieuwe concrete spectrumclaims voor
6G die internationaal al worden ingebracht, met name door de telecommunicatie-industrie.
De uitdaging is om enerzijds 6G innovaties te stimuleren en straks de uitrol van 6G-netwerken
te faciliteren, maar anderzijds ook om oog te hebben voor de bredere belangen die
spelen in het frequentiebeleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsrapportage
Strategie Digitale Economie. Zij hebben de volgende vragen.
14
De leden van de NSC-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over pijler 1 «Versnellen
digitalisering mkb». De leden vragen de Minister om verduidelijking van het begrip
«geavanceerde digitale technologie». Is er een uitputtende lijst van technologieën
die onder dit begrip vallen? Zo ja, hoe wordt deze lijst samengesteld? De leden hebben
voorts vragen bij de doelstelling om het gebruik van geavanceerde digitale technologie
door het mkb in 2030 naar het niveau van 75% te brengen. Zij vragen zich specifiek
af waarom dit een streven an sich is. Cloudtechnologie en kunstmatige intelligentie
dienen bijvoorbeeld een totaal ander doel en de redenen tot adoptie hiervan zijn onvergelijkbaar.
Naar de visie van deze leden maakt het feit dat een mkb-bedrijf ergens in zijn bedrijfsvoering
gebruik maakt van een geavanceerde digitale technologie, niet automatisch dat een
bedrijf digitaal verantwoord acteert. Zo is het goed denkbaar dat een on-premise opslag
van data voor sommige bedrijven veel nuttiger is dan het gebruik van clouddiensten.
Ook is gebruik van bijvoorbeeld generatieve AI-diensten voor bedrijven steeds laagdrempeliger
geworden, maar daar staat tegenover dat sommige diensten bij verkeerd gebruik wel
risico’s op het gebied van privacy- en auteursrechtschendingen met zich meebrengen.
Wil de Minister haar overwegingen rondom deze doelstelling nader toelichten, zo vragen
deze leden.
Antwoord
Geavanceerde digitale technologieën zijn grensverleggende technologieën. Er is geen
eenduidige definitie, noch een uitputtende lijst maar te denken valt aan artificiële
intelligentie (AI), blockchain, cloud, 3D-printing, robotisering, Internet of Things
(IoT) en big data. Er is veel aanbod van oplossingen, meer of minder geavanceerd,
waar mkb-bedrijven afhankelijk van hun specifieke situatie gebruik van kunnen maken.
Technologieën die inmiddels algemeen bekend zijn (denk bijvoorbeeld aan CRM-oplossingen
of cloudopslag diensten) zullen doorgaans sneller worden geadopteerd door een grote
groep mkb-bedrijven dan wanneer het gaat om geavanceerde technologieën, zoals generatieve
AI. Onder geavanceerde digitale technologie en het brede mkb wordt in de strategie
digitale economie het gebruik van AI, big data en de cloud verstaan.
Het Europese beleidsprogramma voor het digitale decennium (2021) dient als leidraad
voor de digitale transformatie van Europa op het gebied van 1) vaardigheden, 2) veilige
en duurzame digitale infrastructuur, 3) digitalisering van overheidsdiensten en 4)
digitale transformatie van bedrijven.19 Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op de vragen onder 4 van de fractie van GroenLinks-PvdA.
15
De leden van de NSC-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over pijler 2 «Stimuleren
digitale innovatie en vaardigheden». De leden verzoeken de Minister om waar mogelijk
verdere toelichting te geven over het programma 6G Future Network Services. Welke
rol beoogt Nederland te spelen bij de ontwikkeling van 6G, zo vragen deze leden.
Antwoord
Met het programma 6G Future Network Services (6G FNS) creëert Nederland een eigen
en belangrijke positie in de ontwikkeling van 6G, gericht op die onderdelen waarmee
Nederland zich ook internationaal kan onderscheiden namelijk: radiocomponenten en
antennes, intelligente netwerken en maatschappelijk relevante en innovatieve toepassingen,
onder andere voor de zorg- en energiesector.20 FNS draagt zo bij aan een sterke kennispositie (human capital), toekomstig economisch
verdienvermogen en aan de digitale open strategische autonomie21 van Nederland en de Europese Unie. Een consortium van zestig bedrijven en kennisinstellingen
gaat hier de komende jaren aan werken. Het 6G FNS-programma heeft een beoogde looptijd
van 2024 tot en met 2030, wanneer marktintroductie van 6G wordt verwacht.
16
De leden van de NSC-fractie hebben vervolgens enkele vragen en opmerkingen over pijler
3 «Creëren van de juiste randvoorwaarden voor goedwerkende digitale markten en diensten».
Daar de trilogen voor de totstandkoming van de AI Act inmiddels zijn afgerond, zijn
de leden van deze fractie benieuwd hoe de Minister in algemene zin de (voorziene)
uitkomst van de trilogen beoordeelt. Is zij tevreden met het resultaat of zijn er
belangrijke punten waar ze liever een andere uitkomst had gezien? De leden vragen
voorts of de Minister al iets kan delen over de manier waarop het toezicht op de AI
Act en de Data Act vorm gaat krijgen, en of bekend is welke partijen ten aanzien hiervan
een toezichthoudende rol zullen vervullen.
Antwoord
Het kabinet is in algemene zin positief over de wetstekst die het resultaat is van
de politieke triloog. Veel van de Nederlandse voorstellen zijn tijdens de onderhandelingen
overgenomen, bijvoorbeeld op het gebied van het versterken van innovatie, het waarborgen
van fundamentele rechten en de mogelijkheden voor uitvoeringsorganisaties als die
in de rechtshandhaving om haar taken uit te voeren. Deze tekst is het resultaat van
langdurige en complexe onderhandelingen waardoor logischerwijs niet alle Nederlandse
inbreng is overgenomen. Volgens het kabinet is deze Europese AI-verordening desalniettemin
een belangrijk startpunt om in de hele EU een gelijk speelveld te creëren voor de
ontwikkeling en het gebruik van veilige AI-systemen met waarborgen voor de bescherming
van veiligheid, gezondheid en fundamentele rechten.
Om dit gelijke speelveld te bereiken gaan eisen gelden voor bepaalde AI-systemen en
modellen, op basis van het risico dat het gebruik of ontwikkeling hiervan met zich
meebrengt. Sommige AI-praktijken worden verboden en hoog-risico AI-systemen worden
aan eisen onderworpen vanwege het risicovolle toepassingsgebied, zoals bij werving
en selectie of voor rechtshandhaving. De verordening geldt na de implementatieperiode
direct als wet in Nederland. Een deel ervan, zoals het toezicht op verboden en hoog-risico
AI-toepassingen, wordt via een Nederlandse wet verder ingericht.
Het kabinet vindt het proportioneel dat verplichtingen worden opgelegd aan bedrijven
en overheden om mensen te beschermen tegen bepaalde risico’s die de inzet van AI-toepassingen
met zich mee kan brengen. Dit is belangrijk voor het vertrouwen in de maatschappij
en de markt om de kansen die deze technologie biedt te benutten, met positieve gevolgen
voor innovatie, ontwikkeling en de inzet van AI in Nederland en Europa. Met deze wet
kan de EU vervolgens wereldwijd de standaard zetten voor betrouwbare, veilige en mensgerichte
AI.
Zoals hierboven aangegeven heeft Nederland zich gedurende de onderhandelingen in de
Raad van de Europese Unie en de triloog succesvol ingezet op een aantal prioritaire
onderwerpen. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Om de bescherming van mensenrechten en de positie van burgers te versterken heeft
het kabinet zich onder andere met succes ingezet voor een registratieplicht voor overheden
als gebruiker van hoog-risico AI-systemen, het notificeren van burgers over het gebruik
van hoog-risico systemen, een opname van een klachtrecht en recht op uitleg en het
op een werkbare manier versterken van mensenrechtelijke bescherming in een risicoanalyse.
Bij de regulatory sandboxes, die innovaties gaan faciliteren, heeft Nederland zich succesvol ingezet voor het
verplicht vastleggen en delen van geleerde lessen in deze sandboxes. Hierdoor kunnen
AI-ontwikkelaars, toezichthouders en wetgevers beter leren van de ervaringen in deze
testruimtes voor regelgeving. Dit moet voor extra rechtszekerheid zorgen en het voor
AI-ontwikkelaars makkelijker maken om aan de eisen uit de AI-verordening te voldoen.
In de laatste fase van de onderhandelingen heeft Nederland zich actief ingezet om
eisen voor de ontwikkeling van General Purpose AI (GPAI) in de AI-verordening op te nemen. GPAI is AI die voor een breed scala aan
toepassingen kan worden ingezet, zoals ChatGPT en het achterliggende GPT-4. Deze modellen
en systemen worden vaak gebruikt als basis voor andere AI-systemen. Nederland heeft
gepleit voor eisen die de ontwikkelketen van (GP)AI eerlijker maken, zoals een informatieplicht
voor de aanbieder van een GPAI-model of -systeem richting ontwikkelaars die op deze
modellen of systemen voortbouwen. Daarnaast was Nederland voorstander van eisen die,
waar mogelijk, de risico’s van complexe GPAI adresseren. Beide typen eisen zijn in
de compromistekst opgenomen.
Op het gebied van toezicht heeft het kabinet zich actief ingezet op het kunnen aanwijzen
van meer dan één (coördinerende) markttoezichthouder. Dit is ook in de uiteindelijke
tekst opgenomen. Een belangrijk onderdeel hiervan was ook het expliciet borgen van
de onafhankelijkheid van de rechtspraak. Ook heeft het kabinet zich samen met andere
landen hard gemaakt om het toezicht op GPAI-modellen op EU-niveau te realiseren. In
de uiteindelijke tekst is een nieuw op te richten Europese AI-Office opgenomen. Deze
gespecialiseerde afdeling binnen de Commissie gaat toezicht houden op GPAI-modellen
dus ook die met systeemrisico’s, en wordt ondersteund door een wetenschappelijk panel.
Daarnaast gaat het AI-Office de Commissie en lidstaten ondersteunen bij de implementatie
en uitwerking van de AI-verordening. Ook wordt een Europees AI-Board opgericht, met
vertegenwoordigers uit iedere lidstaat. De AI-Board wordt ondersteund door een adviesraad
waarin de belangrijkste belanghebbenden zijn vertegenwoordigd, zoals bedrijfsleven
en maatschappelijke organisaties. Doel van de Board is om ervaringen uit te wisselen,
best practices te verzamelen en de Commissie en het AI-Office te adviseren.
Voor het verbod op real-time biometrische identificatie op afstand in de publieke
ruimte voor rechtshandhaving heeft het kabinet zich, conform het coalitieakkoord,
ingezet om de uitzonderingen hierop mogelijk te maken en scherp af te bakenen zodat
deze proportioneel en effectief zijn. Het kabinet is tevreden met de uitzonderingen
op dit verbod en de nodige bijbehorende waarborgen.
Als de EU-lidstaten en het Europees Parlement de wet hebben goedgekeurd, treedt de
wet in werking. Binnen een termijn van drie jaar worden de verschillende onderdelen
van de wet gefaseerd van kracht. Dit betekent dat Nederlandse overheden en bedrijven
zich in die periode kunnen voorbereiden op de eisen die voor hen gaan gelden. De termijn
wanneer de eisen van kracht worden is afhankelijk van het risico ervan. Zo zijn de
verboden al na 6 maanden van kracht en voor de hoog-risico AI-toepassingen gelden
termijnen van 24 en 36 maanden. In die periode wordt de uitvoeringswet opgesteld in
consultatie met belanghebbenden en behandeld door het parlement. Na die termijn kunnen
de toezichthouders handhavend optreden als AI-systemen niet aan de eisen van de AI-verordening
voldoen. Voor GPAI-modellen, waaronder de meeste grote AI-modellen die content genereren
vallen, zijn de eisen na 12 maanden van toepassing en binnen die termijn wordt het
Europese toezicht hierop ingericht.
Sinds medio 2023 wordt de inrichting van het toezicht op de Europese AI-verordening
voorbereid, vooruitlopend op een definitief akkoord over deze verordening. Welke toezichthouders
toezichthoudende bevoegdheden krijgen over de verplichtingen in de AI-verordening
kan nog niet definitief worden aangegeven. Duidelijk is dat er veel verschillende
toezichthouders zullen zijn vanwege het brede scala aan AI-toepassingen die onder
de verordening vallen. Zo schrijft de verordening voor dat toezichthouders op producten
die onder Annex II vallen, ook verantwoordelijk worden voor het toezien op AI die
in die producten gebruikt wordt. Annex II bevat een uiteenlopende lijst productregelgeving
waarvoor geharmoniseerde regels bestaan binnen de EU. In Annex III van de AI-verordening
zijn toepassingsgebieden opgenomen waarvoor geldt dat de AI-systemen die daar worden
ingezet hoog-risico zijn en aan een set eisen moet voldoen voordat ze op de markt
mogen worden gebracht of worden gebruikt. Dat betreft uiteenlopende gebieden zoals
kritieke infrastructuur, onderwijs, werving en selectie en rechtshandhaving. Het ligt
in de rede dat de huidige toezichthouders op die diverse aandachtsgebieden ook een
rol zullen krijgen bij het toezicht op AI in dat werkveld. De betrokken toezichthouders
zijn met elkaar in gesprek om te kijken hoe het toezicht op AI in al die gevallen
het best ingericht kan worden. Een belangrijk aandachtspunt is dat AI-expertise veelgevraagd
en dun gezaaid is. Er wordt dus ook gekeken hoe daar mee kan worden omgegaan. Dit
alles worden de komende periode verder uitgewerkt door het kabinet en de toezichthouders.
17
De leden van de NSC-fractie hebben voorts enkele vragen en opmerkingen over pijler
4 «Behouden en versterken van een veilige, betrouwbare en hoogwaardige digitale infrastructuur».
De leden verzoeken de Minister om in meer detail te treden over de ambities van Nederland
op korte en lange termijn wat betreft de aanlanding van zeekabels.
Antwoord
Nederland is goed aangesloten op het wereldwijde netwerk van zeekabels. Dat hebben
we te danken aan de aanlanding van tien internationale onderzeese datakabels. Zeekabels
spelen een belangrijke rol in het digitale vestigingsklimaat van Nederland. Ook zijn
ze een belangrijke factor geweest in de realisatie van de Nederlandse positie als
digitaal knooppunt. Een deel van de kabels is verouderd en wordt waarschijnlijk in
de komende jaren uit gefaseerd. Vernieuwing is noodzakelijk om een digitale infrastructuur
van wereldklasse te behouden. Nieuwe kabels kunnen sneller, meer en stabieler dataverkeer
realiseren over nieuwe routes.
De aanleg van nieuwe zeekabels is een complexe aangelegenheid en vergt een lange adem.
Er moet een langdurig vergunningsproces voor worden doorlopen. En dat terwijl schepen
die zijn uitgerust voor kabelaanleg vaak jaren vooruit zijn volgeboekt. Daarnaast
zetten andere Europese landen er actief op in dat nieuwe zeekabels aan hun kust aanlanden.
Hierdoor ontstaat stevige onderlinge concurrentie. EZK wil partijen die een aanlanding
in Nederland willen realiseren zo goed mogelijk faciliteren. Daarvoor is onderzoek
gedaan naar het vergunningsproces voor nieuwe vergunningen voor zeekabelaanlandingen
(Stratix 2021; bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 802 zeekabels.) Dit onderzoek heeft geleid tot een praktisch overzicht van het te volgen
aanvraagproces.
Ook heeft EZK een Zeekabel Coalitie gevormd. Dit is een publiek private samenwerking
van een brede groep Nederlandse stakeholders in de digitale infrastructuur. De coalitie
bestaat uit marktpartijen, publieke instanties en belangenorganisaties. Samen verkennen
zij de mogelijkheden om nieuwe aanlandingen in Nederland te realiseren. Het gaat om
zeekabels binnen Europa en intercontinentaal. EZK heeft een ambassadeur en een coördinator
voor de coalitie aangesteld. Deze gaat komende periode de samenwerking inrichten en
aanjagen.
18
De leden van de NSC-fractie hebben tot slot enkele vragen en opmerkingen over pijler
5 «Versterken cybersecurity». De leden vragen de Minister of zij een tijdspad kan
schetsen voor de Nederlandse voorbereidingen op implementatie van de Cybersecurity
Resilience Act (CRA).
Antwoord
Er is eind 2023 een politiek akkoord bereikt over de tekst van de Cyber Resilience
Act (CRA). De tekst wordt momenteel behandeld door juristen-vertalers voordat deze
in elke officiële taal van de EU beschikbaar is en officieel door de Raad kan worden
aangenomen. Dit kan nog enkele maanden duren. Pas daarna gaat de implementatietijd
van de CRA van start. Die bedraagt 18 maanden voor het aanwijzen van conformiteitsbeoordelende
instanties, 21 maanden voor de meldplicht en 36 maanden voor de overige bepalingen.
In die periode van 36 maanden zullen ook Europese normen worden ontwikkeld waarmee
kan worden vastgesteld of digitale producten aan de eisen in de CRA voldoen. De Europese
standaardisatieorganisatie CEN/CENELEC zal de Europese normen ontwikkelen onder voorzitterschap
van Nederland en ondersteund worden door het normalisatie-instituut NEN. Nederland
bereidt zich actief voor op de inwerkingtreding van de CRA. Allereerst door te bezien
welke uitvoeringsmaatregelen op nationaal niveau genomen moeten worden, door uitvoerende
instanties en de toezichthouder, de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, aan te
wijzen en door dialoog te onderhouden met de bij de ontwikkeling van normen betrokken
partijen. Ook beziet het kabinet op welke manier producenten en gebruikers het beste
voorgelicht en ondersteund kunnen worden in het werken met de CRA. Het Ministerie
van EZK organiseert sinds de publicatie van het voorstel voor de CRA regelmatig informatiesessies
voor stakeholders om hen bij te praten en vragen te beantwoorden. Deze sessies zullen
worden voortgezet. Daarnaast wordt actief ingezet op het ontsluiten van Europese financiële
middelen via het Digital Europe Programme (DEP) voor het mkb om de CRA-eisen te implementeren.
De eerste inschrijfronde binnen het DEP is eind 2023 open gegaan. Bedrijven kunnen
zich tot eind maart hiervoor inschrijven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief en de
bijbehorende voortgangsrapportage Strategie Digitale Economie van de Minister van
Economische Zaken en Klimaat. Deze leden hebben nog enkele vragen naar aanleiding
van de stukken en hebben daarom dit schriftelijk overleg aangevraagd.
19
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over pijler 1 «Versnellen
digitalisering mkb». De leden lezen in de brief van de Minister dat het behalen van
de doelstelling van 75% van het mkb dat gebruik maakt van geavanceerde digitale technologie
zoals cloud, AI en big data in 2030, nog achterblijft. Kan de Minister toelichten
hoe deze doelstelling tot stand is gekomen? In hoeverre is het gebruik van geavanceerde
technologie een doel op zich? Welke maatregelen neemt de Minister om het achterblijven
op deze doelstelling te compenseren?
Antwoord
Deze vraag heeft sterke gelijkenissen met de vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie
(nummer 4) en de NSC-fractie (nummer 14) over de 75%-doelstelling bij het gebruik
van geavanceerde digitale technologie door het mkb. Zie daarom antwoord (nummer 4
en 14).
20
De leden van de D66-fractie hebben vervolgens enkele vragen en opmerkingen over pijler
2 «Stimuleren digitale innovatie en vaardigheden». Er staan verschillende initiatieven
en projecten vernoemd die zijn gefinancierd vanuit het Nationaal Groeifonds. In hoeverre
kan aan de doelstelling van deze tweede pijler worden voldaan, wanneer het Nationaal
Groeifonds in een volgend kabinet wordt afgeschaft? Welke maatregelen worden door
de Minister genomen om te voldoen aan de doelstelling van 1 miljoen digitaal geschoolden
in 2030? In hoeverre wordt hierin samengewerkt met de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, zo vragen de leden van deze fractie?
Antwoord
Onder pijler 2 is er sprake van twee doelstellingen. Het doel van pijler 2a (innovatie)
is: kansen die digitale technologieën bieden verzilveren door het versterken van kennis-
en innovatie en door middel van publiek-private samenwerkingen. Voor pijler 2b (vaardigheden)
is de doelstelling: werken (publiek-privaat) aan de arbeidsmarkt van de toekomst,
gericht op het vergroten van het aantal digitaal geschoolden (1 miljoen digitaal geschoolden
in 2030) en door digitale innovatie in het onderwijs.
In de Strategie Digitale Economie is toegelicht welke activiteiten bijdragen aan deze
doelstellingen.22 Er zijn verschillende innovatie instrumenten (i) die bijdragen aan de digitale economie
(waaronder o.a. de pps-toeslag, de WBSO, de MIT en het Innovatiekrediet). Ook zijn
er specifieke middelen (ii) om de digitale economie te stimuleren. Bijvoorbeeld de
IPCEI Cloudinfrastructuur en services (CIS) en het 10-jarig AI-programma ROBUST. Vanuit
Europese middelen (iii) als Horizon en DIGITAL wordt ook een bijdrage geleverd.
Het NGF (iv) levert echter verreweg de grootste financiële bijdrage aan genoemde doelstellingen.
Voor zowel innovatie als vaardigheden geldt dat er vanuit het groeifonds diverse,
grote projecten worden gefinancierd dan wel projecten voor indiening worden voorbereid.
Bij het verschijnen van de voortgangsrapportage telden deze op tot 1,4 miljard euro
(zie tabel op pagina 82).
Het effect van het eventueel afschaffen van het NGF op de doelstellingen onder pijler
2 van de SDE is dus groot. In algemene zin zal het effect zijn dat Nederlandse bedrijven
en kennisinstellingen de kansen van digitalisering minder kunnen benutten. Daarbij
werkt het NGF, door de verplichte inleg van eigen middelen door bedrijven, als hefboom.
Dus beoogde private investeringen in Nederland zullen ook uitblijven door het afschaffen
van het NGF. Voor alle thema’s (inclusief digitalisering) geldt daarbij dat het NGF
het enige instrument is van omvang waarmee de overheid in grootschalige innovatie
projecten en ecosystemen kan investeren.
In de ombuigingslijst zijn enkele (niet uitputtende) scenario’s opgenomen voor mogelijke
ombuigingen op het NGF-budget met verschillende gevolgen.23
Een ervan betreft het volledig afromen van de onverdeelde budgetten van het NGF. Dit
zou ook de middelen raken die zijn gereserveerd voor de volgende fases van langlopende
projecten met een toekenning en die al deels in uitvoering zijn. Voor deze al lopende
projecten geldt dat er bestuurlijke verwachtingen zijn gewekt en dat het vervallen
van de gereserveerde middelen kan betekenen dat de beoogde maatschappelijke doelen
en resultaten in mindere mate worden behaald en kansen voor projecten niet worden
benut. Voor pijler 2 heeft dit o.a. effect op Future Network Services (FNS) en het
Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI). Bij FNS zou het grootste deel van het project (en
de valorisatiefase waarin het verdienvermogen tot stand moet komen) niet plaats kunnen
vinden. Voor NOLAI zou dit bijvoorbeeld betekenen dat de prototypes, gefinancierd
met toegekende NGF-middelen, in handen zouden vallen van de reeds dominante marktpartijen.
Hierdoor zou de prikkel ontbreken om verder te innoveren en te concurreren, aangezien
de marktdominantie van deze partijen onbetwist blijft en de concurrentiekracht van
nieuwe spelers wordt belemmerd.
Een tweede scenario is het afromen van middelen (of een deel van de middelen) voor
de vierde en vijfde ronde van het NGF. In dat geval worden lopende projecten (zoals
opgenomen in de strategie) niet beïnvloed, maar zijn er geen middelen meer voor nieuwe
projecten. Zo is er in het kader van het actieplan groene en digitale banen een voorstel
in voorbereiding voor de vierde ronde dat zich richt op het bereiken van 1 miljoen
digitaal geschoolden in 2030.
Zoals al deels aangegeven bij de antwoorden op de vragen van de fractie GroenLinks-PvdA
(vraag 6) staan de maatregelen om te voldoen aan de doelstelling van 1 miljoen digitaal
geschoolden in het actieplan Groene en Digitale banen. Dit plan is opgesteld en wordt
uitgevoerd door de Ministeries van EZK, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Het bevat een samenhangend pakket aan initiatieven
zoals het verhogen van instroom in bètatechnisch onderwijs, het behoud en vergroten
van de instroom in de bètatechnisch arbeidsmarkt, arbeidsproductiviteitsgroei en het
versterken van samenwerking en tegengaan van versnippering. Een goed voorbeeld hiervan
is het in de derde ronde toegekende groeifonds voorstel opschalen van succesvolle
publiek-private samenwerking in het beroepsonderwijs. Met dit geld worden beproefde
methodes, zoals het kortdurende omscholingsprogramma als Make IT Work, in enkele regio's
opgeschaald om de aansluiting van het onderwijs op de technische arbeidsmarkt te verbeteren.
In aanvulling op dit actieplan en in overleg met de overheid, hebben een vijftal brancheorganisaties
uit de ICT-sector het initiatief genomen om ook met maatregelen te komen. Met het
aanvalsplan chronisch tekort ICT’ers richten de brancheorganisaties en de daaraan verbonden werkgevers zich daarbij op
de volgende acties die bijdragen aan meer instroom naar de arbeidsmarkt ICT: (i) Promotie
van keuze voor ICT en technische beroepen (ii) Scholing van PO tot beroepsonderwijs
en WO (iii) Noodzakelijke cultuurverandering (iv) Zij-instroom uit andere sectoren
en landen (v) Het versnellen van een regionale aanpak.
Het is aan een nieuw kabinet om in aanvulling hierop maatregelen te nemen in het licht
van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs de komende jaren.
21
De leden van de D66-fractie hebben voorts enkele vragen en opmerkingen over pijler
3 «Creëren van de juiste randvoorwaarden voor goedwerkende digitale markten en diensten».
De leden lezen in de rapportage dat de lidstaten op grond van de Digital Services
Act op 17 februari 2024 een coördinerend toezichthouder en andere autoriteiten moeten
hebben aangewezen die toezicht houden op tussenhandeldiensten. In hoeverre wordt de
Tweede Kamer in deze besluitvorming meegenomen en schat de Minister in dat aan die
deadline zal worden voldaan?
Antwoord
De aanwijzing van de coördinerend toezichthouder, oftewel «digitaledienstencoördinator,
gebeurt via de Uitvoeringswet Digitaledienstenverordening. Een ontwerpwetsvoorstel
daarvoor is openbaar geconsulteerd van 14 juli 2023 t/m 25 augustus 2023. Het wetsvoorstel
is begin november naar de Raad van State gestuurd voor advies. Zodra haar advies is
ontvangen wordt het zo snel als mogelijk verwerkt, waarna het ontwerp van de uitvoeringswet
naar de Tweede Kamer kan worden gestuurd voor de Parlementaire behandeling. Zo is
betrokkenheid van de Tweede en Eerste Kamer geborgd.
Omdat ik nog in afwachting ben van het advies van de Raad van State en daarna afhankelijk
van de behandeling van de uitvoeringswet door het parlement, halen we de datum van
17 februari 2024 niet. Om de gevolgen hiervan zo goed als mogelijk te mitigeren en
uitvoering te geven aan de motie Sjoerdsma (Kamerstuk 31 777, nr. 52) ben ik voornemens om de ACM bij ministerieel besluit alvast voorlopig aan te wijzen
als digitaledienstencoördinator. Dit stelt de ACM nog niet in staat om al haar toezichtstaken
te gaan verrichten, want dat kan alleen op basis van de uitvoeringswet. Er zijn echter
diverse feitelijke taken die de ACM op basis van dat aanwijzingsbesluit al wel kan
gaan verrichten, waaronder deelname aan het samenwerkingsverband van DSA-toezichthouders
op EU-niveau («digitaledienstenraad»). Over dit aanwijzingsbesluit en de stand van
zaken van de uitvoeringswet zal ik uw Kamer op korte termijn informeren. Ik wil benadrukken
dat dit een voorlopige aanwijzing betreft. De definitieve aanwijzing en toekenning
van bevoegdheden gebeurt op basis van de Uitvoeringswet die het parlement nog zal
moeten aannemen.
22
De leden van de D66-fractie hebben tot slot enkele vragen en opmerkingen over pijler
4 «Behouden en versterken van een veilige, betrouwbare en hoogwaardige digitale infrastructuur».
De leden krijgen veel signalen over dat netcongestie nu al voor veel bedrijven obstakels
opwerpt. In hoeverre herkent de Minister deze signalen? Welke maatregelen worden genomen
om op korte termijn netcongestie tegen te gaan en wat zijn de vooruitzichten daarvan?
In hoeverre is het wenselijk om – naast de onderzeekabels – ook het energienet als
vitale infrastructuur te verklaren?
Antwoord
Het kabinet herkent deze signalen. Het Nederlands elektriciteitsnet staat onder druk.
De elektrificatie van bedrijven en huishoudens gaat steeds sneller en dat is goed
nieuws voor de verduurzaming van ons land. Dit brengt de Nederlandse klimaatdoelen
binnen bereik en maakt de samenleving minder afhankelijk van fossiele brandstoffen.
De uitbreiding van de elektriciteitsnetten kan dit tempo van de energietransitie echter
niet bijhouden, ondanks forse investeringen van de netbeheerders, ruim 5 miljard euro
in 2023.
Als het net in een bepaald gebied vol raakt en de netbeheerder dit op korte termijn
niet technisch kan oplossen, dan wordt een onderzoek naar congestiemanagement gestart
om te kijken of er grootzakelijke klanten in het congestiegebied zijn die op bepaalde
momenten meer of minder vermogen nodig hebben en dit tegen een vergoeding beschikbaar
willen stellen. Gedurende dit congestieonderzoek worden nieuwe aanvragen van grootverbruikers
(bedrijven) op een wachtlijst geplaatst. Voor een toenemend aantal gebieden in Nederland
worden congestieonderzoeken afgekondigd. Voor de aanpak van de netcongestie-problematiek
op de korte en langere termijn is eind 2022 het Landelijk Actieprogramma Netcongestie
opgesteld door netbeheerders, ACM, medeoverheden, het Rijk en marktpartijen.24 De Minister voor Klimaat en Energie heeft daarnaast onlangs extra onorthodoxe maatregelen
aangekondigd om de netcongestie te beperken en de verduurzaming maximaal te ondersteunen.25
Uw Kamer is door middel van de Kamerbrief Versterkte aanpak bescherming vitale infrastructuur26 eerder geïnformeerd over de inzet op de bescherming van vitale infrastructuur voor
de komende jaren. Transport en distributie van elektriciteit en gas zijn processen
die onder vitale infrastructuur vallen.27
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben de stukken bestudeerd en hebben op basis van de
geleverde stukken voor het schriftelijk overleg de volgende vragen geformuleerd.
23
De leden van de BBB-fractie wijzen op bladzijde 4 en 5 van de Voortgangsrapportage
Strategie Digitale Economie waar wordt beschreven dat er in het jaar 20301 miljoen
digitaal geschoolden zijn in Nederland. Momenteel zitten we op 707.000 ICT’ers, maar
een tekort aan ICT’ers blijft een structureel aandachtspunt. Welke strategie heeft
het kabinet om het aantal ICT’ers tot een miljoen te laten groeien? Welke aspecten
spelen het meest mee die een obstakel zijn voor het groeien van deze sector? In hoeverre
beïnvloeden demografische ontwikkelingen in Nederland de potentiële groei van het
aantal arbeiders in de ICT-sector, zo vragen deze leden.
Antwoord
De strategie is uitgewerkt in het Actieplan Groene en Digitale Banen van de Ministeries
EZK, OCW en SZW, zoals toegelicht in het antwoord op de vraag van D66 fractie (nummer
20). In aanvulling daarop hebben werkgevers maatregelen genomen met het aanvalsplan
chronisch tekort ICT’ers.
De bètatechnisch arbeidsmarkt heeft daarbij verschillende kenmerken die een obstakel
vormen voor de groei van de ICT-sector:
– De arbeidsmarkt voor ICT’ers is sectoroverstijgend: 30 procent van de ICT’ers werkt
in de ICT-sector. De overige 70 procent is werkzaam in bijvoorbeeld de gezondheidszorg,
het onderwijs, bij de overheid of werkt aan de energietransitie. Dit versterkt versnippering
in de aanpak.
– De vraag op de arbeidsmarkt groeit sneller dan de instroom vanuit het onderwijs en
tegelijkertijd zien we een afname in het aantal jongeren dat kiest voor een bètatechnisch
profiel op het voortgezet onderwijs en technische vervolgopleiding. Deze trend wordt
deels veroorzaakt door een gebrek aan technisch zelfvertrouwen en onduidelijkheid
over de carrièremogelijkheden en de maatschappelijke impact van techniek en ICT.
– De digitale ontwikkelingen (zoals AI, 5/6G, Internet of Things, cybersecurity) volgen
elkaar in rap tempo op, waardoor de arbeidsvraag continu en in hoog tempo zich ontwikkelt.
– Een analyse van de vacatures laat zien dat 53% van het gevraagde personeel op medior
of senior niveau is. Dit vergroot de wervingsuitdaging.
– De personeelskrapte zorgt voor hogere werkdruk en tot minder bijscholingsmogelijkheden
voor werknemers. Wat de doorstroom naar medior en senior niveau bemoeilijkt.
– Het aantrekken van technici uit andere Europese landen naar Nederland is door de toenemende
vraag in Europa steeds lastiger geworden, met als gevolg dat de krapte in Nederland
verder toeneemt.
– De ICT-sector is vrij conservatief: er is sprake van grote uitstroom gedurende de
loopbaan, voornamelijk door vrouwen, doordat deeltijdwerken geen gemeengoed is binnen
deze sector.
Demografisch gezien kent de arbeidsmarkt ICT een personeelsbestand waarbij de uitstroom
voor pensioen ten opzichte van andere technische sectoren lager is. Tussen 2020 en
2021 zijn er 3000 ICT’ers met pensioen gegaan. In de leeftijdsgroep van 55–67 jaar
vallen op dit moment 105.000 ICT’ers. Door de toenemende vergrijzing is het de verwachting
dat tussen 2022 en 2030 zo’n 65.000 ICT’ers met pensioen gaan. Wegens demografische
krimp neemt de aanwas van studenten in het onderwijs af. Ter illustratie, de aanwas
van mbo ICT-studenten in 2023 is, ten opzichte van 2019, met 20% afgenomen. Migratie
is daarnaast een belangrijke bron van instroom van het aantal ICT’ers. In 2022 lag
de uitstroom van ICT-professionals rond de 6000 ICT’ers en de instroom rond de 23.000
ICT’ers.
24
De leden van de BBB-fractie wijzen vervolgens op de volgende passage op bladzijde
5: «Ook op de totstandkoming van de AI Act zijn de trilogen in volle gang en draagt
Nederland actief bij aan de onderhandeling, bijvoorbeeld over de invulling van de
bepalingen voor AI-toepassingen met een hoog risico, zoals AI-toepassingen op het
gebied van migratie en asiel.» Wat wordt er bedoeld met «zoals AI-toepassingen op
het gebied van migratie en asiel»? Kan de Minister hier een concreet voorbeeld van
geven?
Antwoord
In de AI-verordening staan voorbeelden van toepassingen binnen het gebied van grenscontrole,
asiel en migratie in Annex III, paragraaf 8. Om te bepalen welke concrete toepassingen
binnen het gebied van migratie en asiel uiteindelijk aangewezen worden als hoog-risico,
moet steeds per AI-toepassing een beoordeling worden gemaakt door de aanbieder op
basis van de criteria die volgen uit de verordening, en daar wordt weer toezicht op
gehouden. Door het gebruik van AI als technologische ondersteuning willen we effectievere
besluitvorming mogelijk maken, met een bijzondere focus op het waarborgen van rechtvaardigheid
en gelijkheid in het asiel, migratie en grenzendomein.
25
Op bladzijde 5 wordt tevens aangegeven dat 19.000 adressen in de buitengebieden onvoldoende
toegang hebben tot kwalitatieve toegang tot het internet. De leden vernemen graag
waar deze gebieden zich bevinden. Kan hiervan een kaart worden gemaakt zodat dit inzichtelijk
wordt? Bevinden deze adressen zich relatief dicht bij het grensgebied van bijvoorbeeld
België en Duitsland? Zo ja, zou er nagegaan kunnen worden of het buitengebied aan
de grens van het buurland dezelfde problemen kent, en zou de Minister kunnen onderzoeken
of een bilaterale samenwerking mogelijk is om dit probleem voor beide landen op te
lossen?
Antwoord
De 19.000 adressen waar in de voortgangsrapportage naar wordt verwezen zijn een prognose
door bureau Dialogic voor eind 2023 van het aantal huishoudens in de buitengebieden
zonder snelle vaste internettoegang (<100 Mbps).28 Deze adressen liggen verspreid door heel Nederland en zijn door Dialogic in hun rapportage
uitgesplitst naar provincie.29 Het maken van een kaart van de 19.000 adressen is nu nog niet mogelijk, omdat het
een prognose betreft en niet voor alle adressen exact is aan te wijzen waar ze (zullen)
liggen.30 Een dergelijke kaart kan wel worden gemaakt op basis van de nieuwe gegevens uit de
lopende jaarlijkse inventarisatie van EZK naar de beschikbaarheid en snelheid van
vaste internetaansluitingen in Nederland. Deze nieuwe gegevens zullen namelijk de
situatie per eind 2023 weergeven. Ik ben voornemens de Kamer in het tweede kwartaal
van 2024 te infomeren over de nieuwe beschikbaarheidscijfers en zal daarbij dan ook
de gevraagde kaart meesturen. Op basis van die kaart kan dan ook worden nagegaan of
bilaterale samenwerking met buurlanden opportuun is. Daarbij wil ik wel opmerken dat
eerdere ervaringen in Limburg leren dat grensoverschrijdende uitrol naar huishoudens
weerbarstig is vanwege verplichtingen die telecomaanbieders hebben richting de veiligheidsdiensten.31
26
Op bladzijde 7 gaat het in alinea 1 over de achterblijvende toepassing van geavanceerde
digitale technologie door het mkb, met name op het gebied van AI. Het lijkt de leden
van de BBB-fractie verstandig als mkb-bedrijven investeren in de digitale middelen
die hun bedrijfsvoering kunnen ondersteunen en verbeteren. Er mist in dit verhaal
wel het veiligheidsaspect, steeds vaker worden mkb-bedrijven het slachtoffer van bijvoorbeeld
ransomware. Het aansturen op een bepaald percentage van de mkb-bedrijven dat geavanceerde
digitale technologieën gebruikt klinkt goed, maar de leden missen hierin het onderwerp
«verantwoordelijke groei». Waarom is er weinig aandacht besteed aan het veiligheidsaspect
waarmee mkb-bedrijven worden geconfronteerd, bijvoorbeeld op het gebied van ransomware,
zo vragen deze leden. In de afgelopen jaren werden tandartspraktijken, woningcorporaties,
vele zzp’ers en mkb-bedrijven en het KNVB geconfronteerd met ransomware. Een veel
gehoord argument is dat bedrijven en instellingen niet weten wat ze moeten doen, en
naar wie ze moeten gaan. In een onderzoek van RTL Nieuws werd duidelijk dat slechts
2 van de 5 bedrijven die hiermee geconfronteerd worden naar de politie gaan of hulp
zoeken. Kan de Minister op deze ontwikkelingen reflecteren en toelichten waarom in
de rapportage «Strategie Digitale Economie» hier weinig over gesproken wordt? Zijn
er middelen om bedrijven en organisaties te ondersteunen wanneer ze getroffen worden
door ransomware, en zou de Minister kunnen onderzoeken hoe de rijksoverheid het bedrijfsleven
hierin actief kan ondersteunen, zo vragen deze leden.
Antwoord
Ransomware is een significante cybercriminele dreiging waarmee organisaties te maken
hebben. In toenemende mate gaan ransomware-aanvallen gepaard met het ontvreemden en
eventueel publiceren van gevoelige informatie als extra drukmiddel. Helaas is volledige
weerbaarheid tegen dreigingen zoals ransomware onmogelijk, maar wat bedrijven wel
kunnen doen is het verhogen van de eigen weerbaarheid tegen misbruik en uitval om
digitale risico’s te beschermen. Ransomware is daarmee als specifieke dreiging niet
benoemd, maar zeker niet onbelicht gelaten in de Strategie Digitale Economie (SDE).
Onder Pijler 5 worden de verschillende ambities en de te nemen stappen uiteengezet.
Vanuit de overheid wordt op meerdere manieren voorlichting over ransomware gegeven
en worden hulpmiddelen ter beschikking gesteld, bijvoorbeeld via DTC en het Nationaal
Cyber Security Centrum (NCSC).
Het DTC biedt op haar website tools en informatieproducten aan die bedrijven in Nederland
helpen om cyberweerbaar te worden. Ook houdt de DTC informatiedienst zich bezig met
het waarschuwen van bedrijven over specifieke digitale dreigingen om ze in staat te
stellen actie te ondernemen. De informatiedienst heeft sinds de start in juni 2021
ruim 156.000 gevraagde en ongevraagde notificaties verstuurd aan bedrijven.
Verder is op de DTC-website praktische informatie te vinden voor ondernemers die meer
willen weten over cyberincidenten, of te maken krijgen met een cyberincident, zoals
de webpagina’s «gehackt, wat nu?» en «wat te doen bij een ransomware-aanval» en «hoe herstel je een gehackt account?». Hier wordt in concrete stappen uitgelegd welke acties een ondernemer op dat moment
dient te ondernemen. Omdat ransomware-aanvallen vaak het gevolg zijn van een geslaagde
phishing-poging, biedt het DTC ondernemers veel bewustwordingsmiddelen om medewerkers
te helpen bij cyberveilig gedrag zoals quizzen, campagnes en ondernemersverhalen.
Het NCSC waarschuwt organisaties en bedrijven dagelijks voor digitale dreigingen of
kwetsbaarheiden die gerelateerd zijn aan malware-aanvallen, zoals ransomware. Het Incidentresponsplan ransomware van het NCSC geeft organisaties praktische handvatten om bij een ransomware-aanval adequaat te reageren.32
Naast de initiatieven vanuit de overheid voorziet de markt in commerciële cybersecuritydiensten
die helpen bij een ransomware-aanval en hack, met herstel en/of bij schade. Diensten
worden bijvoorbeeld aangeboden op basis van abonnementen of via gerichte inhuur bij
incidenten. We hebben goede cybersecuritybedrijven in Nederland, veelal ook mkb’ers.
Het is voorts aan de bedrijven zelf om vanuit eigen verantwoordelijkheid bedrijfsrisico's
te mitigeren door het nemen van adequate maatregelen. Om verantwoordelijk te groeien
zal een bedrijf relevante veranderende dreigingen en risico’s moeten volgen, en passende
beveiligingsmaatregelen moeten nemen. Zo is een bedrijf bijvoorbeeld op grond van
de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) verantwoordelijk om gepaste organisatorische
en technische maatregelen te treffen. Inmiddels zijn er ook dienstverleners die het
voor mkb’ers mogelijk maken om zich tegen incidenten te verzekeren. Hulp bij incidenten
zijn vaak een onderdeel van deze verzekeringen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele vragen over de voortgangsrapportage
over de strategie voor de digitale economie.
27
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over pijler 1 «Versnellen
digitalisering mkb». De leden vragen of het kabinet voornemens is om de pilotsubsidie
«Mijn digitale zaak» te continueren. Deze leden constateren dat er een evaluatie van
Mijn digitale zaak heeft plaatsgevonden, en vragen of het kabinet bezig is om met
die resultaten toe te werken naar een verbeterde versie van Mijn digitale zaak die
structureel onderdeel wordt van het digitaliseringsbeleid.
Antwoord
In het kader van het programma «Versnelling digitalisering mkb» loopt nu ook de evaluatie
van het project Digitale Werkplaatsen. In het eerste kwartaal van 2024 zal in samenhang
een inhoudelijke kabinetsreactie worden gegeven op beide evaluaties. De resultaten
van Mijn Digitale Zaak en Digitale Werkplaatsen zijn input voor verdere dialoog met
(regionale) partijen om mkb-ondernemers te blijven stimuleren met digitale innovatie.
28
De leden van de CDA-fractie zien grote meerwaarde van de Smart Industry schaalsprong
agenda voor de digitalisering van het mkb. Deze leden lezen dat de eerste vijf EDIH’s
(Europese Digitale Innovatie Hubs) begin 2023 zijn gestart met hun activiteiten. Zij
vragen of het kabinet wil toelichten wat deze activiteiten tot nu toe hebben ingehouden
en welke resultaten er zijn bereikt voor en met het mkb. De leden zijn met name benieuwd
naar de acties in het kader van de digitale stekker. Zij vragen in hoeverre er al
sets digitale stekkers breed beschikbaar zijn voor het mkb, zowel als het gaat om
digitalisering in de fabriek als digitalisering in de keten.
Antwoord
Alle EDIH's hebben een concreet dienstenpakket ontwikkeld op het gebied van digitale
transformatie dat wordt aangeboden aan mkb-bedrijven. Voorbeelden zijn haalbaarheidsstudies,
expert advies & support en opleidingen voor management en personeel van mkb-bedrijven
(dit laatste in samenwerking met de Smart Makers Academy). Een aantal EDIH's heeft
een vliegende start kunnen maken, doordat deze voortkomen uit eerdere smart industry-activiteiten.
Nieuwe EDIH's daarentegen kennen een langere opstartfase.
Hieronder worden de twee belangrijke diensten van de EDIH's nader toegelicht. De EDIH
Digital Maturity Scan biedt ondernemers de mogelijkheid om behoeften en kansen in
kaart te brengen om vervolgens de EDIH-diensten gericht in te kunnen zetten. Deze
scan zal in de komende periode in toenemende mate worden uitgevoerd bij mkb-bedrijven.
Een ander voorbeeld van een EDIH-dienst is de Serious Game. Deze applicatie wordt
op locatie uitgevoerd om de effecten van digitaliseringtoepassingen voor mkb-bedrijven
te simuleren.
De EDIH's en stichting Smart Industry hebben een samenwerking opgezet om mkb-bedrijven
extra te stimuleren stappen te zetten in het toepassen van digitaliseringsoplossingen.
Zo worden in 2024 twee landelijke thematische roadshows uitgevoerd om mkb’ers te ondersteunen
op het gebied van Cyber Security en Smart Working. De schaalsprongagenda vormt hiervoor
de basis.
Binnen de EDIH's zijn op dit moment ondernemingen bezig met het thema «digitale stekker».
Dit betreft een groep van 10 verspanende ondernemingen, een groep van 9 plaatverwerkende
ondernemingen en een groep van 5 kleinere maakbedrijven uit de omgeving van Eindhoven.
Dit illustreert de toenemende acceptatie van het «digitale stekker»-concept in de
maakindustrie. De digitale stekker is als technologie dus beschikbaar, de adoptiegraad
door de aanbieders (solution providers) is echter nog niet op het gewenste niveau.
29
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over pijler 4 «Behouden
en versterken van een veilige, betrouwbare en hoogwaardige digitale infrastructuur».
De leden missen in de voortgangsbrief een reactie op de motie-Amhaouch en Dekker-Abdulaziz
(Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 56) over een convenant over het aansluiten van de 19.000 resterende adressen op snel
vast internet. Deze leden vragen hoe het staat met de uitvoering van deze motie en
of er al een convenant is afgesloten met de sector. Zij vragen of het kabinet wil
toezeggen dat zij dit vraagstuk met urgentie blijft oppakken, samen met de sector,
zodat zo snel mogelijk iedereen in Nederland toegang heeft tot snel vast internet.
Antwoord
AIk ben nog in gesprek met marktpartijen en medeoverheden over de invulling van de
motie en zal de Kamer, conform mijn toezegging, voor de zomer van 2024 informeren
over de uitvoering. Het aansluiten van de nog resterende huishoudens in het buitengebied
op snel internet blijft een belangrijke opgave waar ik mij voor inzet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.C. Kathmann, voorzitter van de vaste commissie voor Digitale Zaken -
Mede ondertekenaar
L. Boeve , griffier