Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 802 Wijzigingen van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), de Aanhangsels en een nieuw Aanhangsel daarbij; Bern, 26 september 2018
B/ Nr. 2 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 3 februari 2021 en het nader rapport d.d. 24 maart 2021, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief
afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 november 2020, no. 2020002433,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde wijzigingsverdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 3 februari 2021, No. W17.20.0439/IV, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 30 november 2020, no. 2020002433, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling advisering van de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt de wijzigingen van het Verdrag betreffende het internationale
spoorwegvervoer (COTIF), de Aanhangsels en een nieuw Aanhangsel daarbij; Bern, 26 september
2018 (Trb. 2020, 94), met toelichtende nota.
Met de voordracht is de procedure voor goedkeuring aangevangen van het verdrag tot
wijziging van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF),
de Aanhangsels en een nieuw Aanhangsel daarbij; Bern, 26 september 2018 (Trb. 2020, 94) (hierna: het wijzigingsverdrag).
Het wijzigingsverdrag regelt de verdere ontwikkeling van het internationale recht
voor het spoorwegvervoer door het ontwikkelen van uniforme rechtsstelsels, regels
en procedures met inachtneming van de juridische, economische en technische ontwikkelingen.
Een voorbeeld daarvan is het harmoniseren van technische eisen dat ervoor zorgt dat
het grensoverschrijdend spoorwegvervoer minder problemen oplevert. Ook worden in OTIF-verband
bepalingen vastgesteld die een belangrijke rol spelen in de contractuele relaties
tussen de partijen die betrokken zijn bij internationaal spoorwegvervoer.1
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de bepalingen
van het wijzigingsverdrag die een ieder verbinden. In verband daarmee is aanpassing
van de toelichting wenselijk.
1. Een ieder verbindende bepalingen
De Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen bepaalt dat bij de voorlegging van
een verdrag ter goedkeuring wordt aangegeven of het verdrag naar het oordeel van de
regering bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden en, indien
dit het geval is, welke bepalingen het betreft.2 Het gaat daarbij om bepalingen die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn
om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te kunnen worden toegepast.3
Het wijzigingsverdrag bevat naar het oordeel van de regering meerdere artikelen met
een ieder verbindende bepalingen. In de toelichtende nota wordt opgemerkt dat het
wijzigingsverdrag bepalingen bevat die aan de infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen,
entiteiten belast met het onderhoud van spoorvoertuigen en alle andere actoren die
invloed uitoefenen op de veilige exploitatie van het spoorwegsysteem rechtstreeks
rechten toekennen of verplichtingen opleggen en wordt een aantal van deze een ieder
verbindende bepalingen genoemd.4
De Afdeling merkt op dat niet kan worden volstaan met het noemen van enkele voorbeelden.
Het wijzigingsverdrag bevat immers ook andere een ieder verbindende bepalingen. Een
voorbeeld daarvan betreft artikel 10, subparagraaf 3, van Aanhangsel E (CUI): »In
geval van schade zoals bedoeld in artikel 9, is § 1, eerste volzin van overeenkomstige
toepassing, wanneer oorzaken die hebben bijgedragen aan de schade, toe te rekenen
zijn aan meerdere vervoerders die dezelfde spoorweginfrastructuur hebben gebruikt.
Indien niet kan worden vastgesteld in welke mate de verschillende oorzaken aan de
schade hebben bijgedragen, zijn de vervoerders jegens de beheerder voor gelijke delen
aansprakelijk.» Een ander voorbeeld is artikel 9, subparagraaf 1, van Aanhangsel G
(ATMF) dat als volgt luidt: «De spoorwegondernemingen die voertuigen gebruiken die
zijn toegelaten tot het rijden in het internationaal verkeer moeten voldoen aan de
in de UTP’s omschreven exploitatievoorschriften voor voertuigen in het internationaal
verkeer.» Ook aan deze bepalingen kan in Nederland door de rechter rechtstreekse werking
worden toegekend.
De Afdeling adviseert om in de toelichting in volledigheid in te gaan op de vraag
welke bepalingen in het verdrag een ieder kunnen verbinden.
Aan het advies is gevolg gegeven door in paragraaf 6 van de toelichtende nota het
overzicht met de volgende bepalingen van de Aanhangsels E en G aan te vullen: Aanhangsel
E (CUI): artikel 7 (voorwaarde opzeggen gebruikersovereenkomst), artikel 8 (aansprakelijkheid
infrastructuurbeheerder), artikel 9 (aansprakelijkheid vervoerder), artikel 10 (toerekening
van schade aan meerdere vervoerders), Aanhangsel G (ATMF): artikel 9 (naleving exploitatievoorschriften
voertuigen door spoorwegondernemingen).
Voorts wordt aangegeven dat de redactionele wijzigingen in de een ieder verbindende
bepalingen in de Aanhangsels E en G geen gevolgen hebben voor de inhoud van de desbetreffende
bepalingen en dat er derhalve geen sprake is van het opleggen van nieuwe verplichtingen
of het toekennen van nieuwe rechten.
Verder is in paragraaf 2, derde alinea, van de toelichtende nota verduidelijkt dat
de wijzigingen van de Aanhangsels E en G op grond van artikel 7, onderdeel f, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (Rgbv) geen goedkeuring behoeven.
2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Aan de redactionele bijlage is gevolg gegeven door in de toelichtende nota, in paragraaf 7,
te beschrijven dat het Verdrag nimmer is uitgebreid tot de andere delen van het Koninkrijk,
omdat het Verdrag zich richt op het internationaal spoorwegverkeer in Europa en Azië
en daarom uitsluitend van belang is voor het Europese deel van Nederland.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
verdrag en adviseert daarmee rekening te houden voordat het verdrag aan de beide Kamers
der Staten-Generaal wordt overlegd.
De vice-president van de Raad van State,
Th. C. de Graaf
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende No. W17.20.0439/IV
– In de toelichtende nota de redenen beschrijven waarom aan het wijzigingsverdrag geen
gelding voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt verleend.
Ik verzoek U, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mij
te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het wijzigingsverdrag vergezeld van
de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de
Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.