Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 714 Voorstel van wet van de leden Van Weyenberg en Maatoug tot wijziging van de Wet flexibel werken in verband met het bevorderen van flexibel werken naar arbeidsplaats (Wet werken waar je wilt)
Nr. 9 NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG
Ontvangen 2 juli 2021
De initiatiefnemers hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag over het
onderhavige wetsvoorstel. Zij danken de leden van de fracties van VVD, CDA, D66, SP,
PvdA, JA21 en SGP voor de door hen gestelde vragen en gemaakte opmerkingen, waarop
hieronder verder zal worden ingegaan. Ter vergroting van de leesbaarheid en het beperken
van doublures zijn sommige vragen gezamenlijk beantwoord. De initiatiefnemers hopen
met deze nota alle in het verslag gestelde vragen naar tevredenheid te hebben beantwoord.
Inhoud
blz.
1.
Aanleiding
2
2.
Effecten
6
2.1
Impact werknemer
8
2.2
Impact werkgever
11
2.3
Impact samenleving en milieu
13
3.
Huidig wettelijk raamwerk
14
3.1
Wet flexibel werken
14
3.2
Uitzonderingen Wfw
14
3.4
Arbeidsomstandighedenwet en Arbeidsomstandighedenbesluit
15
4.
Nut en noodzaak
16
5.
Inhoud voorstel
16
6.
Financiële effecten en administratieve lasten
21
7.
Internetconsultatie
24
II.
Artikelsgewijs
24
I. Algemeen
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom niet is gewacht op het advies van
de Sociaal Economische Raad (hierna: SER) over de toekomst van hybride werken. Ook
de leden van de fractie van het CDA en de SGP vragen of is overwogen het advies van
de SER af te wachten en of zij bereid zijn het voorstel ter advisering voor te leggen
aan de sociale partners.
De initiatiefnemers zijn bekend met het voornemen van de SER om een advies uit te
brengen over hybride werken. De initiatiefnemers hechten belang aan het advies van
de SER, maar merken tevens op dat in de COVID-19-crisis (hierna: coronacrisis) de
standaard ten aanzien van thuiswerken op onconventioneel snelle wijze is veranderd.
Ook de volgende stap hierin kan snel aanstaande zijn. De initiatiefnemers spreken
de ambitie uit om met dit wetsvoorstel mee te bewegen met de snel veranderde maatschappelijke
standaard. De initiatiefnemers achten het vanwege die ambitie en de urgentie vanwege
de zo snel veranderde standaard noodzakelijk om de versteviging van het recht om de
eigen arbeidsplaats te kiezen op korte termijn wettelijk vast te leggen. Tevens blijkt
uit de verschillende onderzoeken, de internetconsultatie en het advies van de Raad
van State geen strikte noodzaak om langer te wachten. Zoals hiervoor al benadrukt
achten de initiatiefnemers het advies van de SER zeer waardevol en dit advies zal
ook meegenomen worden in het vervolgtraject.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de reikwijdte van het voorstel met
betrekking tot locatie-gebonden werk. Tevens vragen deze leden naar de werking van
de wet ten aanzien van deels locatie-gebonden werk of deeltijdwerk.
Wanneer een werknemer met locatie-gebonden werk een verzoek indient om op een andere
locatie te werken dan de door de werkgever aangewezen locatie, is de kans aanwezig
dat hierbij sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen op basis waarvan
de werkgever het verzoek kan afwijzen. Dit geldt ook voor werknemers die een verzoek
indienen tot aanpassing van de arbeidsplaats waarvan de omvang van de uren die door
de werknemer vanaf het thuisadres worden gewerkt groter zijn dan het aantal uren dat
de werknemer niet-locatie-gebonden werk verricht.
1. Aanleiding
De leden van de fractie van de VVD vragen wat het doel en de gewenste uitkomst van
dit wetsvoorstel is, waarom de Wet flexibel werken (hierna: Wfw) onvoldoende functioneert
en waarom dit op dit moment een belemmering zou vormen voor meer thuiswerken.
De initiatiefnemers beogen met dit wetsvoorstel werknemers meer rechten te geven ten
aanzien van de keuze van de arbeidsplaats, waardoor werknemers meer vrijheid krijgen
in hoe zij de balans tussen het werken op werklocatie en het werken thuis willen inrichten.
Dit wetsvoorstel leidt ertoe dat een werknemer meer recht heeft om de werkplek, op
werklocatie of thuis, te kiezen. Het recht op thuiswerken en het recht op werken op
werklocatie zijn in die zin even belangrijk. Het gaat de initiatiefnemers om dat daar
een goede balans in wordt gevonden.
Een verzoek betreffende aanpassing van de arbeidsplaats, bijvoorbeeld om één dag in
de week thuis te werken, kan in het huidige wettelijke kader in grotere vrijheid door
de werkgever worden beoordeeld, dan een verzoek inzake arbeidsduur of werktijd. Er
zijn, in tegenstelling tot verzoeken inzake de arbeidsduur of werktijd, geen inhoudelijke
criteria op basis waarvan de werkgever een verzoek niet (of juist wel) kan afwijzen.
De werkgever is volledig vrij om een verzoek af te wijzen op welke grond dan ook.
Het kan dus voorkomen dat een werkgever een verzoek om aanpassing van de arbeidsplaats
afwijst, terwijl er inhoudelijk gezien geen belemmering is.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat wettelijk in de weg staat om afspraken
te maken over thuiswerken tussen werkgever en werknemer. De leden van de fractie van
de SP vragen hoe de initiatiefnemers de cijfers uit de evaluatie van de Wfw lezen
en of sociale partners niet met elkaar de dialoog aan moeten gaan.
Er staat werknemers en werkgevers wettelijk gezien niets in de weg om afspraken te
maken over thuiswerken. De initiatiefnemers moedigen dit van harte aan. Dit wetsvoorstel
geeft meer sturing aan het gesprek door een duidelijk wettelijk kader, en geeft de
werknemer meer positie in het gesprek. Tevens menen de initiatiefnemers dat deze wet
zou moeten fungeren als «stok achter de deur» en dat dit daarom goed wettelijk verankerd
moet zijn.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar feitelijke voorbeelden van situaties
waarbij dit wetsvoorstel zou leiden tot andere uitkomsten en welke problematische
situaties worden opgelost.
Zoals in de memorie van toelichting uiteengezet, wordt de positie van de werknemer
om een keuze te maken over de arbeidsplaats verstevigd. Op basis van deze wet kan
de werknemer kiezen om (meer) op het thuisadres te werken, maar deze kan ook met een
beroep op deze wet verzoeken om meer op de werklocatie te werken. Uit verschillende
onderzoeken blijkt dat werkenden verwachten na de coronacrisis meer thuis te gaan
werken dan voor de coronacrisis.1 Ook is er een aantal werkgevers die heeft aangekondigd dat fulltime werken op kantoor
verleden tijd is.2 Met dit wetsvoorstel krijgt de werknemer meer inspraak in hoeveel dagen hij/zij op
werklocatie werkt en hoeveel dagen op het thuisadres. Door middel van dit wetsvoorstel
beogen de initiatiefnemers ook de dialoog tussen werkgever en werknemer te faciliteren
door een duidelijk wettelijk kader te scheppen. De initiatiefnemers menen dat hierdoor
de dialoog, ten opzichte van de huidige situatie, meer wordt gestructureerd. Werkgever
en werknemer kunnen dan samen in gesprek gaan over de mogelijkheden om de arbeidsplaats
aan te passen, waarbij wel oog wordt gehouden voor de specifieke omstandigheden van
de werksituatie. Het primaire doel van de initiatiefnemers is echter wel het bieden
van meer rechten aan de werknemer. Tevens kan het wetsvoorstel er natuurlijk toe leiden
dat werknemers juist meer op werklocatie werken dan vooraf door werkgevers ingeschat.
Naar verwachting van de initiatiefnemers zal dit worden ingegeven door de wens van
een werknemer om de negatieve effecten van (te veel) thuiswerken te mitigeren. Uit
onderzoek van het CPB blijkt dat werkenden verwachten relatief weinig belemmeringen
te ervaren van hun werkgever bij het structureel meer thuiswerken. Dit bevestigt de
verwachting van de initiatiefnemers dat veel van de werknemers en werkgevers er in
goed overleg met elkaar uit komen. Daarnaast verwachten de initiatiefnemers dat een
preventieve werking uitgaat van deze wet («stok achter de deur»). Na de coronacrisis
zal echter naar verwachting sprake zijn van een nieuwe standaard, waarbij een nieuw
evenwicht zal worden moeten worden gevonden tussen werken op werklocatie en werken
vanuit het thuisadres.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de conclusies van de evaluatie van de
Wfw zich verhouden tot dit wetsvoorstel, onder andere dat werknemers positief zijn
over het aanvraagproces.
De evaluatie van de Wfw laat zien dat de Wfw fungeert als «stok achter de deur». De
wet is dient daarmee als bescherming van de werknemer wanneer de werkgever niet bereid
is om mee te werken en als een steuntje in de rug van de werknemer om het gesprek
aan te gaan. Initiatiefnemers menen dat deze «stok achter de deur»-functie evenzeer
geldt voor een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats. Op dit moment is het recht
op aanpassing van de arbeidsplaats echter minder goed verankerd in de wet dan het
recht op aanpassing van werktijden of aantal arbeidsuren. De initiatiefnemers willen
dit, mede met oog op de veranderde tijdsgeest, gelijktrekken.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke alternatieve maatregelen de initiatiefnemers
hebben overwogen. Ook de leden van de fractie van de SP vragen hiernaar. De initiatiefnemers
hebben het al dan niet indienen van dit voorstel nauwkeurig afgewogen en dit besproken
met verschillende stakeholders. Op basis van die weging hebben de initiatiefnemers
besloten de wettelijke positie van werknemers op dit punt te versterken. De initiatiefnemers
beschouwen het aanpassen van de Wfw als meest geschikte route om de wettelijke positie
van werknemers daarin te versterken.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom voor de motiveringseis is gekozen.
Een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats dient niet door de werknemer gemotiveerd
worden. Wel dient de gewenste arbeidsplaats te worden opgegeven in het verzoek. Het
verzoek wordt, conform dit wetsvoorstel, ingewilligd wanneer er geen zwaarwegende
bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten. De werkgever dient bij afwijzing
van het verzoek te motiveren waarom sprake zou zijn van zwaarwegende bedrijfs- of
dienstbelangen. De initiatiefnemers veronderstellen dat de leden van de fractie van
de SP met de motiveringseis de motivering van de werkgever wanneer sprake zou zijn
van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen bedoelen. Dit is ook de systematiek die
reeds geldt voor een verzoek inzake wijziging van de werktijden of arbeidsduur. Door
een motivering te vragen wanneer sprake zou zijn van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen
kan die maatstaf ook getoetst worden. Uit jurisprudentie blijkt overigens dat bij
verzoeken om vermindering van de arbeidsduur door de rechter ook een specifieke motivering
wordt verlangd als rooster-technische problemen worden aangedragen als zwaarwegend
bedrijfs- of dienstbelang.3
De leden van de fractie van JA21 vragen welk maatschappelijk probleem, ook post-corona,
met dit wetsvoorstel wordt opgelost. Tevens vragen de leden van de fractie van de
SGP of nader kan worden ingegaan op het op te lossen probleem. Ook de leden van de
fractie van de SP vragen naar de noodzaak van de wetswijziging.
De coronacrisis heeft laten zien dat thuiswerken beter mogelijk is dan aanvankelijk
werd gedacht. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat werkenden verwachten ook na
de coronacrisis meer thuis te gaan werken dan voor de coronacrisis.4 Het is evident dat een mentaliteitsomslag gaande is ten aanzien van de arbeidsplaats
van de werknemer die van permanente aard is. Waar voor de coronacrisis slechts 30%
van de werknemers op incidentele basis thuiswerkte en slechts 6% dit volledig deed,
blijkt dat ongeveer 40%–60% van de thuiswerkers verwacht dit vaker te blijven doen
als de crisis voorbij is (2–3 dagen per week). Dit is geen verrassing, aangezien 55%–70%
van de thuiswerkers positieve ervaringen heeft met thuiswerken tijdens de coronacrisis.
De keuze voor de arbeidsplaats heeft dus als gevolg van de coronacrisis aan belang
gewonnen. Ook blijkt uit recent onderzoek van TNO en RIVM5 dat 4,4% van de werknemers naar het werk gaat omdat het bedrijf dat wil. Daarnaast
is er een groep (4,8% van de werknemers) die naar het werk gaat omdat ze dat zelf
wil, terwijl het niet persé hoeft. Voor beide groepen kan deze wetswijziging een verschil
maken. Voor de eerste groep, omdat zij beter bij hun werkgever kunnen afdwingen dat
ze thuis mogen blijven werken. Voor de tweede groep, omdat zij beter bij hun werkgever
kunnen afdwingen dat ze graag (een deel van de tijd) op de werkplek willen werken.
Dit wetsvoorstel beoogd immers werknemers meer vrijheid te geven hoe zij de balans
tussen het werken op werklocatie en het werken thuis willen inrichten. Dit gaat enerzijds
over de dagen die thuis mogen worden gewerkt, maar ook zeker over de dagen die op
werklocatie mogen worden gewerkt. Er zijn immers ook diverse werkgevers die reeds
hebben aangekondigd dat wat hen betreft structureel minder op werklocatie zal worden
gewerkt. Dit initiatiefvoorstel ziet daarom zowel op het recht op thuiswerken alsook
op het recht op werken op werklocatie.
De leden van de fractie van JA21 vragen waarom de initiatiefnemers norm willen maken
van een noodgedwongen situatie.
De initiatiefnemers zijn geenszins van mening dat deze noodgedwongen situatie de norm
moet worden in de toekomst. Initiatiefnemers zijn wel van mening dat de keuze om de
arbeidsplaats te kiezen voor een werknemer aan belang heeft gewonnen en dat de coronacrisis
heeft geleid tot een veranderde tijdsgeest ten aanzien van thuiswerken en werken op
werklocatie. Om die reden zijn de initiatiefnemers van mening dat de rechten van werknemers
ten aanzien van de keuze van de arbeidsplaats moeten worden verstevigd, waardoor de
juiste balans gevonden kan worden tussen het werken op werklocatie en het werken vanuit
het thuisadres.
De leden van de fractie van de SGP vragen wat de verwachte effecten zijn van dit wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de VVD vragen de initiatiefnemers op basis waarvan zij
verwachten dat werkgevers die niet positief staan tegenover thuiswerken (of werken
op kantoor), door dit wetsvoorstel tot nieuwe inzichten komen.
Door middel van dit wetsvoorstel beogen de initiatiefnemers de dialoog tussen werkgever
en werknemer te faciliteren door een duidelijk wettelijk kader te scheppen. De initiatiefnemers
menen dat hierdoor de dialoog, ten opzichte van de huidige situatie, meer wordt gestructureerd.
Werkgever en werknemer gaan samen in gesprek over de mogelijkheden om de arbeidsplaats
aan te passen, waarbij wel oog wordt gehouden voor de specifieke omstandigheden van
de werksituatie. Het primaire doel van de initiatiefnemers is echter wel het bieden
van meer rechten aan de werknemer. Daarbij kan het goed zijn dat dit in bepaalde gevallen
leidt tot een situatie waar de werkgever uit eigen beweging niet voor zou kiezen.
Uit onderzoek van het CPB6 blijkt echter dat werkgevers «weinig te verliezen hebben» bij een toename in thuiswerken
en volgens empirische literatuur leidt dit tot een hogere productiviteit. Tevens kan
het wetsvoorstel er natuurlijk toe leiden dat werknemers juist meer op werklocatie
werken dan vooraf door werkgevers ingeschat. Naar verwachting van de initiatiefnemers
zal dit worden ingegeven door de wens van een werknemer om de negatieve effecten van
(te veel) thuiswerken te mitigeren. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat werkenden
verwachten na de coronacrisis meer thuis te gaan werken dan voor de coronacrisis.
7 Uit onderzoek van het CPB blijkt dat werkenden verwachten relatief weinig belemmeringen
te ervaren van hun werkgever bij het structureel meer thuiswerken. Dit bevestigt de
verwachting van de initiatiefnemers dat veel van de werknemers en werkgevers er in
goed overleg met elkaar uit komen. Daarnaast verwachten de initiatiefnemers dat een
preventieve werking uitgaat van deze wet («stok achter de deur). Na de coronacrisis
zal echter naar verwachting sprake zijn van een nieuwe standaard, waarbij een nieuw
evenwicht zal worden moeten worden gevonden tussen werken op werklocatie en werken
vanuit huis. Vanwege de snel-veranderde tijdsgeest ten aanzien van de werkplek verstrekt
kwantitatieve data uit het verleden geen representatief beeld van de door dit wetsvoorstel
weg te nemen obstakels.
De leden van de fractie van de SGP vragen in hoeverre het wetsvoorstel bijdraagt aan
het indammen van het COVID-19-virus. Tevens vragen deze leden of is afgewogen welk
effect gerichter stimuleren van thuiswerken versus het verankeren van wettelijk recht
op thuiswerken heeft.
De initiatiefnemers onderstrepen allereerst dat de Wet werken waar je wilt niet primair
het recht op thuiswerken regelt, maar dat in deze wet wordt geregeld dat een verzoek
van de werknemer om de arbeidsplaats aan te passen op eenzelfde wijze wordt behandeld
als een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur of werktijd. Hierdoor beogen de
initiatiefnemers werknemers meer rechten te geven ten aanzien van de keuze van de
arbeidsplaats, of dit nu het thuisadres of een werklocatie betreft, met oog op de
veranderde tijdsgeest. De aanleiding voor de initiatiefnemers om een spoedadvies aan
te vragen bij de Raad van State was mede ingegeven doordat eerder in 2021 bleek dat
een aanzienlijke groep werkgevers, ondanks het dwingende thuiswerkadvies, van werknemers
vroeg op de arbeidsplaats te werken terwijl thuiswerken een alternatief zou zijn.
Wat de initiatiefnemers betreft was destijds de virologische urgentie om het COVID-19-virus
terug te dringen dermate groot dat iedere inspanning die kon worden verricht om de
verspreiding van het COVID-19-virus verder tegen te gaan waardevol. Dit wetsvoorstel
kon hier ook een bijdrage aan leveren. De primaire aanleiding om dit wetsvoorstel
in te dienen is echter de veranderde standaard met betrekking tot thuiswerken. Die
afweging heeft daarom niet plaatsgevonden, omdat die veranderde standaard van permanente
aard is.
2. Effecten
De leden van de fractie van de VVD vragen de initiatiefnemers de stelling «een balans
tussen gedeeltelijk thuiswerken en gedeeltelijk op de werklocatie het meest voordelig
is» nader te onderbouwen.
Werken vanuit thuis heeft zowel positieve als negatieve effecten. De negatieve effecten
ontstaan vooral wanneer volledig vanuit thuis wordt gewerkt en kunnen worden gemitigeerd
door niet volledig thuis te werken. Dit blijkt ook uit onderzoek van PricewaterhouseCoopers
(hierna: PwC)8. Door de juiste balans te vinden, kunnen de vruchten worden geplukt van zowel werken
vanuit het thuisadres als werken vanuit de werklocatie. De initiatiefnemers erkennen
dat de mate van thuiswerken sterk verschilt tussen beroepen, functies en sectoren.
Zo zullen er bijvoorbeeld voor werknemers binnen de ICT-sector meer mogelijkheden
zijn om thuis te werken dan voor werknemers die werken in de sectoren gezondheidszorg,
industrie en productie. De initiatiefnemers verwachten daarom ook dat per sector en
zelfs per werknemer een andere balans gevonden kan worden.
De leden van de fractie van de VVD vragen de initiatiefnemers in te gaan op de opmerking
van de Vereniging van Universiteiten dat het wetsvoorstel slechts op twee onderzoeken
is gestoeld. De initiatiefnemers wijzen erop dat het aangehaalde onderzoek van Kennisinstituut
voor Mobiliteitsbeleid (hierna: KiM)9 een verzameling is van resultaten van vele verschillende onderzoeken. De onderbouwing
in de memorie van toelichting is daarmee niet slechts gestoeld op twee onderzoeken.
Tevens merken de initiatiefnemers op dat de initiatiefnemers op verschillende manieren
informatie hebben ingewonnen door verschillende gesprekken te voeren met belanghebbenden
en door de initiatiefwet ter internetconsultatie uit te zetten.
De leden van de VVD-fractie vragen of initiatiefnemers het sterkere recht op thuiswerken
verenigbaar achten met het uitgangspunt dat de werkgever de arbeid organiseert.
De initiatiefnemers onderstrepen allereerst dat de Wet werken waar je wilt niet primair
het recht op thuiswerken regelt, maar dat in deze wet wordt geregeld dat een verzoek
van de werknemer om de arbeidsplaats aan te passen op eenzelfde wijze wordt behandeld
als een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur of werktijd. Hierdoor beogen de
initiatiefnemers werknemers meer rechten te geven ten aanzien van de keuze van de
arbeidsplaats, of dit nu het thuisadres of een werklocatie betreft. De initiatiefnemers
erkennen daarbij dat een werkgever primair de arbeid organiseert, maar zij menen niet
dat dit niet goed verenigbaar is met dit wetsvoorstel waarmee de werknemer meer rechten
krijgt om een keuze te maken waar hij/zij arbeid verricht. De werkgever blijft wel
degelijk verantwoordelijk voor de organisatie van arbeid. Allereerst staat het de
werkgever vrij om een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats te weigeren wanneer
sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Daarnaast leidt het wetsvoorstel
er weliswaar toe dat een werknemer (gedeeltelijk) de eigen werkplek mag kiezen, maar
dat betekent niet dat die werknemer dan ook zijn/haar eigen werkplek moet organiseren.
Tot slot merken de initiatiefnemers op dat het organiseren van de arbeid meer is dan
alleen het aanwijzen van de arbeidsplaats. Sterker nog, de arbeidsplaats kan zelfs
ondergeschikt zijn aan die organisatie of slechts een zeer beperkte rol spelen bij
bepaalde arbeid. Denk hierbij bijvoorbeeld aan werkzaamheden die primair achter een
computer plaatsvinden. Voor dat type werkzaamheden is het bijvoorbeeld veel relevanter
welke software ter beschikking wordt gesteld voor de werknemer om zijn/haar arbeid
te verrichten, en niet zozeer op welke locatie die arbeid wordt verricht.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de initiatiefnemers een totale herziening
van de rechten en plichten hebben overwogen.
Door de coronacrisis is thuiswerken voor velen verworden tot (tijdelijke) nieuwe standaard.
Sinds de regering mensen opriep om zoveel mogelijk thuis te werken, is het aantal
thuiswerkers gestegen naar zo’n 50%. De initiatiefnemers beogen met dit voorstel onder
andere in te spelen op de veranderde standaard ten aanzien van thuiswerken. De initiatiefnemers
hebben echter geen aanleiding gezien om de volledige Wet flexibel werken te herzien.
De leden van de VVD en de SP hebben verschillende vragen gesteld die zien op de nadere
definiëring van het begrip «zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang». Ook vragen de
leden van de fractie van de VVD naar het verschil in toepassing ten opzichte van de
huidige wetgeving.
De initiatiefnemers merken op dat het begrip «zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang»
een reeds bestaande en gebruikte juridische term is in het arbeidsrecht. Deze term
wordt immers ook gebruikt in de Wet flexibel werken, waar de Wet werken waar je wilt
een wijziging op is. Zo is deze term reeds toegepast in de jurisprudentie en in de
wetsgeschiedenis, onder meer omtrent de toelaatbaarheid van een concurrentiebeding.
De initiatiefnemers beogen niet de wijze waarop het begrip nu wordt uitgelegd te wijzigen,
maar slechts om het toepassingsbereik uit te breiden naar verzoeken tot wijziging
van de arbeidsplaats. Het wetsvoorstel expliciteert dat -analoog met de bepaling over
werktijd- er in ieder geval sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
als de aanpassing leidt tot ernstige problemen op het gebied van veiligheid, van rooster-technische
aard of van financiële of organisatorische aard. Het gaat daarbij niet uitsluitend
om deze situaties, omdat de rechter ook enige ruimte moet hebben om het begrip uit
te leggen in de concrete omstandigheden van een zich voordoend geval. De huidige wetsgeschiedenis
laat ook ruimte en kleurt het begrip niet in. Dat geldt voor meer termen in het arbeidsrecht,
zelfs het meest centrale begrip in het arbeidsrecht, de arbeidsovereenkomst, heeft geen afgebakende definitie.10 De aard van het Nederlandse arbeidsrecht is immers dat naar de materiële situatie
wordt gekeken.
2.1 Impact werknemer
De leden van de fractie van de VVD vragen in welke situaties dit wetsvoorstel een
oplossing biedt en welke obstakels, ook in kwantitatieve zin, met deze wetswijziging
worden weggenomen. Tevens vragen deze leden hoeveel werknemers in het verleden afwijzingen
hebben gekregen op verzoeken om (vaker) thuis te mogen werken en of de grond van afwijzing
in die gevallen niet zwaarwegend genoeg waren.
De initiatiefnemers willen mede met oog op de genoemde veranderde tijdsgeest, het
recht op aanpassing van de arbeidsplaats gelijktrekken met het recht op aanpassing
van werktijden of aantal arbeidsuren. Zoals in de memorie van toelichting uiteengezet,
wordt de positie van de werknemer om een keuze te maken over de arbeidsplaats verstevigd.
Op basis van deze wet kan de werknemer kiezen om (meer) op het thuisadres te werken,
maar deze kan juist ook met een beroep op deze wet verzoeken om meer op de werklocatie
te werken. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat werkenden verwachten na de coronacrisis
meer thuis te gaan werken dan voor de coronacrisis.11 Uit onderzoek van het CPB12 blijkt dat werkenden verwachten relatief weinig belemmeringen te ervaren van hun
werkgever bij het structureel meer thuiswerken. Dit bevestigt de verwachting van de
initiatiefnemers dat veel van de werknemers en werkgevers er in goed overleg met elkaar
uit komen. Daarnaast verwachten de initiatiefnemers dat de wet werkt als een «stok
achter de deur». Na de coronacrisis zal dus naar verwachting sprake zijn van een nieuwe
standaard, waarbij een nieuw evenwicht zal worden moeten worden gevonden tussen werken
op werklocatie en werken vanuit het thuisadres. Vanwege de snel-veranderde tijdsgeest
ten aanzien van de werkplek verstrekt kwantitatieve data uit het verleden geen representatief
beeld van de door dit wetsvoorstel weg te nemen obstakels. Tevens merken de initiatiefnemers
op dat weinig geschillen tussen werknemer en werkgever over de werklocatie voor de
rechter zijn gekomen, omdat de werkgever op basis van de huidige Wet flexibel werken
enkel de plicht had om het verzoek te overwegen. De werknemer had slecht beperkte
mogelijkheden om bij de rechter een andere werklocatie af te dwingen, zo blijkt bijvoorbeeld
uit recente rechtspraak13.
De leden van de fractie van de VVD vragen de initiatiefnemers of zij verwachten dat
werknemers vaker naar de rechter zullen stappen om een recht op thuiswerk af te dwingen.
Het primaire doel van de initiatiefnemers is het bieden van meer rechten aan de werknemer
inzake de arbeidsplaatskeuze. De initiatiefnemers sluiten niet uit dat werknemers,
in situaties waarvan zij menen dat de weigeringsgrond geen zwaarwegend bedrijfs- of
dienstbelang betreft, naar de rechter stappen. Zij verwachten echter dat de wet vooral
zal fungeren als «stok achter de deur».
De leden van de fractie van D66 vragen de initiatiefnemers in welke mate de huidige
crisis heeft geleid tot een hogere dekkingsgraad van goede thuiswerkfaciliteiten bij
werknemers. Deze leden vragen tevens of de initiatiefnemers een inschatting hebben
van het aandeel werknemers dat thuis kan werken en nu over een goede thuiswerkomgeving
beschikt.
Uit onderzoek van het KiM14 blijkt dat zo’n 70–80% van de organisaties voor de coronacrisis al thuiswerkfaciliteiten
bood, en dat een groot deel van de organisaties (70–90%) tijdens de coronacrisis de
mogelijkheden om thuis te werken heeft verbeterd. Denk bijvoorbeeld aan software om
digitaal te vergaderen, het verstrekken van apparaten zoals laptops om thuis op te
werken en uiteraard faciliteiten voor de werkplek zelf zoals een bureau of bureaustoel.
De leden van de fractie van SP vragen de initiatiefnemers hoe de initiatiefnemers
de werknemers willen beschermen tegen het vervagen van de grenzen tussen werktijd
en privé. Deze leden vragen tevens of een aanscherping van de rechten van thuiswerkers
na werktijd mee kunnen worden genomen in het voorstel.
De initiatiefnemers onderschrijven het belang van een goede werk/privébalans. Zij
merken daarbij wel op dat dit altijd van groot belang is, ongeacht de arbeidsplaats.
Om die reden verwelkomen zij het voorstel van wet van het lid Gijs van Dijk tot wijziging
van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het aangaan van een gesprek tussen
werkgever en werknemers over bereikbaarheid buiten werktijd15 (hierna: Wet op recht op onbereikbaarheid). Aangezien er reeds een wetsvoorstel ter
behandeling in de Tweede Kamer ligt die regelt dat werkgevers en werknemers, ter voorkoming
van psychosociale arbeidsbelasting, afspraken maken over niet bereikbaar zijn buiten
werktijd achten de initiatiefnemers het niet opportuun in dit wetsvoorstel hier iets
over op te nemen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen in te gaan op het onderzoek van het Centraal
Bureau voor de Statistiek en de nadelige gevolgen van thuiswerken.
De initiatiefnemers onderstrepen dat deze wet niet is bedoeld om werknemers meer thuis
te laten werken. Dit wetsvoorstel leidt ertoe dat een werknemer meer recht heeft om
de eigen arbeidsplaats, op werklocatie of op het thuisadres, te kiezen. Het recht
op thuiswerken en het recht op werken op werklocatie zijn in die zin even belangrijk.
Hierdoor beogen de initiatiefnemers werknemers meer vrijheid te geven hoe zij de balans
tussen het werken op werklocatie en het werken thuis willen inrichten. Zij kunnen
zich daarbij voorstellen dat er door werknemers meer thuis wordt gewerkt als gevolg
van de veranderde standaard na de coronacrisis. Het is echter ook goed mogelijk dat
er werknemers zijn die juist een beroep op deze wet doen om meer op werklocatie te
kunnen werken. Het blijft dus belangrijk een balans te zoeken tussen thuiswerken en
werken op werklocatie. Wanneer een evenwichtige verhouding bestaat tussen werken op
werklocatie en het werken van het thuisadres, zullen ook de negatieve effecten van
(te) veel thuiswerken mitigeren. Dat is ook een van de bevindingen van het onderzoek
van PwC.16
De leden van de fractie van de PvdA vragen initiatiefnemers in te gaan op onderzoeken
van Eurofound en het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en vragen of het
reguleren van telewerken via het recht op onbereikbaarheid mogelijk de enige manier
is om de trend van de werkcultuur waarbij iedereen altijd bereikbaar moet zijn te
keren. Ook vragen deze leden of de initiatiefnemers het eens zijn dat wanneer thuiswerken
via deze wet eenvoudiger en gebruikelijker wordt, er dan ook afspraken tussen werkgevers
en werknemers over bereikbaarheid moeten worden gemaakt.
De initiatiefnemers hebben dit wetsvoorstel ingediend om een verzoek van de werknemer
om de arbeidsplaats aan te passen op eenzelfde wijze te behandelen als een verzoek
tot bijvoorbeeld aanpassing van de arbeidsduur. Dat betekent dus dat een werknemer
met deze wet zowel kan vragen meer thuis te werken als meer op de werklocatie. Los
van de arbeidsplaats waar een werknemer werkt, is de werkdruk die een werknemer ervaart,
de werkcultuur die heerst en de invloed die dit heeft op werknemers van een belangrijk
aandachtspunt. Deze onderzoeken laten volgens de initiatiefnemers zien hoe belangrijk
het is hier aandacht voor te hebben. De initiatiefnemers erkennen dat een aanpassing
van de arbeidsplaats in positieve en negatieve zin invloed kan hebben op ervaren werkdruk.
Zij menen echter dat dit onderwerp altijd, los van de locatie van de arbeidsplaats,
onderwerp van gesprek zou moeten zijn tussen werknemer en werkgever. Zij hebben daarom
met veel interesse kennisgenomen van de Wet op recht op onbereikbaarheid.
De leden van de fractie van de PvdA vragen initiatiefnemers naar hun zienswijze over
het feit dat veel werknemers niet over een geschikte (arbo-)werkplek thuis beschikken.
De werkgever draagt de verantwoordelijkheid om de werkplek van de medewerker conform
de Arbeidsomstandighedenwet in te richten. Dit geldt ook voor een werkplek die op
het thuisadres van de werknemer wordt ingericht.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe, met in gedachte dat werkgevers vaak
geen adequaat arbobeleid hebben, kan worden opgelost dat werknemers niet over een
geschikte (arbo-)werkplek thuis beschikken.
De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle
met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo
goed mogelijke arbeidsomstandigheden.17 De verantwoordelijkheid van de werkgever beperkt zich niet tot de werkplek die door
de werkgever zelf ter beschikking wordt gesteld. De kosten die zijn verbonden aan
de naleving van de regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, worden niet
ten laste van de werknemers gebracht.18 Wat de initiatiefnemers betreft staat het uitgangspunt dat de zorgplicht voor een
veilige en gezonde werkplek bij de werkgever ligt niet ter discussie. De initiatiefnemers
willen wel benadrukken dat uit onderzoek van het KiM19 blijkt dat zo’n 70–80% van de organisaties voor de coronacrisis al thuiswerkfaciliteiten
bood, en dat een groot deel van de organisaties (70–90%) tijdens de coronacrisis de
mogelijkheden om thuis te werken heeft verbeterd. Dit bevat ook de faciliteiten voor
de werkplek zelf zoals een bureau of bureaustoel. Op 24 april 2020 heeft, mede naar
aanleiding van een motie20 van de Tweede Kamer, de regering als onderdeel van een breder pakket aan fiscale
maatregelen verband houdende met de coronacrisis een verhoging van de vrije ruimte
van de werkkostenregeling aangekondigd. Via de vrije ruimte van de werkkostenregeling
kunnen werkgevers vergoedingen en verstrekkingen aan hun werknemers geven zonder dat
deze belast worden. De vrije ruimte kan worden gebruikt om andere thuiswerkkosten
onbelast te vergoeden. Het kabinet onderzoekt op dit moment in samenspraak met maatschappelijke
organisaties en sociale partners de mogelijkheden van een aanvullende regeling waarbinnen
het voor de werkgever mogelijk wordt om onbelast ook andere thuiswerkkosten te vergoeden.
Naar de mening van de initiatiefnemers zijn de huidige regels die permanent van aard
zijn waardoor het mogelijk is om thuiswerk-gerelateerde kosten zoals arbo-voorzieningen
en ICT-middelen onbelast te vergoeden een minimum ondergrens van de fiscale facilitering
van thuiswerken. Zou het kabinet ertoe besluiten om dit te verruimen, dan zullen de
initiatiefnemers hier positief tegenover staan. De initiatiefnemers verwachten overigens
dat de kosten voor het inrichten van de thuiswerkplek de kostenbesparing voor werkgevers
gemiddeld genomen overschrijdt.
De leden van de fractie van JA21 vragen hoe de initiatiefnemers kijken naar de cijfers
van het onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en hoe zij dit in
perspectief plaatsen. Deze leden vragen of er informatie is over de mate waarin werkgevers
een toe- of afgenomen productiviteit ervaren.
De initiatiefnemers leiden uit het onderzoek van de FNV af dat een grote groep werknemers
thuis productiever is dan op kantoor. Dat blijkt niet alleen uit het onderzoek van
de FNV, maar ook het CPB21 noemt in haar rapport een aantal studies die tot vergelijkbare conclusies komen.
In genoemd rapport noemt het CPB een onderzoek gericht op werknemers uit diverse economische
sectoren waarin de productiviteitswinst geschat wordt op 1,26 euro per extra uur thuiswerken.
Daarbij wordt wel opgemerkt dat de productiviteitswinst wel afhankelijk is van een
aantal randvoorwaarden zoals goede IT-infrastructuur en een goed ingerichte thuiswerkplek.
De meest genoemde factoren voor de productiviteitswinst in die studies voor een hogere
productiviteit zijn een beperktere reistijd, een verhoogd welzijn en een geringer
aantal onderbrekingen door collega’s.
2.2 Impact werkgever
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de meerwaarde van de grond «zwaarwegend
bedrijfs- of dienstbelang» is ten opzichte van de huidige plicht om een verzoek in
overweging te nemen.
Een verzoek betreffende aanpassing van de arbeidsplaats kan met de plicht om een verzoek
in overweging te nemen in grotere vrijheid door de werkgever worden beoordeeld dan
wanneer dit verzoek alleen op grond van zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen mag
worden afgewezen. De huidige wetgeving regelt dat de werkgever bij een verzoek betreffende
aanpassing van de arbeidsplaats enkel de verplichting heeft om dit verzoek te overwegen,
maar afwijzing kan op iedere grond plaatsvinden. Bij (tijdige) afwijzing van het verzoek
dient daar wel vooraf een overleg over plaats te vinden. Er zijn echter op dit moment
geen inhoudelijke criteria op basis waarvan de werkgever een verzoek niet (of juist
wel) kan afwijzen. De werkgever is volledig vrij om een verzoek af te wijzen op welke
gronden dan ook. Er is volgens de huidige wetgeving enkel de plicht om te overwegen
(«duty to consider»). De motivering tot afwijzing zal dus deugdelijk moeten zijn,
maar de wetgever heeft daarvoor geen inhoudelijke kaders gesteld. Door middel van
dit voorstel geldt dat een verzoek betreffende aanpassing van de arbeidsplaats wordt
ingewilligd tenzij zich tegen de aanpassing, waaronder het ingangstijdstip en de omvang,
zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen verzetten. Dit is dus een zwaardere toets.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom het wetsvoorstel geen rekening houdt
met het door PwC gevonden kantelpunt van drie dagen en de grote spreiding van positieve
en negatieve effecten over verschillende sectoren.
Uit onderzoek blijkt inderdaad dat de negatieve effecten van te veel thuiswerken het
meest worden gemitigeerd wanneer werknemers niet meer dan drie dagen thuiswerken.
Daarnaast blijkt uit verschillende onderzoeken dat werknemers naar verwachting zelf
ook 2 à 3 dagen zouden willen thuiswerken. Dit zijn echter gemiddeldes en de optimale
balans verschilt per sector, per type werkzaamheden en zelfs per organisatie. Zo kan
het zijn dat in sectoren waar veel creatieve processen plaatsvinden het aantal thuiswerkdagen
gemiddeld minder zal zijn dan in sectoren waar veel repetitieve (beeldscherm)processen
zullen plaatsvinden. De initiatiefnemers willen de ruimte aan werknemers en werkgevers
laten om de meest optimale balans te vinden voor de situatie waar zij zich in verkeren.
De initiatiefnemers beschouwen het daarom niet als opportuun om een onder- of bovengrens
van het aantal dagen die thuis of op werklocatie moet worden gewerkt op te nemen in
deze wet.
De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre de beoogde kostenbesparingen
op kantoorruimte optreden bij hybride werken indachtig de mogelijkheden om werknemers
op gespreide dagen naar kantoor te laten komen.
Deze wet maakt het voor een werknemer mogelijk een verzoek in te dienen betreffende
aanpassing van de arbeidsplaats die de werkgever enkel kan weigeren op grond van zwaarwegende
bedrijfs- of dienstbelangen. Dat betekent echter niet dat het ook aan de werknemer
is om te kiezen op welke dagen deze werkt op werklocatie of op het thuisadres. Dat
recht wordt niet in deze wet geregeld en dit is dan ook onderwerp van gesprek tussen
werkgever en werknemer.
De leden van de fractie van D66 vragen of de initiatiefnemers voorstander zijn van
het fiscaal faciliteren van het inrichten van een thuiswerkplek, wat op dit moment
de mogelijkheden zijn, welke permanent zijn en wat gewenst zou zijn.
Voor de coronacrisis was het al mogelijk om onder voorwaarden bepaalde thuiswerk-gerelateerde
kosten onbelast te vergoeden, bijvoorbeeld arbo-voorzieningen en ICT-middelen. Bij
arbo-voorzieningen kan gedacht worden aan het faciliteren van een ergonomisch verantwoorde
werkplek zoals een bureaustoel. Onder een ICT-middel valt bijvoorbeeld een noodzakelijke
laptop. Op 24 april 2020 heeft, mede naar aanleiding van een motie22 van de Tweede Kamer, de regering als onderdeel van een breder pakket aan fiscale
maatregelen verband houdende met de coronacrisis een verhoging van de vrije ruimte
van de werkkostenregeling aangekondigd. Via de vrije ruimte van de werkkostenregeling
kunnen werkgevers vergoedingen en verstrekkingen aan hun werknemers geven zonder dat
deze belast worden. Werkgevers kunnen zelf bepalen waaraan en of zij de vrije ruimte
willen besteden (voor zover dit gebruikelijk is). De vrije ruimte is zowel het jaar
2020 als voor het jaar 2021 voor de eerste € 400.000 van de loonsom per werkgever
verhoogd naar 3% voor het jaar 2020. De vrije ruimte kan worden gebruikt om andere
thuiswerkkosten onbelast te vergoeden. Het kabinet heeft erkend dat ook na de coronacrisis
het goed mogelijk is dat thuiswerken veel meer dan voorheen gemeengoed zal worden.
Daarom onderzoekt het kabinet in samenspraak met maatschappelijke organisaties en
sociale partners de mogelijkheden van een aanvullende regeling waarbinnen het voor
de werkgever mogelijk wordt om onbelast ook andere thuiswerkkosten te vergoeden. Naar
de mening van de initiatiefnemers zijn de huidige regels die permanent van aard zijn
waardoor het mogelijk is om thuiswerk-gerelateerde kosten zoals arbo-voorzieningen
en ICT-middelen onbelast te vergoeden een minimum ondergrens van de fiscale facilitering
van thuiswerken. Zou het kabinet ertoe besluiten om dit te verruimen, dan zullen de
initiatiefnemers hier positief tegenover staan.
De leden van de fractie van de SGP vragen of de initiatiefnemers een risico van een
hoge bewijslast zien voor de werkgever waardoor het onmogelijk wordt een verzoek tot
thuiswerken niet te honoreren.
De initiatiefnemers benadrukken nogmaals dat de Wet werken waar je wilt de werknemer
ook gelegenheid biedt om juist meer op de werklocatie te werken en deze niet enkel
is bedoeld om een werknemer (meer) te laten thuiswerken. Een zwaarwegend bedrijfs-
of dienstbelang wordt, zoals de leden van de fractie van de SGP al impliceren, niet
lichtvaardig aangenomen. De initiatiefnemers hebben daarvoor gekozen omdat het aansluit
bij de toets die wordt gehanteerd voor een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur
of werktijden. Onmogelijk om een verzoek af te wijzen worden het echter zeker niet.
Zo voorziet de wettekst er al in dat sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
als een aanpassing leidt tot ernstige problemen op het gebied van veiligheid, van
rooster-technische aard of van financiële of organisatorische aard. Daarnaast kan
de sociale cohesie op de werkvloer een grond vormen. De werkgever zal in ieder geval
schriftelijk moeten motiveren waarom naar zijn idee sprake is van een zwaarwegend
bedrijfs- of dienstbelang. In bepaalde gevallen zal een dergelijk belang evident aan
de orde zijn, bijvoorbeeld als de functie naar de aard daarvan locatie-gebonden is.
2.3 Impact samenleving en milieu
De leden van de fractie van de VVD vragen de beoogde opbrengsten op te splitsen op
niveau van werkgevers, werknemers en de overheid.
Uit onderzoek dat is gericht op werknemers uit diverse economische sectoren wordt
de productiviteitswinst geschat op 1,26 euro per extra uur thuiswerken. Die productiviteitswinst
en andere voordelen zijn echter wel onderhevig aan bepaalde randvoorwaarden en beperkingen.
Denk daarbij bijvoorbeeld aan een goede IT-infrastructuur en een goed ingerichte thuiswerkplek.
De winst voor werknemers is vooral gelegen in een besparing van de reistijd. De maatschappelijke
opbrengsten voor de samenleving zijn vooral gelegen in een mogelijke afname van de
mogelijke pendelbewegingen, wat positieve milieueffecten heeft alsmede congestie doet
afnemen.
3. Huidig wettelijk raamwerk
3.1 Wet flexibel werken
De leden van de fractie van D66 vragen naar een aantal voorbeelden van wat er wel
of niet onder het begrip «zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang» kan worden gevat
en hoe dit blijkt uit de jurisprudentie.
De initiatiefnemers wensen op te merken dat het criterium «zwaarwegend bedrijfs- of
dienstbelang» voornamelijk onderwerp van procedures is bij geschillen over de houdbaarheid
van non-concurrentiebedingen (artikel 7:653, tweede lid BW). Voor aanpassingen aan
de arbeidsduur of werktijden waarbij een beroep wordt gedaan op de Wet flexibel werken,
die meer vergelijkbaar zijn met de casuïstiek van de arbeidsplaats, is minder jurisprudentie.
Mogelijk is dat te verklaren omdat bij een conflict over een non-concurrentiebeding
er minder belang is om de relatie goed te houden. De wetsgeschiedenis beschouwd zwaarwegend
bedrijfs- of dienstbelang als een open norm. De rechter oordeelt doorgaans op basis
van de concrete omstandigheden in het voorliggende geval. Er is daarom op basis van
de jurisprudentie geen definitie te geven die alle gevallen omvat. Wel is er jurisprudentie
bekend waarin de rechter oordeelt dat specifiek dient te worden omschreven waarom
sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.23 Bij verzoeken om vermindering van de arbeidsomvang is door de rechter ook een specifieke
motivering gevraagd als rooster-technische problemen worden aangedragen als zwaarwegend
bedrijfs- of dienstbelang.24 Het wetsvoorstel expliciteert dat -analoog met de bepaling over werktijd- er in ieder
geval sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang als de aanpassing leidt
tot ernstige problemen op het gebied van veiligheid, van rooster-technische aard of
van financiële of organisatorische aard.
3.2 Uitzonderingen Wfw
De leden van de fractie van D66, het CDA en de SGP vragen waarom ervoor is gekozen
werkgevers met minder dan tien werknemers uit te sluiten van de toepassing van de
wet.
In antwoord op de vragen van de leden van de fractie van het CDA, SGP en D66 merken
initiatiefnemers op dat dit de huidige grens is die in de Wfw is opgenomen.
In de consultatieronde hebben initiatiefnemers gevraagd naar de wenselijkheid van
deze grens en of er een andere grens zou moeten worden toegepast. De reacties op de
internetconsultatie hebben geen aanleiding gegeven deze grens te herzien. Initiatiefnemers
beogen daarnaast, in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van het CDA,
niet om alleen het aantal werknemers bepalend te maken. Het gaat hierbij om een generiek, kwantitatief
criterium. Of de aard van het werk past binnen het verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats
van de werknemer wordt getoetst aan de hand van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen
die zich al dan niet verzetten tegen het verzoek. In antwoord op de vraag van de leden
van de fractie van de SGP over wat ten tijde van de behandeling van de Wet flexibel
werken de onderbouwing was voor de werknemersgrens. De werknemersgrens is destijds
via een nota van wijziging toegevoegd en was daarvoor ook al onderdeel van de Wet
aanpassing arbeidsduur (Waa). Doel van deze grens is om kleine werkgevers te ontlasten.
Initiatiefnemers steunen dit doel en hebben daarom de grens gehandhaafd. In antwoord
op de vragen van de leden van de fractie van D66 delen de initiatiefnemers de verwachting
dat in brede zin, ook bij kleine werkgevers, werken vanuit huis meer gangbaar wordt
vanwege de snel veranderde standaard als gevolg van de coronacrisis.
3.4 Arbeidsomstandighedenwet en Arbeidsomstandighedenbesluit
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de juridische verantwoordelijkheid en
aansprakelijkheid van een werkgever voor arbeidsomstandigheden verenigbaar is met
een meer dwingend recht op thuiswerken. Ook de leden van de fractie van de SP vragen
in hoeverre het de taak is van de werknemer om een thuiswerkplek in te richten. Tevens
vragen de leden van de fractie van de SP hoe wordt aangekeken tegen het feit dat een
werkgever hierdoor twee werkplekken zou moeten inrichten.
De initiatiefnemers onderstrepen allereerst dat deze wet niet is bedoeld om werknemers
meer thuis te laten werken. Dit wetsvoorstel leidt ertoe dat een werknemer meer recht
heeft om de werkplek, op werklocatie of thuis, te kiezen. Het recht op thuiswerken
en het recht op werken op werklocatie zijn in die zin even belangrijk. Het gaat de
initiatiefnemers om dat daar een goede balans in wordt gevonden. De initiatiefnemers
achten het recht op het kiezen van de werkplek, wat ook kan leiden tot meer thuiswerken,
en de verantwoordelijkheid die de werkgever draagt voor de arbeidsomstandigheden verenigbaar.
Het is nu al zo dat de regelgeving omtrent arbeidsomstandigheden voor een groot deel
van toepassing is op thuiswerk. De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid
van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een
beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden.25 De verantwoordelijkheid van de werkgever beperkt zich niet tot de werkplek die door
de werkgever zelf ter beschikking wordt gesteld. De kosten die zijn verbonden aan
de naleving van de regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, worden niet
ten laste van de werknemers gebracht.26 Wat de initiatiefnemers betreft staat het uitgangspunt dat de zorgplicht voor een
veilige en gezonde werkplek bij de werkgever ligt niet ter discussie. Het gaat hierbij
dan wel om zaken die in redelijkheid kunnen worden gevergd van de werkgever.27
De leden van de fractie van de VVD vragen of het wettelijk kader van de Arbeidsomstandighedenwet
en de financiële ondersteuning van thuiswerken modernisering behoeven om aan te sluiten
bij meer hybride werken.
De initiatiefnemers constateren dat de regelgeving omtrent arbeidsomstandigheden nu
al voor een groot deel van toepassing is op thuiswerk. Wat de initiatiefnemers betreft
geeft de Wet werken waar je wilt geen aanleiding de Arbeidsomstandighedenwet aan te
passen. Wat betreft de aanpassing van de financiële ondersteuning van thuiswerken
veronderstellen de initiatiefnemers dat de leden van de fractie van de VVD doelen
op de werkkostenregeling. Op 24 april 2020 heeft, mede naar aanleiding van een motie28 van de Tweede Kamer, de regering als onderdeel van een breder pakket aan fiscale
maatregelen verband houdende met de coronacrisis een verhoging van de vrije ruimte
van de werkkostenregeling aangekondigd. Via de vrije ruimte van de werkkostenregeling
kunnen werkgevers vergoedingen en verstrekkingen aan hun werknemers geven zonder dat
deze belast worden. Werkgevers kunnen zelf bepalen waaraan en of zij de vrije ruimte
willen besteden (voor zover dit gebruikelijk is). De vrije ruimte is zowel het jaar
2020 als voor het jaar 2021 voor de eerste € 400.000 van de loonsom per werkgever
verhoogd naar 3% voor het jaar 2020. De vrije ruimte kan worden gebruikt om andere
thuiswerkkosten onbelast te vergoeden. Het kabinet heeft erkend dat ook na de coronacrisis
het goed mogelijk is dat thuiswerken veel meer dan voorheen gemeengoed zal worden.
Daarom onderzoekt het kabinet in samenspraak met maatschappelijke organisaties en
sociale partners de mogelijkheden van een aanvullende regeling waarbinnen het voor
de werkgever mogelijk wordt om onbelast ook andere thuiswerkkosten te vergoeden. Naar
de mening van de initiatiefnemers zijn de huidige regels die permanent van aard zijn
waardoor het mogelijk is om thuiswerk-gerelateerde kosten zoals arbo-voorzieningen
en ICT-middelen onbelast te vergoeden een minimum ondergrens van de fiscale facilitering
van thuiswerken. Zou het kabinet ertoe besluiten om dit te verruimen, dan zullen de
initiatiefnemers hier positief tegenover staan.
4. Nut en noodzaak
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de voordelen zijn voor werkgevers ten
opzichte van de huidige situatie. Deze leden vragen tevens wat de verwachte invloed
van het wetsvoorstel is op innovatie.
De initiatiefnemers wijzen op de bevindingen die zijn opgenomen in het rapport van
de commissie-Borstlap. Daarin wordt geconstateerd dat werkplezier, zeggenschap en
een goede balans tussen werk en privé van groot belang zijn voor innovatief en ondernemend
gedrag van werknemers (de commissie-Borstlap omschrijft dit als «intrapreneurschap»).
Meer autonomie voor de werknemer heeft een positieve invloed op de productiviteit,
wat ook gunstig is voor de werkgever.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de toegevoegde waarde ten opzichte
van de huidige Wfw.
De evaluatie van de Wfw laat zien dat de Wfw fungeert als «stok achter de deur». De
wet is daarmee in zekere zin zowel de bescherming van de werknemer wanneer de werkgever
niet bereid is om mee te werken, als een steuntje in de rug van de werknemer om het
gesprek aan te gaan. Initiatiefnemers menen dat deze «stok achter de deur»-functie
evenzeer zou moeten gelden voor een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats, en
dat dit daarom goed wettelijk verankerd moet zijn.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de verwachting over de ontwikkelingen
rond thuiswerken wanneer de wet niet gewijzigd zou worden.
De initiatiefnemers merken op dat naar verwachting veel werknemers en werkgevers in
goed overleg overeenstemming zullen bereiken over de arbeidsplaats van de werknemer.
Wanneer dit wetsvoorstel niet van toepassing zal zijn, betekent dit echter dat voor
de gevallen waarbij werkgever en werknemer niet tot overeenstemming komen de werknemer
slechts in beperkte mate rechtsmiddelen ter beschikking heeft om een andere beslissing
af te dwingen bij de werkgever inzake de arbeidsplaats. De initiatiefnemers verwachten
daarom dat er meer werknemers zullen zijn die meer op werklocatie of meer thuis zouden
moeten werken dan zij zelf zouden wensen.
5. Inhoud voorstel
De leden van de fractie van de VVD vragen welke maatregelen zijn onderzocht door de
initiatiefnemers om de knelpunten rondom thuiswerken voor grenswerkers te mitigeren.
De initiatiefnemers hebben gedurende het wetgevend proces contact gehad met verschillende
belanghebbenden en experts op het gebied van fiscale en premierechten en -plichten
voor grenswerkers. Uit dat contact en eigen onderzoek is gebleken dat de knelpunten
veelal spelen in de grensgebieden met Duitsland en België, en mede zijn gelegen in
de afspraken die Nederland met die landen op bilateraal niveau heeft gemaakt. Om die
reden beschouwen de initiatiefnemers het aanpassen van de bilaterale belastingverdragen
als meest geëigende route om die knelpunten te mitigeren. Omdat de initiatiefnemers
geen onderhandelingspartner zijn bij die verdragen, hebben zij zich beperkt tot een
oproep aan het kabinet. Dat neemt niet weg dat de initiatiefnemers dit als een belangrijke
prioriteit beschouwen.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe groot de groep grenswerkers is en hoe
groot de financiële gevolgen zijn voor werkgevers van grenswerkers. Tevens vragen
deze leden of de initiatiefnemers bekend zijn met de premieregels in België en Italië,
en vragen om een overzicht van opstartbedragen van alle EU-lidstaten.
Uit data van het Centraal Bureau voor de Statistiek29 blijkt dat in 2017 79.000 grenswerkers in Nederland werkten, waarvan 40.000 uit Duitsland
afkomstig en 39.000 afkomstig uit België. Deze grenspendelaars zijn werkzaam in diverse
bedrijfssectoren. Zo zijn mensen onder andere werkzaam in de zakelijke dienstverlening,
industrie, groot- en detailhandel en de gezondheidszorg. Ruim 20.000 pendelaars werkten
in de zakelijke dienstverlening. De initiatiefnemers verwachten niet dat de financiële
gevolgen voor de werkgevers met grenswerknemers substantieel anders zullen zijn dan
voor andere werkgevers. Voor de verwachte financiële effecten voor deze werkgevers
verwijzen zij daarom naar de paragraaf «Financiële effecten» van de memorie van toelichting.
Tot slot merken de initiatiefnemers op dat zij bekend zijn met het feit dat het ontstaan
van premie- en/of belastingplicht in een bepaald land er doorgaans toe leidt dat de
premie- en/of belastingplichtige kosten moet maken om aan die verplichtingen te voldoen.
Een totaaloverzicht van alle lidstaten van de Europese Unie kunnen zij niet verstrekken,
omdat die kosten zeer afhankelijk zijn van de specifieke situatie waar de premie-
en/of belastingplichtige zich in bevindt.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het advies van de Commissie Regulering
van Werk (Commissie Borstlap) inzake het introduceren van een spiegelbeeldbepaling
van de Wet flexibel werken voor werkgevers zich verhoudt tot de voorstellen uit dit
initiatiefvoorstel.
De Commissie Borstlap adviseert werkgevers soortgelijke rechten toe te kennen als
de rechten van werknemers op grond van de Wet flexibel werken. De initiatiefnemers
vatten dit op als een aanvulling op de Wet flexibel werken teneinde de interne wendbaarheid
voor werkgevers te vergroten. De rechten van de werknemer sluiten de rechten van de
werkgever dus niet uit. De initiatiefnemers beschouwen het voorstel van de Commissie
als een interessante suggestie die als aanvulling moet worden beschouwd op de Wet
flexibel werken voor werkgevers en niet op gespannen voet staat met dit wetsvoorstel.
De leden van de fracties van JA21, PvdA, SP en VVD hebben verschillende vragen gesteld
over sociale cohesie ter invulling van het zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang.
De initiatiefnemers onderstrepen allereerst dat er niet één enkele optimale verdeling
bestaat tussen werken vanuit het thuisadres en werken op de locatie van de werkgever.
Die verdeling is zeer afhankelijk van het type werk dat wordt verricht, het type organisatie
waarvoor de werknemer werkt (groot/klein/internationaal opererend/modern/etc.) en
tal van andere factoren. Als voorbeeld noemen de initiatiefnemers kleinere IT-bedrijven
die soms niet eens een eigen locatie hebben, maar waar het de standaard is dat werknemers
vanuit huis werken en met enige regelmaat samenkomen op een flexlocatie of bij iemand
thuis voor zaken als strategiesessies en teambuilding. Dit is dus mede afhankelijk
van hoe de werkgever de sociale samenhang voor zich ziet en hoe het bedrijf in kwestie
is vormgegeven. Het werken vanuit huis is in de ogen van de initiatiefnemers dus niet
per definitie een afkalving van de sociale cohesie, maar is sterk afhankelijk van
een groot aantal factoren. Een optimale verdeling of een kantelpunt is daarom ook
niet generiek te noemen. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen over de betekenis
van «zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang» staat in het Nederlandse arbeidsrecht
de materiële situatie centraal en niet de formele, als in hetgeen dat op schrift gesteld
is. Daar past bij dat de wetgever kaders geeft aan de rechter, maar de rechter ook
een zekere ruimte geeft om in een voorliggend geval maatwerk toe te passen. Het is
vanuit de werkgever in een meer traditioneel georganiseerd bedrijf mogelijk een legitieme
wens om een mate van aanwezigheid te verwachten. Een bedrijf is meer dan enkel een
verzameling mensen die bepaalde taak uitvoeren ten behoeve van een economische entiteit.
Het kan daarbij ook niet zo zijn dat de sociale samenhang binnen een bedrijf een soort
vangnetcategorie vormt om verzoeken af te wijzen, zoals de leden van de fracties van
SP en PvdA vragen. Het zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft niet de reputatie
een «lawyers’s paradise» te zijn, omdat de vereisten zwaar zijn, waarbij initiatiefnemers
ook verwijzen naar de antwoorden op de vragen van de leden van de fractie van de SGP.
Met het voorgaande veronderstellen de initiatiefnemers ook de vraag van de leden van
de fractie van de SP over mogelijke willekeur beantwoord te hebben. Er is zeker niet
zonder meer sprake van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang bij een beroep op
sociale cohesie. Daarvoor moet in een voorliggend geval de werkgever in ieder geval
een consistente lijn hanteren waar het gaat om aanwezigheid. Is dit niet zo, dan komt
de vraag op of zijn plaats of de sociale cohesie wel een dusdanig zwaarwegend belang
is voor de werkgever. Daarnaast zal, zoals de vragenstellers van de fractie van JA21
zelf ook impliceren, de sociale cohesie naar verwachting niet direct verloren gaan
als, bijvoorbeeld, een werknemer vier in plaats van vijf dagen op de door de werkgever
ter beschikking gestelde werkplek gaat werken. Initiatiefnemers denken overigens niet
dat thuiswerken per definitie leidt tot een verminderde sociale cohesie, of in ieder
geval niet in ernstige mate als het thuiswerken in beperkte mate plaatsvindt. Het
ligt in de rede dat de sociale samenhang zelfs kan verbeteren als er een betere werk-privébalans
is. Daarnaast benadrukken de initiatiefnemers nogmaals dat de Wet werken waar je wilt
de werknemer ook gelegenheid biedt om juist meer op de werklocatie te werken, bijvoorbeeld
wanneer de werknemer juist behoefte heeft aan meer sociale contacten met andere collega’s.
De initiatiefnemers hebben, ter beantwoording van de vragen van de leden van de fractie
van de SP, ervoor gekozen om de sociale cohesie te expliciteren om te benadrukken
dat een bedrijf meer is dan enkel een verzameling mensen die werkzaamheden verrichten
ten behoeve van een economische entiteit. Juist om een prettige en aantrekkelijke
werkgever te zijn voor potentiële werknemers is de sociale component voor veel bedrijven
belangrijk. Initiatiefnemers veronderstellen met het voorgaande ook de vraag van de
leden van de fractie van de VVD te hebben beantwoord aangaande de toegevoegde waarde
van het voorstel ten opzichte van het huidige stelsel.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom naar aanleiding van de internetconsultatie
sociale cohesie als voorbeeld is opgenomen van een criterium op basis waarvan sprake
zou kunnen zijn van een zwaarwegend bedrijfsbelang.
Uit de internetconsultatie blijkt dat een aantal van de respondenten zich zorgen maakt
over de impact die thuiswerken zou hebben op de sociale cohesie op de werkvloer en
het negatieve effect dat afnemende sociale cohesie zou hebben op bijvoorbeeld creativiteit
van de werknemers en innovativiteit van de organisatie. De initiatiefnemers erkennen
dat sociale cohesie een belangrijke factor kan zijn voor een organisatie en hebben
dit daarom als voorbeeld opgenomen in de memorie van toelichting. De initiatiefnemers
benadrukken daarbij dat zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen een open norm is
en waarvan de invulling afhankelijk is van de specifieke situatie waar werkgever en
werknemer zich in bevinden.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de initiatiefnemers het eens zijn dat
artsen en verpleegkundigen bepaalde werkzaamheden thuis kunnen uitvoeren.
De initiatiefnemers kunnen zich inbeelden dat er in theorie werkzaamheden bestaan
van artsen en verpleegkundigen die thuis kunnen worden verricht, maar constateren
ook dat het daadwerkelijk op het thuisadres van de werknemer uitvoeren van die werkzaamheden
kan stuiten op zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. De privacy van patiënten
kan bijvoorbeeld mogelijk een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zijn waardoor
het voor artsen of verpleegkundigen niet mogelijk is om thuis te werken. De vraag
of een arts of verpleegkundige thuis kan werken en of sprake is van zwaarwegende bedrijfs-
of dienstbelangen die zich daar mogelijk tegen verzetten is afhankelijk van de specifieke
situatie. De initiatiefnemers kunnen hier geen algemene uitspraken over doen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of van werkgevers gevraagd mag worden vernieuwende
manieren van werken te bedenken waardoor de niet direct voor de hand liggende beroepen
thuis kunnen werken, en vragen welke maatregelen hiervoor worden voorgesteld.
De initiatiefnemers beogen met dit wetsvoorstel het recht van de werknemer om de eigen
werkplek te kiezen, of dit nu werken vanuit het thuisadres of werken op kantoor is,
te versterken en de dialoog tussen werkgever en werknemer hiermee te faciliteren.
Of en in welke mate hiervan gebruik wordt gemaakt is aan de werknemer zelf. Wanneer
de werknemer met succes een beroep doet op deze wet om (meer) thuis te werken is de
werkgever verplicht om ervoor te zorgen dat de arbeidsplaats conform de Arbeidsomstandighedenwet
is ingericht. De initiatiefnemers juichen ieder initiatief van modern(er) werken toe.
Deze wetgeving beperkt zich echter tot het verruimen van de rechten van de werknemer.
De leden van de fractie van JA21 hebben gevraagd het klopt dat het lastiger is een
verzoek ter aanpassing van de arbeidsplek af te wijzen op basis van zwaarwegende bedrijfs-
of dienstbelangen dan een verzoek om aanpassing van de arbeidsduur of werktijd.
Het begrip «zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen» is een reeds bestaande juridische
term waarmee de initiatiefnemers geen andere invulling hebben beoogd. Zij herkennen
daarom niet de conclusie van de leden van de fractie van JA21 dat dit lastiger zou
zijn. Wanneer een rechter toetst aan het begrip «zwaarwegende dienst- of bedrijfsbelangen»
dan zal de rechter daarbij de materiële situatie als uitgangspunt nemen. De rechtsvinding
in het arbeidsrecht is zeer casus-gedreven.
De leden van de fractie van de SGP vragen wanneer sprake is van «bijzonder zware lasten»
die tot een zwaarwegend bedrijfsbelang culmineren.
De passage waar de leden van de fractie van de SGP naar verwijzen heeft betrekking
op de kosten die een werkgever zou moeten maken bij inwilliging van het verzoek van
de werknemer. Wil een werkgever zich echter beroepen op hoge kosten als «zwaarwegend
bedrijfsbelang» dan zal deze inzichtelijk moeten maken waarom de kosten een dusdanig
groot obstakel vormen dat het verzoek moet worden afgewezen. De rechter is het gezaghebbend
instituut die per casus kan oordelen of financiële lasten een zwaarwegend bedrijfs-
of dienstbelang opleveren. Bij een verzoek om de aanpassing van de werktijd of arbeidsduur
kan de werkgever zich ook op problemen van financiële of organisatorische aard kan
beroepen (zie hiervoor ook artikel 2, tiende en elfde lid van de huidige Wfw).
De leden van de fractie van D66 hebben gevraagd naar de mogelijkheid om een geschillencommissie
in te stellen om een beslissing te vellen bij onenigheid en of uit de evaluatie van
de Wet flexibel werken blijkt dat er regelmatig geschil optreedt. Ook de leden van
de fractie van de PvdA informeren naar de mogelijkheden van een «tussenstap» waarbij
niet een hele juridische procedure hoeft te worden doorlopen wanneer werkgever en
werknemer het niet eens zijn.
Werkgever en werknemer kunnen over het al dan niet instellen van een geschillencommissie
afspraken maken, eventueel in collectief verband. De initiatiefnemers verwachten niet
dat de voorgestelde regeling vaak in rechte wordt ingeroepen, maar beschouwen deze
wet vooral als een stok achter de deur. Een tussenstap, ook als de uitkomst niet bindend
is, kan er juist toe leiden dat het geschil onnodig wordt gejuridiseerd. De initiatiefnemers
achten het nu niet noodzakelijk om, mede gezien het lage aantal juridische geschillen
die zijn voortgevloeid uit de Wet flexibel werken, dit vast te leggen in de Wet flexibel
werken.
De leden van de fractie van D66 vragen of de door de SER opgestelde criteria30 op het gebied van thuiswerken tijdens de coronacrisis van belang kunnen zijn voor
de invulling van het begrip zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
Zoals ook opgenomen in de memorie van toelichting wijzen de initiatiefnemers erop
dat het enkele feit dat een werknemer thuis kon werken tijdens de coronacrisis niet
hoeft te betekenen dat er geen sprake kan zijn van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen
bij een verzoek van een werknemer om (meer) thuis te werken. Het laten thuiswerken
van werknemers tijdens de coronacrisis heeft van sommige partijen immers een bijzondere
inspanning gevergd. Een verzoek van de werknemer om de arbeidsplaats aan te passen
dient met de feiten en omstandigheden te worden beoordeeld die op het moment van het
doen van dat verzoek gelden.
De leden van de fractie van de SP vragen of de initiatiefnemers hebben onderzocht
welke verschillende regelingen, bijvoorbeeld thuiswerkvergoedingen, voor thuiswerken
geregeld zouden kunnen worden en of is overwogen dit in dit wetsvoorstel mee te nemen.
De initiatiefnemers hebben in een vroeg stadium overwogen vergoedingen voor thuiswerken
en andere regelingen te betrekken in het voorliggend wetsvoorstel. De initiatiefnemers
zien dat in de maatschappelijke discussies die hierover worden gevoerd verschillende
factoren van belang zijn. Denk hierbij aan de noodzaak van een thuiswerkvergoeding,
de vorm van een thuiswerkvergoeding (geldelijk of in natura), de fiscale gevolgen
van een thuiswerkvergoeding en alternatieven in het arbeidsvoorwaardendomein als vervanging
voor een thuiswerkvergoeding. Omdat dit soort factoren per sector kunnen verschillen
en dit verder strekt dat het primaire doel van deze wetgeving hebben de initiatiefnemers
ervoor gekozen dit niet te betrekken bij het voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de SGP vragen welke rol de initiatiefnemers weggelegd
zien voor de sociale partners.
Sociale partners kunnen, naast deze wetgeving, zelf het initiatief nemen om afspraken
over flexibel werken op te nemen in cao’s. Wanneer in een cao reeds inhoudelijke bepalingen
zijn opgenomen ten aanzien van de arbeidsplaats, is het wettelijk recht niet van toepassing
op werknemers die onder de werking van een cao vallen. Dit is het zogenaamde «driekwart
dwingend recht». De initiatiefnemers gaan er daarnaast vanuit dat aanpalende zaken
ten aanzien van flexibel werken die ook onderwerp van gesprek kunnen zijn, zoals een
thuiswerkvergoeding of afspraken over mogelijkheden om te telewerken, door de sociale
partners in een cao of door de werkgever en werknemer onderling worden besproken.
6. Financiële effecten en administratieve lasten
De leden van de fractie van D66 vragen of is gekeken naar de financiële effecten voor
de overheid als werkgever, of in de afgelopen periode meer kosten zijn gemaakt en
of dit in de toekomst ook het geval kan zijn. De leden van de fractie van de VVD vragen
een onderbouwing waarom het wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor de rijksbegroting.
Zoals opgenomen in de Startnota begrotingsregels 2018–2022 is voor het inkomstenkader
het statische effect van de fiscale beleidswijziging relevant. Omdat het hier geen
fiscale beleidswijziging betreft, heeft de voorliggende maatregel conform de afspraken
in de genoemde startnota geen effect op de inkomstenkant van de overheidsfinanciën.
Het wetsvoorstel heeft uiteraard mogelijk wel effect op uitgaven die op de rijksbegroting
staan die de overheid doet als werkgever. Ook voor de rijksoverheid bestaat de noodzaak
om de thuiswerkplek conform de Arbeidsomstandighedenwet in te richten. Uit het onderhandelingsresultaat
van het CAO Rijk 2020 blijkt dat uit de bespaarde reiskosten een toekenning van een
thuiswerkvergoeding mogelijk was.31 De voorliggende wet heeft naar verwachting daarom geen invloed op het inkomsten-
of uitgavenkader van de rijksoverheid. Afspraken inzake thuiswerkvergoedingen en andere
aanpalende zaken die buiten het toepassingsbereik van deze wet vallen maar wel betrekking
hebben op thuiswerken hebben hier natuurlijk mogelijk wel invloed op.
De leden van de fractie van de VVD vragen in verschillende vragen een nadere onderbouwing
van de te verwachten kosten voor werkgevers, zoals loonadministratie, arbo-verantwoorde
thuiswerkplekken, verzuimbegeleiders en dergelijke. Ook de leden van de fractie van
het CDA, de SP en de SGP vragen om een nadere onderbouwing.
Allereerst benadrukken de initiatiefnemers dat uit onderzoek van het KiM32 blijkt dat zo’n 70–80% van de organisaties voor de coronacrisis al thuiswerkfaciliteiten
bood, en dat een groot deel van de organisaties (70–90%) tijdens de coronacrisis de
mogelijkheden om thuis te werken heeft verbeterd. De Wet werken waar je wilt kan ertoe
leiden dat werkgevers een extra werkplek zouden moeten inrichten. Overigens blijkt
uit de resultaten van het onderzoek van het KiM dat veel werkgevers dit al aanboden.
De additionele kosten voor het inrichten van een extra werkplek conform de Arbeidsomstandighedenwet
voor de werknemer zijn naar verwachting het belangrijkste kostenelement voor de werkgever
van deze wet. Daarnaast dient de wetgever mogelijk ook te investeren in soft- of hardware,
zodat de werknemer ook vanuit het thuisadres kan werken. Daar staan ook besparingen
en winsten tegenover. Die besparingen zullen met name zien op een besparing van de
reiskosten, maar kunnen op termijn ook betrekking hebben op een besparing van de huur
van een kantoor of pand. Daarnaast blijkt uit een rapport van het CPB33 dat thuiswerken ook leidt tot een productiviteitswinst. In genoemd rapport noemt
het CPB een onderzoek gericht op werknemers uit diverse economische sectoren waarin
de productiviteitswinst geschat wordt op 1,26 euro per extra uur thuiswerken. Daarbij
wordt wel opgemerkt dat de productiviteitswinst wel afhankelijk is van een aantal
randvoorwaarden zoals goede IT-infrastructuur en een goed ingerichte thuiswerkplek.
In die zin is het inrichten van een goede thuiswerkplek ook een investering en niet
alleen een kostenpost. De meest genoemde factoren voor de productiviteitswinst in
die studies voor een hogere productiviteit zijn een beperktere reistijd, een verhoogd
welzijn en een geringer aantal onderbrekingen door collega’s. De investeringen in
een thuiswerkplek voor een werknemer zijn van meer incidentele aard. Er dient eenmalig,
met inbegrip van de afschrijving op dit soort producten, een bureaustoel of bureau
te worden aangeschaft. Doordat de besparingen van de kosten van meer permanente aard
zijn en de investeringen meer van incidentele aard, worden gemiddeld genomen de kosten
van het thuiswerken niet overstegen door de besparingen die dit meebrengt. Dit blijkt
ook uit onderzoek van PwC34. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat uit aanvullend onderzoek van PwC blijkt
dat te veel werken vanuit huis wel invloed kan hebben op de zogenaamde «zachte aspecten»,
waardoor creativiteit en innovativiteit verloren kan gaan. De onderzoekers merken
hierbij echter op dat deze negatieve effecten gemitigeerd kunnen worden door werknemer
niet meer dan 3 dagen per week thuis te laten werken.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of werknemers niet juist op populaire dagen
naar kantoor willen gaan, of de initiatiefnemers niet bevreesd zijn dat dit wetsvoorstel
wordt misbruikt door werkgevers om minder kantoorruimte te bieden en er onvoldoende
plekken zullen zijn, dat dit onverstandige bezuinigingen zijn en welke maatregelen
de initiatiefnemers nemen om die bezuinigingen te voorkomen.
Het wetsvoorstel regelt het recht op het kiezen van een arbeidsplaats. De werkgever
blijft hierbij echter wel verantwoordelijk voor de organisatie van arbeid. Dat betekent
dus dat dit wetsvoorstel niet strekt tot het recht op het kiezen van de dagen waarop
op de werklocatie en respectievelijk op het thuisadres wordt gewerkt. De initiatiefnemers
menen ook niet dat die verantwoordelijkheid dient te worden aangepast. Wanneer werkgevers
menen dat minder kantoorruimte nodig is, om welke reden dan ook, dan staat het de
werkgever vrij daar een eigen keuze in te maken.
De leden van de fractie van JA21 vragen of de daling in ziekteverzuim niet slechts
een theoretische bevinding is en het aannemelijk is dat ziekmeldingen vanwege thuiswerken
als «overbodig» worden ervaren maar er in de praktijk geen sprake is van minder verzuim.
De initiatiefnemers hebben geen aanwijzingen gevonden dat de daling van het ziekteverzuim
slechts een theoretische bevinding zou zijn.
De leden van de fractie van JA21 constateren dat gewonnen reistijd een evident voordeel
is van thuiswerken en vragen of de initiatiefnemers dit wetsvoorstel als antwoord
zien op dit vraagstuk. Tevens vragen deze leden welk voordeel thuiswerken in dat kader
heeft op het stimuleren van flexibele werktijden, waardoor werknemers minder door
de spits naar hun werk moeten.
De initiatiefnemers beschouwen de gewonnen reistijd als een belangrijk bijkomend voordeel
van het recht op aanpassing van de arbeidsplaats, maar beschouwen dit wetsvoorstel
niet als een middel om reistijdvermindering voor werknemers te effectueren. Het recht
op aanpassing van de arbeidsplaats kan het hebben van flexibele werktijden stimuleren,
bijvoorbeeld doordat een werknemer in de ochtend thuis werkt en in de middag naar
de werklocatie afreist. Daarnaast is in de Wet flexibel werken reeds opgenomen dat
de werknemer een verzoek om aanpassing van de werktijden kan indienen. Ook dit draagt
bij aan het stimuleren van flexibele werktijden.
De leden van de fractie van de SGP vragen in te gaan op de nadelige gevolgen van thuiswerken
op de lange termijn.
Uit onderzoek van PwC35 blijkt dat, naast de positieve effecten zoals omschreven in de memorie van toelichting,
meer werken vanuit huis impact kan hebben op de «zachte aspecten» van de organisatie,
zoals betrokkenheid bij werk, samenwerking, creativiteit en innovativiteit. In dit
onderzoek worden verschillende adviezen gegeven om de negatieve impact van meer thuiswerken
te mitigeren. Het is afhankelijk van het type en de omvang organisatie, het type werkzaamheden
die werknemers verrichten en de bedrijfscultuur in hoeverre (meer) thuiswerken een
negatieve of positieve gevolgen heeft.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom het voorstel niet is getoetst door
het Adviescollege toetsing regeldruk en waarom geen mkb-toets is uitgevoerd. Ook de
leden van de fractie van de SGP en het CDA vragen of de initiatiefnemers bereid zijn
het Adviescollege toetsing regeldruk om advies te vragen. Tot slot vragen de leden
van de VVD of inzicht in de administratieve gevolgen geen reden is om het advies van
de SER af te wachten.
De initiatiefnemers hebben als alternatief gekozen om een internetconsultatie uit
te voeren. Hierop zijn 41 reacties ontvangen waarvan minstens de helft afkomstig is
van organisaties in hun rol als werkgever en/of adviseur van werkgevers. Hier is veel
waardevolle informatie uit gekomen wat naar de mening van de initiatiefnemers voldoende
inzicht biedt waardoor zij een mkb-toets niet noodzakelijk achten. Tevens beschouwen
de initiatiefnemers de Wet werken waar je wilt, net zoals de Wet flexibel werken,
als «stok achter de deur». Dat betekent dat het in de praktijk naar verwachting nauwelijks
daadwerkelijk leidt tot juridische procedures, maar wel de dialoog faciliteert tussen
werkgever en werknemer. De wet geeft in die dialoog een steuntje in de rug aan de
werknemer. Ook vanwege die functie verwachten de initiatiefnemers in de praktijk geen
hoge regeldruk en hebben zij mede vanwege de eerdergenoemde maatschappelijke urgentie
besloten een advies van het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege gelaten.
De leden van de fractie van de VVD vragen of administratieve en juridische lasten
stijgen voor werkgevers die werknemers in dienst hebben die gedeeltelijk locatie-gebonden
werk verrichten en vragen hoe die lasten worden beperkt.
Wanneer sprake is van locatie-gebonden werk waarbij er geen mogelijkheid bestaat dit
van het thuisadres van de werknemer uit te voeren, is naar de mening van de initiatiefnemers
de kans zeer waarschijnlijk dat sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen
om voor dat gedeelte van het werk het werken vanuit het thuisadres van de werknemer
niet toe te staan. Met die toets of sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen
worden dus de administratieve of juridische lasten voor de werkgever beperkt.
De leden van de fractie van de SGP vragen naar de verwachte gevolgen voor regeldruk.
De initiatiefnemers verwachten dat een gesprek over de mate van werken vanuit huis
en werken op werklocatie nu al op gang is gekomen tussen veel werkgevers en werknemers.
De initiatiefnemers spreken de verwachting uit dat de Wet werken waar je wilt evenals
de Wet flexibel werken als een «stok-achter-de-deur» fungeert. De initiatiefnemers
verwachten daarom dat het gros van de werkgevers en werknemers er in goed overleg
uitkomt. Er zal vanwege de «stok-achter-de-deur»-werking naar verwachting een beperkte
groep werknemers zijn die zich genoodzaakt voelt om een beroep te doen op deze wet
en juridische stappen overwegen. Gemiddeld gezien zullen de administratieve lasten
dus beperkt zijn. Daarnaast leidt de toets of sprake is van zwaarwegende bedrijfs-
of dienstbelangen ertoe dat een werkgever een verzoek van een werknemer tot aanpassing
van de arbeidsplaats niet ten koste van alles dient te honoreren.
7. Internetconsultatie
De leden van de fractie van D66 vragen wat de gevolgen zouden zijn als de huidige
oplossing voor grenswerkers die tijdens de coronacrisis is gevonden voor het bepalen
van het land voor de sociale zekerheid zou worden doorgezet, en wat dat zou betekenen
voor nieuwe dienstverbanden. Ook vragen zij of de beoogde oplossing alleen voor de
directe grenslanden zou gelden of voor alle EU-lidstaten.
Wanneer de oplossing voor grenswerkers die is gevonden tijdens de coronacrisis voor
het bepalen van het land voor de sociale zekerheid zou worden gecontinueerd, betekent
dit voor grenswerkers dat het eenvoudiger zou worden om vanuit het thuisadres te werken
zonder dat dit direct gevolgen heeft voor de sociale zekerheid. Dit is ook een van
de argumenten die de Stichting Geen Grens noemt om die oplossing te continueren. De
meeste grenswerkers zijn woonachtig in directe grenslanden. De initiatiefnemers beschouwen
de oplossing voor directe grenslanden daarom als prioriteit.
De leden van de fractie van D66 vragen of de huidige oplossing tijdens de coronacrisis
voor het bepalen van het land voor de sociale zekerheid ook tegemoet zou komen aan
de geschetste bezwaren door de VSNU in de internetconsultatie.
Naar aanleiding van de internetconsultatie hebben de initiatiefnemers op twee manieren
getracht tegemoet te komen aan de bezwaren van de VSNU. Allereerst door het recht
de arbeidsplaats te kiezen te beperken tot ofwel de werklocatie ofwel het thuisadres
van de werknemer. Tevens is het toepassingsbereik van de wet na de internetconsultatie
beperkt, waardoor een werkgever het verzoek niet hoeft in te willigen wanneer de door
de werknemer verzochte arbeidsplaats een locatie is die buiten het grondgebied ligt
van de Europese Unie.
II. Artikelsgewijs
Overige
De leden van de fractie van de SP vragen of naar de evaluatie van de Wet flexibel
werken is gekeken en wat de initiatiefnemers ondernemen om de wet onder de aandacht
te brengen bij werknemers.
De initiatiefnemers hebben kennisgenomen van de evaluatie van de Wet flexibel werken
en de resultaten waar zij deze relevant hebben geacht betrokken bij de vormgeving
van de Wet werken waar je wilt. De initiatiefnemers vinden het belangrijk dat zoveel
mogelijk belanghebbenden op de hoogte zijn van de Wet werken waar je wilt. Zij zullen
blijven aandacht vragen voor deze wet en zullen tevens een beroep doen op het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De initiatiefnemers vertrouwens tevens op de
rol van de vakbonden in het onder de aandacht brengen van deze wet bij werknemers.
De leden van de fractie van de SP vragen gezien de urgentie van deze wet wanneer de
wet in zou gaan mocht deze worden aangenomen.
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Van Weyenberg Maatoug
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
S. Maatoug, Tweede Kamerlid
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.