Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Homogene Groep Internationale samenwerking 2021 (HGIS-nota 2021)
35 571 Homogene Groep Internationale samenwerking 2021 (HGIS-nota 2021)
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 29 oktober 2020
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Minister van Buitenlandse Zaken over de Homogene Groep Internationale samenwerking
2021 (HGIS-nota 2021) (Kamerstuk 35 571, nr. 1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 oktober 2020. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, P. Dijkstra
Adjunct-griffier van de commissie, Meijers
1
Welk deel van alle in de HGIS-nota vermelde uitgaven is klimaatrelevant?
Antwoord:
De verwachting is dat Nederland in 2.021 EUR 580 miljoen aan publieke klimaatfinanciering
realiseert; zie bijlage 7 van de HGIS-nota.
2
Welk percentage van de bestede of te besteden middelen gaat naar landen van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)? Om welke bedragen, landen en
projecten gaat het?
Antwoord:
Naar verwachting wordt in 2021 0,06 procent van de HGIS ODA-uitgaven uitgegeven in
OESO landen. Voor een overzicht van de lopende activiteiten in deze landen wordt verwezen
naar de landen- en projectenlijst op de website openaid.nl.
Verwachte ODA uitgaven (x EUR 1.000)
2021
Chili
145
0,00%
Mexico
803
0,02%
Turkije
1.620
0,04%
Overig (niet OESO landen)
4.532.410
99,94%
Totaal
4.534.978
100,00%
3
Kunt u voor de gehele HGIS-nota aangeven hoeveel subsidies er in 2019 en 2020 zijn
gegeven aan projecten en bedrijven die werkzaam zijn binnen de fossiele industrie,
wat de hoogte was van deze subsidies en welke aanvragen en toekenningen er lopen voor
2021?
Antwoord:
In 2019 is EUR 257.675 besteed aan subsidies aan het Nederlandse bedrijfsleven gerelateerd
aan de fossiele industrie (via de RVO). Dit betroffen vijf subsidies van respectievelijk
EUR 75.860, EUR 91.315, EUR 88.000, EUR 1.700 en EUR 800. Deze subsidies maken onderdeel
uit van een totaal van handelsbevorderende subsidies van EUR 9.977.000. In 2020 zijn
vooralsnog geen subsidies verstrekt aan projecten in de fossiele industrie. Voor 2021
lopen geen aanvragen of toekenningen inzake projecten in deze industrie.
4
Hoe betrekt de regering de Nederlandse private sector/bedrijfsleven bij het oplossen
van maatschappelijke uitdagingen in ontwikkelingslanden?
Antwoord:
Bedrijven zijn een onmisbare partner bij het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelen
(SDG’s), ook in ontwikkelingslanden. Zij bieden kennis en kunde. Met hun markt-, innovatie-
en investeringskracht kunnen zij bijdragen aan ontwikkelingsresultaat. Het kabinet
verwacht van bedrijven dat zij risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen mitigeren
in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles.
Het kabinet mobiliseert het bedrijfsleven voor ontwikkelingssamenwerking via partnerschappen,
IMVO-convenanten, het bedrijfsleveninstrumentarium, economische diplomatie en handelspolitiek.
In EU-verband werkt Nederland samen met gelijkgezinden aan een duurzaam multilateraal
en bilateraal handels- en investeringssysteem, inclusief een Europese gecoördineerde
aanpak ten aanzien van IMVO en ketenverduurzaming.
5
Welke bezuinigingsoperaties op Official Development Assistance (ODA) worden momenteel voorbereid?
Antwoord:
In de ontwerpbegroting 2021 gaat het om de volgende bedragen:
beleidsartikel
2021
2022
2023
2024
2025
X EUR 1.000
1 Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
– 10.393
– 11.191
– 13.940
– 12.493
0
2 Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en ketens
– 18.200
– 19.597
– 24.412
– 21.878
0
3 Sociale vooruitgang
– 18.595
– 20.023
– 24.942
– 22.353
0
4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
– 18.674
– 20.108
– 25.048
– 22.448
0
5 Multilaterale samenwerking en overige inzet
– 5.962
– 6.419
– 7.996
– 7.166
– 1.338
Totaal
– 71.824
– 77.338
– 96.338
– 86.338
– 1.338
De bedragen voor 2021 en verder zullen in de eerste suppletoire begroting 2021 worden
verwerkt en toegelicht, zoals ook in de BHOS-begroting aangekondigd. Dit hangt samen
met de beperkte tijd tussen het moment van de budgetdaling en de publicatie van de
BHOS-begroting (Kamerstuk 35 570 XVII) en het belang van een zorgvuldige meerjarige inpassing van deze mutaties.
6
Kunt u een overzicht geven van de nieuwe additionele ODA-middelen die zijn gereserveerd
om arme landen te ondersteunen in de nasleep van de coronacrisis door de volgende
donoren: Duitsland, Frankrijk, Zweden, Verenigd Koninkrijk, Zwitserland en Noorwegen?
Antwoord:
Frankrijk en Duitsland hebben aanvullende ODA-middelen vrijgemaakt voor de internationale
COVID-19 response. Zo bevat het Duitse conjunctuurpakket uit juni aanvullende ODA-middelen
ter waarde van EUR 3 mrd waarvan EUR 1,5 mrd voor 2020 en EUR 1,5 mrd voor 2021. De
Franse ontwikkelingsorganisatie Agence Française de Développement (AFD) heeft via nieuwe financiële obligaties EUR 1,2 mrd op de markt opgehaald voor
de internationale COVID-19 response. Hiervan zal EUR 1 mrd worden ingezet via leningen
aan partnerlanden en ontwikkelingsbanken en EUR 150 mln voor schenkingen.
Niet alle donoren hebben nieuwe, additionele ODA-middelen beschikbaar gesteld. Zweden,
het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Zwitserland hebben bestaande financiering benut
om partnerlanden te ondersteunen in de COVID-19 crisis.
7
Hoeveel ODA-middelen gaan naar het versterken van de capaciteit van lokale overheden
in ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld op gemeenteniveau?
Antwoord:
Het versterken van de capaciteit van lokale overheden is een belangrijk onderdeel
van de BHOS-agenda en vindt plaats via programma’s onder verschillende thema’s (bijvoorbeeld
Veiligheid en Rechtsorde, Water, Voedselzekerheid en Lokale Belastinginning) en in
diverse partnerlanden. In de begroting wordt «lokale overheden» niet als een specifiek
kanaal geregistreerd en daardoor is er geen eenduidig antwoord te geven op de vraag.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten Internationaal (VNG-i), die specifiek werkt op
het versterken van de capaciteit van lokale overheden in ontwikkelingslanden implementeert
tussen 2020–2024 voor EUR 32 miljoen aan activiteiten binnen de BHOS-begroting. Daarnaast
financiert Nederland ook lokaal bestuursprogramma’s uitgevoerd door onder meer UNDP,
de Wereldbank en diverse lokale organisaties.
8
Hoeveel wordt er in 2021 uitgegeven aan het versterken van het postennetwerk?
Antwoord:
In lijn met het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), bestaat het budget voor het versterken van het postennet uit een oplopende reeks
van EUR 10 miljoen in 2018 naar EUR 40 miljoen in 2021. Daarnaast wordt, vanwege de
structurele doorwerking van de amendementen van de leden Sjoerdsma en Koopmans (Kamerstuk
35 300 V, nr. 14) en Voordewind (Kamerstuk 35 300 V, nr. 10) additioneel jaarlijks EUR 5 miljoen ingezet ter versterking van het postennet. Hiermee
wordt in 2021 in totaal EUR 45 miljoen uitgegeven aan het versterken van het postennet.
9
Hoeveel extra economische en handelsattaches worden toegevoegd aan het postennetwerk
in 2021?
Antwoord:
Omdat de reeks voor de intensivering van het postennet een oploop kent van EUR 10
miljoen in 2018 naar EUR 40 miljoen structureel vanaf 2021, wordt hiermee in 2021
op verschillende terreinen extra formatie toegevoegd. Voor economische groeikansen
en handelsattaches gaat het in totaal om 4 fte die in 2021 extra worden toegevoegd.
Het merendeel van de versterking voor economische functies is inmiddels al gerealiseerd.
10
Hoe worden de posten versterkt in de landen waar gedurende de huidige kabinetsperiode
een handelsverdrag mee is gesloten of binnenkort gesloten wordt?
Antwoord:
In landen waarmee onlangs een handelsverdrag is gesloten, zoals Vietnam, Canada, Japan
en Singapore wordt ingezet op een krachtiger belangenbehartiging en promotie van het
Nederlandse bedrijfsleven. Dit gebeurt onder andere door het identificeren van kansen,
het organiseren van handelsmissies, deelname aan strategische beurzen en promotie
van Nederlandse kennis en kunde. Ook wordt aandacht besteed aan het informeren van
Nederlandse ondernemers over de kansen die deze akkoorden bieden. Daar waar nodig
zijn daartoe posten uitgebreid met extra economische medewerkers. Dit geldt voor Toronto
en Ho Chi Minh-stad. In Singapore en Tokio is de bestaande bezetting voldoende om
de extra werkzaamheden, ontstaan als gevolg van het afgesloten handelsverdrag, te
kunnen uitvoeren.
11
Hoe verhouden de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zich tot de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen? Komen de OESO-richtlijnen, daar waar zij verplichtend
voorgeschreven zouden worden, in conflict met de huidige WTO-regels? Zo ja, op welke
punten? Hoe moeten de WTO-regels aangepast worden om die mogelijke strijdigheid op
te heffen?
Antwoord:
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen bevatten standaarden voor bedrijven
voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). In lijn met de
OESO-richtlijnen behoren bedrijven hun gepaste zorgvuldigheid-proces op orde te hebben.
Dit betekent dat bedrijven de risico’s op negatieve impact op mens en milieu in hun
waardeketen in kaart brengen, deze risico’s aanpakken en voorkomen en hierover transparant
zijn. De WTO-regels richten zich op een gelijke behandeling van de handel in goederen
en diensten door staten en het tegengaan van onnodige handelsbelemmeringen.
Of sprake is van strijdigheid van WTO regels met eventuele verplichte naleving van
OESO-richtlijnen of onderdelen daarvan, moet aan de hand van specifieke maatregelen
worden beoordeeld. Uitgangspunt is daarbij dat dergelijke maatregelen dienen te passen
binnen de geldende WTO-regels. Dat betekent dat een maatregel in beginsel niet mag
leiden tot discriminatoire behandeling van gelijke producten of diensten of tot onnodige
belemmering van de handel.
12
Op welke wijze wordt bij het beleid ten aanzien van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen
(SDGs) uitvoering gegeven aan het beleid ter vergroting van het internationale verdienvermogen
van Nederlandse bedrijven en het bevorderen van de Nederlandse buitenlandse handel?
Antwoord:
Het bedrijfsleven is een onmisbare partner voor het realiseren van duurzame ontwikkeling
via het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Wanneer bedrijven duurzame
verdienmodellen binnen hun waardeketen ontwikkelen, kan hun economische en maatschappelijke
meerwaarde en hun SDG-impact aanzienlijk zijn. Het kabinet verwacht van bedrijven
dat zij risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen voorkomen, stoppen of zoveel
mogelijk beperken (in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles). Tegelijkertijd
kunnen bedrijven verdienen door het bieden van oplossingen, expertise en financiering
waaraan andere landen behoefte hebben bij het adresseren van SDG-uitdagingen. De inzet
van bedrijven op het behalen van en verdienen met de SDG’s wordt van publieke zijde
ondersteund via de brede economische diplomatie, de handelsinstrumenten van RVO en
het financieren en verzekeren van buitenlandse investeringen en exporten. In de prioriteitsmarkten
uit de handelsagenda richt deze ondersteuning zich vooral op (dwarsverbanden tussen)
sectoren die voor het bereiken van de SDG’s en verdienkansen van het Nederlandse bedrijfsleven
in het buitenland relevant zijn. Het mes snijdt zo aan twee kanten.
13
Kunt u aangeven welke SDGs het meest in de knel komen als gevolg van de coronacrisis?
Antwoord:
Alle SDG’s staan onder druk in deze multidimensionale crisis. Vrijwel elk deel van
de ontwikkelingsagenda ondervindt nadelige gevolgen van de pandemie. COVID-19 grijpt
in ieders leven in, voor jong en oud, arm en rijk, mannen en vrouwen. Maar zoals zo
vaak, worden de kwetsbaren het meest geraakt; vluchtelingen, vrouwen en meisjes, mensen
met een handicap. Nu al is duidelijk dat de uitdaging voor SDG 1, 2, 3, 4 en 8 groot
is. De Wereldbank acht het uitgesloten dat het doel om extreme armoede onder de 3%
te brengen in 2030 wordt behaald. Tot een half miljard mensen komen mogelijk onder
de armoedegrens terecht. Het aantal mensen dat voedselonzeker is, stijgt de afgelopen
drie jaar (nu al meer dan 800 mln). De coronacrisis verergert deze situatie, 30 miljoen
mensen hebben acuut voedselhulp nodig volgens het World Food Programme. Gezondheidssystemen
staan onder druk, moeder- en kindsterfte nemen toe, vaccinatieprogramma’s liggen stil
en de bestrijding van HIV/Aids en malaria wordt gehinderd. Voor het merendeel van
de basis school leerlingen in ontwikkelingslanden gaat het onderwijs niet of maar
beperkt door – hier wreekt zich de «digital divide». Van de 1.6 miljard mensen die
in de informele economie werken, zijn velen hun inkomen kwijt. In de formele economie
verliezen vooral jongeren hun baan.
14
Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden en op basis van de meest recente
raming van het Centraal Planbureau (CPB) laat het budget in absolute zin meerjarig
een daling zien ten opzichte van de eerdere raming bij Voorjaarsnota 2020 (CEP). Hoeveel
is deze daling?
Antwoord:
Hieronder treft u het absolute verschil tussen de omvang van het ODA-budget bij Voorjaarsnota
2020(Kamerstuk 35 450, nr. 1) en de huidige stand bij Miljoenennota 2021 (Kamerstuk 35 570, nrs. 1 en 2). Een van de elementen die het verschil bepaalt is de daling van het BNI (die hieronder
in de tweede tabel separaat zichtbaar is gemaakt), andere elementen zijn de toevoeging
van budget uit de generale middelen in 2020 en de kasschuif.
Bedragen x EUR miljoen
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Omvang ODA-budget (stand Voorjaarsnota, vóór effect COVID-19)
4.508
4.692
4.840
5.059
5.230
5.448
Actuele stand ODA-budget (Miljoenennota 2021)
4.785
4.540
4.678
4.683
4.714
4.827
Verschil
277
– 152
– 162
– 376
– 516
– 621
x EUR miljoen
2020
2021
2022
2023
2024
2025
effect BNI daling op ODA-budget
– 378
– 309
– 314
– 330
– 352
– 367
15
Waarom moet het budget op diverse thema's worden aangepast nu het ODA-budget als percentage
van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) in 2020 hoger uitvalt dan gepland?
Antwoord:
Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA-budget, en de
BHOS-begroting 2021, in absolute zin en structureel af ten opzichte van de BHOS-begroting
2020 (Kamerstuk 35 300 XVII). Voor 2020 is de daling van het ODA-budget gecompenseerd binnen de rijksbegroting
met een kasschuif en een generale bijdrage. Omdat het BNI door die maatregelen relatief
sterker daalt dan het budget komt het ODA-budget als percentage van het BNI hoger
uit. De kasschuif zorgt er ook in 2021 en 2022 voor dat de daling van het budget minder
groot is. De eenmalige compensatie en de kasschuif kunnen echter niet voorkomen dat
het daarnaast nodig is het budget op diverse thema’s te verlagen. Zie voor een overzicht
van de verlaging van de thema’s het antwoord op vraag 5.
16
Gaat er nog Nederlands belastinggeld naar Iran in het kader van watermanagement, havenontwikkeling
en maritieme logistiek? Zo ja, om welke bedragen gaat het en aan welke projecten wordt
dit geld besteed?
Antwoord:
Er gaat geen Nederlands belastinggeld naar of via de Iraanse overheid. Tussen september
2017 en september 2020 liep het Partners for International Business (PIB) programma
«Business en Waste and Water Iran – Netherlands (B-WIN)» in Iran. Een PIB een publiek-privaat
programma waarmee de rijksoverheid Nederlandse ondernemingen en kennisinstellingen
helpt met positioneren in een bepaald land, aangezien zij handelsbelemmeringen ervaren.
In B-WIN werkten zeven Nederlandse bedrijven uit de afval- en afvalwater sector samen
met de Nederlandse overheid om de Nederlandse concurrentiepositie in Iran in deze
sector te versterken. In deze periode is vanuit de overheid EUR 285.000 vrijgemaakt
om handelsbevorderende activiteiten mee te financieren om de ondernemers een stapje
verder te brengen.
17
Waarom gaan de ODA-uitgaven onder beleidsartikel 01.01 (Goed functionerende internationale
instellingen) omhoog in 2021?
Antwoord:
De ODA-uitgaven onder beleidsartikel 01.01 gaan in 2021 omhoog omdat de ODA-toerekening
van de Verdragscontributie aan de Verenigde Naties in juli 2020 is aangepast. Binnen
de OESO-DAC is het percentage van deze verplichte Verdragscontributie dat aan ODA
wordt toegerekend opnieuw onderzocht en opgehoogd.
18
Voor welk bedrag levert Nederland in 2021 een bijdrage aan de «North Atlantic Ice
Patrol»? Wat doet deze instelling/organisatie en voor welke activiteiten is de Nederlandse
bijdrage bestemd? Wat heeft Nederland in het verleden (jaarlijks) bijgedragen aan
de «North Atlantic Ice Patrol»?
Antwoord:
Afspraken betreffende de North Atlantic Ice Patrol, vallend onder de International
Maritime Organisation (IMO), zijn vastgelegd in Regulation 6 van Hoofdstuk V (Safety
of Navigation) van de International Convention for the Safety of Life at Sea (SOLAS).
Deze Regulation omvat ook de financieringsregeling.
In het Noord Atlantische gebied patrouilleert de VS jaarlijks tussen 15 februari en
1 juli om vast te stellen of er ijsbergen zijn die een gevaar kunnen opleveren voor
de scheepvaart. De bevindingen worden doorgegeven aan de scheepvaart ter plekke.
De kosten worden naar rato aan landen toebedeeld. Voor Nederland is dat ca. 1,5%,
afhankelijk van het gebruik. In 2018 heeft Nederland ca. EUR 122.000 betaald. In 2019
was dit EUR 172.000. Voor 2020 en 2021 zijn de kosten nog niet bekend.
19
Hoeveel middelen zijn er gereserveerd voor de verbouwing van het Vredespaleis? Kunt
u dit per categorie/soort post uitsplitsen?
Antwoord:
Voor de renovatie van het Vredespaleis is een totaalbedrag van EUR 150 miljoen gereserveerd.
Van dit bedrag worden naast de kosten voor de beoogde renovatiewerkzaamheden ook de
kosten voor de tijdelijke huisvesting van het Internationaal Gerechtshof (IGH) en
het Permanente Hof van Arbitrage (PHA) gedurende de renovatie betaald. De middelen
die overblijven nadat de kosten voor de tijdelijke huisvesting voor de hoven zijn
gedekt is het maximumbedrag waarmee de daadwerkelijke renovatiewerkzaamheden worden
gefinancierd. Aangezien de tijdelijke huisvesting voor de hoven nog niet is geïdentificeerd
kunnen over de voor de daadwerkelijke renovatiewerkzaamheden beschikbare middelen
nog geen precieze uitspraken worden gedaan. Het kabinet zal uw Kamer gedurende het
traject blijvend informeren over de voortgang van de renovatie en – zodra daarover
duidelijkheid bestaat – over de besteding van de gereserveerde middelen.
20
Kunt u uiteenzetten wat er wordt bedoelt met «een slagvaardige Europese Unie als strategische
speler, ook op veiligheidsgebied»?
Antwoord:
De EU moet een speler zijn, geen speelveld. Daarbij moet het bereid zijn om het totaal
aan beschikbare instrumenten, van dialoog tot sancties tot economische druk, in te
zetten. Dat betekent onder andere dat de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie snel verklaringen
moet kunnen afgeven. Dat betekent ook dat de geopolitieke dimensies van ogenschijnlijk
EU-interne dossiers, bijvoorbeeld ten aanzien van de interne markt, moeten worden
onderkend. Daarbij is het van belang dat de Europese Raad regelmatiger en gerichter
sturing geeft aan de buitenlandpolitieke agenda van de EU.
Wat betreft het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) heeft het
kabinet zijn visie toegelicht in de kabinetsreactie op het AIV-advies inzake Europese
Veiligheid.
In de kabinetsreactie op de IOB-evaluatie wordt op een aantal punten dieper ingegaan.
De kabinetsreactie zal de Kamer zo snel mogelijk toekomen.
21
Hoe lang verwacht u dat de tijdige en niet-geoormerkte financiering van organisaties
als de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR), het World Food Program (WFP),
UNICEF en het Internationale Rode Kruis (ICRC) in verband met de COVID-19 pandemie
nodig zal zijn?
Antwoord:
In 2020 maakte het kabinet eenmalig extra middelen vrij voor het bestrijden van de
COVID-19-crisis in ontwikkelingslanden. De extra middelen voor het lenigen van humanitaire
noden zijn aangewend voor de COVID-19-respons van vooral de VN, het Rode Kruis en
de Dutch Relief Alliance.
COVID-19 wordt inmiddels beschouwd als een additionele, bijkomende factor van humanitaire
kwetsbaarheid. De respons erop wordt daarom geïntegreerd in het reguliere humanitaire
werk. Derhalve zijn er dit jaar geen specifieke COVID-gerelateerde humanitaire appeals meer te verwachten, maar zullen de appeals voor 2021 l toenemen. Het Global Humanitarian Overview 2021 dat eind dit jaar verwacht wordt, geeft een analyse van de te verwachten noden en
een inschatting van de wereldwijde financieringsbehoefte in 2021.
22
Hoeveel bedraagt de tijdige en niet-geoormerkte financiering van organisaties als
UNHCR, WFP, UNICEF en het Internationale Rode Kruis in verband met de COVID-19 pandemie?
Antwoord:
In 2020 maakte het kabinet eenmalig extra middelen vrij voor het bestrijden van de
COVID-19 crisis in ontwikkelingslanden, inclusief leniging van extra humanitaire noden.
De additionele bijdragen zijn besteed via onder meer diverse humanitaire VN-fondsen
met een bedrag van EUR 24 miljoen (Central Emergency Relief Fund), EUR 20 miljoen (Country Based Pooled Funds)), EUR 7,3 miljoen voor UNICEF, EUR 17 miljoen voor de Rode Kruis Beweging en EUR
6 miljoen voor het Emergency Response-mechanisme van Education cannot Wait
23
Waaraan besteden organisaties als UNHCR, WFP, UNICEF en het Internationale Rode Kruis
de financiering in verband met de COVID-19 pandemie?
Antwoord:
Beschikbare financiering wordt ingezet om de verspreiding van het virus te voorkomen
en in te dammen via preventie, voorlichting over «social distancing», zorgen voor
schoon water en sanitatie, beschermingsmiddelen, klinische zorgen en aan zorg gericht
op geestelijke gezondheid en gender-based violence . Ook is er steun aan en pleitbezorging voor groepen die extra kwetsbaar zijn voor
de pandemie zoals vluchtelingen, ontheemden, migranten en gastgemeenschappen.
24
Hoeveel ODA-middelen gaan er naar het ondersteunen van de media in ontwikkelingslanden?
Antwoord:
Aan vrijheid van meningsuiting, waar de ondersteuning van media een belangrijk onderdeel
van uitmaakt, is in 2019 ongeveer EUR 11,96 miljoen besteed uit het ODA-budget. Het
is niet mogelijk om binnen de prioriteit vrijheid van meningsuiting een verdere uitsplitsing
naar ondersteuning van media te maken, omdat er programma’s zijn die meerdere doelen
hebben. De uitgaven voor 2020 zullen naar verwachting eenzelfde orde van grootte hebben.
Nederland blijft zich ook in 2021 inzetten op vrijheid van meningsuiting, met een
focus op persvrijheid, veiligheid van journalisten en toegang tot informatie. Het
is op dit moment nog te vroeg om te zeggen wat de bestedingen precies zullen zijn.
25
Hoe wordt de EUR 162 miljoen besteed die geraamd is voor migratiesamenwerking en opvang
in de regio?
Antwoord:
Het budget voor migratiesamenwerking wordt ingezet voor het ondersteunen van vrijwillige
terugkeer en herintegratie in landen van herkomst, het tegengaan van mensenhandel
en -smokkel, het beschermen van de rechten van migranten, bewustwordingscampagnes
over de risico’s van irreguliere migratie en dataverzameling. Het budget voor opvang
in de regio wordt besteed aan projecten op gebied van onderwijs, bescherming en werkgelegenheid
in opvanglanden in de Hoorn van Afrika en MENA regio ten behoeve van gedwongen ontheemden
en gastgemeenschappen.
Het budget wordt uitgegeven via multilaterale organisaties, zoals de Wereldbank, IOM,
UNHCR, UNICEF, ILO en UNODC, en via (internationale en lokale) ngo’s.
26
Waarom staat het noodhulpfonds dit jaar en in 2021 op 0?
Antwoord:
Zoals gemeld in de begroting van 2020 liep het Noodhulpfonds en het bijbehorend artikelonderdeel
af in 2020. Vanaf 2019 staan alle budgetten voor humanitaire hulp onder artikelonderdeel
4.1
27
Waaraan is de bijdrage ten behoeve van de trainingen van buitenlandse diplomaten in
Nederland precies besteed en aan welke landen?
Antwoord:
In 2019 zijn in 34 afzonderlijke trainingen 682 buitenlandse diplomaten uit 113 landen
getraind. Zie in de bijlage de lijst met landen1. In 2019 zijn de uitgaven als volgt besteed:
• Programma ontwikkeling, voorbereiding en uitvoering: EUR 856.577,–
• Trainings- en docentenkosten: EUR 580.937,–
• Logistieke kosten en verblijf: EUR 652.852,–
• Vervoer, werkbezoeken Den Haag en Brussel: EUR 449.581,–
In 2019 lag het budget iets hoger dan in 2018 vanwege een doorgeschoven training.
28
Kunt u aangeven hoeveel ODA-middelen in 2020 en 2021 worden afgedragen aan de EU begroting?
Antwoord:
Van de jaarlijkse afdrachten aan de EU-begroting wordt binnen HGIS momenteel jaarlijks
EUR 330 miljoen toegerekend aan ODA. Dit geldt voor 2020 en 2021. Dit bedrag is in
2021 verhoogd met EUR 15,7 miljoen, om de bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds
(EOF) te reflecteren die onder het huidige MFK (2014–2020) direct vanuit de BZ-begroting
werd gedekt.
29
Kunt u aangeven aan welke EU-programma’s en fondsen deze ODA-middelen ten goede komen?
Antwoord:
Deze ODA-middelen komen vooral ten goede aan programma’s voor internationale samenwerking
gefinancierd uit het hoofdstuk van de EU-begroting dat betrekking heeft op extern
beleid. Onder het nieuwe Meerjarige Financiële Kader (2021–2027) gaat het om hoofdstuk
6 «Nabuurschap en de Wereld.»
30
Kunt u aangeven welk percentage van Nederlandse ODA-middelen die naar Europese fondsen
gaan, worden gebruikt voor «migratie-gerelateerde» zaken, zoals grensbeveiliging,
migratiemanagement, terugkeer etc.? Kunt u aangeven hoe en waarmee Nederland kan meten
of deze bestedingen ontwikkelingsrelevant zijn?
Antwoord:
Het is niet precies aan te geven welk percentage van de Nederlandse ODA-middelen zijn
besteed aan migratie-gerelateerde zaken, omdat de Europese Commissie er niet in percentages
over rapporteert. Op het gebied van migratie zijn met name het EU Emergency Trustfonds
voor Afrika, het Madad trustfonds en de Facility for Refugees in Turkey (FRIT) van
belang. Nederland droeg de afgelopen jaren ongeveer 5% bij aan de EU-begroting en
het Europees Ontwikkelingsfonds, waaruit deze fondsen grotendeels gefinancierd zijn.
Nederland deed overigens ook bilaterale bijdragen aan deze fondsen, zoals uw Kamer
bekend is.
31
Worden in de vermelding van het Loket Buitenland ook diensten voor Nederlandse ondernemers
in het buitenland meegenomen, zoals het Brexit-loket?
Antwoord:
Nee, het Project Loket Buitenland richt zich uitsluitend – conform de opdracht uit
het Regeerakkoord – op het verbeteren van de Nederlandse overheidsdienstverlening
aan burgers. Het project is gericht op klanten van de Nederlandse overheid die buiten
Nederland wonen (bijvoorbeeld voor studie, werk of na pensionering) en die in hun
hoedanigheid van burger rechten en/of plichten hebben jegens de Nederlandse overheid.
Overigens biedt BZ verschillende diensten aan voor NLse internationaal ondernemers,
zoals toegang tot netwerken en contacten, financiering, landenspecifieke informatie
en (digitale) handelsmissies. Voor specifiek alle Brexit-gerelateerde vragen en informatie
kunnen Nederlandse ondernemers terecht bij het Brexitloket (via brexitloket.nl). Gerelateerd
aan COVID informeert BZ NLse zakenreizigers zo goed mogelijk over inreisbeperkingen
en lokale omstandigheden. Via de webpagina’s van de RVO de BZ-reisapp krijgen bedrijven
de meest actuele informatie. Ook faciliteert het kabinet buitenlandse zakenreizigers
die NL in willen via het uitzonderingskader voor reizen met een wezenlijk economisch
en maatschappelijk belang. Alle informatie hierover is te vinden op de rijksoverheid
webpagina.
32
In welke landen ontvangen gedetineerden giften? Waarvoor dienen deze giften en hoeveel
bedragen deze giften?
Antwoord:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert sinds 2015 een lijst van landen waar
de autoriteiten zich hebben gecommitteerd aan een humaan en menswaardig gevangenisbeleid
en waar sprake is van adequate detentie-omstandigheden conform internationale standaarden,
afspraken en regels. De landenlijst is laatstelijk opnieuw gepubliceerd als bijlage
van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» (
Stcrt. 18 juli 2019, nr. 39859). Nederlandse gedetineerden die zijn gedetineerd in buitenlanden die niet op deze
lijst staan ontvangen van het ministerie in het kader van de consulaire bijstand op
het terrein van gedetineerdenbegeleiding een maandelijkse gift van 30 euro. De 30
euro geldt als ondersteuning in de kosten voor levensonderhoud. In landen waar het
verstrekken van geld niet is toegestaan, verstrekt het ministerie de gift in de vorm
van noodzakelijke goederen ter waarde van ongeveer hetzelfde bedrag. In 2019 besloeg
het totaalbedrag aan deze giften circa EUR 200.000.
33
Kunt u per Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant
aangeven hoeveel subsidie er is aangevraagd en hoeveel er is toegekend?
Antwoord:
Onder de subsidie aan de Sociaal Economische Raad (SER) is er per jaar EUR 2.300.000
beschikbaar voor ondersteuning van de uitvoering van de IMVO-convenanten. Gebaseerd
op de jaarlijkse begroting van de SER, wordt jaarlijks een voorschot verstrekt. Binnen
de subsidie is vastgelegd dat de SER twintig procent bijdraagt aan de kosten en het
overige bedrag wordt verdeeld tussen de sector en de overheid.
In dit overzicht staat de begroting van de kosten onder deze subsidie voor de uitvoering
van de onderstaande IMVO-convenanten in 2021.
Convenant
Subsidie
Natuursteensector
EUR 138.000
Metaalsector
EUR 149.000
Goudsector
EUR108.000
Kleding- en textielsector
EUR 519.000
Pensioensector
EUR 86.000
Verzekeringssector
EUR 85.000
Voedingsmiddelensector
EUR 133.000
Voor de ondersteuning bij de uitvoering van het IMVO-convenant van de sierteeltsector
is EUR 479.947 aan subsidie aangevraagd en toegekend aan het Sustainable Trade Initiative
(IDH) voor de gehele looptijd van drie jaar.
Het maximale subsidiebedrag dat maatschappelijke organisaties kunnen verkrijgen via
het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) voor de subsidiabele activiteiten voor de uitvoering
van IMVO-convenanten is EUR 300.000 per IMVO-convenant per jaar (12 maanden). De onderstaande
subsidieaanvragen door maatschappelijke organisaties per IMVO-convenant zijn sinds
de eerste openstelling van het FVO 2019–2022 ingediend en toegekend. Deze toekenningen
hebben deels betrekking op de toekomst en zijn derhalve nog niet volledig uitbetaald.
Pensioenconvenant
EUR 983.686
Duurzaam bosbeheerconvenant
EUR 298.200
Voedingsmiddelenconvenant
EUR 436.074
Kleding- en textielconvenant
EUR 540.050
Goudconvenant
EUR 284.900
Verzekeringsconvenant
EUR 662.458
Metaalconvenant
EUR 863.200
Natuursteenconvenant
EUR 464.800
Sierteeltconvenant
EUR 306.600
Momenteel zijn er nog twee aanvullende aanvragen in behandeling van de maatschappelijke
organisaties die partij zijn bij het verzekeringsconvenant (EUR 299.917) en het voedingsmiddelenconvenant
(EUR 320.489).
34
Welke bedragen aan contracten hebben handelsmissies naar het buitenland opgeleverd
voor Nederlandse bedrijven in 2019 en 2020, uitgesplitst naar land en sector?
Antwoord:
Bij een handelsmissie zijn er resultaten van allerlei karakter (contracten, intenties,
samenwerkingsverbanden). Missies leiden relatief vaak tot een contract. De opbrengst
is soms pas na enige tijd zichtbaar en niet altijd in bedragen uit te drukken. In
bijvoegde tabel over 2019 en 2020 is vermeld, per missie o.l.v. een bewindspersoon
en uitgevoerd door RVO, de waarde van het te verwachte of behaalde contracten in de
sectoren waarop de missie zich richtte. De Kamer wordt hierover ook halfjaarlijks
geïnformeerd. Het gaat om waarden die door deelnemende bedrijven zelf zijn aangedragen
in de enquête die drie maanden na afloop van missies bij bedrijven wordt uitgezet.
Land
Waarde verwachte/ behaalde contracten (EUR)
Sectoren/thema’s
2019
Duitsland Bremen
70.975.000
Ruimtevaart en wind-op-zee
VS Silicon Valley
3.825.000
Artificial intelligence (AI), robotica en blockchain
Vietnam
120.000.000
Land- en tuinbouw / water / logistiek, binnenvaart, luchtvaart / wind op zee / smart
cities, mainports
Duitsland Mecklenburg
42.375.000
Jachtbouw, scheepsbouw en mediatechnologie (creatieve sector)
Frankrijk-Parijs
3.775.000
Life Sciences and Health
Japan (Event)
24.050.000
Wind op zee, digitale economie en vrouwelijk ondernemerschap
Ierland
139.525.000
Havenontwikkeling en maritieme
infrastructuur
Nigeria
28.950.000
Land- en tuinbouw en sustainable cities
VS Boston
142.825.000
Life Sciences & Health, Robotics / Artificial Intelligence (AI) en Climate Resilience
India
287.225.000
Maritiem, water, life sciences & health, landbouw en HTSM/IT
VS Californië
9.250.000
Circulaire economie, duurzame mobiliteit en klimaatbestendigheid
872.775.000
2020
België
18.975.000
Slimme en duurzame mobiliteit
Israël / Palestijnse Gebieden
25.950.000
Circulaire Economie (innovaties en toepassingen), HTSM, ICT en Agri & Food
Indonesië
84.375.000
Agrifood, gezondheidszorg, maritiem, kust- en waterbeheer, afvalmanagement (circulaire
economie) & watertechnologie, en luchtvaart
195.225.000
35
Welke internationaal opererende bedrijven hebben subsidies gekregen voor de ondersteuning
van het Nederlandse bedrijfsleven in het kader van COVID-19 en hoe hoog waren deze
subsidies? Kunt u deze gegevens uitsplitsen naar sector?
Antwoord:
Binnen het RVO-instrumentarium zijn in de context van COVID-19 specifiek het kickstart-voucher
en het crisissegment binnen het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) opgezet. Het
kickstart-voucher is ingezet om in het kader van COVID-19 bedrijven te helpen zich
te (her)positioneren, ook op bestaande markten. Daarvan zijn er tot dusver 133 aangevraagd
en 62 toegekend. Daarnaast is vanwege COVID-19 een crisissegment opgezet binnen het
DTIF, waarbij bestaande ondernemers extra financiering kunnen aantrekken. Op dit moment
is daarvan nog geen gebruik gemaakt. Voor het overige geldt dat in het kader van COVID-19
in 2020 de reguliere ondersteuning van het bedrijfsleven is voortgezet via het RVO-instrumentarium.
Voor een totaaloverzicht, zie het antwoord op vraag 37.
36
Wordt onder het onderzoek of er aanvullende maatregelen nodig zijn voor de economische
veiligheid, ook autonomie en onafhankelijkheid op het gebied van vitale goederen en
sectoren verstaan?
Antwoord:
Ja. Deze aspecten worden meegenomen bij het analyseren van de wenselijkheid van aanvullende
maatregelen op dit terrein.
37
Kunt u specificeren welke projecten en bedrijven in 2019 en 2020 zijn gesubsidieerd
in het kader van beleidsthema «Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie»,
wat de hoogte was van deze subsidies en welke aanvragen en toekenningen er lopen voor
2021? Kunt u deze gegevens uitsplitsen naar sector?
Antwoord:
Onder het beleidsthema «Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie» vallen
de navolgende RVO-instrumenten ter ondersteuning van het Nederlandse bedrijfsleven:
• Demonstratie- en Haalbaarheidsstudies (DHI):
– 2019 – 129 ondernemingen ondersteund, gecommitteerd subsidiebedrag totaal EUR 7.539.201.
Sectoren: agrofood, high tech, gezondheid, energie, tuinbouw en uitgangsmaterialen,
water, chemie, ICT, logistiek en overige.
– 2020 – 68 ondernemingen ondersteund, gecommitteerd subsidiebedrag totaal EUR 4.297.692.
Sectoren: agrofood, high tech, gezondheid, energie, tuinbouw en uitgangsmaterialen,
water, chemie, ICT, logistiek en overige.
• Dutch Trade and Investment Fund (DTIF):
– 2019 – 4 aanvragen goedgekeurd voor het onderdeel uitgevoerd door RVO met in totaal
EUR 9,5 mln. aan committeringen en 8 aanvragen goedgekeurd voor het onderdeel uitgevoerd
door ADSB met in totaal EUR 8,7 mln. gecommitteerd. Sectoren: medische en chirurgie
apparatuur, agrofood, bouw, toerisme en industrie.
– 2020 – 11 aanvragen goedgekeurd voor het onderdeel uitgevoerd door RVO met in totaal
EUR 18,8 mln. aan committeringen en 11 aanvragen goedgekeurd voor het onderdeel uitgevoerd
door ADSB met in totaal EUR 15,6 mln. gecommitteerd. Sectoren: medische en chirurgie
apparatuur, agrofood, gezondheid, industrie en handel.
• Starters International Business (SIB):
– 2019 – 1.779 vouchers voor ondersteuning van bedrijven zijn toegekend, voor een gecommitteerd
bedrag: EUR 3.446.000. Sectoren: agrofood, chemie, energie, water, logistiek, creatieve
industrie, high-tech, tuinbouw en uitgangsmaterialen, gezondheid.
– 2020 – tot dusver zijn 1.575 vouchers voor ondersteuning van bedrijven toegekend,
voor een gecommitteerd bedrag: EUR 4.150.000. Sectoren: agrofood, chemie, energie,
water, logistiek, creatieve industrie, high-tech, tuinbouw en uitgangsmaterialen,
gezondheid.
• Partners in International Business (PIB):
– 2019 – in totaal 9 convenanten ondertekend met 72 deelnemende bedrijven voor een gecommitteerd
bedrag van EUR 3.147.898. Sectoren: energie, high-tech, agrofood en logistiek.
– 2020 – tot dusver zijn 3 convenanten ondertekend met 33 deelnemende bedrijven voor
een gecommitteerd bedrag van EUR 1.160.000 en 5 convenanten nog in voorbereiding.
Sectoren: agrofood en energie
Over aanvragen en toekenningen voor 2021 zijn geen gegevens beschikbaar, aangezien
subsidieregelingen voor 2021 per 1 januari a.s. worden opengesteld. In principe zal
de inzet voor 2021 op gelijk niveau liggen als 2020.
38
Hoe is de voortgang van Local Employment in Africa for Development? Ziet u dat COVID-19 hier invloed op heeft?
Antwoord:
Fase 1 van Local Employment in Africa for Development heeft goede resultaten laten zien op werkgelegenheid voor jongeren en ondersteuning
van ondernemerschap. Fase 2 is dit jaar van start gegaan. Vertragingen in de uitvoering
als gevolg van COVID-19 doen zich voor. De impact hiervan verschilt per land en is
afhankelijk van de ernst van de pandemie, mitigatiemaatregelen van de overheid en
toegang tot digitale werkvormen. Digitale trainingsvormen en gebruik van online platforms
beperken de negatieve impact van de pandemie. De verwachting is dat de doelen voor
2020 niet allemaal kunnen worden behaald maar dat uitvoerders in staat zullen zijn
om dit gedurende volgende jaren in te halen.
39
Is onder invloed van COVID-19 de beleidsmatige en financiële aandacht voor WASH-programma's
toegenomen?
Antwoord:
Ja, onder invloed van COVID-19 is de aandacht voor het belang van WASH, en met name
handhygiëne, toegenomen. In mei heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
de Call to Action van Sanitation and Water for All ondertekend, waarin wordt opgeroepen prioriteit te geven aan WASH in alle COVID-19
response plannen. Binnen door Nederland gefinancierde programma’s zijn extra bijdragen
geleverd aan voorlichting over het belang van een goede hygiëne en aan het beschikbaar
maken van handwasfaciliteiten in openbare ruimten, zoals scholen en markten. Programma’s
uitgevoerd door UNICEF en het Nederlandse SDG6 WASH Consortium hebben extra bijdragen
van EUR 7,5 resp. EUR 6 ontvangen om programma’s uit te breiden die bijdragen aan
het voorkomen van verdere verspreiding van het virus.
40
Hoe gaan reeds in EU-verband gesloten Economic Partnership Agreements met ontwikkelingslanden de voedselzekerheid en lokale voedselproductie van deze landen
ondersteunen?
Antwoord:
De Economic Partnership Agreements (EPAs) zijn asymmetrische handelsakkoorden. De
marktliberalisatie aan de zijde van de landen van de ACS-groep (Afrika, Caribisch
gebied, Stille Oceaan) waarmee een overeenkomst is gesloten, is afhankelijk van het
ontwikkelingsniveau en de capaciteit die landen hebben om hun markt open te stellen
voor concurrentie van buiten. ACS-landen kunnen beschermende maatregelen treffen om
landbouwproducten en de agrarische sector te beschermen ten behoeve van voedselzekerheid
en lokale voedselproductie. De EPAs omvatten ook versterkte beleidsdialoog en samenwerking
op het gebied van landbouw en voedselzekerheid. EU-ontwikkelingssamenwerking in ACS-landen
richt zich bovendien mede op capaciteitsopbouw ten behoeve van landbouwontwikkeling.
41
Welke projecten worden er direct of indirect ondersteund in het kader van verduurzaming
van een specifieke teelt of keten?
Antwoord:
Het kabinet werkt aan de verduurzaming van de ketens voor koffie, thee, cacao, groente
en fruit, katoen en textiel, goud en mineralen (o.a. tin, tantaal, wolfraam), soja,
palmolie, specerijen, suikerriet, zuivel, vlees/veeteelt, sierteelt, hout, natuursteen
en visteelt. Hiertoe wordt subsidie verstrekt aan onder andere Initiatief Duurzame
handel, Solidaridad, Fair Wear Foundation, Both Ends, Oxfam Novib, vakbonden, Tropical
Forest Alliance, Tropenbos, Wereldbank (Climate Smart Mining Facility), European Partnership
on Responsible Mining. Voorts stelt het kabinet via RVO fondsen beschikbaar, zoals
het Fonds Bestrijding Kinderarbeid en Fonds Verantwoord Ondernemen.
42
Hoeveel middelen worden er besteed ten behoeve van landbouw in ontwikkelingslanden?
Kunt u een overzicht geven, per land, van de diverse projecten en programma’s, uitgesplitst
naar akkerbouw, veeteelt en tuinbouw, inclusief de daarbij behorende bedragen?
Antwoord:
Duurzame landbouwontwikkeling is integraal onderdeel van de Nederlandse inzet op het
gebied van voedselzekerheid (artikel 2.1) en private sector-ontwikkeling (artikel
1.3). Met deze middelen worden productiviteit en inkomen van kleinschalige voedselproducenten
(m/v) verbeterd op een manier die ecologisch houdbaar en (klimaat)schokbestendig is
en die de lokale vraag naar voedsel bedient.
Ruim EUR 80 mln. van het centrale voedselzekerheidsbudget komt specifiek ten goede
aan landbouwontwikkeling (bijvoorbeeld via de programma’s 2-Scale en SDGP, via de
bijdragen aan de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR)
en het International Fund for Agricultural Development (IFAD) en via de samenwerking
met Universiteit Wageningen). Vanuit private sector ontwikkeling wordt jaarlijks ruim
EUR 60 mln. aan landbouwontwikkeling besteed. Deze financiering richt zich voornamelijk
op het verstrekken van leningen, PPP’s, technische assistentie en advies aan agri-entrepreneurs.
Het voedselzekerheidsbudget dat via de ambassades wordt uitgegeven komt voornamelijk
ten goede aan landbouwontwikkeling, naast voeding en duurzaam landgebruik. Per land
worden de bestedingen onder artikel 2.1 (voedselzekerheid) geadministreerd (zie hieronder
een overzicht met decentraal begrote bedragen voor 2021). In openaid.nl worden details
van de verschillende projecten gegeven. Er wordt daarbij geen uitsplitsing gemaakt
naar de sub-sectoren akkerbouw, veeteelt en tuinbouw.
De voorlopige landenallocaties 2021 zijn:
• Ghana EUR 3.2 mln.
• Ethiopië EUR 40 mln.
• Mali EUR 5 mln.
• Burundi EUR 18.1 mln.
• Benin EUR 9.5 mln.
• Bangladesh EUR 8 mln.
• Zuid-Soedan EUR 6 mln.
• Oeganda EUR 18 mln.
• Grote meren regio EUR 10.5 mln.
• Rwanda2 EUR 9.3 mln.
• Mozambique EUR 7.5 mln.
• Kenia EUR 1.8 mln.
• Palestijnse Autoriteit EUR 0,6 mln.
• Nigeria EUR 4.3 mln.
• Burkina Faso EUR 4 mln.
• Niger EUR 4 mln.
• Egypte EUR 6 mln.
• Tunesië EUR 5 mln.
Daarnaast zijn ambassadeprogramma’s voor landbouw/voedselzekerheid voorzien in Soedan,
en Jordanië.
43
Hoeveel ODA-middelen gaan naar het beschermen, behoud of beheer van natuur en biodiversiteit?
Welk deel hiervan is gericht op het versterken van (semi-)overheidsinstellingen in
ontwikkelingslanden op dit vlak?
Antwoord:
Nederland rapporteert zijn financiële bijdrage aan internationale biodiversiteit tweejaarlijks
aan de UN CBD. In 2018 (laatste rapportage) bedroeg deze bijdrage EUR 116 miljoen.
Die financiële bijdrage loopt grotendeels via bijdragen aan multilaterale programma’s.
Veel van de programma’s dragen ook bij institutionele ontwikkeling. Over de specifieke
financiële bijdrage hieraan wordt niet gerapporteerd.
44
Kunt u het verschil verklaren tussen de EUR 220 miljoen en EUR 180 miljoen die respectievelijk
in tabel 6 en tabel 17 worden geraamd voor 2021, ten behoeve van begrotingsartikel
2.3 Klimaat?
Antwoord:
De internationale publieke klimaatfinanciering zoals gedefinieerd in de afspraken
in UNFCCC-kader wordt gegenereerd vanuit verschillende begrotingsartikelen. Deze artikelen
en het bijbehorende percentage klimaatrelevantie staan in tabel 17. Voor artikel 2.3
klimaat is dit percentage 82%. 82% van 220 miljoen EUR in tabel 6 komt overeen met
de 180 miljoen EUR in tabel 17.
45
Welke maatregelen worden er genomen voor het tegengaan van ontbossing en in welke
landen worden deze uitgevoerd? Kunt u aangeven hoeveel middelen hiervoor zijn begroot?
Antwoord:
De maatregelen voor het tegengaan van ontbossing alsmede de geografische focus staan
beschreven in de Kamerbrief: «Internationale inzet bosbehoud- en herstel» van 9 maart
2020 (Kamerstuk nr. 30196–708). In 2021 wordt, in lijn met de intensivering op het
tegengaan van ontbossing, tenminste EUR 25 miljoen besteed aan deze maatregelen.
46
Wat verstaat u onder «inclusieve en duurzame groei van de agrarische sector»? Hoeveel
middelen zijn voor dit doel geraamd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 42.
47
Waarom blijven de uitgaven onder beleidsartikel 02.01 (voedselzekerheid) voor 2020
en 2021 significant onder het niveau van 2019? Welke uitgaven worden teruggeschroefd?
Antwoord:
Het ODA-budget is gekoppeld aan de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI).
Als gevolg van tegenvallende economische omstandigheden neemt het ODA-budget structureel
af. Dit betekent dat het budget op diverse thema's is aangepast. In 2020 is dit gecompenseerd
binnen de rijksbegroting middels kasschuif en generale compensatie. De korting op
artikel 2 als gevolg van de bnp-daling is opgenomen onder de post nog te verdelen.
Deze staat direct onder sub-artikel 2.1, maar geldt voor het hele begrotingsartikel
2. De verwerking naar de sub-artikelen voedsel, water en klimaat zal met de voorjaarsnota
2021 aan de Kamer worden voorgelegd.
48
Wat zijn de gender-gerelateerde uitdagingen van de COVID-19 pandemie?
Antwoord:
COVID-19 brengt tal van gender-gerelateerde uitdagingen met zich mee. Vrouwen lopen
bijvoorbeeld een groter risico op infectie met COVID-19 door hun grote aandeel in
de eerstelijnszorg alsook in onbetaalde zorgtaken. Vrouwen en meisjes lopen extra
risico op ongewenste (tiener-) zwangerschappen en moedersterfte door verminderde toegang
tot anticonceptie en reguliere gezondheidszorg. Verder is wereldwijd sprake van een
toename in huiselijk geweld, waarvan vooral vrouwen slachtoffer zijn. Ook de economische
gevolgen raken vrouwen anders dan mannen – bv. omdat vrouwen relatief vaker werkzaam
zijn in de informele sector.
49
Wat wordt er bedoeld met «een gendersensitieve COVID-19 respons»?
Antwoord:
Bij interventies moet iedereen gelijke toegang tot hulp hebben. Daarom is het zaak
te letten op de positie en behoeften van verschillende groepen, kwetsbaren in het
bijzonder. Gender speelt hierbij een bepalende rol. Binnen de ontwikkelingssamenwerking
zijn verschillende instrumenten voor een genderanalyse ontwikkeld, die ook genderspecifieke
behoeften (bv. op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten)
in kaart brengen.
50
Hoeveel ODA-middelen gaan naar het ondersteunen van hoger onderwijs instellingen in
ontwikkelingslanden?
Antwoord:
In 2021 wordt vanuit de BHOS EUR 46,3 miljoen aan hoger onderwijs in ontwikkelingslanden
besteed. Vanuit OCW is dat EUR 2,9 miljoen in 2021. In totaal EUR 49,2 miljoen.
51
Hoeveel wordt er besteed aan het voorzien van internationale stages voor scholieren
en studenten die buiten het Erasmus-programma vallen? Hoeveel wordt er in totaal besteed
aan scholieren om internationale activiteiten te ontplooien?
Antwoord:
Op de beleidsartikelen 06.70 en 070.70/76 zijn voor HGIS aangemerkte middelen geen
bestedingen voorzien ten behoeve van internationale stages voor scholieren en studenten
die buiten het Erasmus-programma vallen. Hogescholen en universiteiten ontvangen een
lumpsumvergoeding. In de besteding van deze lumpsumvergoeding zijn de instellingen
binnen de Wet van het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek vrij. In de lumpsumvergoeding
is verder geen oormerking voor de ontplooiing van studenten op internationale activiteiten
opgenomen.
52
Kunt u een overzicht geven van de ODA-uitgaven onder beleidsartikel 07.70/76 (Wetenschappelijk
onderwijs) en daarbij aangeven via welke organisaties dit wordt uitgegeven en in welke
landen?
Antwoord:
De activiteiten die vanuit het Hoger Onderwijs (beleidsartikelen 07.70/76) onder de
ODA-uitgaven (beleidsthema 7 «Sociale vooruitgang») vallen betreft enerzijds een bijdrage
aan het internationaal programma International Soil Reference and Information Centre
(ISRIC) en anderzijds bijdragen aan de volgende internationale instellingen voor onderwijs
en onderzoek:
• Africa Studie Centrum (ASC);
• Institute of Social Studies (ISS);
• Institute for Housing and Urban Development Studies (IHS);
• Institute for Water Education (IHE);
• Institute for GEO Information Science and Earth Observations (ITC);
• Maastricht School of Management (MSM).
Genoemde instellingen spelen een belangrijke rol in de profilering van Nederland in
het buitenland en het bevorderen van ontwikkelingssamenwerking.
Zij hebben een uitstekende naamsbekendheid en beschikken door de aansluiting bij de
universiteiten over een goede bestuurlijke en academische inbedding, terwijl ze van
oudsher de mastergraad verlenen, die zij op grond van de Wet Hoger en Wetenschappelijk
Onderwijs kunnen hanteren. De bijdragen aan de instellingen maken daarom onlosmakelijk
deel uit van de lumpsum van de universiteiten waar de bekostiging van de betreffende
bijdragen is ondergebracht. Deze bijdragen zijn niet gespecificeerd voor bepaalde
landen.
53
Waarom vallen de uitgaven onder beleidsartikel 03.04 (onderwijs) significant terug?
Welke uitgaven worden teruggeschroefd?
Antwoord:
Er is geen sprake van een significante terugval. In 2019 is incidenteel ca. EUR 11,5
miljoen extra besteed aan Onderwijs ten opzichte van de HGIS-nota 2019 (Kamerstuk
35 001, nr. 2) omdat, zoals toegelicht in de eerste suppletoire begroting van 2019 (Kamerstuk 35 210 V), extra budget voor onderwijs is vrijgemaakt omdat het een prioriteit is uit de beleidsnota
«Investeren in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1)». En in 2020 is eenmalig budget gereserveerd voor de International Finance Facility for Education.
54
Hoeveel ODA-middelen zijn gereserveerd voor de implementatie van de digitaliseringsagenda?
Antwoord:
Voor de implementatie van de Digitale Agenda voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
zijn geen aparte middelen gereserveerd. De Agenda wordt geïmplementeerd binnen de
financiële kaders van de BHOS-nota «Investeren in Perspectief».
55
Hoeveel middelen worden er besteed ter versterking van mondiale waardeketens?
Antwoord:
De middelen voor de verduurzaming van waardeketens bedragen EUR 50,5 miljoen. Dit
betreft de meeste activiteiten onder artikel 1.1 (IMVO), plus de activiteiten onder
art 1.3 gericht op duurzame productie en handel. Het gezamenlijke budget hiervoor
bedraagt EUR 50,5 miljoen.
Naast de inzet op verduurzaming van waardeketens wordt sinds het uitbreken van de
corona pandemie ook ingezet op het weerbaarder en flexibeler maken van mondiale waardeketens.
Conform de motie van het lid Weverling (zie: Kamerstuk 35 470 XVII, nr. 11) wordt gewerkt aan het nader in kaart brengen van kwetsbaarheden van het Nederlandse
bedrijfsleven voor verstoring van mondiale waardeketens. Hiertoe wordt samengewerkt
met de EU en de Wereldbank.
56
Kunt u de bedragen toelichten op artikel 05.04 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen
BNI en/of toerekeningen?
Antwoord:
Op pagina 7 van de HGIS nota is de totaalstand van het verdeelartikel 5.4 op de BHOS-begroting
weergegeven voor de jaren 2019, 2020 en 2021. Daarbij is zichtbaar dat het volledige
bedrag ODA is. Met de tweede suppletoire begroting 2020 zal u worden geïnformeerd
over de inzet van de middelen op het verdeelartikel in 2020. Voor 2021 is de stand
als buffer beschikbaar voor BNI-schommelingen of tegenvallers in toerekeningen. Gezien
de onzekerheden in de economische ontwikkeling is dit nodig.
Begroting/beleidsterrein/artikel/omschrijving
2019
2020
2021
Totaal
Totaal
wv. ODA
Totaal
Wv. ODA
Totaal
wv. ODA
05.04 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen
0
0
74.517
74.517
69.220
69.220
57
Kunt u I: Kasschuif BNI-daling 2020 in bijlage III specificeren?
Antwoord:
Een daling van het ODA-budget vanwege BNI-schommelingen wordt opgevangen op het verdeelartikel
5.4. Dat is ook de functie van het verdeelartikel. De huidige daling van het ODA-budget
vanwege het gedaalde BNI is zeer fors en de buffer op het verdeelartikel was onvoldoende
groot om de daling op te vangen. Met het oog op het stabiliseren van het ODA-budget
en om zoveel mogelijk te voorkomen dat lopende programma’s zouden moeten worden vertraagd
of daarop bezuinigd, heeft het kabinet budget uit de periode 2023–2025 naar 2020–2022
verschoven. Vanwege deze verschuiving kunnen geplande programma’s zoveel mogelijk
doorgaan. De kasschuif is als volgt over de jaren verdeeld.
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Kasschuif BNI-daling 2020
40
272
152
– 46
– 164
– 254
58
Kunt u een overzicht geven van de kasschuiven op de begroting voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking vanaf kabinet Rutte I tot heden?
Antwoord:
Hieronder treft u een overzicht van de ODA-kasschuiven op de begroting voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking vanaf kabinet Rutte 1 tot heden. In kabinet Rutte
1 was er geen sprake van ODA-kasschuiven op de BHOS-begroting. Het kabinet Rutte 2
heeft ruim EUR 1,2 miljard ODA-middelen uit de jaren 2019–2022 verschoven naar de
jaren 2014–2018, met name voor de extra opvangkosten van de asielinstroom. Het huidige
kabinet heeft, zoals ook toegelicht in de kabinetsreactie op het AIV-advies, EUR 464
mln uit de periode 2023–2025 naar 2020–2022 verschoven, met het oog op het stabiliseren
van het ODA-budget en om ervoor te zorgen dat geplande programma’s zoveel mogelijk
kunnen doorgaan – ondanks de forse terugval van het BNI als gevolg van COVID-19.
(Bedragen x EUR 1 mln)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Rutte 2
88
461
149
399
131
– 118
– 304
– 331
– 475
0
0
0
Rutte 3
0
0
0
0
0
0
40
272
152
– 46
– 164
– 254
59
Kunt u een overzicht geven van de ODA-uitgaven als percentage van het bruto nationaal
inkomen voor elk van de EU-15 landen, plus Noorwegen en Zwitserland?
Antwoord:
Hieronder staat aangegeven welk percentage van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) in
2019 aan ODA werd besteed door de EU-15 landen en Noorwegen en Zwitserland. Deze informatie
is te vinden op de website van de OESO/DAC3.
België
0,42
Denemarken
0,71
Duitsland
0,60
Finland
0,42
Frankrijk
0,44
Griekenland
0,14
Ierland
0,31
Italië
0,24
Luxemburg
1,05
Nederland
0,59
Oostenrijk
0,27
Portugal
0,16
Spanje
0,21
VK
0,70
Zweden
0,99
Noorwegen
1,02
Zwitserland
0,44
60
Kunt u aangeven welke donoren uit de groep EU-15 landen plus Noorwegen en Zwitserland
een deel van hun ODA-middelen uitgeven in de vorm van bilaterale begrotingssteun voor
ontwikkelingslanden?
Antwoord:
Van de groep EU-15 landen plus Noorwegen en Zwitserland gaven alleen Griekenland,
Ierland, Nederland, Oostenrijk en Zweden in het geheel geen begrotingssteun in 2018.
De mate waarin de overige landen begrotingssteun gaven verschilt. Deze informatie
is te vinden op de website van OESO/DAC4.
61
Kunt u aangeven wat wordt bedoeld met ruilvoettaakstelling?
Antwoord:
In voorgaande kabinetten werd het uitgavenplafond geïndexeerd met de prijsontwikkeling
in de markt (aan de hand van de prijs nationale bestedingen). De begrotingen (uitgavenniveau)
werden geïndexeerd aan de hand van een voor het bijbehorende beleidsterrein geraamde
prijsontwikkeling. De verhouding tussen de ontwikkeling van lonen en prijzen in de
markt en die bij de overheid wordt de ruilvoet genoemd. Als de prijzen en lonen bij
de overheid in verhouding sneller stijgen dan geraamd bij Regeerakkoord, is sprake
van een ruilvoettegenvaller. Hiervoor is een ombuiging noodzakelijk. Omgekeerd levert
een minder snelle stijging extra ruimte voor uitgaven op, een ruilvoetmeevaller. De
kans op ruilvoetmee- en tegenvallers is in beginsel even groot. Als gevolg van een
ruilvoettegenvaller ten tijden van kabinet Rutte II zijn de uitgaven rijksbreed structureel
verlaagd om de groei van de overheidsuitgaven weer aan te laten sluiten bij de prijsontwikkeling
in de markt.
Aan het begin van de huidige kabinetsperiode is de ruilvoetsystematiek los gelaten.
Het uitgavenplafond wordt nu niet meer geïndexeerd met de prijsontwikkeling in de
markt, maar met de geraamde prijsontwikkeling voor het betreffende beleidsterrein.
Uitgavenplafond en uitgavenniveau worden nu dus met dezelfde index geïndexeerd. Hierdoor
is er vanaf Rutte III geen sprake meer van een ruilvoetmee- of tegenvallers.
62
Kunt u inzichtelijk maken hoe ODA als percentage van het BNI zich zou ontwikkelen
voor de jaren 2020–2025 op basis van de raming van het BNI zoals weergegeven in Tabel
13 (Bijlage 3) van de HGIS-nota 2021, als de investeringen van Rutte-III (artikelen
E, F, H en J in Tabel 13) eraf zouden worden gehaald?
Antwoord:
Als de maatregelen onder regel E, F, H en J in tabel 13 niet zouden gelden, zou het
ODA budget als percentage van het BNI als volgt zijn:
2020: 0,48%
2021: 0,50%
2022: 0,49%
2023: 0,53%
2024: 0,52%
2025: 0,52%
63
Kunt u inzichtelijk maken hoe ODA als percentage van het BNI zich zou ontwikkelen
voor de jaren 2020–2025 op basis van de raming van het BNI zoals weergegeven in Tabel
13 (Bijlage 3) van de HGIS-nota 2021, als de maatregelen en de kasschuiven van Rutte
II (artikelen C en D in tabel 13) ongedaan gemaakt zouden worden?
Antwoord:
Regel D in tabel 13 van de HGIS-nota wordt al gecompenseerd door regel E. Derhalve
heeft regel D geen invloed meer op de hoogte van het ODA budget als percentage van
het BNI. Als de maatregelen onder regel C niet zouden gelden, zou het ODA budget als
percentage van het BNI als volgt zijn:
2020: 0,79%
2021: 0,73%
2022: 0,72%
2023: 0,70%
2024: 0,68%
2025: 0,68%
64
Welke gevolgen heeft het gebruik van de kasschuif van EUR 464 miljoen in het ODA-budget
voor een volgend kabinet?
Antwoord:
Een daling van het ODA-budget vanwege BNI-schommelingen wordt opgevangen op het verdeelartikel
5.4. Dat is ook de functie van het verdeelartikel. De huidige daling van het ODA-budget
vanwege het gedaalde BNI is zeer fors en de buffer op het verdeelartikel was onvoldoende
groot om de daling op te vangen. Met het oog op het stabiliseren van het ODA-budget
en om zoveel mogelijk te voorkomen dat lopende programma’s zouden moeten worden vertraagd
of daarop bezuinigd, heeft het Kabinet budget uit de periode 2023–2025 naar 2020–2022
verschoven. Vanwege deze verschuiving kunnen geplande programma’s zoveel mogelijk
doorgaan. Door de kasschuif is het ODA-budget in de jaren 2023–2025 lager, maar worden
extra bezuinigingen met dezelfde omvang in de jaren 2020–2022 voorkomen.
De kasschuif is als volgt over de jaren verdeeld.
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Kasschuif BNI-daling 2020
40
272
152
– 46
– 164
– 254
65
Kunt u aangeven voor welk bedrag er in de huidige kabinetsperiode aanspraak is gedaan
op de exportkredietverzekeringen (EKI)-schuldenkwijtschelding? Welk deel hiervan is
toegerekend aan ODA? Om welke landen en transacties gaat het?
Antwoord:
Er is in de huidige kabinetsperiode eenmaal aanspraak gedaan op de schuldkwijtschelding
van exportkredietverzekeringen. Het betreft een kwijtschelding van in totaal EUR 6,0
miljoen (bestaande uit EUR 1,9 miljoen hoofdsom en geconsolideerde rente en EUR 4,1
miljoen aan «late interest») aan Somalië. Van de EUR 6 miljoen is 67%, afgerond EUR
4 miljoen, in 2020 kwijtgescholden en toegerekend aan ODA.
Schuldkwijtschelding van exportkredietverzekeringen zijn volgens de richtlijnen van
de OESO-DAC 100% ODA. Wanneer landen aanspraak doen op de EKI-schuldkwijtschelding,
dan wordt het volledige bedrag achteraf aan de ODA-realisatie toegevoegd. Dit bedrag
komt dan bovenop het afgesproken ODA-plafond waardoor het niet door bezuinigingen
op andere ODA-uitgaven gecompenseerd dient te worden.
66
Kunt u voor alle ODA-uitgaven (voor zowel de hoofdartikelen als de sub-artikelen)
zoals weergegeven in Tabel 14 (Bijlage 4) inzichtelijk maken welk percentage zij vormen
van de totale ODA-uitgaven?
Antwoord:
Voor 2021 geldt de volgende procentuele verdeling van de ODA-uitgaven over de hoofdartikelen
en subartikelen op de verschillende departementale begrotingen. Eventuele verschillen
zijn het gevolg van afronding op twee decimalen.
Begroting
Omschrijving
2021
Percentage
1. Versterkte internationale rechtsorde, eerbiediging van mensenrechten en gastlandbeleid
BZ
01.01 Goed functionerende internationale instellingen met een breed draagvlak
16.859
0,37%
01.02 Bescherming en bevordering van mensenrechten
37.555
0,83%
JenV
33.03.03 Opsporing en vervolging; drugsbestrijding Suriname
200
0,00%
Subtotaal
54.614
1,20%
2. Vrede, veiligheid en stabiliteit
BZ
02.01 Goede internationale samenwerking ter bevordering van de eigen en bondgenootschappelijke
veiligheid
0
0,00%
02.03 Wapenbeheersing
3.252
0,07%
02.04 Bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde in internationaal verband
70.917
1,56%
02.05 Bevordering van transitie in prioritaire gebieden
11.929
0,26%
BHOS
04.01 Humanitaire hulp
369.000
8,13%
04.02 Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking
162.000
3,57%
04.03 Veiligheid en rechtstaatontwikkeling
216.569
4,77%
04.04 Noodhulpfonds
0
0,00%
JenV
31.03.02 Kwaliteit, Arbeidsvoorwaarden en ICT politie; internationale samenwerkingsoperaties
8.600
0,19%
Defensie
01.01.23 Internationale inzet (BIV)
0
0,00%
Subtotaal
842.267
18,55%
3. Effectieve Europese samenwerking
BZ
03.02 Europees ontwikkelingsfonds
191.123
4,21%
03.03 Een hechtere Europese waardengemeenschap
4.200
0,09%
Toerek.
EU-begroting
345.572
7,61%
Subtotaal
540.895
11,91%
4. Consulaire belangenbehartiging en het internationaal uitdragen van Nederlandse
waarden en belangen
BZ
04.04 Uitdragen Nederlandse waarden en belangen
136
0,00%
Subtotaal
136
0,00%
5. Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
BHOS
01.01 Duurzaam handels- en investeringssyteem, incl. MVO
19.425
0,43%
01.02 Versterkte Nederlandse Handels- en Investeringspositie
0
0,00%
01.03 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden
390.527
8,60%
Subtotaal
409.952
9,03%
6. Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
BHOS
02.01 Voedselzekerheid
321.095
7,07%
02.02 Water
193.714
4,27%
02.03 Klimaat
219.318
4,83%
IenW
23.01 Meteorologie, seismologie en aardobservatie (contributie WMO en ECMWF)
35
0,00%
LNV
21.95 Bijdragen (inter)nationale organisaties (w.o. FAO en UNEP)
4.495
0,10%
11.95 Bijdragen (inter)nationale organisaties (UNEP)
0
0,00%
Subtotaal
738.657
16,27%
7. Sociale vooruitgang (incl. onderwijs)
BHOS
03.01 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en HIV/aids
401.578
8,85%
03.02 Vrouwenrechten en gendergelijkheid
52.439
1,16%
03.03 Maatschappelijk middenveld
219.531
4,84%
03.04 Onderwijs
69.550
1,53%
OCW
06.70 Hoger beroepsonderwijs
2.873
0,06%
07.70/76 Wetenschappelijk onderwijs
46.884
1,03%
16.70 Onderzoek en wetenschappen; NOW
454
0,01%
Subtotaal
793.309
17,47%
8. Versterkte kaders voor ontwikkeling
BHOS
05.01 Multilaterale samenwerking
171.654
3,78%
05.02 Overig armoedebeleid
67.905
1,50%
05.04 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen
69.220
1,52%
Financiën
04.50.02 Deelname aan internationale instellingen; desaldering ontvangsten
0
0,00%
04.50.05 Deelname aan internationale instellingen; AIIB
0
0,00%
04.50.07 IBRD (onderdeel Wereldbank)
0
0,00%
04.50.08 IFC (onderdeel Wereldbank)
0
0,00%
04.50.09 IDA (onderdeel Wereldbank)
44.200
0,97%
OCW
01.70 Primair onderwijs; Bekostiging
0
0,00%
01.75 Primair onderwijs; Bijdragen aan medeoverheden
0
0,00%
03.70 Voortgezet onderwijs; Bekostiging
0
0,00%
Toerek.
Eerstejaarsopvang asielzoekers
504.123
11,10%
Algemeen
55.02 Reservering kasschuif IDA
0,00%
Subtotaal
857.102
18,88%
9. Apparaatskosten (incl. postennet) en overige uitgaven
BZ
07.01 Apparaat (personeel en materieel)
298.046
6,57%
Subtotaal
298.046
6,57%
Totaal ODA binnen HGIS
4.534.978
99,9%
ODA buiten HGIS
4.725
0,1%
TOTAAL ODA
4.539.703
100%
67
Kunt u voor 2019, 2020 en 2021 aangeven wat de (verwachte) verdeling zal zijn tussen
centrale en gedelegeerde middelen binnen de ODA-uitgaven?
Antwoord:
Onderstaande tabel geeft de (verwachte) verdeling tussen de centrale en gedelegeerde
middelen voor de ODA-uitgaven op de begroting van BHOS en BZ.
2019
2020
2021
Gedelegeerd
16%
17%
17%
Centraal
84%
83%
83%
68
Kunt u voor 2019, 2020 en 2021 aangeven wat de verwachting is met betrekking tot ODA-uitgaven
die kunnen worden geclassificeerd als Country Programmable Aid, volgens de OESO-definitie?
Antwoord:
Voor de gevraagde jaren is deze informatie niet beschikbaar. Country Programmable
Aid wordt jaarlijks door de OESO berekend aan de hand van definitieve cijfers over
hulpstatistieken (realisatie). Het laatst beschikbare cijfer heeft betrekking op 2018.
69
Kunt u aangeven wat de vooruitzichten zijn voor het Mozambique landenprogramma de
komende jaren? Wordt dit nog altijd verminderd, zoals aangekondigd in de Beleidsnota
«Investeren in Perspectief»?
Antwoord:
Dat klopt, de omvang van het landenprogramma voor Mozambique wordt teruggebracht.
Hiertoe wordt het bilaterale SRGR-programma uitgefaseerd; deze uitfasering ligt op
schema. Voedselzekerheid wordt verminderd en water wordt onverminderd voortgezet.
70
Welke fondsen en/of projecten worden precies als publieke klimaatfinanciering (totaal
EUR 580 miljoen) aangemerkt? Welk deel daarvan valt onder ODA?
Antwoord:
Publieke Klimaatfinanciering omvat bijdragen aan mondiale fondsen, zoals het Green
Climate Fund (GCF) en de Global Environment Facility (GEF), en aan regionale of multilaterale
ontwikkelingsbanken, zoals de Wereldbank, de Aziatische Ontwikkelingsbank en FMO,
alsook de financiering van klimaatrelevante activiteiten op het gebied van bijvoorbeeld
voedselzekerheid, water, energie en bosbehoud. Voor een gedetailleerd overzicht van
de publieke klimaatfinanciering exclusief de fondsen verwijs ik graag naar het openbare
online klimaatdashboard.
Het betreft in alle gevallen ODA financiering.
71
Hoe groot is het deel van de totale en het publieke deel van klimaatfinanciering voor
2021 dat wordt besteed aan mitigatieprojecten? Hoe groot is het deel voor adaptatieprojecten?
Antwoord:
Naar verwachting wordt circa 20 procent van de publieke klimaatfinanciering uitgegeven
aan het tegengaan van klimaatverandering (mitigatie) en 45 procent aan aanpassing
aan klimaatverandering (adaptatie). De overige publieke uitgaven, voornamelijk klimaatfinanciering
via multilaterale instellingen, kunnen niet worden gespecificeerd naar deze doelstellingen.
Zie ook bijlage 7 van de HGIS-Nota.
72
Zijn er projecten of bedrijven gefinancierd die bijdragen aan de ontwikkeling van
landbouwroutes (bijvoorbeeld sojaroutes) in ontwikkelingslanden, en zo ja, om welke
projecten gaat dit en wat is de hoogte van de toegekende subsidies?
Antwoord:
Nee, Nederland financiert met ODA middelen geen projecten of bedrijven gericht op
het type grootschalige landbouw waarvoor (zoals in grootschalige sojateelt) landbouwroutes
moeten worden aangelegd.
73
Op welke wijze zorgt het kabinet voor het aanwakkeren van het belang van private investeerders
inzake klimaatfinanciering?
Antwoord:
In het financieringsinstrumentarium is ruimte voor publiek-private partnerschappen
en publiek-private fondsen die private klimaatinvesteringen in ontwikkelingslanden
bevorderen. Deze instrumenten zijn additioneel en/of complementair aan wat de markt
kan aanbieden. Dat wil zeggen dat de overheid alleen projecten steunt die de private
sector niet volledig zelf kan financieren, bijvoorbeeld door financieringsrisico’s
af te dekken of het verstrekken van een (gedeeltelijke) garantie. Voorbeelden zijn
het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD), Climate Investor One (CIO), het Access to Energy Fund (AEF) en ook partnerschappen onder het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Daarnaast
spelen de multilaterale ontwikkelingsbanken een belangrijke rol bij het aantrekken
van private investeringen. Voor een volledig beeld van de klimaatrelevante private
bijdragen verwijs ik graag naar de publicaties hierover op de website van de rijksoverheid.
74
Kan in artikel 2.3 worden gespecifieerd hoeveel middelen er worden uitgegeven aan
het tegengaan van ontbossing en landdegradatie?
Antwoord:
In 2021 zal in lijn met de intensivering op het tegengaan van ontbossing, zoals beschreven
in de Kamerbrief »Internationale inzet bosbehoud en -herstel» (Kamerstuk nr. 30 196, nr. 708), tenminste EUR 25 miljoen worden uitgegeven aan het tegengaan van ontbossing en
landdegradatie. De uitgaven aan het tegengaan van ontbossing en landdegradatie komen
uit meerdere begrotingsartikelen, waaronder artikel 2.3
75
Heeft u zich in de context van het uitwerken van gemeenschappelijke richtlijnen voor
de rapportage over klimaatfinanciering nog ingezet voor een duidelijk onderscheid
in toekomstige doelen tussen publiek en private klimaatfinanciering, tussen adaptatie
en mitigatie en tussen klimaatfinanciering met klimaat als hoofddoel en als nevendoel?
Op welke manier bent u van plan zich daarvoor in te zetten?
Antwoord:
Ja, Nederland is van start gegaan, in eerste instantie binnen het door de OESO geleid
samenwerkingsverband «Tracking Finance for Climate Action» de mogelijkheden te bespreken om bij klimaatfinancieringsrapportages
naast de onderscheiden tussen klimaatadaptatie en -mitigatie en publieke en private
financiering ook het onderscheid tussen klimaatfinanciering met klimaat als hoofd-
en als nevendoel in de cumulatieve eindrapportages zichtbaar te maken. De formele
onderhandelingen over het uitwerken van een nieuw rapportageformat voor klimaatfinanciering zijn in VN-verband nog niet begonnen. In die onderhandelingen
zal Nederland zich ook voor dit onderscheid in rapportages inzetten.
76
Waarom wordt er meer uitgegeven aan klimaatadaptatie dan dan klimaatmitigatie en wat
is volgens het kabinet een gewenste verdeling?
Antwoord:
Het tegengaan van klimaatverandering (mitigatie) en de aanpassing aan klimaatverandering
(adaptatie) zijn allebei doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en daarmee
beide belangrijk binnen ons beleid en onze financiering. De Nederlandse internationale
klimaatfinanciering voor mitigatie en adaptatie is in balans. Bij de publieke klimaatfinanciering
die gespecificeerd is naar doelstelling, is het aandeel adaptatie groter dan mitigatie.
De publieke klimaatfinanciering die niet gespecifieerd wordt naar mitigatie of adaptatie,
voornamelijk financiering via multilaterale instellingen, als ook de met publieke
financiering gemobiliseerde private klimaatfinanciering heeft naar verwachting een
groter aandeel mitigatie dan adaptatie.
77
Via welke projecten, partnerschappen en bedrijven zal de klimaatfinanciering voor
ontwikkelingslanden in 2021 worden besteed?
Antwoord:
Net als in 2020 zal de publieke klimaatfinanciering in belangrijke mate bijdragen
aan mondiale fondsen zoals het Green Climate Fund (GCF) en de Global Environment Facility
(GEF) en aan regionale of multilaterale ontwikkelingsbanken als Wereldbank, de Aziatische
Ontwikkelingsbank en FMO, alsook de financiering van klimaatrelevante activiteiten
in de thema’s voedselzekerheid, water, energie en bosbehoud. Voor een gedetailleerd
overzicht van de publieke klimaatfinanciering verwijs ik graag naar het openbare online
klimaatdashboard.
78
Waarom is de totaal verwachte publieke klimaatfinanciering onder BHOS beleidsartikel
2, van EUR 385 miljoen, lager dan de verwachte klimaatfinanciering voor dit artikel
in de 2020 HGIS-nota (EUR 405 miljoen)?
Antwoord:
De bedragen van de verwachte publieke klimaatfinanciering onder de verschillende BHOS-beleidsartikelen
worden bepaald door het totale budget en de optelsom van de verschillende klimaatrelevante
activiteiten daarbinnen, waarbij rekening wordt gehouden met de toegekende klimaatmarker.
Hierdoor verschillen per jaar de percentages klimaatrelevantie per beleidsartikel.
De klimaatrelevantie van alle beleidsartikelen samen stijgt, waardoor de indicatie
in HGIS nota 2021 voor alle beleidsartikelen samen hoger ligt dan de indicatie in
HGIS nota 2020.
79
Welk percentage van ODA wordt besteed aan de internationale inspanningen voor migratie
in 2021? Kan het percentage van ODA dat wordt besteed aan de internationale inspanningen
voor migratie ook worden gegeven voor de jaren 2018, 2019 en 2020?
Antwoord:
Bij het vaststellen van de definitie van internationale inspanningen voor migratie
verwijs ik u door naar de asielbijlage bij de HGIS nota. Deze bijlage volgende, worden
in de onderstaande berekeningen van internationale inspanningen voor migratie, alleen
de (geraamde) bestedingen op artikel 4.2 meegerekend en niet die op artikel 4.1. De
onderstaande percentages betreffen dus een ondergrens. Het percentage van ODA besteed
aan internationale inspanningen voor migratie in 2018, 2019, 2020 en 2021 is respectievelijk
4,8%, 3,6%, 3,3% en 3,6%.
80
Waarom zijn de verwachte HGIS-uitgaven op de begroting van Justitie en Veiligheid
voor de opvang van eerstejaars asielzoekers met EUR 463 miljoen een stuk hoger dan
de verwachting voor 2020 in de 2020 HGIS-nota?
Antwoord:
Het begrote bedrag in de HGIS-nota 2021 is gebaseerd op andere, nieuwe ramingen voor
de asielketen dan het geval was bij de HGIS-nota 2020. In het eerste kwartaal van
2020 is de asielraming meerjarig naar boven bijgesteld. Dit had meerdere redenen.
In de eerste plaats is vanwege geopolitieke ontwikkelingen de instroom naar boven
bijgesteld. In de tweede plaats leidde het voornemen van de IND om kansrijke zaken
eerst op te pakken tot een hogere instroom van nareizigers. Ten derde liet de uitstroom
van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een beperkte stijging zien omdat
de huisvestingstaakstelling aan gemeenten niet opwaarts is bijgesteld. Deze verwachte
ontwikkelingen zorgden voor een hogere bezetting in het COA. Zoals gebruikelijk wordt
een deel van de kosten van de opvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden toegerekend
aan ODA. Wanneer een stijging van deze kosten wordt verwacht, stijgt daarmee ook het
begrote bedrag in de HGIS-nota.
De asielraming voor 2020 wordt nogmaals bijgesteld met de Najaarsnota. Hierbij zullen
onder meer de effecten van COVID-19 en de ontwikkelingen van de Taskforce Dwangsommen
worden verwerkt.
81
Hoe wordt voorkomen dat de geplande intensivering van migratiesamenwerking niet leidt
tot de ondermijning van andere pijlers van het Nederlandse beleid voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals respect voor mensenrechten en democratie?
Antwoord:
Het budget voor migratiesamenwerking voor 2021 is gelijk aan dat van 2020, dus er
is in die zin geen sprake van intensivering. Zo de vraag doelt op de in de nota genoemde
intensivering van diplomatieke contacten met landen van herkomst en transit, dan luidt
het antwoord dat het een logische stap is om diplomatieke contacten te intensiveren
met landen die voor Nederland van belang zijn. En dat geldt dus ook in het geval van
migratie. Dat gaat geenszins ten koste van mensenrechten en democratie. Integendeel,
er wordt bijvoorbeeld in de nota ook specifiek gesproken over de strijd tegen mensenhandel.
En zoals ook COVID-19 weer laat zien, bevinden juist migranten en vluchtelingen zich
in een zeer kwetsbare positie, waardoor extra aandacht voor mensenrechten nodig is.
82
Kunt u een overzicht geven van alle indicatoren waaraan projecten die gefinancierd
worden met ODA-middelen via het EU-noodtrustfonds (EUTF) worden getoetst? Kunt u een
overzicht bieden van alle beschikbare evaluaties van projecten uit het EUTF? Kunt
u aangeven of alle projecten uit het EUTF worden getoetst op ontwikkelingsrelevantie
en ontwikkelingsimpact?
Antwoord:
De programma’s gefinancierd uit het EUTF dragen bij aan één of meer van de volgende
strategische doelen: de verbetering van economisch perspectief en werkgelegenheid,
verbetering van migratiemanagement, het versterken van
goed bestuur en conflictpreventie en het vergroten van weerbaarheid en bescherming
van vluchtelingen, ontheemden en gastgemeenschappen. Per doelstelling zijn verwachte
resultaten geformuleerd die worden gemeten aan de hand van 41 indicatoren. Op korte
termijn wordt een algehele evaluatie van het EUTF verwacht door de Europese Commissie.
Uw Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd. De evaluaties tot op
heden zijn te vinden op de website van het EUTF
5
. Toerekening aan ODA vindt plaats op basis van de OESO/DAC-criteria voor officiële
ontwikkelingshulp.
83
Kunt u aangeven hoeveel ODA middelen in 2020 werden afgedragen aan het EU-noodtrustfonds
(EUTF) en hoeveel ODA middelen Nederland in 2021 gaat afdragen aan het EUTF?
Antwoord:
Vanuit de EU-begroting is sinds de oprichting van het EUTF in 2015 circa EUR 4,4 miljard
overgeheveld vanuit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en EU instrumenten die onder
de EU begroting vallen, zoals DCI en ENI. De Nederlandse bijdrage aan het EOF is vastgesteld
door een verdeelsleutel, die voor Nederland 4,77% is. Het EUTF bestaat voor het grootste
gedeelte uit ODA. Naast de indirecte bijdragen aan het EUTF via de overhevelingen
uit het EOF en de EU-begroting naar het EUTF, heeft Nederland sinds 2.015 EUR 29 miljoen
aan bilaterale bijdragen aan het EUTF gecommitteerd. Deze bijdragen zijn afkomstig
uit de BHOS-begroting.
In 2021 zal het EUTF aflopen en er zullen geen nieuwe middelen worden ingezet voor
het EUTF. De middelen voor migratie zullen in de toekomst voornamelijk afkomstig zijn
uit het NDICI (Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerkingsinstrument),
het nieuwe externe financieringsinstrument.
84
Kunt u aangeven hoeveel van de middelen (percentage of nominaal) uit het EUTF worden
ingezet voor grensbewaking in EUTF partnerlanden?
Antwoord:
Binnen het EUTF wordt niet specifiek aangegeven welke middelen worden gegenereerd
voor grensbewaking. Wel kan worden aangegeven dat vanuit het EUTF tot op heden bijna
EUR 1,4 miljard aan migratiemanagement is besteed. Grensbeheer valt hieronder.
85
Kunt u aangeven of Nederland in 2021 ODA-middelen ter beschikking stelt voor de Vluchtelingenfaciliteit
in Turkije?
Antwoord:
Er zijn voor 2021 geen bilaterale ODA-middelen beschikbaar gesteld voor steun van
de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT). Het kabinet heeft wel ingestemd
met de door de Europese Commissie voorgestelde additionele middelen voor humanitaire
steun aan vluchtelingen in Turkije via de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije
(FRIT), zoals reeds aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21 501-03, nr. 142). De additionele middelen voor Turkije (in totaal EUR 485 miljoen in vastleggingen
en EUR 68 miljoen in betalingen) worden gefinancierd vanuit de EU-begroting. Door
deze additionele vastlegging kunnen twee programma’s voor humanitaire hulp, het Emergency
Social Safety Net (ESSN) en het Conditional Cash Transfer for Education (CCTE) tot
eind december 2021 verlengd worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier