Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 5 en 6 oktober 2020 (Kamerstuk 21501-07-1719)
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1720
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 oktober 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister
van Financiën en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
voorgelegd over de brief van 25 september 2020 inzake de geannoteerde agenda van de
Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1718 en Kamerstuk 21 501-03, nr. 148).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 september 2020 aan de Minister van Financiën en
de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd. Bij
brief van 5 oktober zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Buisman
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agendeerde stukken voor dit
overleg. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Europese Commissie (EC) doorgaat met
haar plannen om artikel 116 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie (VWEU) te gebruiken om lidstaten hun vetorecht af te pakken als het gaat om belastingenaangelegenheden
en andere regelingen die volgens de Europese Commissie de interne markt verstoren.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat belastingen een nationale bevoegdheid
zijn en moeten blijven. De leden van de VVD-fractie willen daarom unanimiteit op het
gebied van belastingheffing en dus het veto behouden. Is de Minister van Financiën
het hierover eens met de leden van de VVD-fractie? En dat ook geen geitenpaadjes met
inzet van allerlei andere artikelen uit het Verdrag moeten worden ingezet? Wat gaat
de inzet en inbreng van de Minister van Financiën hierover zijn tijdens de Eurogroep
en Ecofinraad op 5 en 6 oktober aanstaande?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de flexibele regeling van de Europese Bankenautoriteit
(EBA) vandaag afloopt, waarin banken flexibel mogen zijn met de boekhoudkundige verwerking
van leningen die even geen rente en aflossing genereren. Waarom wordt deze regeling
nu al stopgezet, terwijl de ondernemers het nog steeds moeilijk hebben? EBA beschouwt
de regeling zelf als een «groot succes», volgens Het Financieele Dagblad «Banken gaan de betaalpauzes weer merken in hun boekhouding» d.d. 28 september 2020. De regeling voorkomt dat banken terughoudend zijn in hun
kredietverlening en dat er ruimte geboden kan worden voor uitstel van betaling van
aflossing en rente. Gezien de huidige economische situatie door de coronacrisis, vinden
de leden van de VVD-fractie het van belang dat banken bedrijven en huishoudens de
ruimte kunnen bieden als het gaat om kredieten. Kan de Minister van Financiën dit
onder de aandacht brengen tijdens de eerstvolgende Eurogroep en Ecofinraad en pleiten
voor een verlenging van deze regeling? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister van Financiën aan te geven wat er in
de notitie van de Europese Commissie in het kader van de Recovery and Resilience Facility (RRF) staat, met betrekking tot de gevraagde hervormingen. Is deze notitie inmiddels al
bekend? Zo ja, kan het kabinet hier een uitgebreide nadere uitleg van geven?
Voor de hervormingen gekoppeld aan het Herstelfonds of RRF waren de landenspecifieke
aanbevelingen van groot belang. En juist de hervormingen vinden de leden van de VVD-fractie
cruciaal. In de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober
2020 staat dat het Semester wordt aangepast als gevolg van de COVID-19-uitbraak. Wat
is hiervan de bedoeling? Kan het kabinet de Europese Commissie om nadere uitleg vragen
waarom landenrapporten en landenspecifieke aanbevelingen de komende twee jaar (mogelijk)
komen te vervallen? Kan de Minister van Financiën tijdens de Eurogroep en Ecofinraad
van 5 en 6 oktober 2020 het belang van landenspecifieke aanbevelingen en met name
structurele hervormingen benadrukken? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie hebben signalen in de media gelezen dat de Europese Centrale
Bank (ECB) vindt dat het Herstelfonds structureel zou moeten worden. De leden van
de VVD-fractie vinden dat dit fonds uniek en eenmalig is en ook zo moet blijven. De
leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat de Minister van Financiën daar direct
duidelijk stelling over neemt en zich houdt aan de gemaakte afspraken. Kan de Minister
van Financiën de tijdelijkheid van het Herstelfonds nogmaals bevestigen? De leden
van de VVD-fractie vinden discussie over structurele hervormingen en prioriteiten
in de eurozone cruciaal. Investeringen in digitale en groene transitie is niet voldoende.
De leden van de VVD-fractie vinden de genoemde punten van het kabinet in de geannoteerde
agenda op dit punt wel erg mager. Kan het kabinet hier uitgebreider op ingaan en vertellen
waar de focus wat betreft hervormingen en investeringen in de eurozone op moet liggen?
En hoe wordt er controle gehouden op de uitgaven en waar de uitgaven aan worden besteed?
Zoals de leden van de VVD-fractie reeds hebben aangegeven, moet het kabinet ook scherp
meekijken met de Europese Commissie bij de beoordeling van de plannen die landen indienen.
Kan de Minister van Financiën ook uitgebreid ingegaan op het artikel «crisis dreigt over Europese herstelmiljarden» (Volkskrant d.d. 29 september 2020), de ontwikkelingen die daarin geschetst worden
en het krachtenveld op dit moment?
En kan het kabinet verder uitleg geven over het Duitse voorstel voor de rechtsstaatprocedure,
gekoppeld aan het Meerjarig Financieel Kader? Hoe gaat de Minister van Financiën ervoor
zorgen dat deze criteria («schendingen van de beginselen van de rechtsstaat») scherper
geformuleerd worden?
Wat betreft de situatie in Griekenland, concludeert de Europese Commissie dat Griekenland,
ondanks de negatieve impact van COVID-19, significante vooruitgang heeft geboekt met
een aantal hervormingen, constateren de leden van de VVD-fractie. Welke hervormingen
zijn er afgesproken tot nu toe? Kan het kabinet een overzicht geven van de hervormingen
waarop vooruitgang is geboekt, de mate van vooruitgang bij deze hervormingen, de hervormingen
waarop onvoldoende vooruitgang is geboekt, en de hervormingen die reeds gerealiseerd
zijn? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe het kan dat Griekenland
volgens de Macro Economische Verkenningen (MEV) het allergrootste Europees steunpakket
heeft in het kader van de coronacrisis (14% van het bruto binnenlands product ((bbp))
ten opzichte van Nederland welke slechts een kleine 5% van het bbp ontvangt)? Hoe
wordt dit betaald? Welke gevolgen heeft dit voor de overheidsfinanciën van Griekenland
en welke gevolgen voor de gemaakte afspraken?
De Europese Raad heeft op 25 september 2020 € 87,4 miljard aan financiële steun voor
zestien lidstaten goedgekeurd in de vorm van EU-leningen uit the European instrument for temporary Support to mitigate Unemployment Risks in an
Emergency (SURE). Wat zijn de vervolgstappen? In opvolging op het vorige algemeen overleg Eurogroep
en Ecofinraad op 9 september 2020; kan het kabinet een diepgaandere kabinetsappreciatie
van de plannen geven?
De leden van de VVD-fractie vinden de huidige kabinetsappreciatie nu veel te mager
en ontvangen daarom graag een uitgebreidere kabinetsappreciatie van de plannen. Welke
inspraak heeft het kabinet op de uitvoeringsbesluiten van de Raad, waarin de maatregelen
staan die voor de financiering van SURE-leningen in aanmerking komen? Hoeveel zeggenschap
hebben EU-landen hierover?
Ten slotte lezen de leden van de VVD-fractie in de geannoteerde agenda van de Eurogroep
en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 dat er nog geen informatie kan worden gegeven
over mutaties op de huidige Europese lijst van niet-coöperatieve jurisdicties, maar
dat het kabinet wel voornemens is in te stemmen. Kan het kabinet dit toelichten? Op
welke gronden is het kabinet van plan hierover in te stemmen? Welke overwegingen zijn
hieraan vooraf gegaan? Zijn de mutaties op de lijst inmiddels bekend?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken van
de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020. Naar aanleiding van het genoemde
punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.
Raadspositie Europese begroting 2021
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de Minister van Financiën aangeeft
dat de formele vaststelling van de Raadspositie plaats zal vinden via een schriftelijke
procedure, die naar verwachting op 29 september 2020 eindigt. De leden van de PVV-fractie
vragen naar de voortgang van deze schriftelijke procedure en of alle lidstaten hiermee
hebben ingestemd.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat Nederland van een EU-afdracht van
€ 7,9 miljard in 2020 naar een afdracht van € 9 miljard in 2021 gaat. De leden van
de PVV-fractie willen weten waarom de EU-afdracht volgend jaar € 1,1 miljard hoger
is en waar dit door wordt veroorzaakt. Ook vragen de leden van de PVV-fractie naar
een verklaring voor een hogere bruto nationaal inkomen (bni)-afdracht van € 500 miljoen
in 2021 ten opzichte van 2020, mede gelet op de fors verslechterde economische situatie
van Nederland. Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten waarom Nederland in
2021 meer gaat bijdragen aan invoerrechten ten opzichte van 2020.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie hoeveel extra Nederland in de periode 2021–2027
aan de Europese Unie moet afdragen als gevolg van het wegvallen van de bijdrage van
het Verenigd Koninkrijk. De leden vragen het kabinet om dit per jaar aan te geven.
Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat Nederland vanaf 2021 € 200 miljoen
per jaar zal bijdragen via een plastictaks. Kan de Minister van Financiën per EU-lidstaat
aangeven hoeveel er bijgedragen zal worden aan de EU via een plastictaks en tevens
aangeven welke verdeelsleutel er is toegepast (in procenten)?
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten waarom het kabinet überhaupt instemt
met een hogere EU-afdracht van € 1,1 miljard ten opzichte van 2020 en dan specifiek
ook instemt met de bereikte Raadspositie?
Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad
Ten aanzien van Griekenland vragen de leden van de PVV-fractie naar cijfers van de
som van de overheidsschuld en private schuld in de jaren 2019, 2020 en 2021 (in miljarden
euro en als percentage van het bbp). Hoe hoog is de som van de overheidsschuld en
private schuld in Nederland in dezelfde jaren? Kan de Minister van Financiën verder
ook een aflossingsschema geven van wanneer Griekenland Nederland zal terugbetalen
(inclusief data en bijbehorende bedragen)? Tevens vragen de leden van de PVV-fractie
welke belastingen Griekenland tijdelijk heeft verlaagd en naar een eventuele uitsplitsing
van het bedrag van € 3,1 miljard (indien het meerdere maatregelen betreft).
Voor wat betreft het RRF willen de leden van de PVV-fractie weten hoeveel de lidstaten
uit het giftendeel van € 390 miljard zullen ontvangen. Daarbij vragen de leden van
de PVV-fractie tevens mee te nemen hoe de € 77,5 miljard die zal worden toegevoegd
aan bestaande programma’s in de Europese begroting wordt verdeeld onder de lidstaten.
De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet dus om een totaalbedrag van hoeveel
lidstaten zullen ontvangen uit het giftendeel van het RRF inclusief de € 77,5 miljard.).
Kan de Minister van Financiën ook per lidstaat aangeven hoeveel er bijgedragen wordt
aan het RRF?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober. Deze leden hebben bij enkele punten op
de agenda vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de Ecofinraad een gedachtewisseling zal plaatsvinden
over de rol van het Europees Semester in 2020 en hoe het Semester kan worden aangepast
in 2021 in het kader van de Recovery and Resilience Facility. Nederland is akkoord gegaan met het Europees Herstelfonds omdat daarin de mogelijkheid
bestond lidstaten robuuster en weerbaarder te maken. Om die robuustheid en weerbaarheid
op te bouwen zijn de landenspecifieke aanbevelingen essentieel. Die aanbevelingen
werden opgesteld voor het Europees Semester. Deze leden vragen het kabinet of het
klopt dat de landenspecifieke aanbevelingen komen te vervallen, omdat vooral zal worden
gefocust op herstelplannen. Hoe is dit te rijmen dat in de herstelplannen dan onder
andere de landenspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020 worden gevolgd? Betekent
het wanneer niet meer jaarlijks de landenspecifieke aanbevelingen worden vastgesteld
dat hiermee ook de houvast wegvalt om na te gaan of landen voldoende blijven hervormen?
Met andere woorden hoe monitort de Europese Commissie? En hoe kan de Europese Commissie
in dat geval nog sturen op nieuwe ontwikkelingen? Hoe zou volgens kabinet het Semester
moeten worden aangepast? Wat is de inzet van het kabinet in de gedachtewisseling?
Ook vragen deze leden wanneer de begrotingsregels weer worden geactiveerd en wat de
positie van het kabinet ten aanzien hiervan is. Ten slotte vragen de leden hoe de
rolverdeling tussen Commissie en Raad is in het toekennen en monitoren van het Herstelfonds.
De leden van de CDA-fractie krijgen de indruk dat de Europese Commissie bij uitgaven
uit de Recovery and Resilience Facility er niet op is gericht lidstaten voor te schrijven wat ze moeten doen. Wel is zij
voornemens te starten met een aantal nieuwe initiatieven. Deze leden lezen in de jaarlijkse
groeistrategie dat de Europese Commissie zeven «flagship initiatives» lanceert. Deze leden achten het aantal doelstellingen van de groeistrategie erg groot.
De leden vragen wat de positie van het kabinet ten aanzien van deze groeistrategie
is en of zij een klein aantal kerndoelen niet beter acht dan het grote aantal initiatieven.
Deze leden vragen zich af hoe deze initiatieven kunnen bijdragen aan de hervorming
van een lidstaat. Voorts vragen deze leden of we hiermee niet het gevaar lopen dat
door de vele doelstellingen de Europese Commissie een lidstaat niet kan aanspreken
wanneer het onvoldoende voortgang maakt met het bereiken van structurele hervormingen.
De leden van de CDA-fractie achten het gezien de doelstelling van de faciliteit logisch
dat landen worden ondersteund die zwaar zijn getroffen zijn door corona, zowel medisch
als economisch. Belangrijk is echter ook of een land absorptiecapaciteit genoeg heeft
om ondersteuning te ontvangen en dit op een goede wijze, en dat betekent ter versterking
van de economie, weg kan zetten. Wanneer deze leden de berekening van de Europese
Centrale Bank lezen en zien dat landen als Kroatië en Bulgarije meer dan 10% van hun
bbp gaan ontvangen, vragen zij zich af of deze landen voldoende capaciteit hebben
om deze middelen te absorberen. Ook ten aanzien van Italië en Spanje vragen deze leden
of de middelen voldoende kunnen worden geabsorbeerd. De Europese Rekenkamer is verder
kritisch op de controle op de uitgaven uit de faciliteit en over het gebrek aan duidelijke
garanties rondom fraude en het toezicht op corruptie. Deze leden vragen het kabinet
of er afspraken zijn gemaakt wanneer lidstaten de middelen niet kunnen wegzetten.
Wordt dit risico ook gedragen door de nettobetalers aan de faciliteit? Ook vragen
zij of ten aanzien van uitgaven uit de faciliteit ook een controlerende rol is vastgelegd
voor de corruptiewaakhond European Anti-Fraud Office (OLAF)? Is bij gebrek aan absorptiecapaciteit
het gevaar niet levensgroot voor fraude en zinloze projecten? Waar ligt hierbij het
zwaartepunt om dit te voorkomen: bij de Europese Commissie, de Raad of het ontvangende
lidstaat?
De leden van de CDA-fractie vragen zich in dit kader af of dit Herstelfonds nu echt
tijdelijk is. Klopt het dat de Europese Centrale Bank aandringt om dit fonds een permanent
karakter te geven? Ook vragen de leden van de CDA fractie hoe zit het met het beroep
op het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Klopt het dat daar nog niet of nauwelijks
gebruik van wordt gemaakt? De leden van de CDA-fractie hopen namelijk dat dit geen
voorbode is om de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het Herstelfonds te versoepelen
zodat er meer gebruik van gemaakt wordt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Unie terms of reference zullen worden vastgesteld. Deze zien ook op internationale belastingen. De Europese
Unie hecht grote waarde aan het vinden van internationale oplossingen voor belastingen
in de digitale economie en kwesties op het gebied van grondslagerosie en winstverschuiving.
Deze leden begrijpen uit de brief die op 29 september naar de Kamer is gestuurd (documentnummer:
2020Z17443) dat geen overeenstemming wordt verwacht op de vergadering van het Inclusive Framework op 8 en 9 oktober over de herziening van het internationale belastingstelsel, waaronder
de digitale economie, maar dat geprobeerd zal worden tot blauwdrukken te komen voor
de verdere voortgang. Hoe beziet het kabinet in dat opzicht dat de Europese Commissie
«ready to act» is in het geval in Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)-verband
geen overeenstemming kan worden bereikt en voor het einde van het jaar met verdere
stappen zal komen? Heeft het kabinet de voorkeur voor maatregelen voor herziening
van het internationale belastingstelsel op OESO-niveau?
De leden van de CDA-fractie zien enkele andere onderwerpen op de agenda, waaronder
de EU-IMFC-verklaring voor de jaarlijkse Internationaal Monetair Fonds (IMF)-vergadering.
Deze leden begrijpen dat veel aandacht uit naar de twee financieringsinstrumenten
van de IMF, namelijk de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) en de Catastrophe Containment and Reliëf Trust (CCRT). Echter, deze leden vragen het kabinet of er naast de financiële ondersteuning
voor landen ook economisch-technische ondersteuning wordt geboden. Als dit het geval
is, dan vragen deze leden of deze ondersteuning door het IMF of de Wereldbank wordt
gegeven.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om in te stemmen met
het niet langer halfjaarlijks, maar jaarlijks aanpassen van de grijze en zwarte lijst
van non-coöperatieve jurisdicties. Deze leden vragen het kabinet of het niet merkwaardig
is dat hiervan een periodiek moment wordt gemaakt. Zij vragen of het niet logischer
is om op het moment dat een land voldoende goede maatregelen neemt het van de lijst
te halen of andersom aan de lijst toe te voegen. De criteria zijn immers helder. Deze
leden vragen of het terecht is dat een land dat niet aan de criteria voldoet in theorie
nog een jaar niet op de lijst zou komen te staan, en andersom, dat een land dat aan
de criteria voldoet nog een jaar op de lijst zouden kunnen blijven staan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
ten behoeve van de aankomende vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad.
De leden van de D66-fractie merken op dat de verplichting is opgenomen dat 37% van
de RRF-middelen aan klimaatdoelen dienen te worden besteed. Voornoemde leden benadrukken
het belang van deze afspraak gezien de noodzaak tot een groen herstel. Wat is er reeds
bekend over de invulling van deze verplichting? Welke uitgaven zullen hier wel en
niet onder vallen? Hoe zal deze verplichting worden gehandhaafd? Op welke manier zal
worden gecontroleerd dat uitgaven onder deze 37% niet reeds gepland waren of sowieso
plaats zouden vinden? Op welke manier zal het kabinet aan deze verplichting voldoen?
De leden van de D66-fractie constateren dat het Europees Semester in 2021 in een andere
vorm zal plaatsvinden. Voornoemde leden zijn het eens met het kabinet dat de Recovery and Resilience Facility voor momentum zorgt om te reflecteren op het Semester en de coördinatie van het economisch
beleid binnen het Semester. Wat is de visie van het kabinet over de breedte en focus
van het Europees Semester? Welke zaken vallen volgens de Minister van Financiën onder
de structurele uitdagingen die geadresseerd dienen te worden als voorwaarde om positief
te staan tegenover aanpassingen in het Semester? Vindt de Minister van Financiën het
gewenst dat de landenspecifieke aanbevelingen eventueel zullen komen te vervallen?
Wat is de reactie van de Minister van Financiën op het rapport van de Europese Rekenkamer
dat de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen op dit moment tekortschiet?
Welke kansen ziet hij voor opvolging van de conclusies van de Europese Rekenkamer?
De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op de discussie welke breedte van het
Europees Semester passend is bij een goede uitvoering van de Recovery and Resilience Facility. Hoe beoordeelt de Minister van Financiën de verbreding van het Europees Semester
en de gevolgen daarvan voor de toetsing van meer financieel-economische hervormingen?
Wat is de reflectie van de Minister van Financiën op de reeds gepresenteerde plannen
van Italië en Frankrijk en hoe zou het Europees Semester volgens de Minister van Financiën
deze plannen moeten toetsen? Vindt de Minister van Financiën de landenrapporten op
dit moment van voldoende kwaliteit om effectieve aanbevelingen te geven die tot de
gewenste hervormingen dienen te leiden? Zou de Europese Commissie ten behoeve van
de landenrapporten kunnen samenwerken met andere instellingen die gelijksoortig onderzoek
doen, zoals de OESO?
De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op het belang dat de RRF-middelen effectief
en dus ook snel worden ingezet om te helpen in de economische neergang als gevolg
van de coronacrisis. Hoe reflecteert de Minister van Financiën op de balans tussen
de benodigde snelle absorptie van de middelen in de Europese economie en de grondige
analyse die benodigd is om te identificeren welke doelen het meest voornaam zijn?
De leden van de fractie van D66 constateren dat door Commissaris Gentiloni wordt gehint
op het opnemen van het aanpakken van agressieve belastingplanning als voorwaarde voor
de RRF. Deze leden vragen hoe het Nederlandse kabinet hiertegen aankijkt. Deze leden
vragen welke aanbevelingen van de Europese Commissie om belastingontwijking en belastingplanning
aan te pakken nog niet door Nederland zijn opgevolgd. Deze leden vragen tevens wat
het risico is dat Nederland geen beroep kan doen op de RRF omdat de fiscale regels
voor grote bedrijven te veel belastingplanning toestaan. Tot slot vragen deze leden
of het introduceren van een bronheffing voldoende zou zijn om de bezwaren van de Europese
Commissie tegemoet te komen en wat de budgettaire opbrengsten van een dergelijke bronheffing
zouden zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda van
de Ecofin van oktober. Zij hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie zijn ongelukkig met het Herstelfonds, omdat het een lening
is die de toekomstige generatie moet terugbetalen en waarvan we niet weten of de investeringen
ook zullen leiden tot doelen die ten goede komen aan die toekomstige generatie. De
leden vragen het kabinet in te gaan op de kritiek van de Europese Rekenkamer, die
erop wijst dat er grote risico’s zijn dat er geen goed toezicht zal zijn op de besteding
van de middelen. Hoe gaat worden voorkomen dat over een tijd aan het licht komt dat
middelen uit het Herstelfonds hebben geleid tot zelfverrijking, corruptie of andere
verkeerde aanwending? Erkent het kabinet, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat
dit geen te verwaarlozen zorg is, omdat de verantwoording van bestaande ontvangen
middelen van fondsen te wensen overlaat? De leden maken zich zorgen dat snelheid boven
kwaliteit van investering zal gaan en dat er grote fouten gemaakt kunnen worden. De
leden wijzen erop dat het Herstelfonds geen «gratis geld» is, maar een hypotheek die
de toekomstige generatie moet terug betalen. Is het kabinet bereid te blijven wijzen
op solide investeringen en openbare verantwoording en hierop niet te wijken?
De leden van de SP-fractie constateren dat er veel zorgen zijn over de controle en
het doel van het RRF. De leden delen deze zorgen en vinden het goed verantwoorden
van de doelen en het kunnen controleren hiervan een absoluut essentieel onderdeel
van het RRF. De leden constateren dat dit, voordat de Minister-President de onderhandelingen
in ging, ook voor het kabinet essentieel was. Deelt de Minister van Financiën de zorgen
over het beperkte eisenpakket waaraan landen moeten voldoen voor de aanvraag van deze
gelden? Ontstaat hiermee niet een hele grote kans ontstaat op het spenderen van geld
dat niet aan corona gerelateerd is, opgehoest door Nederlanders als nettobetaler?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën naar zijn analyse van
de controleerbaarheid van deze middelen. Is hij het specifiek eens met de zorg geuit
door meerdere actoren dat de slechte controleerbaarheid ook corruptie in de hand werkt?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën hoe het kabinet harmonisatie
op het gebied van regelgeving over digitalisering in de financiële sector en een sterk
juridisch kader denkt te organiseren in geopolitieke context. De leden vragen de Minister
van Financiën of een nadere standpuntbepaling nodig is over het eigendom van data
en wat betreft het juridisch kader rondom datadeling. De leden vragen de Minister
van Financiën of het kabinet verbetering van digitale financiële dienstverlening nastreeft
ten koste van de consument. De leden vragen de Minister van Financiën nader onderzoek
te doen naar de toegang tot bepaalde technologie aangaande betalingsdiensten en de
handel in data. De leden van de SP-fractie eisen een waterdicht systeem om de consument
te beschermen tegen de financiële sector.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën of de kapitaalmarktunie
nog wel gaat lukken gezien de problemen op de kapitaalmarkt en de instabiele economie.
De leden zien nog steeds niet hoe het midden- en kleinbedrijf wordt geholpen bij de
kapitaalmarktunie. De leden vragen de Minister van Financiën concreet wat een bakker
kan hebben aan een kapitaalmarktunie en hoe deze kapitaalmarkt het midden- en kleinbedrijf
gaat bereiken. Wat wordt er nu eigenlijk verdiept met het actieplan van de kapitaalmarktunie?
Zijn deze actieplannen niet slechts een manier om financiële bedrijven meer risicovolle
producten te laten verhandelen? De leden van de SP-fractie vragen hierop een toelichting
van het kabinet.
II – Reactie van de Minister
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, PVV, CDA, D66 en SP inzake de agenda van de Eurogroep
en Ecofinraad op 5 van 5 en 6 oktober 2020. Bij de volgorde van de beantwoording is
de volgorde van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Europese Commissie (EC) doorgaat met
haar plannen om artikel 116 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie (VWEU) te gebruiken om lidstaten hun vetorecht af te pakken als het gaat om belastingenaangelegenheden
en andere regelingen die volgens de Europese Commissie de interne markt verstoren.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat belastingen een nationale bevoegdheid
zijn en moeten blijven. De leden van de VVD-fractie willen daarom unanimiteit op het
gebied van belastingheffing en dus het veto behouden. Is de Minister van Financiën
het hierover eens met de leden van de VVD-fractie? En dat ook geen geitenpaadjes met
inzet van allerlei andere artikelen uit het Verdrag moeten worden ingezet? Wat gaat
de inzet en inbreng van de Minister van Financiën hierover zijn tijdens de Eurogroep
en Ecofinraad op 5 en 6 oktober aanstaande?
Op dit moment geldt unanimiteit als stemregel voor belastingonderwerpen en liggen
er in Brussel geen concrete plannen voor om deze besluitvormingsprocedure aan te passen.
De Europese Commissie heeft via de pers aangegeven dat zij onderzoeken of (en zo ja,
hoe) artikel 116 VwEU kan worden ingezet in de strijd tegen oneerlijke belastingconcurrentie.
Tijdens de komende Ecofinraad staan er geen fiscaal onderwerpen geagendeerd, omdat
het agendapunt over de Europees fiscaal zwarte lijst van de agenda is afgehaald. Het
lijkt het mij meer opportuun om dit onderwerp op te brengen tijdens agendapunten die
zien op fiscale aangelegenheden. Bovendien zal ik, in lijn met de motie van de leden
Omtzigt en Bosman die op 30 september is aangenomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1599), dit standpunt kenbaar maken aan de Europese Commissie.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de flexibele regeling van de Europese Bankenautoriteit
(EBA) vandaag afloopt, waarin banken flexibel mogen zijn met de boekhoudkundige verwerking
van leningen die even geen rente en aflossing genereren. Waarom wordt deze regeling
nu al stopgezet, terwijl de ondernemers het nog steeds moeilijk hebben? EBA beschouwt
de regeling zelf als een «groot succes», volgens Het Financieele Dagblad «Banken gaan
de betaalpauzes weer merken in hun boekhouding» d.d. 28 september 2020. De regeling
voorkomt dat banken terughoudend zijn in hun kredietverlening en dat er ruimte geboden
kan worden voor uitstel van betaling van aflossing en rente. Gezien de huidige economische
situatie door de coronacrisis, vinden de leden van de VVD-fractie het van belang dat
banken bedrijven en huishoudens de ruimte kunnen bieden als het gaat om kredieten.
Kan de Minister van Financiën dit onder de aandacht brengen tijdens de eerstvolgende
Eurogroep en Ecofinraad en pleiten voor een verlenging van deze regeling? Zo nee,
waarom niet?
Normaal gesproken dienen banken in individuele gevallen de terugbetaalcapaciteit van
klanten te monitoren en, indien hier significante wijzigingen in optreden, heeft dit
implicaties voor onder meer het vereiste niveau van voorzieningen. Dit is in het bijzonder
van toepassing als banken financiële concessies, zoals uitstel van betalingen, doen.
Dat is prudentieel gezien ook wenselijk vanuit de (Europese) gedachte om de risico’s
van niet-presterende leningen (NPLs) beter te beheersen.
Om burgers en bedrijven te helpen om de initiële schok van COVID-19 zo goed als mogelijk
op te vangen hebben Nederlandse en veel andere Europese banken een groot deel veel
hun klanten generiek uitstel van aflossingsverplichtingen aangeboden. Gezien de omvang
van de moratoria was het op dat moment voor banken niet mogelijk om op korte termijn
individuele beoordelingen te doen van de terugbetaalcapaciteit, waardoor al deze blootstellingen
geherclassificeerd dreigden te worden. In reactie hierop publiceerde EBA een richtlijn
waarbij deze verplichting tot individuele herbeoordeling, mits een moratorium aan
zekere voorwaarden voldoet, tijdelijk niet geldt.
Deze ruimere richtlijn van EBA liep in eerste instantie tot 30 juni en is eerder verlengd
tot 30 september. De grote (ongerichte) schaal waarvoor de richtlijn aan het begin
van de COVID-19-crisis nodig was, is- net zoals dat voor de noodpakketten geldt –
in dit stadium niet meer nodig, noch opportuun. Banken hebben inmiddels de tijd gehad
om beter zicht te krijgen op de situatie van individuele klanten. Het is daarbij belangrijk
dat banken eventuele risico’s in hun verslaglegging transparant maken, zowel in Nederland
als in de rest van Europa. Uiteraard verwacht ik van banken dat zij hun klanten individueel
gezien nog steeds op de juiste manier blijven begeleiden. Zoals uit het artikel in
het Financieele Dagblad blijkt geven banken aan dat ook te doen, door gezamenlijk
met hun klanten te kijken naar de meest passende oplossingen, via bijvoorbeeld (individueel)
aanpaste of verlengde aflossingsschema’s of nieuwe (gegarandeerde) financiering, waarbij
vanzelfsprekend ook het toekomstperspectief van bedrijven meegenomen dient te worden.
Tot slot is het belangrijk om op te merken dat banken hun klanten, afhankelijk van
de bank, tot uiterlijk eind juni de mogelijkheid hebben gegeven om uitstel van aflossingen
aan te vragen voor een periode van 6 maanden. Het is dus niet zo dat alle klanten
vanaf oktober weer dienen te beginnen met aflossen. Dit is afhankelijk van wanneer
klanten hun moratorium hebben aangevraagd en/of toegewezen hebben gekregen.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister van Financiën aan te geven wat er in
de notitie van de Europese Commissie in het kader van de Recovery and Resilience Facility
(RRF) staat, met betrekking tot de gevraagde hervormingen. Is deze notitie inmiddels
al bekend? Zo ja, kan het kabinet hier een uitgebreide nadere uitleg van geven?
Om aanspraak te maken op middelen uit de RRF moeten lidstaten plannen indienen met
daarin hervormingen en investeringsprojecten. De Europese Commissie heeft op 17 september
«guidance documenten» gepubliceerd om nadere sturing te geven aan de plannen die lidstaten
moeten indienen.1 Deze documenten geven nadere uitleg aan de voorwaarden die in de RRF-verordening
worden gesteld. Deze verordening is nog onderwerp van onderhandelingen in de Raad
en het Europees Parlement. Op basis van de laatste versie van de conceptverordening
moeten plannen onder meer effectief bijdragen aan uitdagingen geïdentificeerd in de
landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester, maatregelen bevatten die effectief
bijdragen aan de groene transitie of uitdagingen die zijn ontstaan door deze transitie,
een blijvende impact hebben op de lidstaat, effectief bijdragen aan het versterken
van het groeipotentieel, werkgelegenheid en de economische en sociale weerbaarheid
van een lidstaat, en maatregelen bevatten voor de implementatie van hervormingen en
publieke investeringsprojecten als coherente acties. In de «guidance documenten» maakt de Europese Commissie onder meer duidelijk dat alle landspecifieke
aanbevelingen uit 2019 als 2020 relevant zijn. Indien een lidstaat prioriteiten kiest
in zijn aanbevelingen dan moet hij die rechtvaardigen.
Voor de hervormingen gekoppeld aan het Herstelfonds of RRF waren de landenspecifieke
aanbevelingen van groot belang. En juist de hervormingen vinden de leden van de VVD-fractie
cruciaal. In de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober
2020 staat dat het Semester wordt aangepast als gevolg van de COVID-19-uitbraak. Wat
is hiervan de bedoeling? Kan het kabinet de Europese Commissie om nadere uitleg vragen
waarom landenrapporten en landenspecifieke aanbevelingen de komende twee jaar (mogelijk)
komen te vervallen?
Het Europees Semester is in 2020 aangepast ten gevolge van de COVID-19-uitbraak. Zo
weerspiegelen de landspecifieke aanbevelingen van 2020 voornamelijk de acute uitdagingen
veroorzaakt door de pandemie. Hiernaast zijn de richtlijnen voor de stabiliteits-
en convergentieprogramma’s en de nationale hervormingsprogramma’s van 2020 aangepast
omdat veel ramingen, die als input voor deze rapporten dienden, door de COVID-19-uitbraak
niet meer relevant waren.
Aangezien de termijnen voor het Europees Semester en de Recovery and Resilience Facility (RRF) overlappen en vanwege de complementariteit met de RRF, zal het Semester moeten
worden aangepast om de inhoud en het aantal gevraagde documenten te stroomlijnen.
Dit zal de efficiëntie van het Semester dus vergroten en dubbel werk in het kader
van de RRF voorkomen. De Europese Commissie heeft de aanpassingen aangekondigd in
een mededeling over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021.2 Zo worden lidstaten aangemoedigd het nationale hervormingsprogramma en hun plannen
voor de RRF in één document in te dienen.
Hiernaast heeft de Europese Commissie aangekondigd dat de landenrapporten en de landspecifieke
aanbevelingen aankomend jaar niet gepubliceerd worden. Dit zal aankomend jaar worden
vervangen door de beoordeling van de Europese Commissie van de herstelplannen van
lidstaten voor de RRF. De Europese Commissie zal in deze beoordeling toetsen of de
plannen voor herstel een doeltreffend antwoord bieden op de beleidsuitdagingen zoals
omschreven in de vastgestelde landspecifieke aanbevelingen, met name de aanbevelingen
uit 2019 en 2020. Daarbij benadrukt de Europese Commissie dat lidstaten zich moeten
richten op uitdagingen en prioriteiten die het meeste effect zullen hebben op de lange
termijn en het groeipotentieel, het scheppen van banen, de gezondheidszorgstelsels,
de economische en sociale veerkracht en de regionale cohesie van de lidstaat zullen
versterken. Alle lidstaten zullen wel aanbevelingen t.a.v. begrotingsbeleid ontvangen,
zoals voorzien in het Stabiliteits- en Groeipact.
Kan de Minister van Financiën tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 oktober
2020 het belang van landenspecifieke aanbevelingen en met name structurele hervormingen
benadrukken? Zo nee, waarom niet?
Structurele hervormingen versterken het economische groeivermogen en de veerkracht
van lidstaten; dit is cruciaal om een duurzaam herstel na de crisis en de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën te waarborgen. Om deze reden zal ik tijdens de Eurogroep
en Ecofinraad van 5 en 6 oktober opnieuw het belang van structurele hervormingen benadrukken.
De leden van de VVD-fractie hebben signalen in de media gelezen dat de Europese Centrale
Bank (ECB) vindt dat het Herstelfonds structureel zou moeten worden. De leden van
de VVD-fractie vinden dat dit fonds uniek en eenmalig is en ook zo moet blijven. De
leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat de Minister van Financiën daar direct
duidelijk stelling over neemt en zich houdt aan de gemaakte afspraken. Kan de Minister
van Financiën de tijdelijkheid van het Herstelfonds nogmaals bevestigen?
Zoals afgesproken in de Europese Raad van 21 juli is het herstelinstrument tijdelijk.
Dit geldt ook voor de Recovery and Resilience Facility (RRF). Deze tijdelijkheid wordt ook vastgelegd in de RRF-verordening en in het Eigenmiddelenbesluit.
De leden van de VVD-fractie vinden discussie over structurele hervormingen en prioriteiten
in de eurozone cruciaal. Investeringen in digitale en groene transitie is niet voldoende.
De leden van de VVD-fractie vinden de genoemde punten van het kabinet in de geannoteerde
agenda op dit punt wel erg mager. Kan het kabinet hier uitgebreider op ingaan en vertellen
waar de focus wat betreft hervormingen en investeringen in de eurozone op moet liggen?
De RRF is een instrument voor alle EU-lidstaten. De voorwaarden die worden gesteld
aan de investeringen en hervormingen gelden daarom voor alle lidstaten, en zijn niet
uniek voor de eurozone. De uitdagingen verschillen per land. Daarom zal de vereiste
consistentie van herstelplannen met de uitdagingen die voor ieder land geïdentificeerd
zijn in het Europees Semester leidend zijn. Wel moeten die plannen ook consistent
zijn met de uitdagingen en prioriteiten die worden geïdentificeerd in de jaarlijkse
aanbevelingen voor het economisch beleid van de eurozone.
En hoe wordt er controle gehouden op de uitgaven en waar de uitgaven aan worden besteed?
Zoals de leden van de VVD-fractie reeds hebben aangegeven, moet het kabinet ook scherp
meekijken met de Europese Commissie bij de beoordeling van de plannen die landen indienen.
Middelen worden toegekend aan lidstaten op basis van plannen, die in eerste instantie
worden beoordeeld door de Europese Commissie en vervolgens dienen te worden goedgekeurd
door de Raad. Nederland zal daarbij scherp meekijken met de Europese Commissie. Plannen
moeten concrete mijlpalen en doelen bevatten voor hervormingen en investeringen. Uitbetaling
van middelen vindt, op aanvraag van een lidstaat, pas plaats als mijlpalen en doelen
zijn bereikt.
Kan de Minister van Financiën ook uitgebreid ingegaan op het artikel «crisis dreigt
over Europese herstelmiljarden» (Volkskrant d.d. 29 september 2020), de ontwikkelingen
die daarin geschetst worden en het krachtenveld op dit moment?
Het klopt dat de gesprekken met het Europees Parlement (EP) over de uitwerking van
het bereikte akkoord van de Europese Raad in juli over het Meerjarig Financieel Kader,
herstelinstrument in reactie op de COVID-19-crisis en het nieuwe Eigenmiddelenbesluit
(EMB) nog gaande zijn. Het EP heeft aangegeven dat het zal aandringen op een aantal
wijzigingen in het bereikte akkoord, waaronder extra ruimte voor enkele, ook voor
Nederland, prioritaire thema’s, een sterke conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid
en een bindend tijdpad voor de invoering van nieuwe eigen middelen.
Zoals toegelicht in het verslag van de Europese Raad van 17–21 juli jl.3, komt het bereikte akkoord op voor Nederland prioritaire elementen in grote mate
overeen met de inzet van het kabinet. Het kabinet zet zich ervoor in om deze uitkomsten
zo goed mogelijk te borgen in de verschillende wetgevingsinstrumenten. Het kabinet
acht het mogelijk om binnen de kaders van de conclusies van de Europese Raad tot overeenstemming
te komen met het Europees Parlement, waarbij het kabinet het totaalpakket integraal
zal beoordelen. Meer middelen voor ook voor Nederland prioritaire programma’s is aanvaardbaar
op voorwaarde dat dit niet gepaard gaat met een verhoging van het totale vastleggingenplafond
voor het MFK 2021–2027. Een juridisch bindende tijdlijn voor de invoering van nieuwe
eigen middelen is voor Nederland niet aanvaardbaar. In het antwoord op de volgende
vraag wordt ingegaan op de ontwikkelingen rondom de conditionaliteit t.a.v. de rechtsstatelijkheid.
Verder vragen de leden van de VVD of het kabinet verder kan uitleg geven over het
Duitse voorstel voor de rechtsstaatprocedure, gekoppeld aan het Meerjarig Financieel
Kader? Hoe gaat de Minister van Financiën ervoor zorgen dat deze criteria («schendingen
van de beginselen van de rechtsstaat») scherper geformuleerd worden?
Minister Blok zal uw Kamer spoedig separaat informeren over de kabinetsappreciatie
van het Duitse compromisvoorstel voor de MFK-rechtsstaatverordening. Op 30 september
jl. heeft het Duitse EU-voorzitterschap mandaat gekregen om op basis van het compromisvoorstel
de triloog met het Europees Parlement te starten om snel tot een akkoord te kunnen
komen. Nederland heeft zich uitgesproken tegen vaststelling van die Raadspositie,
waarbij Nederland aandacht heeft gevraagd voor het behoud van een brede reikwijdte
en voor besluitvorming over maatregelen met gekwalificeerde meerderheid. Naast Nederland
waren meerdere lidstaten, deels om andere redenen, geen voorstander van het starten
van de besprekingen met het Europees Parlement op basis van dit compromisvoorstel.
Nederland zal zich in de komende periode blijven inzetten voor een sterke en effectieve
conditionaliteit t.a.v. rechtsstatelijkheid, in lijn met de moties van de leden Sjoerdsma
en Van der Graaf (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1584), van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1515), van de leden Jetten en Van Ojik (Kamerstuk 35 403, nr. 4), van de leden Mulder en Omtzigt (Kamerstuk 35 078, nr. 3) en van de leden Omtzigt en Van der Graaf (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1598).
Wat betreft de situatie in Griekenland, concludeert de Europese Commissie dat Griekenland,
ondanks de negatieve impact van COVID-19, significante vooruitgang heeft geboekt met
een aantal hervormingen, constateren de leden van de VVD-fractie. Welke hervormingen
zijn er afgesproken tot nu toe?
Onder de drie steunprogramma’s voor Griekenland zijn er verschillende hervormingen
afgesproken, onder andere maatregelen op het gebied van belastingen, pensioenen, arbeids-
en productmarkten en het realiseren van een effectievere en kleinere overheid. Het
derde steunprogramma vanuit het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) is in augustus
2018 afgerond. Toen is besloten om Griekenland onder verscherpt toezicht (enhanced surveillance) te plaatsen. Onder dit verscherpt toezicht heeft Griekenland zich aan specifieke
(nadere) hervormingen en beleidsmaatregelen gecommitteerd.4 Tenslotte heeft Griekenland in mei jongstleden op eigen initiatief een lijst gepresenteerd
met additionele hervormingen.5 De bovenstaande hervormingen worden gemonitord onder verscherpt toezicht.6
Kan het kabinet een overzicht geven van de hervormingen waarop vooruitgang is geboekt,
de mate van vooruitgang bij deze hervormingen, de hervormingen waarop onvoldoende
vooruitgang is geboekt, en de hervormingen die reeds gerealiseerd zijn?
Binnen de hervormingen onder verscherpt toezicht is er een onderscheid tussen hervormingen
(zoals bijvoorbeeld privatiseringen) en een voortdurende inzet op bepaalde aspecten
(zoals bijvoorbeeld het waarborgen van financiële stabiliteit). Recent gerealiseerde
hervormingen zijn aanpassingen in de insolventiewetgeving, de evaluatie van openbaarvervoersubsidies
en de implementatie van het actieplan ten aanzien van zwartwerken. Er zijn ook hervormingen
die zich in een afrondend stadium bevinden, zoals de invoering van een gemeenschappelijke
schatkistrekening en de inrichting van wetgeving ten aanzien van het arbeidsrechtwetboek
en de code van arbeidsreglementering.
Hiernaast stelt de Europese Commissie vast dat er ook vertragingen zijn op hervormingen,
onder andere vanwege COVID-19. Deze vertragingen hebben bijvoorbeeld betrekking op
het terrein van privatiseringen, zoals de privatisering van het voormalige vliegveld
Hellenikon en de Egnatia-snelweg.
Graag verwijs ik naar de bijlage van het zevende verscherpt toezicht rapport van september
jongstleden, welke een nauwkeurig overzicht geeft van alle afgesproken hervormingen
en de voortgang daarop.7
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe het kan dat Griekenland volgens
de Macro Economische Verkenningen (MEV) het allergrootste Europees steunpakket heeft
in het kader van de coronacrisis (14% van het bruto binnenlands product ((bbp)) ten
opzichte van Nederland welke slechts een kleine 5% van het bbp ontvangt)? Hoe wordt
dit betaald? Welke gevolgen heeft dit voor de overheidsfinanciën van Griekenland en
welke gevolgen voor de gemaakte afspraken?
De maatregelen die Griekenland neemt om de economie te ondersteunen en de economische
neergang tegen te gaan hebben net als in andere landen voor een forse verslechtering
van het begrotingssaldo gezorgd. Griekenland financiert de ontstane tekorten op de
kapitaalmarkt. Ook heeft het land, net als vele anderen, een beroep gedaan op de Europese
steunmaatregel SURE. Door de uitzonderlijke situatie is Griekenland in tegenstelling
tot de voorgaande jaren nu dus niet in staat om een primair begrotingssaldo van 3,5%
te realiseren.
De Europese Raad heeft op 25 september 2020 € 87,4 miljard aan financiële steun voor
zestien lidstaten goedgekeurd in de vorm van EU-leningen uit the European instrument
for temporary Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency (SURE). Wat zijn
de vervolgstappen? In opvolging op het vorige algemeen overleg Eurogroep en Ecofinraad
op 9 september 2020; kan het kabinet een diepgaandere kabinetsappreciatie van de plannen
geven? De leden van de VVD-fractie vinden de huidige kabinetsappreciatie nu veel te
mager en ontvangen daarom graag een uitgebreidere kabinetsappreciatie van de plannen.
Welke inspraak heeft het kabinet op de uitvoeringsbesluiten van de Raad, waarin de
maatregelen staan die voor de financiering van SURE-leningen in aanmerking komen?
Hoeveel zeggenschap hebben EU-landen hierover?
Het op 19 mei jl. goedgekeurde Instrument for temporary Support to mitigate Unemployment Risks in Europe (SURE) is per 21 september jl. formeel in werking getreden. Alle landen hebben de
vereiste bilaterale garantie afgegeven. Op 26 september zijn 16 uitvoeringsbesluiten
goedgekeurd door de Raad. Nederland heeft in de Raad, net als alle overige lidstaten,
met deze besluiten ingestemd. Via deze uitvoeringsbesluiten wordt de Europese Commissie
gemandateerd namens de Unie een maximum bedrag aan een land uit lenen voor de financiering
van nationale vormen van werktijdverkorting en andere maatregelen die het beschermen
van werknemers en zelfstandigen tot doel hebben, alsook sommige zorgmaatregelen. Over
de uitvoeringsbesluiten is met gekwalificeerde meerderheid gestemd door de Raad. Nederland
heeft alle uitvoeringsbesluiten gesteund. Ik heb u hierover bericht middels mijn brief
van 3 september jl. over de uitvoeringsbesluiten.8
De Europese Commissie is nu bezig met het afsluiten van bilaterale leenovereenkomsten
met de lidstaten. Lidstaten kunnen op basis van een dergelijke overeenkomst middelen
opvragen die de Europese Commissie vervolgens zal moeten gaan lenen op de kapitaalmarkten
of bij financiële instellingen. Op basis van de verordening moet een lidstaat die
middelen heeft aangevraagd voor geplande overheidsuitgaven elk halfjaar de Europese
Commissie informeren over de uitvoering van dergelijke uitgaven. De Europese Commissie
zal elke zes maanden een verslag over het gebruik van de SURE-middelen naar de Raad
en het Europees Parlement sturen. In aanvulling daarop vereist de bilaterale garantie
dat per kwartaal uitstaande bedragen onder SURE worden gerapporteerd aan de garantieverleners,
zijnde de lidstaten. Er kunnen nog aanvragen volgen aangezien er nog middelen beschikbaar
zijn.
SURE is opgezet vanuit solidariteit en vanwege buitengewone omstandigheden. Het kan
worden gebruikt voor hoofdzakelijk werktijdverkortingsregelingen of soortgelijke maatregelen
ter bescherming van werknemers en zelfstandigen, en zodoende voor het verminderen
van werkloosheid en inkomensverlies, alsook, in aanvulling daarop, voor de financiering
van sommige maatregelen op gezondheidsgebied, met name op de werkplek. Een uitputtend
overzicht van de plannen per land is te vinden in de voorgestelde Raadsbesluiten9. Lidstaten hebben leningen aangevraagd voor maatregelen gericht op tijdelijke loonsubsidies,
algemene en soms ook sectorale verlaging van sociale lasten voor bedrijven, uitkeringen
en leningen voor zelfstandigen, programma´s gericht op vaardigheden om toegang tot
de arbeidsmarkt te behouden en extra voorzieningen voor kinderopvang. Naast generieke
loonsubsidies zijn ook sectorspecifieke loonsubsidies opgenomen, o.a. voor de toerisme-
en culturele sector en zorgpersoneel. Hiernaast hebben enkele lidstaten loonondersteundende
betalingen opgenomen voor seizoensgebonden ondernemingen.
Het kabinet heeft er tijdens de onderhandelingen over de verordening op ingezet om
het type maatregelen dat onder SURE kan worden gefinancierd te verbreden met maatregelen
gericht op de gezondheid. Enkele van de nu voorliggende uitvoeringsbesluiten bevatten
ook maatregelen die hierop gericht zijn: Italië zal bijvoorbeeld middelen lenen voor
de financiering van belastingaftrek voor bedrijven om de werkomgeving veiliger te
maken en Portugal zal met de middelen bijvoorbeeld beschermende kleding en een speciale
compensatie voor medisch personeel financieren. Roemenië zal lenen om een compensatie
voor de extra inzet van zorgpersoneel te financieren. België zal lenen om opleidingen
op het gebied van hygiëne te financieren, voor het verstrekken van beschermingsmateriaal
voor woon- en zorgcentra, ziekenhuizen en medische zorgverstrekkers en voor informatiecampagnes.
De voorgestelde maatregelen die de verschillende landen middels SURE-leningen zullen
financieren voldoen aan de doelstellingen en de vereisten van SURE.
Ten slotte lezen de leden van de VVD-fractie in de geannoteerde agenda van de Eurogroep
en Ecofinraad van 5 en 6 oktober 2020 dat er nog geen informatie kan worden gegeven
over mutaties op de huidige Europese lijst van niet-coöperatieve jurisdicties, maar
dat het kabinet wel voornemens is in te stemmen. Kan het kabinet dit toelichten? Op
welke gronden is het kabinet van plan hierover in te stemmen? Welke overwegingen zijn
hieraan vooraf gegaan? Zijn de mutaties op de lijst inmiddels bekend?
Ik begrijp de onderliggende vraag om meer transparantie over de besluitvorming van
de Gedragscodegroep. Aan de andere kant, is de beoordeling en eventuele veroordeling
van landen buiten de Europese Unie een zeer gevoelig diplomatieke aangelegenheid en
gelden er strenge Europese vertrouwelijkheidsregels over de behandeling van besluiten
over derde landen. Daarom kunnen de namen van de landen die op de Europees fiscaal
zwarte lijst komen te staan, pas bekend worden gemaakt op het moment dat daarover
wordt besloten. Deze regels van vertrouwelijkheid stellen bijvoorbeeld ook dat er
niet virtueel besloten kan worden over besluiten die derde landen aangaan. Om deze
reden is dit onderwerp van de agenda van de Ecofinraad gehaald en geldt er nu een
schriftelijke besluitvormingsprocedure waarin de lidstaten om goedkeuring wordt gevraagd.
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de Minister van Financiën aangeeft
dat de formele vaststelling van de Raadspositie plaats zal vinden via een schriftelijke
procedure, die naar verwachting op 29 september 2020 eindigt. De leden van de PVV-fractie
vragen naar de voortgang van deze schriftelijke procedure en of alle lidstaten hiermee
hebben ingestemd.
De schriftelijke procedure over de formele vaststelling van de Raadspositie ten aanzien
van het voorstel van de Europese Commissie voor de Europese begroting voor 2021 is
op 29 september afgerond. Alle EU-lidstaten hebben ingestemd. De Raadspositie ten
aanzien van het voorstel van de Europese Commissie voor de Europese begroting voor
2021 is daarmee formeel vastgesteld. Na het vaststellen van de Raadspositie heeft
het Europees Parlement 42 dagen om amendementen in te dienen. Als deze amendementen
binnen tien dagen door de Raad worden geaccepteerd is sprake van een begrotingsakkoord.
In de regel is dat niet het geval en start de zogenoemde conciliatieperiode. De conciliatieperiode
duurt 21 dagen, van 17 november tot 7 december. Om tijdig tot een akkoord tussen de
Raad en het EP te komen vindt op 3 december een Ecofin-begrotingsraad plaats.
De leden van de PVV-fractie willen weten waarom de EU-afdracht volgend jaar € 1,1
miljard hoger is en waar dit door wordt veroorzaakt. Ook vragen de leden van de PVV-fractie
naar een verklaring voor een hogere bruto nationaal inkomen (bni)-afdracht van € 500
miljoen in 2021 ten opzichte van 2020, mede gelet op de fors verslechterde economische
situatie van Nederland. Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten waarom Nederland
in 2021 meer gaat bijdragen aan invoerrechten ten opzichte van 2020.
De Nederlandse EU-afdrachten worden berekend op basis van het betalingenniveau op
de EU-begroting. De verwachte stijging van de EU-afdrachten in 2021 ten opzichte van
2020 wordt voornamelijk verklaard door twee redenen. Enerzijds zijn de betalingen
in de eerste jaren van het MFK 2021–2027 relatief hoog. Dit komt onder andere door
«front-loading» (het naar voren halen van geraamde betalingen die eerder voor latere jaren begroot
waren), in reactie op de COVID-19-crisis. Anderzijds liggen de betalingen in 2020
juist relatief laag ten opzichte van de overeengekomen MFK-plafonds voor 2014–2020.
Zoals toegelicht in de begroting van Buitenlandse Zaken voor 2021 worden de totale
BNI-afdrachten van de lidstaten bepaald door de overige inkomsten, invoerrechten,
de BTW-afdracht en de plastic-grondslag in mindering te brengen op het totaal aan
benodigde middelen voor de EU-begroting. Het aandeel van een lidstaat hierin wordt
vervolgens bepaald op basis van het eigen BNI ten opzichte van het BNI van de EU als
geheel. Omdat het betalingenniveau op de EU-begroting in 2021 hoger ligt dan in 2020
nemen de Nederlandse BNI-afdrachten toe ten opzichte van 2021, ceteris paribus de andere financieringsbronnen van de EU-begroting. Bij de lichte toename in de bijdrage
aan de invoerrechten ten opzichte van 2020 is rekening gehouden met de meest recente
economische ramingen van de Europese Commissie.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie hoeveel extra Nederland in de periode 2021–2027
aan de Europese Unie moet afdragen als gevolg van het wegvallen van de bijdrage van
het Verenigd Koninkrijk. De leden vragen het kabinet om dit per jaar aan te geven.
Bij de onderhandelingen over het volgende MFK (2021–2027) heeft Nederland ingezet
op het voorkomen van een stijging van de Nederlandse afdrachten als gevolg van het
vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Deze inzet is bereikt. Zoals
toegelicht in de brief over het Verslag van de Europese Raad van 17 tot en met 21 juli
jl.10 zorgen onder meer de hogere Nederlandse korting, de afdracht op basis van niet-gerecycled
plasticverpakkingsafval en een verhoging van de perceptiekostenvergoeding er voor
dat de Nederlandse afdrachten over het volgende MFK als geheel niet meer toenemen
dan reeds in de Rijksbegroting 2020 was voorzien.
Tevens merken de leden van de PVV-fractie op dat Nederland vanaf 2021 € 200 miljoen
per jaar zal bijdragen via een plastictaks. Kan de Minister van Financiën per EU-lidstaat
aangeven hoeveel er bijgedragen zal worden aan de EU via een plastictaks en tevens
aangeven welke verdeelsleutel er is toegepast (in procenten)?
De afdrachten van lidstaten op basis van de plasticgrondslag worden berekend op basis
van statistieken van Eurostat per lidstaat over het gewicht van het niet-gerecycled
plasticafval. Lidstaten dragen 0,80 euro per kilo niet-gerecycled plasticafval af.
Het betreft een grondslag voor de berekening van de nationale afdrachten. Een grondslag
is in feite een verdeelsleutel voor de afdrachten, geen Europese belasting. Deze heeft
geen direct effect op de lastendruk van burgers of bedrijven, en er is geen overdracht
van fiscale bevoegdheden.
Lidstaten met een BNI per capita onder het gemiddelde EU BNI per capita hebben recht
op een jaarlijkse verlaging van hun afdracht op basis van niet-gerecycled plasticafval.
Dit zijn Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus,
Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië en Slowakije.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geraamde gemiddelde procentuele bijdrage
per lidstaat aan de totale afdrachten gebaseerd op niet-gerecycled plastic afval voor
de jaren van het MFK 2021–2027. De totale geraamde afdracht van alle lidstaten samen
bedraagt ongeveer 6 miljard euro. Het Nederlandse aandeel in de afdracht op basis
van niet-gerecycled plastic afval bedraagt 3,8%, dit aandeel is lager dan het relatieve
BNI-aandeel van Nederland in het Europese BNI.
Tabel – Bijdrage aan totaalafdrachten niet-gerecycled plasticafval per lidstaat
Gemiddeld 2021–2027
BE
2,6%
BG
0,5%
CZ
1,3%
DK
1,5%
DE
23,9%
EE
0,5%
IE
2,2%
EL
0,9%
ES
9,8%
FR
18,8%
HR
0,3%
IT
14,4%
CY
0,1%
LV
0,2%
LT
0,3%
LU
0,2%
HU
2,0%
MT
0,1%
NL
3,8%
AT
2,4%
PL
6,2%
PT
2,6%
RO
1,7%
SI
0,3%
SK
0,6%
FI
1,0%
SE
1,8%
Daarnaast willen de leden van de PVV-fractie weten waarom het kabinet überhaupt instemt
met een hogere EU-afdracht van € 1,1 miljard ten opzichte van 2020 en dan specifiek
ook instemt met de bereikte Raadspositie?
De raming van de Nederlandse EU-afdrachten wordt berekend op basis van het betalingenniveau
op de EU-begroting. Het betalingenniveau voor de EU-begroting van 2021 past nog ruim
binnen de op de Europese Raad van juli overeengekomen MFK-plafonds inclusief speciale
instrumenten voor 2021–2027. Nederland respecteert dit politieke akkoord over het
MFK.
De stijging van de EU-afdrachten in 2021 ten opzichte van 2020 wordt voornamelijk
verklaard door twee redenen. Enerzijds zijn de betalingen in de eerste jaren van het
MFK 2021–2027 relatief hoog. Dit komt onder andere door het naar voren halen van geraamde
betalingen die eerder voor latere jaren begroot waren (front-loading), in reactie op de COVID-19-crisis. Anderzijds liggen de betalingen in 2020 juist
relatief laag ten opzichte van de overeengekomen MFK-plafonds voor 2014–2020. Als
gevolg van het akkoord over het MFK en het EMB nemen de Nederlandse afdrachten aan
de Europese Unie over de periode van het volgende MFK als geheel niet meer toe dan
reeds in de Rijksbegroting was voorzien.
Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad
Ten aanzien van Griekenland vragen de leden van de PVV-fractie naar cijfers van de
som van de overheidsschuld en private schuld in de jaren 2019, 2020 en 2021 (in miljarden
euro en als percentage van het bbp).
Hoe hoog is de som van de overheidsschuld en private schuld in Nederland in dezelfde
jaren?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de publieke en private schuld van Nederland
en Griekenland, in percentage van het bbp en miljarden. Ramingen over de private schuld
voor 2020 en 2021 zijn niet beschikbaar.
2021
2020
2019
Publieke schuld1
Griekenland, % bbp
182,6
196,4
176,6
Nederland, % bbp
57,6
62,1
48,6
Griekenland, € mld.
334,7
331,9
331,1
Nederland, € mld.
469,1
475,0
394,6
Private schuld2
Griekenland, % bbp
n.n.b.
n.n.b.
107,7
Nederland, % bbp
n.n.b.
n.n.b.
234,0
Griekenland, € mld.
n.n.b.
n.n.b.
201,9
Nederland, € mld.
n.n.b.
n.n.b.
1.895,8
Totaal GR, in % bbp.
n.n.b.
n.n.b.
284,3
Totaal, in % bbp.
n.n.b.
n.n.b.
282,6
Totaal, in € mld.
n.n.b.
n.n.b.
533,0
Totaal, in € mld.
n.n.b.
n.n.b.
2.290,4
X Noot
1
Bron: lenteraming Europese Commissie.
X Noot
2
Bron: Eurostat. De private schuld indicator geeft de schuld weer van niet-financiële
bedrijven, huishoudens en instellingen voor huishoudens zonder winstoogmerk.
Kan de Minister van Financiën verder ook een aflossingsschema geven van wanneer Griekenland
Nederland zal terugbetalen (inclusief data en bijbehorende bedragen)?
Onder het eerste steunprogramma, de Greek Loan Facility (GLF) uit 2010, heeft Nederland voor € 3,2 mld. aan bilaterale leningen verstrekt
aan Griekenland. Griekenland is sinds juni 2020 begonnen met het aflossen van de bilaterale
leningen aan de crediteuren onder het GLF.
Nederland ontvangt in 2020 circa € 42 mln., in 2021 circa € 124 mln. en in 2022 circa
€ 160 mln. van Griekenland aan aflossingen. Voorts zal Nederland jaarlijks tot en
met 2041 circa € 160 mln. ontvangen, met een klein afname van de aflossingen in 2040
en 2041, omdat bepaalde leningen dan reeds volledig zijn afgelost.
Het Europese Faciliteit voor Financiële Stabiliteit (EFSF) heeft onder het tweede
steunprogramma in totaal € 141,8 mld. aan leningen verstrekt aan Griekenland. De uitstaande
leningen zullen worden afgelost van 2023 tot en met 2070. Het EFSF functioneert op
basis van afgegeven garanties door eurozone lidstaten.11 Nederland zal daardoor bij voldane aflossingen door Griekenland aan het EFSF geen
middelen ontvangen.
Onder het derde steunprogramma vanuit het ESM is € 61,9 mld. aan leningen verstrekt
aan Griekenland. Griekenland zal deze leningen terugbetalen aan het ESM van 2030 tot
en met 2060. Het ESM is het permanente noodfonds van de eurozone en functioneert op
basis van ingelegd kapitaal en garanties vanuit de eurozone lidstaten. De toekomstige
aflossingen zullen toekomen aan het ESM en niet aan de individuele lidstaten.
Tevens vragen de leden van de PVV-fractie welke belastingen Griekenland tijdelijk
heeft verlaagd en naar een eventuele uitsplitsing van het bedrag van € 3,1 miljard
(indien het meerdere maatregelen betreft).
Griekenland heeft een aantal fiscale maatregelen getroffen om de impact van COVID-19
te mitigeren. De maatregel welke het meeste impact heeft is het verlagen van vooruitbetalingen
voor bedrijven en ZZP’ers t.a.v. inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting indien
er sprake is van een daling van het inkomen. Deze maatregel brengt kosten met zich
mee van € 1,5 mrd. Daarnaast zijn er beperkte fiscale maatregelen doorgevoerd waaronder
1) uitstel van BTW-betalingen (420 mln.), 2) een tijdelijke verlaging van de BTW op
transport, drinkwaren, bioscoopkaarten en toeristische pakketten (120 mln.) (3) afschaffing
van gemeentelijke heffingen (110 mln.). Tabel 3.1 van het zevende verscherpt toezicht
rapport van september jongstleden geeft een helder overzicht van de verschillende
maatregelen (waaronder fiscale maatregelen) en de bijbehorende kosten.12
Voor wat betreft het RRF willen de leden van de PVV-fractie weten hoeveel de lidstaten
uit het giftendeel van € 390 miljard zullen ontvangen. Daarbij vragen de leden van
de PVV-fractie tevens mee te nemen hoe de € 77,5 miljard die zal worden toegevoegd
aan bestaande programma’s in de Europese begroting wordt verdeeld onder de lidstaten.
De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet dus om een totaalbedrag van hoeveel
lidstaten zullen ontvangen uit het giftendeel van het RRF inclusief de € 77,5 miljard.).
Kan de Minister van Financiën ook per lidstaat aangeven hoeveel er bijgedragen wordt
aan het RRF?
Het EU-herstelinstrument (ook bekend als Next Generation EU) bestaat voor het grootste deel uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) en voor een kleiner deel uit tijdelijke additionele middelen voor een beperkt
aantal bestaande MFK-programma’s. De genoemde bedragen luiden in prijzen van 2018.
De daadwerkelijke bedragen in lopende prijzen zullen dus hoger liggen. Tabel 1 geeft
de verdeling weer.
Tabel 1: Verdeling herstelinstrument Next Generation EU (in miljarden euro’s; prijzen 2018)
Leningen
Subsidies
Totaal
Recovery and Resilience Facility
360
312,5
672,5
ReactEU
–
47,5
47,5
Horizon Europe
–
5
5
InvestEU
–
5,6
5,6
GLB – plattelandsontwikkeling
–
7,5
7,5
JTF
–
10
10
RescEU
–
1,9
1,9
Totaal
360
390
750
Tabel 2 geeft een inschatting van de verwachte maximale subsidies van de EU-lidstaten
uit de RRF en de verwachte ontvangsten uit twee andere MFK-programma’s. De ontvangsten
uit de RRF zijn daarbij ingeschat op basis van de overeengekomen verdeelsleutel en
verwachtingen voor de economische groei. De verdeling onder de lidstaten van de 77,5
miljard euro die aan bestaande MFK-programma’s wordt toegevoegd is alleen bekend voor
de programma’s die werken met landenenveloppen, te weten: GLB – plattelandsontwikkeling
en het Just Transition Fund (JTF). De verdeling van middelen uit de overige programma’s: ReactEU, Horizon Europe,
InvestEU en RescEU is derhalve niet opgenomen in tabel 2. De bijdragen van de EU-lidstaten aan het subsidiedeel
van de RRF in tabel 3 zijn gebaseerd op een inschatting van het BNI van de verschillende
landen ten opzichte van het BNI van de EU als geheel.
Tabel 2: inschatting van de verdeling van inkomsten uit het subsidiedeel van de RRF,
GLB en JTF (2018 prijzen, miljarden euro, afgerond op 1 decimaal)
lidstaat
Inkomsten
BE
5,2
BG
6,9
CZ
7,7
DK
1,7
DE
24,6
EE
1,2
IE
1,5
EL
17,0
ES
60,3
FR
38,7
HR
6,3
IT
66,9
CY
1,1
LV
2,1
LT
2,7
LU
0,1
HU
6,7
MT
0,2
NL
6,0
AT
3,4
PL
26,0
PT
13,6
RO
15,6
SI
1,8
SK
6,2
FI
2,7
SE
3,9
Tabel 3: inschatting van de bijdragen aan het subsidiedeel van de RRF (2018 prijzen,
miljarden euro, afgerond op 1 decimaal)
lidstaat
Bijdrage
BE
10,7
BG
1,4
CZ
4,8
DK
7,3
DE
81,0
EE
0,7
IE
6,5
EL
3,9
ES
26,5
FR
54,4
HR
1,1
IT
37,2
CY
0,5
LV
0,7
LT
1,1
LU
1,1
HU
3,4
MT
0,3
NL
17,6
AT
9,3
PL
12,6
PT
4,5
RO
5,8
SI
1,2
SK
2,4
FI
5,3
SE
11,0
De leden van de CDA-fractie lezen dat in de Ecofinraad een gedachtewisseling zal plaatsvinden
over de rol van het Europees Semester in 2020 en hoe het Semester kan worden aangepast
in 2021 in het kader van de Recovery and Resilience Facility. Nederland is akkoord
gegaan met het Europees Herstelfonds omdat daarin de mogelijkheid bestond lidstaten
robuuster en weerbaarder te maken. Om die robuustheid en weerbaarheid op te bouwen
zijn de landenspecifieke aanbevelingen essentieel. Die aanbevelingen werden opgesteld
voor het Europees Semester. Deze leden vragen het kabinet of het klopt dat de landenspecifieke
aanbevelingen komen te vervallen, omdat vooral zal worden gefocust op herstelplannen.
Hoe is dit te rijmen dat in de herstelplannen dan onder andere de landenspecifieke
aanbevelingen uit 2019 en 2020 worden gevolgd? Betekent het wanneer niet meer jaarlijks
de landenspecifieke aanbevelingen worden vastgesteld dat hiermee ook de houvast wegvalt
om na te gaan of landen voldoende blijven hervormen? Met andere woorden hoe monitort
de Europese Commissie? En hoe kan de Europese Commissie in dat geval nog sturen op
nieuwe ontwikkelingen? Hoe zou volgens kabinet het Semester moeten worden aangepast?
Wat is de inzet van het kabinet in de gedachtewisseling?
Aangezien de termijnen voor het Europees Semester en de Recovery and Resilience Facility (RRF) overlappen en vanwege de complementariteit met de RRF, zal het Europees Semester
moeten worden aangepast om de inhoud en het aantal gevraagde documenten te stroomlijnen.
Dit zal de efficiëntie van het Semester dus vergroten en dubbel werk in het kader
van de RRF voorkomen. De Europese Commissie heeft de aanpassingen aangekondigd in
een mededeling over de Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021.13 Zo worden lidstaten aangemoedigd het nationale hervormingsprogramma en hun plannen
voor de RRF in één document in te dienen.
Hiernaast heeft de Commissie aangekondigd dat de landenrapporten en de landspecifieke
aanbevelingen aankomend jaar niet gepubliceerd worden. Dit zal aankomend jaar worden
vervangen door de beoordeling van de Europese Commissie van de herstelplannen van
lidstaten voor de RRF. De Europese Commissie zal in deze beoordeling toetsen of de
plannen voor herstel een doeltreffend antwoord bieden op de beleidsuitdagingen zoals
omschreven in de vastgestelde landspecifieke aanbevelingen, met name de aanbevelingen
uit 2019 en 2020. Daarbij benadrukt de Europese Commissie dat lidstaten zich moeten
richten op uitdagingen en prioriteiten die het meeste effect zullen hebben op de lange
termijn en het groeipotentieel, het scheppen van banen, de gezondheidszorgstelsels,
de economische en sociale veerkracht en de regionale cohesie van de lidstaat zullen
versterken. Alle lidstaten zullen wel aanbevelingen t.a.v. begrotingsbeleid ontvangen,
zoals voorzien in het Stabiliteits- en Groeipact.
Structurele hervormingen versterken het economische groeivermogen en de veerkracht
van lidstaten; dit is cruciaal om een duurzaam herstel na de crisis en de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën te waarborgen. Het kabinet zal tijdens de gedachtewisseling
in de Ecofinraad van 6 oktober dan ook om het belang van structurele hervormingen
benadrukken. Hiernaast is het kabinet van mening dat de aanpassingen van het Europees
Semester tijdelijk moeten zijn en alleen moeten voortduren zolang herstelplannen van
de RRF worden ingediend en beoordeeld.
Ook vragen deze leden wanneer de begrotingsregels weer worden geactiveerd en wat de
positie van het kabinet ten aanzien hiervan is.
Het is op dit moment onduidelijk wanneer de algemene ontsnappingsclausule van het
SGP wordt gedeactiveerd en de reguliere handhaving van het SGP weer van toepassing
is. Het kabinet is van mening dat deze clausule alleen geopend moet zijn voor de periode
van de COVID-19-crisis. De economische ramingen zijn momenteel echter zeer onzeker.
Ten slotte vragen de leden hoe de rolverdeling tussen Commissie en Raad is in het
toekennen en monitoren van het Herstelfonds.
Over de governance van het RRF, en de rolverdeling tussen de Commissie en de Raad
hierbij, bent u geïnformeerd op 24 juli jl. met het Verslag buitengewone Europese
Raad van 17 tot en met 21 juli 2020.14 Nederland ziet er op toe dat deze afspraken goed in de RRF-verordening worden opgenomen.
De leden van de CDA-fractie krijgen de indruk dat de Europese Commissie bij uitgaven
uit de Recovery and Resilience Facility er niet op is gericht lidstaten voor te schrijven
wat ze moeten doen. Wel is zij voornemens te starten met een aantal nieuwe initiatieven.
Deze leden lezen in de jaarlijkse groeistrategie dat de Europese Commissie zeven «flagship
initiatives» lanceert. Deze leden achten het aantal doelstellingen van de groeistrategie
erg groot. De leden vragen wat de positie van het kabinet ten aanzien van deze groeistrategie
is en of zij een klein aantal kerndoelen niet beter acht dan het grote aantal initiatieven.
Deze leden vragen zich af hoe deze initiatieven kunnen bijdragen aan de hervorming
van een lidstaat. Voorts vragen deze leden of we hiermee niet het gevaar lopen dat
door de vele doelstellingen de Europese Commissie een lidstaat niet kan aanspreken
wanneer het onvoldoende voortgang maakt met het bereiken van structurele hervormingen.
In de Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021 moedigt de Europese Commissie
lidstaten aan om in hun herstelplannen investeringen en hervormingen op te nemen op
gebied van zeven Europese «flagship initiatives». Daarbij gaat het daarbij om hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, schoon vervoer,
breedband, digitale overheid, data cloud, digitale vaardigheden en onderwijs. Deze
thema’s zullen in de praktijk naar inschatting van het kabinet vooral relevant zijn
voor de investeringscomponent van herstelplannen. Het betreft uitdrukkelijk een aanmoediging
van de Europese Commissie, die niet bindend is. Het kabinet deelt niet de zorg dat
lidstaten hierdoor niet kunnen worden aangesproken op onvoldoende voortgang met het
bereiken van structurele hervormingen. Voor de eisen die worden gesteld aan hervormings-
en investeringsplannen zijn de voorwaarden in de RRF-verordening leidend. Plannen
moeten onder meer effectief bijdragen aan uitdagingen geïdentificeerd in de landspecifieke
aanbevelingen van het Europees Semester, en effectief bijdragen aan het versterken
van het groeipotentieel, werkgelegenheid en de economische en sociale weerbaarheid
van een lidstaat. Middelen worden pas uitbetaald als mijlpalen en doelen ten aanzien
van hervormingen en investeringen zijn behaald.
De leden van de CDA-fractie achten het gezien de doelstelling van de faciliteit logisch
dat landen worden ondersteund die zwaar zijn getroffen zijn door corona, zowel medisch
als economisch. Belangrijk is echter ook of een land absorptiecapaciteit genoeg heeft
om ondersteuning te ontvangen en dit op een goede wijze, en dat betekent ter versterking
van de economie, weg kan zetten. Wanneer deze leden de berekening van de Europese
Centrale Bank lezen en zien dat landen als Kroatië en Bulgarije meer dan 10% van hun
bbp gaan ontvangen, vragen zij zich af of deze landen voldoende capaciteit hebben
om deze middelen te absorberen. Ook ten aanzien van Italië en Spanje vragen deze leden
of de middelen voldoende kunnen worden geabsorbeerd. De Europese Rekenkamer is verder
kritisch op de controle op de uitgaven uit de faciliteit en over het gebrek aan duidelijke
garanties rondom fraude en het toezicht op corruptie. Deze leden vragen het kabinet
of er afspraken zijn gemaakt wanneer lidstaten de middelen niet kunnen wegzetten.
Wordt dit risico ook gedragen door de nettobetalers aan de faciliteit? Ook vragen
zij of ten aanzien van uitgaven uit de faciliteit ook een controlerende rol is vastgelegd
voor de corruptiewaakhond European Anti-Fraud Office (OLAF)? Is bij gebrek aan absorptiecapaciteit
het gevaar niet levensgroot voor fraude en zinloze projecten? Waar ligt hierbij het
zwaartepunt om dit te voorkomen: bij de Europese Commissie, de Raad of het ontvangende
lidstaat?
De RRF-verordening zoals die dinsdag in de Raad voorligt bevat een aantal mechanismen
om zinloos of verkeerd gebruik van middelen te voorkomen. Een lidstaat krijgt alleen
middelen toegekend als hij goede plannen voor het gebruik van die middelen opstelt.
De Europese Commissie beoordeelt plannen daartoe kritisch op grond van de voorwaarden
in de RRF-verordening, waarna de Raad de plannen goedkeurt op basis van een voorstel
van de Europese Commissie. Indien een lidstaat geen of onvoldoende plannen indient,
worden middelen niet toegekend. De Europese Commissie beoordeelt of bij de uitvoering
van het plan aan de mijlpalen en doelen is voldaan. Een positieve beoordeling is nodig
om tot uitbetaling van een subsidie uit de RRF over te kunnen gaan. Over een concept
van deze beoordeling zal de Europese Commissie het Economisch en Financieel Comité
(EFC) raadplegen. Het EFC zal een advies opstellen en moet daarbij streven naar consensus.
Daarbij toetst het EFC of de door de Europese Commissie in haar concept-beoordeling
getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en doelen overeenkomen met zijn
beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten van mening zijn dat dat niet het
geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese Raad verzoeken om de kwestie
op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien van een onderbouwing waaruit
blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende bereikt is.
Bovengenoemde afspraken moeten voorkomen dat lidstaten middelen ontvangen die ze niet
goed (kunnen) besteden. Daarnaast steunt Nederland voorgestelde aanvullingen in de
RRF-verordening waarmee lidstaten worden verplicht om maatregelen te treffen die fraude,
corruptie en belangenverstrengeling voorkomen, opsporen en corrigeren. Lidstaten moeten
de werking van een efficiënt en effectief intern controlesysteem kunnen garanderen,
waarmee onterecht verstrekte subsidies kunnen worden teruggevorderd. Het European Anti-Fraud Office (OLAF) mag onderzoek uitvoeren om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude,
corruptie, belangenverstrengeling of andere illegale activiteiten die de financiële
belangen van de Unie schaden.
De leden van de CDA-fractie vragen zich in dit kader af of dit Herstelfonds nu echt
tijdelijk is. Klopt het dat de Europese Centrale Bank aandringt om dit fonds een permanent
karakter te geven? Ook vragen de leden van de CDA fractie hoe zit het met het beroep
op het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Klopt het dat daar nog niet of nauwelijks
gebruik van wordt gemaakt? De leden van de CDA-fractie hopen namelijk dat dit geen
voorbode is om de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het Herstelfonds te versoepelen
zodat er meer gebruik van gemaakt wordt.
De ECB heeft op 23 september jl. als onderdeel van haar periodieke economische bulletin
een beknopte analyse van de begrotingsgevolgen van het herstelfonds gepubliceerd.
Het heeft daarbij aangegeven dat de introductie van het herstelfonds weliswaar eenmalig
is, maar wel belangrijke lessen behelst voor de Economische en Monetaire Unie (EMU),
die nog geen permanente centrale begrotingscapaciteit heeft ten behoeve van macro-economische
stabilisatie gedurende diepe crises. Het ESM heeft op 15 mei jl. het Pandemic Crisis Support (PCS) instrument klaargezet. Gebruik van middelen uit het PCS is geen doel op zich.
Er is vooralsnog nog geen lidstaat die een aanvraag heeft gedaan.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Unie terms of reference zullen worden
vastgesteld. Deze zien ook op internationale belastingen. De Europese Unie hecht grote
waarde aan het vinden van internationale oplossingen voor belastingen in de digitale
economie en kwesties op het gebied van grondslagerosie en winstverschuiving. Deze
leden begrijpen uit de brief die op 29 september naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 140, nr. 73) dat geen overeenstemming wordt verwacht op de vergadering van het Inclusive Framework
op 8 en 9 oktober over de herziening van het internationale belastingstelsel, waaronder
de digitale economie, maar dat geprobeerd zal worden tot blauwdrukken te komen voor
de verdere voortgang. Hoe beziet het kabinet in dat opzicht dat de Europese Commissie
«ready to act» is in het geval in Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO)-verband geen overeenstemming kan worden bereikt en voor het einde van het jaar
met verdere stappen zal komen? Heeft het kabinet de voorkeur voor maatregelen voor
herziening van het internationale belastingstelsel op OESO-niveau?
Wat betreft de digitale economie heeft een wereldwijde fiscale oplossing de voorkeur.
De uitdagingen waar het internationale belastingsysteem voor staat kunnen namelijk
het effectiefst in een zo breed mogelijk internationaal verband worden aangepakt.
Bovendien wordt daarmee een zo groot mogelijk gelijk speelveld gewaarborgd. Daardoor
kunnen dit soort internationale afspraken ook bijdragen aan de aantrekkelijkheid van
het Nederlandse vestigingsklimaat voor het reële bedrijfsleven. Uiteraard komt de
vraag op hoe deze nog steeds lopende discussie in de OESO samenloopt met een eventuele
voortrekkersrol van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft inderdaad aangegeven
dat het graag meedenkt om de discussie over de digitale economie gaande te houden.
Ik denk dat een dergelijke stok achter de deur ook niet slecht is om druk te houden
op het OESO-proces. Aan de andere kant ligt, in ieder geval op dit moment, de focus
op de onderhandelingen in de OESO. Het is nog te vroeg om aan plan Europa te denken
als het in OESO-verband lukt om een ambitieus en realistisch tijdpad af te spreken
om alsnog tot overeenstemming te komen.
De leden van de CDA-fractie zien enkele andere onderwerpen op de agenda, waaronder
de EU-IMFC-verklaring voor de jaarlijkse Internationaal Monetair Fonds (IMF)-vergadering.
Deze leden begrijpen dat veel aandacht uit naar de twee financieringsinstrumenten
van de IMF, namelijk de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) en de Catastrophe
Containment and Reliëf Trust (CCRT). Echter, deze leden vragen het kabinet of er naast
de financiële ondersteuning voor landen ook economisch-technische ondersteuning wordt
geboden. Als dit het geval is, dan vragen deze leden of deze ondersteuning door het
IMF of de Wereldbank wordt gegeven.
Het IMF en de Wereldbank verlenen technische assistentie aan landen. Beide organisaties
zien de ontwikkeling en het versterken van de capaciteiten van overheden (bijvoorbeeld
om hervormingen te implementeren en begrotingsbeleid te bepalen en adequaat uit te
voeren) als een belangrijke manier om op de lange termijn macro-economische stabiliteit
en groeivermogen te verbeteren en crises zoals COVID-19 beter het hoofd te kunnen
bieden. Zo is het versterken van economische overheidsinstellingen, zoals de centrale
bank of het Ministerie van financiën, vaak een belangrijk onderdeel van de hervormingsprogramma’s
die het IMF met landen afspreekt. De experts van het IMF identificeren in samenspraak
met de landen economische zwaktepunten en ontwikkelen beleidsoplossingen. Nederland
geeft financiële steun aan een aantal capacity building programma’s van het IMF. Deze gaan o.a. over het delen van anti-witwaspraktijken, het versterken van de financiële sector en het verbeteren van schuldenbeheer.
De Wereldbank geeft technische assistentie aan landen op meerdere vlakken die zich
o.a. richten op het vormgeven en implementeren van beleid, het versterken van instituties
en capacity building. Verder verleent het Ministerie van Financiën technische assistentie aan de landen
in de Nederlandse kiesgroep bij het IMF en de Wereldbank.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om in te stemmen met
het niet langer halfjaarlijks, maar jaarlijks aanpassen van de grijze en zwarte lijst
van non-coöperatieve jurisdicties. Deze leden vragen het kabinet of het niet merkwaardig
is dat hiervan een periodiek moment wordt gemaakt. Zij vragen of het niet logischer
is om op het moment dat een land voldoende goede maatregelen neemt het van de lijst
te halen of andersom aan de lijst toe te voegen. De criteria zijn immers helder. Deze
leden vragen of het terecht is dat een land dat niet aan de criteria voldoet in theorie
nog een jaar niet op de lijst zou komen te staan, en andersom, dat een land dat aan
de criteria voldoet nog een jaar op de lijst zouden kunnen blijven staan.
Ik begrijp de inzet van de leden van de fractie van het CDA om de Europese fiscaal
zwarte lijst zo snel en goed mogelijk gelijk te laten lopen met de actuele stand van
zaken. Aan de andere kant, is voor elke wijziging van de zwarte lijst de goedkeuring
van de Ecofinraad vereist. Gedurende het jaar 2018 is er vrijwel tijdens elke Ecofinraad
een wijziging van de Europees fiscaal zwarte lijst behandeld en goedgekeurd. Daarom
is in Brussel gesproken over het stroomlijnen van het aantal besluitvormingsmomenten
over deze lijst in de Ecofinraad. Bovendien moet de Europees fiscaal zwarte lijst
omgezet worden naar een nationale fiscaal zwarte lijst. Het is voor de uitvoering
ondoenlijk om gedurende het jaar wijzigingen door te voeren. Daarom hebben lidstaten
ervoor gekozen om de nationale zwarte lijst voor een jaar vast te zetten. De Europees
fiscaal zwarte lijst die geldt aan het einde van een jaar, wordt omgezet naar de nationale
fiscaal zwarte lijst, die vervolgens geldt voor het gehele daaropvolgende belastingjaar.
Op verzoek van de lidstaten om voldoende ruimte te kunnen krijgen om hun nationale
wetgeving, volgens de geldende democratische procedures, aan te kunnen passen, is
de Ecofinraad van oktober gekozen als vaststaand ijkmoment. Bovendien is het aantal
wijzingen van de Europees fiscaal zwarte lijst de afgelopen tijd sterk afgenomen,
waardoor de noodzaak voor snelle wijzigingen van de Europees fiscaal zwarte lijst
sterk is afgenomen.
De leden van de D66-fractie merken op dat de verplichting is opgenomen dat 37% van
de RRF-middelen aan klimaatdoelen dienen te worden besteed. Voornoemde leden benadrukken
het belang van deze afspraak gezien de noodzaak tot een groen herstel. Wat is er reeds
bekend over de invulling van deze verplichting? Welke uitgaven zullen hier wel en
niet onder vallen? Hoe zal deze verplichting worden gehandhaafd? Op welke manier zal
worden gecontroleerd dat uitgaven onder deze 37% niet reeds gepland waren of sowieso
plaats zouden vinden? Op welke manier zal het kabinet aan deze verplichting voldoen?
Het kabinet onderschrijft de klimaatbijdrage van het RRF en het belang daarvan voor
ondersteuning van de groene transitie. Het kabinet pleit voor toepassing van een goede
methodologie voor het meten en monitoren van de klimaatbijdrage van het RRF, conform
de methodologie uit de Common Provisions Regulation (CPR). Dit is nu ook opgenomen in het voorstel voor de RRF-verordening dat dinsdag
in de Ecofinraad voorligt. Hierbij worden investeringscategorieën verbonden aan een
klimaatbijdrage van 0%, 40% of 100%. Deze methodologie is gebaseerd op het RIO-marker
systeem van de OESO. Daarnaast zet het kabinet zich er voor in dat de uitgaven binnen
het RRF in lijn zijn met het do no harm-principe, wat betekent dat de uitgaven niet de klimaat- en milieudoelen uit de Green Deal mogen schaden. Ook dit is opgenomen in het voorstel dat dinsdag voorligt. Het nationale
herstelplan mag hervormingen en investeringen bevatten die sinds 1 februari 2020 zijn
aangekondigd en ingevoerd. Het kabinet buigt zich op dit moment over de invulling
van het nationaal herstelplan.
De leden van de D66-fractie constateren dat het Europees Semester in 2021 in een andere
vorm zal plaatsvinden. Voornoemde leden zijn het eens met het kabinet dat de Recovery
and Resilience Facility voor momentum zorgt om te reflecteren op het Semester en de
coördinatie van het economisch beleid binnen het Semester. Wat is de visie van het
kabinet over de breedte en focus van het Europees Semester? Welke zaken vallen volgens
de Minister van Financiën onder de structurele uitdagingen die geadresseerd dienen
te worden als voorwaarde om positief te staan tegenover aanpassingen in het Semester?
Vindt de Minister van Financiën het gewenst dat de landenspecifieke aanbevelingen
eventueel zullen komen te vervallen?
Aangezien de termijnen voor het Europees Semester en de Recovery and Resilience Facility (RRF) overlappen en vanwege de complementariteit met de RRF, zal het Europees Semester
moeten worden aangepast om de inhoud en het aantal gevraagde documenten te stroomlijnen.
Dit zal de efficiëntie van het Europees Semester dus vergroten en dubbel werk in het
kader van de RRF voorkomen. De Europese Commissie heeft de aanpassingen aangekondigd
in een mededeling over de Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 202115. Zo worden lidstaten aangemoedigd het nationale hervormingsprogramma en hun plannen
voor de RRF in één document in te dienen.
Hiernaast heeft de Europese Commissie aangekondigd dat de landenrapporten en de landspecifieke
aanbevelingen aankomend jaar niet gepubliceerd worden. Dit zal volgend jaar worden
vervangen door de beoordeling van de Europese Commissie van de herstelplannen van
lidstaten voor de RRF. De Europese Commissie zal in deze beoordeling toetsen of de
plannen voor herstel een doeltreffend antwoord bieden op de beleidsuitdagingen zoals
omschreven in de vastgestelde landspecifieke aanbevelingen, met name de aanbevelingen
uit 2019 en 2020. Alle lidstaten zullen wel aanbevelingen t.a.v. begrotingsbeleid
ontvangen, zoals voorzien in het Stabiliteits- en Groeipact.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de focus van het Europees Semester als coördinatie-instrument
voor economisch- en arbeidsmarktbeleid behouden blijft. Daarnaast versterken structurele
hervormingen het economische groeivermogen en de veerkracht van lidstaten; dit is
cruciaal om een duurzaam herstel na de crisis en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
te waarborgen. De landspecifieke aanbevelingen spelen hierbij een grote rol. Om deze
reden is het volgens het kabinet van groot belang dat de herstelplannen van lidstaten
van de RRF getoetst zullen worden aan de vastgestelde landspecifieke aanbevelingen.
Ten slotte is het kabinet van mening dat de aanpassingen van het Semester tijdelijk
moeten zijn en alleen moeten voortduren zolang herstelplannen van de RRF worden ingediend
en beoordeeld.
Wat is de reactie van de Minister van Financiën op het rapport van de Europese Rekenkamer
dat de uitvoering van de landenspecifieke aanbevelingen op dit moment tekortschiet?
Welke kansen ziet hij voor opvolging van de conclusies van de Europese Rekenkamer?
De Europese Rekenkamer (ERK) heeft de effectiviteit van het Europees Semester en specifiek
de landspecifieke aanbevelingen onderzocht en daar op 3 september een verslag over
gepubliceerd.16 Het kabinet verwelkomt dit rapport en onderschrijft de conclusies ervan. De voortgang
van de implementatie van de uitdagingen zoals omschreven in de landspecifieke aanbevelingen
door lidstaten is onvoldoende. Aangezien de herstelplannen voor het RRF deze uitdagingen
moeten weerspiegelen, biedt het RRF een impuls voor lidstaten om deze uitdagingen
aan te pakken.
De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op de discussie welke breedte van het
Europees Semester passend is bij een goede uitvoering van de Recovery and Resilience
Facility. Hoe beoordeelt de Minister van Financiën de verbreding van het Europees
Semester en de gevolgen daarvan voor de toetsing van meer financieel-economische hervormingen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de focus van het Europees Semester als coördinatie-instrument
voor economisch- en arbeidsmarktbeleid behouden blijft. Daarnaast versterken structurele
hervormingen het economische groeivermogen en de veerkracht van lidstaten; dit is
cruciaal om een duurzaam herstel na de crisis en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
te waarborgen. De landspecifieke aanbevelingen spelen hierbij een grote rol. Om deze
reden is het volgens het kabinet van groot belang dat de herstelplannen van lidstaten
in het kader van de RRF zullen worden getoetst aan de hand van de reeds vastgestelde
landspecifieke aanbevelingen. De vastgestelde landspecifieke aanbevelingen van 2019
en 2020 zijn daarbij relevant. Daarbij benadrukt de Europese Commissie dat lidstaten
zich moeten richten op uitdagingen en prioriteiten die het meeste effect zullen hebben
op lange termijn en het groeipotentieel, het scheppen van banen, de gezondheidszorgstelsels,
de economische en sociale veerkracht en de regionale cohesie van de lidstaat zullen
versterken. Het kabinet is van mening dat de focus op de financieel-economische prioriteiten
daarmee voldoende behouden blijft.
Wat is de reflectie van de Minister van Financiën op de reeds gepresenteerde plannen
van Italië en Frankrijk en hoe zou het Europees Semester volgens de Minister van Financiën
deze plannen moeten toetsen?
De plannen van Italië en Frankrijk zijn nog niet de definitieve plannen die bij de
Europese Commissie zullen worden ingediend in het kader van de RRF. Om deze reden
kan het kabinet de plannen nog niet beoordelen. De Europese Commissie zal de plannen
die Italië en Frankrijk indienen in eerste instantie moeten beoordelen aan de hand
van de voorwaarden die in de RRF-verordening zijn gesteld. Ook het kabinet zal aan
de hand van die voorwaarden naar de ingediende plannen kijken.
Vindt de Minister van Financiën de landenrapporten op dit moment van voldoende kwaliteit
om effectieve aanbevelingen te geven die tot de gewenste hervormingen dienen te leiden?
Zou de Europese Commissie ten behoeve van de landenrapporten kunnen samenwerken met
andere instellingen die gelijksoortig onderzoek doen, zoals de OESO?
De landenrapporten zoals gepubliceerd in 2020 en voorgaande jaren, zijn van voldoende
kwaliteit om de relevante beleidsuitdagingen van lidstaten vast te stellen. Dit werd
ook bevestigd door de Europese Rekenkamer in haar evaluatie van het Europees Semester,
gepubliceerd op 3 september jl.17. Vanzelfsprekend verdiept de Commissie zich ook in het onderzoek en de bevindingen
van andere instellingen.
De leden van de D66-fractie wijzen daarnaast op het belang dat de RRF-middelen effectief
en dus ook snel worden ingezet om te helpen in de economische neergang als gevolg
van de coronacrisis. Hoe reflecteert de Minister van Financiën op de balans tussen
de benodigde snelle absorptie van de middelen in de Europese economie en de grondige
analyse die benodigd is om te identificeren welke doelen het meest voornaam zijn?
Het kabinet is van mening dat de juiste balans is gevonden tussen een snelle absorptie
van middelen en een goede identificatie van doelen. Om een snelle absorptie mogelijk
te maken, kunnen conceptplannen vanaf 15 oktober informeel en vanaf 1 januari formeel
worden ingediend bij de Europese Commissie ter beoordeling. Het streven is om 70%
van de middelen nog voor eind 2022 toe te wijzen aan lidstaten, op basis van goedgekeurde
plannen. De resterende 30% volgt in 2023. Om een goede identificatie van doelen te
garanderen stelt de RRF-verordening zoals die dinsdag in de Ecofinraad voorligt uitgebreide
voorwaarden, waaraan de Europese Commissie met «guidance documenten» verdere duiding heeft gegeven. De beoordeling van conceptplannen door
de Europese Commissie, en het overleg daarover met de lidstaat, moet zorgen voor verdere
verbetering van plannen voordat ze definitief worden vastgesteld.
De leden van de fractie van D66 constateren dat door Commissaris Gentiloni wordt gehint
op het opnemen van het aanpakken van agressieve belastingplanning als voorwaarde voor
de RRF. Deze leden vragen hoe het Nederlandse kabinet hiertegen aankijkt. Deze leden
vragen welke aanbevelingen van de Europese Commissie om belastingontwijking en belastingplanning
aan te pakken nog niet door Nederland zijn opgevolgd. Deze leden vragen tevens wat
het risico is dat Nederland geen beroep kan doen op de RRF omdat de fiscale regels
voor grote bedrijven te veel belastingplanning toestaan. Tot slot vragen deze leden
of het introduceren van een bronheffing voldoende zou zijn om de bezwaren van de Europese
Commissie tegemoet te komen en wat de budgettaire opbrengsten van een dergelijke bronheffing
zouden zijn.
Van lidstaten wordt verwacht dat ze de landspecifieke aanbevelingen in het kader van
het Europees Semester adresseren in hun hervormings- en investeringsplannen. De Europese
Commissie ziet de aanpak van agressieve belastingplanning daarbij als bijzonder belangrijk
voor de succesvolle implementatie van de RRF. Het kabinet heeft alle aanbevelingen
op het gebied van bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking opgevolgd. Zo
heb ik, in lijn met van de aanbeveling van de Europese Commissie hierover, op 19 juni
jl.18 aangegeven dat het kabinet geen financiële steun geeft aan ondernemingen die banden
hebben met landen die op de Nederlandse laagbelaste lijst of op de Europees fiscaal
zwarte lijst staan. Verder is vorig jaar de conditionele bronheffing op royalty en
rente betalingen aangenomen die van het belastingjaar 2021 inwerking zal treden. Daar
bovenop ben ik voornemens om een bronbelasting op dividenden in te voeren die vanaf
het belastingjaar 2024 in werking zal treden19. De budgettaire opbrengsten van dergelijke bronheffingen worden op nihil geraamd
omdat de invoering van de bronbelasting ertoe bijdraagt dat het niet meer loont om
de belastingstructuur via Nederland te laten lopen. Het kabinet heeft er vertrouwen
in dat het hiermee voldoet aan de voorwaarde om de landspecifieke aanbeveling op gebied
van agressieve belastingplanning te adresseren.
De leden van de SP-fractie zijn ongelukkig met het Herstelfonds, omdat het een lening
is die de toekomstige generatie moet terugbetalen en waarvan we niet weten of de investeringen
ook zullen leiden tot doelen die ten goede komen aan die toekomstige generatie. De
leden vragen het kabinet in te gaan op de kritiek van de Europese Rekenkamer, die
erop wijst dat er grote risico’s zijn dat er geen goed toezicht zal zijn op de besteding
van de middelen. Hoe gaat worden voorkomen dat over een tijd aan het licht komt dat
middelen uit het Herstelfonds hebben geleid tot zelfverrijking, corruptie of andere
verkeerde aanwending? Erkent het kabinet, zo vragen de leden van de SP-fractie, dat
dit geen te verwaarlozen zorg is, omdat de verantwoording van bestaande ontvangen
middelen van fondsen te wensen overlaat? De leden maken zich zorgen dat snelheid boven
kwaliteit van investering zal gaan en dat er grote fouten gemaakt kunnen worden. De
leden wijzen erop dat het Herstelfonds geen «gratis geld» is, maar een hypotheek die
de toekomstige generatie moet terug betalen. Is het kabinet bereid te blijven wijzen
op solide investeringen en openbare verantwoording en hierop niet te wijken?
De leden van de SP-fractie constateren dat er veel zorgen zijn over de controle en
het doel van het RRF. De leden delen deze zorgen en vinden het goed verantwoorden
van de doelen en het kunnen controleren hiervan een absoluut essentieel onderdeel
van het RRF. De leden constateren dat dit, voordat de Minister-President de onderhandelingen
in ging, ook voor het kabinet essentieel was. Deelt de Minister van Financiën de zorgen
over het beperkte eisenpakket waaraan landen moeten voldoen voor de aanvraag van deze
gelden? Ontstaat hiermee niet een hele grote kans ontstaat op het spenderen van geld
dat niet aan corona gerelateerd is, opgehoest door Nederlanders als nettobetaler?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën naar zijn analyse van
de controleerbaarheid van deze middelen. Is hij het specifiek eens met de zorg geuit
door meerdere actoren dat de slechte controleerbaarheid ook corruptie in de hand werkt?
De RRF-verordening zoals die dinsdag in de Ecofinraad voorligt bevat een aantal mechanismen
om zinloos of verkeerd gebruik van middelen te voorkomen. Een lidstaat krijgt alleen
middelen toegekend als hij goede plannen voor het gebruik van die middelen opstelt.
De Europese Commissie beoordeelt plannen daartoe kritisch op grond van de voorwaarden
in de RRF-verordening, waarna de Raad de plannen goedkeurt op basis van een voorstel
van de Europese Commissie. Indien een lidstaat geen of onvoldoende plannen indient,
worden middelen niet toegekend. De Europese Commissie beoordeelt of bij de uitvoering
van het plan aan de mijlpalen en doelen is voldaan. Een positieve beoordeling is nodig
om tot uitbetaling van een subsidie uit de RRF over te kunnen gaan. Over een concept
van deze beoordeling zal de Europese Commissie het Economisch en Financieel Comité
(EFC) raadplegen. Het EFC zal een advies opstellen en moet daarbij streven naar consensus.
Daarbij toetst het EFC of de door de Europese Commissie in haar concept-beoordeling
getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en doelen overeenkomen met zijn
beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten van mening zijn dat dat niet het
geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese Raad verzoeken om de kwestie
op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien van een onderbouwing waaruit
blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende bereikt is.
Bovengenoemde afspraken moeten voorkomen dat lidstaten middelen ontvangen die ze niet
goed (kunnen) besteden. Daarnaast steunt Nederland voorgestelde aanvullingen in de
RRF-verordening waarmee lidstaten worden verplicht om maatregelen te treffen die fraude,
corruptie en belangenverstrengeling voorkomen, opsporen en corrigeren. Lidstaten moeten
de werking van een efficiënt en effectief intern controle systeem kunnen garanderen,
waarmee onterecht verstrekte subsidies kunnen worden teruggevorderd. Het European Anti-Fraud Office (OLAF) mag onderzoek uitvoeren om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude,
corruptie, belangenverstrengeling of andere illegale activiteiten die de financiële
belangen van de Unie schaden.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën hoe het kabinet harmonisatie
op het gebied van regelgeving over digitalisering in de financiële sector en een sterk
juridisch kader denkt te organiseren in geopolitieke context. De leden vragen de Minister
van Financiën of een nadere standpuntbepaling nodig is over het eigendom van data
en wat betreft het juridisch kader rondom datadeling. De leden vragen de Minister
van Financiën of het kabinet verbetering van digitale financiële dienstverlening nastreeft
ten koste van de consument. De leden vragen de Minister van Financiën nader onderzoek
te doen naar de toegang tot bepaalde technologie aangaande betalingsdiensten en de
handel in data. De leden van de SP-fractie eisen een waterdicht systeem om de consument
te beschermen tegen de financiële sector.
De digital finance-strategie die de Europese Commissie op 24 september jl. heeft gepresenteerd zal een
belangrijke bijdrage leveren aan de harmonisatie van regelgeving over digitalisering
in de financiële sector. Deze harmonisatie kan bijdragen aan innovatie in de financiële
sector, waarbij consumentenbescherming in zijn algemeenheid, en privacybescherming
in het bijzonder, een belangrijk aandachtspunt zal zijn. In de strategie wordt dit
ook genoemd en geeft de Europese Commissie aan dit aandachtspunt in alle elementen
van de strategie mee te nemen. Uiteraard staat voor mij de bescherming van de consument
en zijn of haar data op één. Ik ben voorstander van regelgeving die bedrijven helpt
om innovatiever en grensoverschrijdender te handelen, als deze regelgeving ook voldoende
waarborgen biedt voor consumenten. Nederland heeft dan ook in het kader van de consultatie
van de Europese digital finance-strategie en de strategie voor het retail betalingsverkeer in Europa privacygerelateerde
risico’s bij datadeling benadrukt en zal hiervoor aandacht blijven vragen bij de nadere
stappen die gezet worden naar aanleiding van deze strategieën.
In de brief van 15 juni jl. van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(Bzk) over eigenaarschap van persoonsgegevens wordt ingegaan op de juridische kaders
van het eigenaarschap van data.20 Hierin wordt door het kabinet het standpunt ingenomen «dat het geen goed idee is
om juridisch eigendom van persoonsgegevens mogelijk te maken, omdat het eigendomsrecht
daar niet op is ingericht en er bovendien grenzen aan de zeggenschap over de eigen
gegevens zijn. Het is veel beter om de rechten en plichten van de persoonsgegevens
van een burger zo veel mogelijk op een andere manier te beschermen.» In het Algemeen
Overleg van 31 juli 2020 is toegezegd door de Staatssecretaris van Bzk dat er, samen
met de Minister voor Rechtsbescherming, een onderzoek zal worden gedaan naar het eigenaarschap
van persoonsgegevens. Ook vindt onderzoek plaats naar hoe het beste met data kan worden
omgegaan, naar aanleiding van het gebruik van data op grond van de richtlijn betreffende
betalingsdiensten (Payment Services Directive 2; PSD2). In de strategie voor het retail
betalingsverkeer kondigt de Europese Commissie aan dat zij eind 2021 start met een
evaluatie van de toepasselijkheid en impact van PSD2. Daarnaast tref ik voorbereidingen
voor een nationale evaluatie van de implementatiewet PSD2, die in 2021 zal worden
uitgevoerd. Ook hierin zullen de waarborgen voor bescherming van privacy een belangrijk
aandachtspunt zijn. Uw Kamer ontvangt dit rapport uiterlijk begin januari 2022.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister van Financiën of de kapitaalmarktunie
nog wel gaat lukken gezien de problemen op de kapitaalmarkt en de instabiele economie.
De leden zien nog steeds niet hoe het midden- en kleinbedrijf wordt geholpen bij de
kapitaalmarktunie. De leden vragen de Minister van Financiën concreet wat een bakker
kan hebben aan een kapitaalmarktunie en hoe deze kapitaalmarkt het midden- en kleinbedrijf
gaat bereiken. Wat wordt er nu eigenlijk verdiept met het actieplan van de kapitaalmarktunie?
Zijn deze actieplannen niet slechts een manier om financiële bedrijven meer risicovolle
producten te laten verhandelen? De leden van de SP-fractie vragen hierop een toelichting
van het kabinet.
In mijn brief van 10 oktober 2019 heb ik het doel van de versterking van de Europese
kapitaalmarktunie uiteengezet.21 Diepere en meer geïntegreerde kapitaalmarkten kunnen bijdragen aan enerzijds economische
groei via efficiënte allocatie van kapitaal en anderzijds aan financiële stabiliteit
door vergroting van het schokabsorberend vermogen van financiële markten door grensoverschrijdend
kapitaalbezit. Juist in het licht van het herstel van de reële economie na de beperkingen
wegens de COVID-19-pandemie, zijn goed ontwikkelde kapitaalmarkten van groot belang
voor goede financieringsopties voor bedrijven. Hiervoor is het noodzakelijk dat bedrijven
niet alleen van de bank afhankelijk zijn van financiering, maar juist meer financieringsopties
tot hun beschikking krijgen.
Afhankelijk van de bedrijfsstructuur past financiering via eigenvermogeninstrumenten
(bijvoorbeeld het uitgeven van aandelen op een gereglementeerde markt of venture capital) beter bij de financieringsbehoefte van de onderneming. Dit is bijvoorbeeld vaak
bij innovatie startups vaak het geval. Hoewel misschien niet elke (mkb) ondernemer
direct behoefte heeft aan dergelijke financieringsvormen, kan het ook voor de spreekwoordelijke
«bakker om de hoek» nuttig zijn om via alternatieve kanalen financiering op te halen.
Indien de bakker een nieuwe vestiging wil openen, past financiering via een private
investeerder wellicht beter dan een banklening. Bovendien bestaat het mkb niet alleen
uit die «bakker om de hoek»; wat bedrijfsgrootte betreft kent het mkb een grote diversiteit.
Veel (grotere) mkb-ondernemers in Nederland hebben wel degelijk baat bij, en behoefte
aan, meer mogelijkheden om hun investeringen (die noodzakelijk zijn voor economische
groei en werkgelegenheid) te kunnen financieren.
Het vorige week door de Europese Commissie gepresenteerde Kapitaalmarktunie Actieplan
bevat in totaal zestien acties, onderverdeeld in drie overkoepelende thema’s.22 Deze thema’s komen grotendeels overeen met mijn prioriteiten voor verdieping van
de kapitaalmarktunie. Dit zijn, naast het verbreden van financieringsopties voor bedrijven
ook het faciliteren van lange-termijn sparen en investeren door consumenten en het
verbeteren van grensoverschrijdende financiering. Het borgen van adequate beleggersbescherming
is daarbij van essentieel belang voor het kabinet. Uw Kamer zal op korte termijn middels
een BNC-fiche het kabinetsstandpunt over het Actieplan van de Europese Commissie ontvangen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
H.P.C. Buisman, adjunct-griffier