Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid (NOVI)
34 682 Nationale Omgevingsvisie
Nr. 52 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 juli 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief
van 23 april 2020 over regie en keuzes in het Nationaal Omgevingsbeleid (NOVI) (Kamerstuk
34 682, nr. 48).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 mei 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 2 juli 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Roovers
I Vragen en opmerkingen vanuit de fractie
Inbreng VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voor de brief over de regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid. In de brief
wordt medegedeeld dat om verschillende redenen (moties, zienswijzen en adviezen) er
aanleiding is voor aanscherping van de huidige ontwerp-NOVI. Er wordt een aantal aanvullende
nationale richtinggevende keuzes benoemd ten opzichte van de ontwerp-NOVI. Graag willen
de leden van de VVD-fractie de Minister een aantal vragen stellen.
Nieuwe richtinggevende keuzes
Tijdens het op 7 november 2019 gehouden algemeen overleg over de stand van zaken met
betrekking tot de NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 47) is door de Minister voor Milieu en Wonen de toezegging gedaan (specifiek aan het
lid Regterschot) dat de Minister bereid was met de Kamer in gesprek te gaan over de
Uitvoeringsagenda. Dat zou gebeuren na ontvangst van een brief. De leden van de VVD-fractie
vragen allereerst waarom die brief zo lang op zich heeft laten wachten. Zij lezen
in de onderhavige brief, dat in de Uitvoeringsagenda, bij de definitieve NOVI, een
aantal zaken nader wordt uitgewerkt. De leden van de VVD-fractie vragen zich af, waarom
er afgeweken wordt van de toezegging gedaan in het debat op 7 november 2019 en waarom
de Kamer hierover niet eerder is geïnformeerd. Tevens vragen de leden van de VVD-fractie
aan de Minister hoe zij het traject rondom de Uitvoeringsagenda nu voor zich ziet
en hoe zij de toezegging, gedaan in het genoemde debat, gestand zal doen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister aangeeft meer regie
en keuzes in het nationaal beleid te willen gaan formuleren. Concreet is de Minister,
volgens de leden van de VVD-fractie, nog niet echt. Kan de Minister dit concreter
maken? Wat wel duidelijk is, is dat meer regie vanuit het Rijk niet betekent dat er
taken en verantwoordelijkheden gecentraliseerd gaan worden; wel betekent het, het
geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als
publiek/privaat. Deze richting kan op instemming van de leden van de VVD-fractie rekenen.
Bouwen aan Stedelijk Netwerk Nederland
In de brief wordt gesteld dat het noodzakelijk is om een breed stedelijk netwerk (Stedelijk
Netwerk Nederland) door te ontwikkelen, inclusief goede verbindingen hiertussen. De
leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe dit concreet gestalte gaat krijgen? Waarin
worden deze afspraken met de decentrale overheden meegenomen, en hoe worden deze afspraken
hieromtrent gecontroleerd en bijgestuurd, als er sprake is van eventuele niet nakoming?
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor de gebieden met de grootste bouwopgave
door het kabinet wordt samengewerkt met de medeoverheden. Hoe gebeurt dat in gebieden
die wel een bouwopgave hebben, maar wellicht niet in kwantitatieve, maar vooral in
kwalitatieve zin, zoals de krimpregio’s bijvoorbeeld, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Er wordt in de brief ook gesproken over de NOVI-alliantie om Regionale Investeringsagenda’s
op te zetten. Hoe zien deze agenda’s eruit, hoe zijn deze in te passen in de Omgevingsagenda’s
en hoe verhouden deze zich tot de totale Uitvoeringsagenda? Kan de Minister het geheel
aan agenda’s, onderdelen en onderlinge verhoudingen binnen de NOVI verduidelijken,
zo vragen de leden van de VVD-fractie. En hoe verhouden de op te stellen RES’en zich
tot de NOVI, welke van beide is richtinggevend en welke geeft invulling, zo vragen
de leden van de VVD-fractie aanvullend.
Met betrekking tot het Stedelijk Netwerk Nederland en het bouwen van woningen vragen
de leden van de VVD-fractie om een verduidelijking. Er wordt enerzijds gesproken over
«uitbreiding van onze steden». Anderzijds moet er binnenstedelijk worden gebouwd alsmede
aan de randen van de centrumstad, maar binnen het bestaande stedelijk gebied. In hoeverre
is er straks sprake van «uitbreiding van steden»? Wat wordt hier bedoeld? Gaarne krijgen
de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd over het feit dat bij een bouwopgave in
een hoog tempo ook de kwalitatieve herstructurering van de bestaande voorraad centraal
komt te staan. Hoe worden de criteria rondom deze kwalitatieve sturing in de NOVI
opgenomen en in de uitvoering en/of uitwerking ervan in beleid, dat door lagere overheden
wordt opgesteld, geborgd? Hoe wordt duidelijk dat er niet te gemakkelijk voor buitenstedelijke
uitleglocaties wordt gekozen als de binnenstedelijke opgave moeilijk of onmogelijk
lijkt, bijvoorbeeld op financieel gebied? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie
een reactie van de Minister.
De leden van de VVD zijn content met de sturing van het Rijk op de (nieuwe) vestiging
van distributiecentra. Hoe wordt dit in de uitwerking geborgd wanneer lagere overheden
hierover tot besluitvorming over gaan? En als dit door het benoemen van geschikte
locaties gebeurt, hoe kunnen dan door het Rijk als ongeschikt beschouwde locaties,
ook daadwerkelijk beschermd worden tegen de bouw van distributiecentra? Gaarne krijgen
de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister.
Nationale strategie voor landelijk gebied
In de onderhavige brief wordt ook ingegaan op loodsen en distributiecentra. Deze gebouwen,
zo stelt de Minister, bieden goede mogelijkheden voor zonnepanelen op het dak. Een
wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt voorbereid om gemeenten mogelijkheden
te geven het duurzaam gebruik van daken bij nieuwe centra te verplichten. Het stimuleren
van zonnepanelen op daken achten de leden van de VVD-fractie een goede zaak. Maar
waarom een verplichting opleggen aan eigenaren van loodsen en distributiecentra? Gaarne
krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister.
Tevens vinden de leden van de fractie van de VVD dat in de NOVI vooral in enge zin
gekeken wordt naar methodes om duurzaam energie op te wekken, namelijk alleen zonne-
en windenergie. Tegelijkertijd verwijst de Minister naar de brief van 15 april 2020
over klimaatneutrale energiescenario’s in 2050 (kamerstuk 32 813, nr. 493) waarin het kabinet aangeeft de optie van kernenergie voor 2050 open te houden en
de netbeheerders heeft verzocht de nucleaire variant mee te nemen in het vervolg van
de infrastructuurverkenning. Uit dit kabinetsstandpunt leiden de leden van de VVD-fractie
af dat ook in deze eerste NOVI in de zoektocht naar duurzame energiebronnen moet worden
gekeken naar de opwekking van kernenergie. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister dan ook hoe in de NOVI de
ruimte voor kernenergie wordt geborgd?
In de brief wordt ook aandacht besteed aan de zogenaamde Vrijkomende Agrarische Bebouwing.
In regio’s die hier mee te kampen hebben is dit wel degelijk een grote opgave. Hoe
wordt bepaald of gebouwen een beeldbepalende erfgoedwaarde hebben, en als dat het
geval is, hoe wordt er dan voor gezorgd dat gebouwen wellicht niet gesloopt worden,
maar wel een invulling krijgen die past bij het gebouw, de omgeving, het landschap
en de economie in die betreffende regio? Kan de Minister schetsen welke afspraken
er op dit moment zijn tussen de nationale, provinciale en lokale overheden ten aanzien
van de aanpak van erfgoed en of dit ook de lijn voor de toekomst blijft of wordt ten
aanzien van de genoemde Vrijkomende Agrarische Bebouwing, zo vragen de leden van de
VVD-fractie.
Er is specifiek aandacht voor bodemdaling in veenweidegebieden en zullen er regionale
veenweide strategieën worden opgesteld. De aandacht voor bodemdaling in veenweidegebieden
is naar de mening van de leden van de VVD-fractie een goede zaak. Ligt hier de regie
meer bij de provincies of bij het Rijk, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Kan
de Minister aangeven hoe de aandacht voor deze gebieden en het fysieke ruimtebeslag
vertaald worden in de NOVI?
Goede inpassing energietransitie
Er is een Programma Energie Hoofdstructuur aangekondigd. Is dit ook een programma
onder de NOVI, zoals het Nationale programma voor het landelijk gebied, en zo ja,
kan de Minister dit programma meenemen in het door de leden van de VVD-fractie gevraagde
overzicht?
Vervolgstappen
Eerder zijn in de Kamer vragen gesteld over de selectie van de zogenaamde NOVI-gebieden,
die worden gekozen c.q. aangewezen. De leden van de VVD-fractie hebben toen samen
met de CDA-fractie aandacht gevraagd voor het gebied Zuid-Limburg als verstedelijkte
regio met een grote sociaaleconomische opgave, waar juist ook aandacht moet zijn voor
de kwalitatieve herstructurering van de woningvoorraad en de grensoverschrijdende
kansen die er zijn. De leden van de VVD-fractie leiden uit de brief van Minister af
dat een gebied om aangewezen te worden tot NOVI-gebied, de meeste kans op succes heeft
als er sprake is van agglomeratievoordelen (bereikbaarheid, vestigingsklimaat, versterking
van de economie etcetera) in de nabijheid van een verstedelijkte regio. Is dit een
juiste constatering, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Zo kent Zuid-Limburg aanpalend aan de verstedelijkte regio Parkstad een chemiecluster
dat zich kenmerkt door sterke grensoverschrijdende samenwerkingen, dat een sterke
invloed heeft op de economie in Zuid-Limburg en heeft de regio Zuid-Oost-Brabant de
Brainportregio (Eindhoven en omgeving, als verstedelijkt gebied) die zich als te kenmerken
gebied uitstrekt tot en met de Peel. Kan de Minister een reactie geven op de kansen
die bestaande (en tevens de genoemde) economische clusters kunnen bieden om te komen
tot de aanwijzing van NOVI-gebied? Specifiek ten aanzien van het chemiecluster vragen
de leden van de VVD-fractie aanvullend nog hoever gevorderd de Minister is met de
inpassing van tracés voor buisleidingen?
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de Minister om een planningsoverzicht
op te stellen van de NOVI, de Uitvoeringsagenda en de besluitvorming binnen het traject
van de Omgevingswet. Nu de datum van inwerkingtreding vanwege de Corona-crisis is
vertraagd, willen de leden van de VVD-fractie benadrukken dat de vertraging zo kort
mogelijk moet zijn en het streven erop gericht is de inwerkingtreding gedurende het
jaar 2021 te laten plaatsvinden. Provinciale en gemeentelijke overheden en zo ook
de waterschappen die zich al voorbereid hebben op de inwerkingtreding per januari
2021 en er in principe klaar voor zijn (meer dan driekwart van deze bevoegde gezagen)
moeten niet te veel op vertraging en daarmee gepaard gaande kosten gejaagd worden.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister dan ook om enerzijds te bevestigen
dat zij zich inzet om de vertraging minimaal te laten zijn. Anderzijds vragen zij
om de bevestiging van het feit dat het koninklijk besluit in het najaar wordt voorgehangen
met daarin de definitieve inwerkingstredingsdatum van de Omgevingswet. Om zo weer
een geactualiseerd totaaloverzicht (routekaart voor het nationaal beleid, maar tevens
voor het provinciaal en lokaal beleid) met betrekking tot de wetgeving en de besluitvorming
in de ruimtelijke ordening te hebben.
Inbreng CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van brief inzake de Nationale Omgevingsvisie
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 april 2020.
De leden van de CDA-fractie herkennen de oplopende druk op de fysieke leefomgeving.
De ruimte in Nederland is beperkt, er is veel vraag naar ruimte, maar niet alles kan
en niet alles kan overal. Het slim combineren van functies kan een deel van het probleem
oplossen, staat daarom centraal in de NOVI. Maar de leden van de CDA-fractie menen
dat het niet een panacee is voor dit grote probleem.
De leden van de CDA-fractie wijzen met name op het tekort aan woningen. Grote groepen
mensen vinden geen geschikte en betaalbare woning en in 2035 moeten er ruim 1 miljoen
nieuwe woningen bijgebouwd zijn, zo menen zij.
De leden van de CDA-fractie zien dat van de zijde van het Rijk men aangeeft dat men
stuurt op een Stedelijk Netwerk Nederland (gebied Randstad, Amersfoort, Zwolle, Arnhem-Nijmegen,
Brabantse stedenrij), waar nieuwe woon- en werklocaties gekoppeld worden aan goede
bereikbaarheid. Die lijn kan de CDA-fractie onderschrijven, maar zij tekenen daar
nadrukkelijk bij aan dat gebieden buiten de Randstad of het zogenaamde Stedelijke
Netwerk Nederland niet buiten beeld mogen raken. Ook daar zijn veel nieuwe woningen
nodig.
De leden van de CDA-fractie zien dat er een forse toename is van het aantal grote
distributiecentra. Dat heeft impact op het landschap; maar tegelijkertijd zijn deze
centra van essentieel belang voor de groei van onze economie. Dit vraagt om sturing
en regie om ervoor te zorgen dat bij nieuwe distributiecentra de impact op het landschap
beperkt wordt. Deze leden vragen of een herziening van de behoefteramingen wenselijk
is nu het Coronavirus ook daadwerkelijk effect zal hebben op de economische groei
en ons gedrag.
De leden van de CDA-fractie kunnen in hoofdlijnen instemmen met de gekozen lijn om
provincies en rijk samen geschikte locaties te laten benoemen voor nieuwe distributiecentra.
Daarbij zal allereerst gekeken worden naar bestaande terreinen en vervolgens op aangewezen
plekken in de bestaande goederencorridors. Ook het uitgangspunt dat er sprake moet
zijn van een aantoonbare behoefte, goede inpassing in het landschap en het benutten
van de al aanwezige infrastructuur, kunnen deze leden onderschrijven. Zij maken daarbij
wel het nadrukkelijke voorbehoud dat dat niet moet leiden tot extra procedures zoals
we dat kennen bij de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De woorden dat meer regie vanuit het Rijk niet betekent dat taken en verantwoordelijkheden
gecentraliseerd worden, kunnen de leden van de CDA-fractie onderschrijven. Wel is
een goed samenspel nodig tussen zowel publiek als publiek/privaat. Maar het Rijk moet
voortouw nemen in de gezamenlijke opgave.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet zich inzet om een gezonde, veilige
en aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving in balans te brengen met gewenste ontwikkelingen
en het versterken van ons duurzaam verdienvermogen. Het kabinet beoogt (economische)
ontwikkeling van de leefomgeving samen te laten gaan met versterking van te beschermen
waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit
en milieukwaliteit. Deze leden menen dat dat mooie woorden zijn maar dat de praktijk
zal uitwijzen of het haalbaar is. Graag vernemen zij hoe de regering denkt dat dat
in de praktijk zal uitpakken.
De leden van de CDA-fractie vragen of naast de vier reeds genoemde prioriteiten van
de NOVI (Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie, Duurzaam economisch
groeipotentieel, Sterke en gezonde steden en regio’s en Toekomstbestendige ontwikkeling
van het landelijk gebied) ook voldoende volkshuisvesting expliciet als prioriteit
genoemd gaat worden zoals de motie van het lid Ronnes vraagt (Kamerstuk 34 682, nr. 18).
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het streven naar de ontwikkeling van het
hele Stedelijk Netwerk Nederland, door nieuwe woon- en werklocaties (ook grensoverschrijdend)
te koppelen aan (met name OV-)infrastructuur. Zij wijzen erop dat de financiering
daarvan gebrekkig gaat. Het MIRT-overleg is niet de meest effectieve werkwijze en
de financiering van woningbouwlocaties staat er ten onrechte buiten. Graag vernemen
zij of een nieuwe structuur van Bestuurlijke Overleggen en uitbreiding van het MIRT-onderwerpen,
wenselijk wordt geacht.
De leden van de CDA-fractie menen dat een van de oorzaken van het tekort aan woningen
de decentrale aansturing van woningbouw is. Naast woningbouw claimen meer belangen
om ruimte. Welke belangen krijgen voorrang, wie heeft welke rol bij de keuzes en hoe
realiseren we het feitelijk, zo vragen zij. Wat de leden van de CDA-fractie betreft
is er een nieuw sturingsconcept nodig voor de inrichting van Nederland. Daarbij moet
duidelijk worden welke rol de rijksoverheid moet spelen in relatie tot andere overheden,
burgers, bedrijven, maatschappelijke groeperingen en andere betrokkenen. Zij zien
daarom uit naar vertaling van deze brief in de feitelijke NOVI.
Inbreng D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties horende bij het schriftelijk
overleg NOVI van 19 mei 2020. Deze leden willen de Minister een aantal kritische vragen
stellen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de ontwerp-NOVI en de aanvullende
nationale richtinggevende keuzes in de brief van de Minister. Dit geeft helaas geen
compleet beeld van de geplande uitvoering van de NOVI. Deze leden vragen daarom de
Minister of de uitvoeringsagenda eerder dan de definitieve NOVI met de Kamer gedeeld
kan worden.
De leden van de D66-fractie memoreren het doel van de NOVI, waarbij vanuit een duidelijke
visie keuzes gemaakt worden. Deze leden vinden het opvallend dat de brief van de Minister
(Kamerstuk 34 682, nr. 48) de indruk wekt dat er een verzameling aan maatregelen op diverse deelgebieden onder
de NOVI verzameld zijn en zijn van mening dat de integrale visie ontbreekt in dit
stuk. Voornoemde leden vragen daarom de Minister hoe gewaarborgd wordt dat de NOVI
een duidelijke integrale visie uitstraalt waar vanuit keuzes gemaakt worden.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat in de selectie van NOVI-gebieden rekening
is gehouden met de landelijke spreiding en andere samenwerkingsverbanden. Het is deze
leden onduidelijk welke andere selectiecriteria zijn meegenomen in het maken van de
selectie van NOVI-gebieden. Deze leden vinden dat het meedoen aan andere initiatieven
en instrumenten, geen argument zou mogen zijn in het selecteren van gebieden aangezien
het juist de bedoeling én aantrekkingskracht van het instrument NOVI-gebied is om
zaken integraal, met alle verschillende aspecten bij elkaar aan te pakken. De selectie
van NOVI-gebieden roept door het gebrek aan transparante selectiecriteria vragen op.
Een voorbeeld hiervan is het niet selecteren van Eindhoven, één van de drie mainports
van Nederland, en in het bijzonder Eindhoven Knooppunt XL]. In de andere twee Mainports
zijn wel 2 grote transformatiegebieden aangewezen als NOVI-gebied. Is de Minister
het met de leden van de D66-fractie eens dat het centrum van Eindhoven ook een ingrijpende
transformatie te wachten staat in relatie tot de Mainport-functie? Zij vragen daarom
de Minister toe te lichten hoe de selectie tot stand is gekomen en welke selectiecriteria
hierbij gebruikt zijn.
De leden van de D66-fractie zien een mogelijk impact van de coronacrisis op het gebruik
van ruimte. Voorbeelden zijn leegstand van winkelcentra nu veel ondernemers in zwaar
weer verkeren, maar ook veranderen de mobiliteitsstromen. Op de kantorenmarkt zullen
effecten te bemerken zijn van toegenomen thuiswerken. Hoe beïnvloedt het thuiswerken
de kantoorbehoefte en wordt deze en andere veranderde ruimtevraag meegenomen in de
NOVI? Alhoewel sommige ontwikkelingen van tijdelijke aard zijn, vragen zij de Minister
hoe ontwikkelingen naar aanleiding van de corona-crisis impact hebben op de NOVI.
De leden van de D66-fractie betreuren het dat de invoering van de Omgevingswet vertraagd
is. Hiermee lopen verschillende wetten die gekoppeld zijn aan de Omgevingswet vertraging
op. Voornoemde leden vragen daarom de Minister of er noodzaak is om bepaalde wet-
of regelgeving gekoppeld aan de Omgevingswet versneld of onafhankelijk van de omgevingswet
in te voeren.
De leden van de D66-fractie memoreren de aangenomen motie van het lid Van Eijs c.s.
over de ordening van (X)XL-vastgoed in de NOVI opnemen (Kamerstuk 34 682, nr. 41). Hierin werd de regering verzocht om op te nemen dat (X)XL-vastgoed eerst wordt
gebouwd op bestaande bedrijventerreinen, vervolgens binnen zorgvuldig gekozen distributiecentraclusters
en als laatste op andere nieuwe buitenstedelijke distributiecentralocaties. Dit zien
deze leden nu niet volledig terug in de brief (Kamerstuk 34 682, nr. 48) en daarom vragen zij de Minister toe te lichten hoe deze aangenomen motie verwerkt
wordt in de NOVI.
De leden van de D66-fractie missen in de huidige informatie over de NOVI hoe de impact
van klimaatverandering meegenomen wordt in de visie van de NOVI. Zo ontbreekt er een
duidelijke visie op de impact die klimaatverandering heeft op het waddengebied en
welke maatregelen noodzakelijk zijn voor bescherming van dit gebied. Deze leden vragen
de Minister toe te lichten hoe de impact van klimaatverandering, ook naast zeespiegelstijging,
meegenomen gaat worden in de visie van de NOVI in het algemeen en specifiek voor het
waddengebied. Is de Minister bereid een concretere toekomstvisie op te stellen voor
het waddengebied die leidend is voor het werk van de Beheers autoriteit Waddenzee?
De leden van de D66-fractie begrijpen dat binnen de NOVI-keuzes moeten worden gemaakt
hoe de schaarse ruimte gebruikt gaat worden. In de huidige informatie over de NOVI
is nog onvoldoende duidelijk hoe deze keuzes tot stand gaan komen en welke criteria
hieraan ten grondslag liggen. Hierbij vragen deze leden speciaal aandacht voor natuur,
waaronder de ecologische en milieucondities van water en bodem. Zij vragen de Minister
bijvoorbeeld specifiek toe te lichten hoe natuur, en daarmee ecologie, meeweegt in
de balans tussen veiligheid, economie en ecologie in natuurgebieden zoals het Waddengebied?
Is de Minister bereid hier de natuur en ecologie leidend te laten zijn? Deze leden
vragen daarom de Minister toe te lichten hoe natuur afgewogen wordt tegenover de andere
invullingen van het landschap? Kan de Minister bevestigen dat er bij bouwen eerst
gekeken wordt naar inpassing in stedelijke gebieden en daarna pas naar landelijke
gebieden? Zo ja, kijkt de Minister hierbij ook naar zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik?
Zo nee, waarom niet? Landschap houdt niet op bij gemeentelijke provincies. Kan de
Minister uiteenzetten hoe de provincies en het rijk samenwerken om ecologische en
milieucondities van water en bodem niet te schaden bij inrichting van de ruimte? Hoe
wordt door de Minister gewaarborgd dat er genoeg ruimte is voor de rivieren, zodat
natuurlijke klimaatbuffers kunnen ontstaan?
De leden van de D66-fractie zien een groot belang om ruimte te gebruiken voor de energietransitie,
tegelijkertijd geeft dit extra druk op de schaarse beschikbare ruimte. In de brief
(Kamerstuk 34 628, nr. 41) benadrukt de Minister de impact van de energietransitie op de ruimte. Hierin ontbreekt
een duidelijk afwegingskader. Voornoemde leden vragen de Minister hoe gevolgen voor
de ruimtelijke ordening vanuit het klimaatbeleid ingepast worden in de NOVI.
De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van duidelijke afstemming tussen
de verschillende plannen rondom ruimtelijke ordening. Hiervoor moeten omgevingsagenda’s
en gebiedsagenda’s op elkaar afgestemd worden. Deze leden vragen de Minister hoe er
zorg voor wordt gedragen dat de gebiedsagenda’s overeenstemmen met de NOVI.
De leden van de D66-fractie zijn het eens met de Minister die in de kamerbrief (Kamerstuk
34 682, nr. 48) aangeeft dat het mobiliteitssysteem moet aansluiten bij de inrichting van de ruimte.
Voornoemde leden zien kansen om hiervoor op zoek te gaan naar duurzame mobiliteitsoplossingen.
Deze leden vragen de Minister hoe de NOVI verduurzaming van het mobiliteitssysteem
gaat stimuleren.
De leden van de D66-fractie hebben zorgen over het selecteren van woonlocaties. Deze
leden vragen de Minister toe te lichten hoe deze locaties geselecteerd gaan worden
en hoe gewaarborgd wordt dat met name de moeilijkere binnenstedelijke gebieden ook
worden ontwikkeld.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat het kabinet onderzoek doet naar de mogelijkheden
voor het creëren van robuuste natuurnetwerken, verbindingen en kwetsbare bufferzones
rond kwetsbare natuurgebieden. Deze leden zijn van mening dat het creëren hiervan
essentieel is om de natuur en biodiversiteit te herstellen. Voornoemde leden vragen
de Minister of in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek naar de mogelijkheid
voor robuuste natuurnetwerken en bufferzones rondom Natura 2000 gebieden reeds extra
gestuurd kan worden op het daadwerkelijk creëren van deze netwerken en bufferzones?
Zo niet, kan de Minister toelichten waarom niet? Deze leden vragen tevens de Minister
om toe te lichten wat concreet wordt bedoeld met «ruimte geven voor de functie landbouw»
in «daarvoor goed geschikte gebieden» (pagina 10, Kamerstuk 34 682, nr. 48). Kan de Minister toelichten of in het kader van het «in de voor landbouw goed geschikte
gebieden [...] ruimte geven voor deze functie» de Minister voornemens is om de verdere
ontwikkeling van de landbouwfunctie actief te sturen richting extensieve en natuur
inclusieve landbouw.
Om landschap als richtinggevend criterium in te kunnen zetten, moet de vrijblijvendheid
hiervan af. Is de Minister bereid om aanvullend op deze insteek een meer sturend instrumentarium
van de Omgevingswet in te zetten, zoals opname van een instructieregel in het Besluit
Kwaliteit Leefomgeving? Zo ja, is de Minister bereid om specifieke landschapselementen
op te nemen, zoals sloten, bomen, houtwallen en vochtig grasland?
De leden van de D66-fractie lezen in de brief van de Minister dat zij, samen met de
NOVI-alliantie, Regionale Investeringsagenda’s gaat opstellen. Deze leden vragen of
hierin ook plaats is voor organisaties die zich bezighouden met CPO of andere vormen
van zelfbouw en collectieve bouw. Deze leden vragen de Minister om toe te lichten
hoe bij het ontwikkelen van nieuwe woningbouwlocaties ook ruimte wordt gemaakt voor
woningbouwinitiatieven van onderaf.
De leden van de D66-fractie onderstrepen de noodzaak die in de ontwerp-NOVI wordt
erkend om in te zetten op een klimaatbestendig Nederland. Deze leden zijn verheugd
te vernemen dat de Minister expliciet het combineren van functies onderstreept en
aangeeft in het NOVI, lessen te trekken uit het programma Ruimte voor de Rivier (RvR).
Kan de Minister bevestigen dat in het trekken van lessen, de mogelijkheid voor een
dubbele doelstelling zoals waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit of waterveiligheid
en natuur, ook wordt meegenomen? Zo ja, kan de Minister toelichten wat hiervan de
uitwerking zal zijn in de praktijk en wat hiervan bijvoorbeeld de invloed is op de
ontwikkeling van het volgende Hoogwaterbeschermingsprogramma?
De leden van de D66-fractie merken op dat in het meenemen van de conclusies van de
Beleidstafel Droogte, ervoor gekozen is om in te zetten op zuinigheid en een afstemming
tussen waterbeschikbaarheid en de toedeling van water vragende functies. Gezien de
toenemende droogteproblematiek in Nederland, onderstrepen deze leden deze noodzaak.
Ook hier zijn deze leden benieuwd wat hiervan de uitwerking zal zijn in de praktijk.
Wordt bijvoorbeeld ingezet op een flexibilisering van wateronttrekkingsvergunningen?
Betekent een zuinige omgang met water ook dat wordt ingezet op een beleidsvoering
die het hergebruik van water van industriële processen stimuleert? Kan de Minister
nader uiteenzetten welke stappen zij voorziet in de uitwerking van deze inzet?
Inbreng van de fractie van GroenLinks
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van de Minister over de keuzes in het nationale omgevingsbeleid. Zoals de Minister
bekend, zijn de leden van deze fractie van mening dat het ruimtelijke ordeningsbeleid
onder heldere regie van de rijksoverheid zou moeten staan omdat in een klein land
de ruimte schaars is en voorkomen moet worden dat teveel van de open ruimte die in
Nederland is wordt vol gebouwd met bebouwing, industrie en infrastructuur. De aan
het woord zijnde leden zijn daarom blij dat de Minister erkent dat de oplopende druk
op de fysieke leefomgeving vraagt om scherpe en fundamentele keuzes en dat meer regie
vanuit het Rijk nodig is.
De Minister schrijft dat de voorliggende brief aanvullend is op de ontwerp NOVI en
dat deze niet dient als vervanging. De leden van de fractie van GroenLinks vragen
of de Minister kan uitleggen hoe de keuzes die in deze brief worden gemaakt zich dan
precies verhouden tot tegenstrijdige keuzes uit de ontwerp-NOVI? Welke keuzes uit
de ontwerp-NOVI veranderen nu daadwerkelijk door deze brief?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben eerder hun zorgen uitgesproken over
het feit dat de NOVI geen juridische binding heeft jegens andere overheden. In deze
brief schrijft de Minister dat scherpe en fundamentele keuzes regie vanuit het Rijk
vragen. Hoe verhoudt dit zich dan tot het niet bindende karakter van de NOVI? Is het
niet logischer dat de keuzes die het Rijk maakt om Nederland leefbaar te houden juridisch
bindend zouden moeten zijn voor de planvorming van lagere overheden? Zo nee, waarom
niet? En hoe wordt dan concreet wel zorg gedragen voor het bewaken van de uitvoering
van scherpe en fundamentele keuzes door het Rijk? Voor de leden van de fractie van
GroenLinks is dit een belangrijke vraag en derhalve zouden zij hierop graag een uitgebreide
reactie van de Minister ontvangen.
In de brief schrijft de Minister dat het kabinet doelen en normen stelt. Kan de Minister
aangeven welke normen en doelen dit zijn en nader ingaan op hoe het Rijk ervoor gaat
zorgen dat deze doelen gehaald gaan worden? En hoe worden de normen die worden gesteld
gehandhaafd?
De Minister schrijft in de voorliggende brief dat het coronavirus ons op indringende
wijze heeft duidelijk gemaakt dat gezondheidsbevordering en preventie ook in onze
leefomgeving nadrukkelijk onze zorg moet hebben. De mogelijkheden daarvoor zijn reeds
in de ontwerp-NOVI onderkend, dit zal in de definitieve NOVI waar nodig worden aangescherpt.
De leden van de fractie van GroenLinks delen deze analyse. Zij zouden evenwel een
nadere concretisering van de Minister ontvangen wat dit volgens haar betekent. Hoe
denkt de Minister bijvoorbeeld dat in het ruimtelijk beleid omgegaan dient te worden
met de 1,5 meter samenleving? Zijn er voor bijvoorbeeld gemeenten voldoende mogelijkheden
om de openbare ruimte zo in te richten dat voetgangers en fietsers meer ruimte krijgen
om de 1,5 meter zoveel mogelijk te waarborgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het openbaar
vervoer, zeker in de stedelijke gebieden het belangrijkste vervoermiddel voor nu en
van de toekomst, voldoende ruimte krijgt om zo nodig te worden uitgebreid? En deelt
de Minister de opvatting van de leden van de fractie van GroenLinks dat het niet de
bedoeling kan zijn dat als gevolg van de 1,5 meter samenleving weer veel meer openbare
ruimte voor autoverkeer wordt ingeruimd? Zo ja, hoe gaat hier in het ruimtelijke ordeningsbeleid
concreet voor worden gezorgd? Zo nee, waarom deelt de Minister deze opvatting niet?
Deelt de Minister de opvatting dat verplaatsen in de openbare ruimte een gelijkwaardig
recht is voor iedereen en dat het dus niet de bedoeling kan zijn dat mensen die geen
auto hebben als gevolg van ruimtelijke aanpassingen in de 1,5 meter samenleving minder
verplaatsingsmogelijkheden krijgen?
Voorts schrijft de Minister dat de NOVI een cyclisch document is, steeds in ontwikkeling
blijft en er een uitvoeringsagenda komt. De leden van de fractie van GroenLinks zouden
graag meer willen weten over deze uitvoeringsagenda. Daarom vragen zij de Minister
nader in te gaan op de volgende vragen. Hoe ziet die uitvoeringsagenda eruit? Is dit
alleen een opsomming van mogelijke instrumenten die ingezet kunnen worden, of zit
er ook een volgordelijkheid in of een tijdsschema of tussentijdse doelen om de ambities
te realiseren? Wordt hierin ook duidelijk wat er gebeurd als nationale opgaven of
ambities in de uitwerking met elkaar botsen? Daarnaast zijn de leden van de fractie
van GroenLinks benieuwd naar de instrumenten van de uitvoeringsagenda. Graag ontvangen
deze leden hier een overzicht van, inclusief de beschikbare en benodigde budgetten.
De Minister schrijft in de brief dat het coronavirus ons op indringende wijze heeft
duidelijk gemaakt dat gezondheidsbevordering en preventie ook in onze leefomgeving
nadrukkelijk onze zorg moet hebben. De leden van de fractie van GroenLinks delen deze
constatering. Deze leden zijn echter wel benieuwd waarom een van de voor de gezondheid
meest slechte ruimtelijke activiteit, de luchtvaart, nog steeds geen plek krijgt in
de NOVI. Is de Minister bereid om in de NOVI ook scherpe en fundamentele keuzes te
maken over de toekomst van de luchtvaart in Nederland? Zo nee, waarom niet? Kan de
Minister duidelijk uitleggen waarom luchtvaart – en daarmee ook de luchthavens – geen
onderdeel uitmaakt van de NOVI? En kan de Minister aangeven hoe zij denkt dat de permanente
verbetering van de luchtkwaliteit, zodat in 2030 voldaan kan worden aan de advieswaarden
van de WHO, bereikt kan worden zonder dat het vervuilende element van luchtvaart hierbij
betrokken wordt?
De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat het kabinet de ambitie heeft om voor
veiligheid en gezondheid in de leefomgeving in 2050 tot verwaarloosbare risico’s voor
mens en milieu te komen. Dat vinden deze leden een goede ambitie. Kan de Minister
aangeven hoe het traject om deze doelstelling te behalen tot 2050 eruit komt te zien?
Ambities stellen is immers mooi, maar daarbij hoort naar het oordeel van de aan het
woord zijnde leden ook een concrete aanpak met tijdsplanning bij. Begrijpen deze leden
het goed dat onder het begrip veiligheid ook waterveiligheid valt? Zo ja, betekent
dit dan bijvoorbeeld ook dat het Rijk de ambitie heeft om overstromingsrisico’s verwaarloosbaar
te willen maken? Kan de Minister concreet aangeven wat dit betekent? Worden er vanuit
het Rijk in het kader van de waterveiligheid en klimaatadaptatie normen gesteld over
waar wel en niet gebouwd kan worden? En ziet de Minister, mede in het licht van de
«een overheid gedachte» vanuit het stelsel van de Omgevingswet hier een nadrukkelijkere rol voor waterschappen weggelegd omdat zij vaak
goede risico-inschattingen kunnen maken over welke klimaatadaptieve maatregelen nodig
zijn om op bepaalde plekken te bouwen of om te kunnen beoordelen dat een bepaalde
locatie niet geschikt is voor bijvoorbeeld woningbouw? Kan de Minister toezeggen dat
zij hierover in overleg treedt met de VNG, IPO en UvW om ervoor te zorgen dat deze
integrale benadering vast onderdeel wordt van de planvorming? Kan de Minister in het
verlengde hiervan aangeven hoe zij aankijkt tegen het feit dat enerzijds in het kader
van goede waterberging rivieren voldoende ruimte moeten hebben om een waterpiek op
te kunnen vangen en anderzijds gemeenten nog steeds regelmatig vergunning afgeven
om bijvoorbeeld woningen buitendijks te bouwen? Deelt zij het uitgangspunt dat uiterwaarden
in beginsel niet bedoeld zijn voor (woning)bouw, maar voor het dynamisch waterbeheer?
Vewin, de vereniging van drinkwaterbedrijven heeft in reactie (position paper) op
de ontwerp-NOVI een viertal prioriteiten geformuleerd. Graag ontvangen de leden van
de fractie van GroenLinks een reactie van de regering op deze ingebrachte prioriteiten.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben ten aanzien van de in de voorliggende
brief opgenomen concretisering van de ontwerp-NOVI een aantal specifieke vragen:
– Hoe wordt het verbeteren van de algemene omgevingskwaliteit precies gedefinieerd?
En wat zijn de concrete doelstellingen?
– Wat betekent de keuze van het Rijk om meer te sturen op ontwikkeling van het hele
Stedelijk Netwerk Nederland concreet? Wat gaat het Rijk precies anders, meer of juist
minder doen om deze keuze te concretiseren?
– Hoe gaat het kabinet de goede ontsluiting van met name het OV en de fiets concreet
invullen?
– Wat bedoelt de Minister precies met woningbouwlocaties in bestaand stedelijk gebied?
Wat is de definitie hiervan precies? En welke criteria hanteert het Rijk als het bestaande
stedelijk gebied zou moeten worden uitgebreid?
Vestiging logistieke functies
De leden van de fractie van GroenLinks maken zich zorgen over de zogenaamde verdozing
van het landschap. Zij zijn blij dat de regering betere regie op deze logistieke locaties
wil organiseren. Deze leden vragen zich evenwel af hoe deze aanpak precies vorm zal
krijgen en hoe effectief de voorgestelde maatregelen zijn. Daarom de volgende specifieke
vragen:
– Hoe bindend zijn de gezamenlijk benoemde locaties voor logistieke functies? Kan de
Minister uitsluiten dat provincies en gemeenten zelf op andere locaties alsnog logistieke
dozen bouwen?
– Hoe ziet het traject om tot samenwerkingsafspraken te komen er concreet uit?
Grote logistieke gebouwen kunnen een bijdrage leveren aan de energietransitie. Door
hun grootschalige karakter bieden loodsen en distributiecentra een goede mogelijkheid
voor zonnepanelen op dak en kunnen ze een flinke bijdrage leveren aan de opwekking
van duurzame energie. De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat
dit wordt verbreed door dit voor alle bedrijfshallen te laten gelden. En het verplicht
te laten stellen, tenzij aantoonbaar is dat dat niet kan, i.p.v. de mogelijkheid bij gemeenten neer te leggen. Dat is in lijn met het pleidooi van Natuur
& Milieu (https://www.natuurenmilieu.nl/wp-content/uploads/2020/04/Voorstel-van-N…, p. 9). Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering op dit pleidooi.
Nationale strategie voor het landelijk gebied
De leden van de fractie van GroenLinks vinden het versterken van de natuur in Nederland
een van de belangrijkste ruimtelijke opgaven. De regering beschrijft in de voorliggende
brief de omvang van de opgave. Zo moet het Natuurnetwerk Nederland worden uitgebreid,
moet de stikstofdepositie worden beperkt, wordt het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn
groter en zal het netto areaal bos verder worden uitgebreid. Op welke wijze draagt
de NOVI concreet aan het behalen van deze opgaven bij?
De regering schrijft: «Per gebied kijken we welke functies met minimale belasting
inpasbaar zijn in zones rond Natura 2000 gebieden. Dit kan natuur zijn maar ook extensieve,
emissiearme landbouw, andere passende economische functies of (kleinschalige) woningbouw.
Verplaatsing van functies zal in een aantal gevallen aan de orde zijn.» Wordt hierbij,
zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks zich af, per gebied ook gekeken naar
de huidige staat van instandhouding voor de aangewezen soorten en habitats, en de
grootste knelpunten die het behalen van een gunstige staat van instandhouding in de
weg staan? Zo nee, hoe wordt dan gekeken naar de geschiktheid van (nieuwe) functies?
De regering is voornemens normen te stellen en met mede-overheden samen te werken
om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Hierover hebben de leden van de
fractie van GroenLinks de volgende vraag. De Minister geeft aan normen te stellen
en het beleid en uitvoering met decentrale overheden samen in te richten op de kwaliteit
van de leefomgeving, ter uitwerking van de motie van het lid Smeulders (Kamerstuk
35 000 VII, nr. 50). De bewuste motie verzocht om waar nodig te ondersteunen bij het opstellen van ruimtelijk
beleid waarin expliciet aandacht wordt besteed aan natuur, landschappelijke waarden,
ruimtelijke kwaliteit en aan leefbaarheid. Kan de Minister verduidelijken wat zij
bedoelt met het stellen van normen, beleid en uitwerking, in het licht van deze motie?
Zijn dat bijvoorbeeld aanvullende normen en beleid?
Goede inpassing energietransitie
De regering schrijft «De gezamenlijke overheden in het Nationaal Programma RES (NP
RES) bespreken de ontwikkeling van de RES’en in relatie tot de richtingen die de NOVI
aangeeft, en maken daar zo nodig afspraken over. Het Rijk geeft sturing op de ruimtelijke
planning en benodigde ruimtelijke reserveringen voor het toekomstige energie-systeem
op nationale schaal. Naast het gezamenlijke Nationaal programma RES, gebeurt dat via
het Programma Energie Hoofdstructuur.» De leden van de fractie van GroenLinks hebben
hierover de volgende specifieke vragen:
– Hoe stuurt het Rijk concreet op de ruimtelijke planning en benodigde reserveringen?
Hoe worden natuur- en landschapsbelangen hierin meegenomen?
– Is het de bedoeling dat er een landelijk overkoepelend beeld komt over de inpassing
van duurzame energie zodra de 30 RESsen gereed zijn? Zo nee waarom niet?
– Is het Rijk voornemens om een milieueffectrapportage op te stellen zodra de 30 RESsen
gereed zijn, zodat ook de milieugevolgen van de gemaakte keuzes vroegtijdig in beeld
komen? Zo nee, waarom niet?
Beperken milieuschade
De leden van de fractie van GroenLinks zijn positief te lezen dat de regering meer
dan voorheen in wil zetten op het voorkomen van milieu en- natuurschade en dat pas
als dat niet of onvoldoende lukt er ingezet gaat worden op compenserende maatregelen.
Deze leden hebben hierover de volgende concrete vragen:
– Hoe wordt er concreet (meer dan voorheen) ingezet op het voorkomen van milieu en natuurschade?
Hoe is of wordt dit vastgelegd?
– Wie stelt op basis van welke informatie, wanneer vast in welke mate natuur- of milieuschade
optreedt?
– Betekent het voorkomen van natuur- en milieuschade dat bepaalde gebieden, zoals Natura-2000
worden uitgesloten van bepaalde ontwikkelingen? Zo nee, wat betekent het dan?
– Op blz. 10 staat te lezen dat het kabinet mogelijkheden onderzoekt «voor het creëren
van robuuste natuurnetwerken en verbindingen en het realiseren van bufferzones rond
kwetsbare natuurgebieden». Betekent dit dat de robuuste verbindingszones die door
voormalig Staatssecretaris Bleker zijn geschrapt weer worden onderzocht? Is het de
bedoeling dat in de uitvoeringsagenda en definitieve NOVI duidelijk wordt hoe en waar
gewerkt gaat worden aan het verbinden van natuur en bufferzones?
Verhouding NOVI en MIRT
Een goede ruimtelijke ordening kan naar het oordeel van de leden van de fractie van
GroenLinks alleen bewerkstelligt worden als de er een goede koppeling is tussen enerzijds
het ruimtelijke ordeningsbeleid en anderzijds het mobiliteitsbeleid. Het is volgens
deze leden daarom van belang dat de ruimtelijke keuzes verbonden zijn met de infrastructurele
plannen en middelen. Daarom vragen deze leden in algemene zin hoe de regering de verhouding
tussen de NOVI en het MIRT ziet? Kan aangegeven worden hoe ervoor gezorgd wordt dat
de keuzes voor het verbeteren van de leefomgeving en de landschappelijke kwaliteit
doorwerken in de keuzes die binnen het MIRT worden gemaakt? Kan de Minister hier concrete
voorbeelden van geven? En deelt de Minister de mening van de aan het woord zijnde
leden dat scherpere keuzes voor het verbeteren van de leefomgeving en het waarborgen
van landschappelijke kwaliteit met zich meebrengt dat meer dan nu in het MIRT gebeurt
een duidelijkere keuze moet worden gemaakt voor openbaar vervoer en er dus ook meer
geïnvesteerd zou moeten in openbaar vervoer dan in nieuw asfalt? Zo nee, waarom niet?
In het verlengde hiervan hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog enkele
aanvullende vragen:
– Hoe zorgen we er voor dat de noodzakelijke investeringen in het openbaar vervoer en
de aangewezen ontwikkelingslocaties, daadwerkelijk met elkaar in verband worden gebracht
en die locaties worden ontsloten?
– Hoe verhouden de Regionale Investeringsagenda’s (RIA’s) zich tot de recent gesloten
Woondeals van het Ministerie van BZK en hoe verhouden die zich weer op hun beurt tot
de investeringen in bereikbaarheid?
Regio’s
In de NOVI zal, zo begrijpen de leden van de fractie van GroenLinks, regionaal gewerkt
worden aan versterking van het beleid. De criteria voor het aanwijzen van NOVI-gebieden
worden in verschillende regio’s nog als vrij abstract gezien. Hierover hebben deze
leden een aantal specifieke vragen waar zij graag een reactie op ontvangen.
– Wat zijn de gehanteerde randvoorwaarden, of criteria waaraan een regio of gebied moet
voldoen om als NOVI-gebied te worden aangewezen?
– Deelt de Minister de mening dat het voor alle regio’s van te voren duidelijk moet
zijn wat de kaders zijn om tot NOVI regio’s en bijbehorende opgaven te komen?
– Deelt de Minister de mening dat de verstedelijkings- en transformatieopgave in Brainport
Eindhoven (i.c. centrumstad Eindhoven) een complexe, meervoudige opgave is die vraagt
om een samenhangende en integrale aanpak van rijk en regio samen? Zo nee, waarom niet?
– Deelt de Minister de mening dat enkel stroomlijnen van de bestaande (ambtelijke) overleggen
tussen rijk en regio hiervoor onvoldoende is en dat een NOVI-waardering, in de vorm
van een NOVI-gebied juist het vergrootglas legt op versterking van de samenhang en
integraliteit in de aanpak van opgaven van de centrumstad van mainport Eindhoven?
Zo nee, waarom niet?
– Is de Minister bereid – naar analogie van de havengebieden in de twee andere Mainports
– Rotterdam en Amsterdam – om de status van NOVI-gebied te verlenen aan de grote verstedelijkings-
en transformatieopgave van de economische mainport Eindhoven welke zich bevinden in
het hart van de stad, binnen de Ring en in samenhang met de – voor het verdienvermogen
van Nederland – belangrijke economische toplocaties in en aan de rand van de stad?
Zo nee, waarom niet?
Burgerinitiatieven
Tot slot begrijpen de leden van de fractie van GroenLinks dat betrokkenen bij burgerinitiatieven
voor woningbouw vragen hebben over in de ontwerp-NOVI richtinggevende keuzes over
burgerinitiatieven en zelfbouw missen. Kan de Minister op deze zorgen ingaan en is
zij van plan om in de definitieve NOVI hier wel aandacht aan te besteden? Zo nee,
waarom niet?
Inbreng SP-fractie
Algemeen
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister betreffende
de regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid (NOVI). Ter aanvulling hierop
hebben zij echter een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie zijn met de Minister van mening dat er een samenhang dient
te bestaan tussen de aanpak van de opgaven die we in ons land hebben als het gaat
om ruimtelijke ordening. Wat onduidelijk is welke prioriteiten wanneer en waaraan
worden gesteld.
− Kan de Minister aangeven waar in de zin: «Beschermen en ontwikkelen zullen echter
niet altijd samen kunnen gaan», de prioriteit ligt?
− Deelt de Minister met de leden van de SP-fractie de mening dat er in geen enkel geval
een keuzemogelijkheid dient te bestaan tussen beschermen of ontwikkelen?
− Kan de Minister aangeven wat het nemen van regie en het maken van scherpe fundamentele
keuzes bij nieuwe vergunningverlening betekent en worden bij het beoordelen van deze
aanvragen de plannen bijvoorbeeld getoetst op de bijdragen aan stikstofreductie, een
betere luchtkwaliteit en of deze in lijn zijn met ambities voor een circulaire economie?
Zo nee, wat betekent het nemen van regie dan?
− Kan de Minister aangeven hoe het Rijk belangen tegen elkaar gaat afwegen en borgen
dat zaken die bescherming nodig hebben, zoals natuur en landschap, het niet in veel
gevallen afleggen tegen zaken als woningbouw en de ruimtelijke inpassing van de energietransitie?
De leden van de SP-fractie zijn blij met de ambitie van het kabinet om voor veiligheid
en gezondheid in de leefomgeving in 2050 tot verwaarloosbare risico’s voor mens en
milieu te komen.
− Kan de Minister aangeven hoe deze visie wordt vertaald in de Omgevingswet en welke
concrete maatregelen hiertoe zullen worden ingezet?
− Kan de Minister aangeven wat dit zal betekenen voor de uitstoot, lozing en transport
van (potentieel) Zeer Zorgwekkende Stoffen en andere stoffen die een risico vormen
voor mens en milieu?
Nieuwe richtinggevende keuzes
De leden van de SP-fractie zijn verheugd met de mogelijkheid voor gemeenten om zonnepanelen
op (nieuwe) bedrijfsdaken verplicht te stellen, maar twijfelen aan de uitvoerbaarheid
hiervan. Vooral omdat mogelijk een ongelijk speelveld ontstaat tussen gemeenten als
het gaat om het aantrekken van bedrijven.
– Kan de Minister aangeven waarom niet gekozen is voor een generieke maatregel, die
zonnepanelen op daken bij nieuwbouw altijd verplicht stelt?
– Kan de Minister aangeven hoe de mogelijkheid van oneerlijke concurrentie tussen gemeenten
wordt voorkomen, als de ene gemeente wel de zonnepanelen verplicht en de andere niet?
Uitwerking nieuwe richtinggevende keuzes
1. Bouwen aan Stedelijk Netwerk Nederland
De leden van de SP-fractie delen met de Minister de mening dat er de komende jaren
een enorme opgave ligt rond de bouw van voldoende woningen en zijn verheugd dat de
beschikbaarheid van betaalbare woningen bij de uitwerking van de nieuwe richtinggevende
keuzes op de eerste plaats komt. Deze leden hebben hierover enkele vragen:
– Kan de Minister aangeven of bij het bepalen van de te bouwen hoeveelheid woningen
nadrukkelijk wordt onderzocht aan welk type woningen behoefte bestaat?
– Deelt de Minister de mening van de leden van de SP-fractie dat aan het bouwen van
de woningen waaraan de meeste behoefte is, voorrang verleend dient te worden en zo
nee waarom niet?
– Kan de Minister aangeven wat bedoeld wordt met de toegevoegde beperking bij de betaalbaarheid
van woningen: «zowel van de overheidsinvestering als van de te realiseren woningen»?
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen om de noodzakelijke verdichting van de
bestaande verstedelijking en de toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking
als het gaat om woningbouwbehoeften die vanwege aard en omvang niet of zeer moeizaam
in het stedelijke gebied kunnen worden gerealiseerd (wonen in het groen of dun duur).
– Kan de Minister aangeven welke ruimtelijke voorwaarden worden gesteld aan het bouwen
van dit type woning, naast de aan te tonen behoefte?
De leden van de SP-fractie missen bij het onderdeel bedrijven en de daarbij behorende
verkeers- en vervoerssystemen het belang van watergebonden bedrijvigheid en het vervoer
en transport van goederen over water.
– Deelt de Minister met deze leden het belang van watergebonden bedrijvigheid en het
vervoer over water?
– Is de Minister bereid om er voor te zorgen dat watergebonden bedrijvigheid en het
vervoer over water binnen de Nationale Omgevingsvisie nadrukkelijk een plaats krijgt
en dat deze vorm van bedrijvigheid wordt beschermd en gestimuleerd?
2. Nationale strategie voor landelijk gebied
De leden van de SP-fractie zijn verheugd over de voorgenomen uitbreiding van de natuur
met 41.000 hectare in 2027 en de aanleg van 37.000 hectare extra bos in 2030.
– Kan de Minister aangeven of de uitbreiding van de natuur met 41.000 hectare een extra
uitbreiding betreft of dat deze valt binnen de lopende afspraak met de Provincies
om in 2027 de natuur met 80.000 hectare te hebben uitgebreid?
– Kan de Minister aangeven of met dit voornemen bedoeld wordt dat er in totaal 78.000
hectare natuur bij komt of dat sprake is van een overlap van deze gebieden?
De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voornemen om
rond Natura2000 gebieden bufferzones, van uiteenlopende aard, in te richten. Met de
Minister zijn deze leden voorstander van een effectief en slim gebruik van de ruimte,
waarbij liefst zo veel als mogelijk uitdagingen tegelijk worden aangepakt.
– Kan de Minister aangeven of bij het beschermen van N2000 gebieden en het inrichten
van bufferzones de problematiek rond bodemdaling nadrukkelijk wordt meegenomen?
3. Goede inpassing energietransitie
De leden van de SP-fractie delen de visie dat Nederland wat de energietransitie betreft
een enorme opgave te wachten staat. Een groot deel van onze energievoorziening zal
in de toekomst komen van zon op land en op daken en wind op land en op zee. De bandbreedtes
hiervoor die in dit voorstel worden genoemd zijn echter wat onduidelijk en erg ruim
genomen en afhankelijk van veel andere factoren en keuzes.
– Is de Minister bereid om, voor een betere vergelijkingsmogelijkheid, de in het voorstel
genoemde bandbreedtes, naast het beslag op het oppervlak, ook het opgewekte vermogen
in Petajoule (Pj) per jaar aan te geven?
– Kan de Minister aangeven op welke wijze het Emission Trading System (ETS) naast de
beperking van de uitstoot CO2, ook bijdraagt aan het energieverbruik van het betrokken bedrijf?
– Kan de Minister aangeven op welke wijze de natuurgebieden op en langs de kust beschermd
zullen worden als het gaat om de aanleg van zogenaamde energiehubs?
4. Zorgvuldige keuzes maken voor het landschap
De leden van de SP-fractie zijn het met de Minister eens dat er, als het gaat om het
landschap, zorgvuldige keuzes gemaakt moeten worden. In de nieuwe Omgevingswet betekent
dit niet uitsluitend meer kiezen voor ruimtelijke aspecten, maar spelen ook zaken
als gezondheid, een gezonde leefomgeving en de participatie van de omwonende een belangrijke
rol.
– Kan de Minister aangeven hoe de effecten op het landschap concreet worden meegenomen,
wat er concreet wordt bedoeld met landschappelijke kwaliteit, wie bepaalt op basis
waarvan wat de gewenste kwaliteit van ons landschap op een bepaalde plaats moet zijn
en welke criteria het Rijk hanteert bij het monitoren hiervan in hoeverre er in de
geest van de NOVI gehandeld wordt?
– Kan de Minister aangeven op welke wijze zaken als gezondheid en participatie gewaarborgd
worden?
– Kan de Minister aangeven op welke wijze de inwoners van ons land zijn betrokken bij
het opstellen van de regionale energie strategie (RES)?
– Is de Minister bereid de regionale energie strategie via een nationale mediacampagne
onder de aandacht te brengen van de Nederlandse bevolking en hen te wijzen op de mogelijkheid
hierin te participeren en de noodzakelijkheid daarvan?
– Kan de Minister aangeven op welke wijze de huidige coronacrisis van invloed is op
het participatieproces rond de RES en hoe zich dit verhoudt met de agenda en de planning
van de RES?
5. Voorkeursvolgorde voor (regionaal) waterbeheer
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorkeursvolgorde voor (regionaal)
waterbeheer. Wat deze leden missen is een strategie die, naast de voorgestelde volgorde,
ook het soms enorme gebruik van water in de bedrijfsvoering aanpakt.
– Is de Minister bereid om te onderzoeken op welke wijze het beperken van het intensief
watergebruik door industrie en landbouw, een voorwaarde kan zijn bij nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingen?
Inbreng PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief aangaande de Nationale
Omgevingsvisie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Daarover
hebben deze leden nog enkele vragen.
Deze leden merken op dat in uw brief de coronacrisis kort wordt aangestipt. De leden
van de PvdA-fractie hebben zorgen over de effecten op de structuur, de kwaliteit en
de samenhang van de stads- en dorpscentra. Deelt de Minister deze zorgen? Verandering
van koopgedrag, de effecten van minder gasten per vierkante meter in de horeca en
de druk op culturele voorzieningen waarvan de gebruiksmogelijkheden mogelijk langdurig
worden beperkt, zet de verdienmodellen en zelfs het bestaansrecht van veel bedrijven
en organisaties op de helling. Deelt de Minister, in dit licht gezien, de mening van
de leden van de PvdA-fractie, dat leegstand, verlies aan samenhang en ruimtelijke
kwaliteit van deze voor de inwoners van Nederland zeer belangrijke gebieden zoveel
mogelijk moet worden voorkomen? Is de Minister het eens met de opvatting dat herstructurering
en herinrichting een opgave is die de spankracht van de lokale overheden te boven
gaat en dat dit een opgave is die ook inzet van Rijkszijde rechtvaardigt? Welke stappen
is de Minister van plan op te zetten om dit proces te ondersteunen? Is de Minister
bereid om met de medeoverheden de potentiële langduriger impact van de coronacrisis
op het voorzieningenniveau, de verblijfskwaliteit en de vastgoedbestanden in de centra
van dorpen en steden te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren?
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief op pagina 4 dat de Minister gemeenten
de bevoegdheid wilt geven plaatsing van zonnepanelen op nieuwe gebouwen verplicht
te stellen. Is de Minister bereid deze bevoegdheid te verruimen door gemeenten, onder
voorwaarden, ook de bevoegdheid te geven om op meer plaatsen het zo veel mogelijk
plaatsen van zonnepanelen verplicht te stellen, zoals overruimtes op bedrijfsgronden?
Deze leden vragen of de Minister bereid is medeoverheden verplicht te stellen om geschikte
gronden en gebouwen beschikbaar te stellen voor de plaatsing van zonnepanelen of andere
installaties voor duurzame energieopwekking.
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in het urgentiebesef dat doorklinkt
in de brief over de noodzaak om het woningtekort te bestrijden. Deelt de Minister
de opvatting van de PvdA-fractie dat er een aanvullend instrumentarium nodig is om
de woningbouw echt aan te jagen? Is het niet tijd om een instrument als het Investeringsbudget
Stedelijke Vernieuwing te gaan herintroduceren, omdat met dit instrument in het verleden
gelukt is zowel de woningbouw in stedelijke gebieden als de transformatie van de woningvoorraad
in de krimpgebieden te faciliteren en te versnellen? Deze leden constateren dat met
de concept Nationale Omgevingsvisie (NOVI), de nieuwe Omgevingswet en het opstellen
van omgevingsagenda’s de verschillende bestuurslagen meer als één overheid gaan werken,
waarbij integraliteit en gebiedsgericht werken het uitgangpunt is. Voor de woningbouw
geldt evenwel dat een concrete meerjarige investeringsagenda ontbreekt, zoals die
er wel is voor mobiliteit en infrastructuur (MIRT). Is de Minister het met de PvdA-fractie
eens dat het onhelder is of de noodzakelijke bouwbehoefte gerealiseerd gaat worden,
waar deze bouwopgave plaatsvindt, wie verantwoordelijk is voor de implementatie en
hoe de agenda samenhangt met andere ruimtelijke opgaves? Waar voor infrastructuur
(mobiliteit) en energie infrastructuur duidelijk is wat, waar, wanneer gerealiseerd
gaat worden en wie hiervoor verantwoordelijk is, ontbreekt een dergelijke concrete
agenda voor de woningbouw. Hoe denkt de Minister hieraan tegemoet te komen?
De leden van de PvdA-fractie lezen de volgende passage in de brief:
«Menging van functies aan de stadsranden (bijvoorbeeld met «groen wonen») dient te
worden verkend. In alle gevallen is het belangrijk dat dit gebeurt met oog voor bestaande
functies, ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit en waterbelangen. Tegelijkertijd
is er behoefte om natuur en biodiversiteit dichter bij mensen te brengen»
Deelt de Minister de opvatting dat een randvoorwaarde hierbij dient te zijn dat natuur
en open landschap bescherming verdient? Is de Minister bereid om dit als harde randvoorwaarde
te formuleren? Hoe worden natuurgebieden en natuurwaarden beschermd en hoe worden
weidevogelgebieden behoed voor aantasting?
De leden van de PvdA-fractie wijzen op de 5 punten die genoemd worden op pagina 7
en 8 die in acht moeten worden genomen naast de sturing op bouwaantallen. De leden
van de PvdA-fractie onderschrijft dit, maar vragen zich af hoe de Minister hierop
krachtiger gaat sturen, welke type acties zij gaat ondernemen en hoe zij dit gaat
monitoren? Deze leden vragen de Minister of zij bereid is om in de NOVI krachtiger
te formuleren dat bij de bouw van nieuwe woonwijken de tijdige aansluiting op het
OV-netwerk een vereiste is, opdat ook mensen die geen auto (willen) bezitten of gebruiken
in staat zijn hun werk en voorzieningen te bereiken, alsmede om het gebruik van de
auto te reduceren? Deze leden nemen kennis van de op pagina 8 vermelde benodigde schaalsprong
in het OV. De leden van de PvdA-fractie onderschrijven dit en pleiten voor veel betere
aansluiting op het Europese HSL-netwerk. Met welk ruimtelijk instrumentarium wordt
dit versneld, ook gelet op de urgentie om sneller goede alternatieven voor het zeer
belastende vliegverkeer te creëren? In welke mate worden ruimtelijke reserveringen
gepleegd om ruimte te creëren voor onder andere de Lelylijn? Op welke wijze en met
welke instrumenten wordt de aansluiting van de IC(E)-netwerken van Duitsland en België
op het IC-netwerk van Nederland verbeterd? Deze leden vragen of het, gelet op de breed
gedragen wens van de Kamer om verdozing langs de snelwegen tegen te gaan, het reduceren
van verkeersbewegingen en emissies, gewenst is om in de NOVI op te nemen dat logistieke
centra primair moeten worden ontwikkeld op plaatsen waar spoor- en/of waterverbindingen
aanwezig zijn?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat op pagina 9 de verwachting wordt uitgesproken
dat met de uitvoering van het reeds voorgenomen natuurbeleid het doelbereik van de
Vogel- en Habitatrichtlijn zal toenemen tot circa 65%. Welke investeringen zijn nodig
om 100% doelbereik te realiseren en welk tijdpad wordt hiervoor opgenomen in de NOVI?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de inpassing van duurzame energie,
de realisatie van natuur, waaronder de bossenstrategie, de aanpak van het veenweidegebied
en de herstructurering van de landbouw vraagt om een nieuwe, grootschalige herverkaveling
van het landelijk gebied. De leden van de PvdA-fractie hebben gepleit voor veel actiever
grondbeleid op nationaal niveau. Deelt de Minister de opvatting dat door het innemen
van grondposities bijgedragen kan worden aan het realiseren van natuurinclusieve kringlooplandbouw,
door grootschalig beschikbaar komende agrarische gronden op te kopen, via pachtconstructies
aan agrarisch ondernemers uit te geven in combinatie met pachtvoorwaarden waarin natuurinclusieve
kringlooplandbouw als voorwaarde is opgenomen? Is in het licht van het monetaire beleid,
gericht op aanhoudend lage rente (de rente voor staatsleningen met een looptijd van
30 jaar schommelt rond nul procent), het verwerven van grondposities in combinatie
met andere instrumenten (zoals verpachting) naar uw oordeel ook niet een doelmatig
instrument? Is de Minister bereid businesscases hiervoor te laten onderzoeken? Is
grondverwerving in combinatie van peilverhoging in het veenweidegebied een doelmatige
vorm om de veenoxydatie te verminderen om zo tot reductie van uitstoot van CO2 te komen? Deze leden vragen of het niet tijd is voor een aanpak Ruimte voor Energietransitie
en Klimaatadaptie om, naar analogie van het programma Ruimte voor de Rivier waarin
actief en robuust grondbeleid is versterkt met instrumenten als landinrichting, de
noodzakelijke herschikking van functies en de urgente transities te versnellen.
De leden van de PvdA-fractie nemen kennis van het onderzoek van het kabinet aangaande
het creëren van robuuste natuurnetwerken en verbindingen. Veel landen kennen het fenomeen
nationale parken die gekoesterd worden en waar de bevolking trots op is en waar overheden
veel waarde en betekenis aan hechten. De Nationale Parken zijn in Nederland bij uitstek
geschikt om natuurwaarden te beschermen in combinatie met het verbeteren van de mogelijkheden
tot recreatie en natuurbeleving. Welke kansen ziet de Minister om de Nationale Parken
in Nederland verder te versterken en te ondersteunen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat op pagina 12 van de brief de te verwachten
bandbreedtes aan oppervlakte van zonnepanelen op daken en op land worden beschreven,
waarbij opvalt dat veel meer zon op land wordt verwacht dan zon op daken. Kan de Minister
aangeven hoe zich dit verhoudt met de meermalen in de Kamer uitgesproken wens dat
zonnepanelen met voorrang op daken moeten worden geplaatst? Hoeveel dakareaal is beschikbaar
in Nederland? Is de Minister bereid met een samenhangende aanpak (naast ruimtelijk
beleid ook het subsidie instrumentarium) recht te doen aan het voorrangsprincipe voor
zon op daken? Deze leden vragen of de Minister bereid is om in de informatie- en rapportage-cyclus
die in de Klimaatwet is opgenomen periodiek te rapporteren over het te verwachten
ruimtebeslag van de opwekking, transport en opslag van duurzame energie, de te verwachten
knelpunten het beleid en de acties om deze ruimtelijke knelpunten op te lossen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister op welke wijze de drinkwatervoorziening
als nationaal belang kan doorwerken in provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies?
Hoe borgt de NOVI de beschikbaarheid van water als leidend principe bij de ruimtelijke
inrichting? Hoe borgt de NOVI dat vasthouden van water, zuinig omgaan met water en
verdeling van water regionaal gelijkwaardig en evenwichtig worden afgewogen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Kamer, onder meer door het aannemen
van de motie van het lid Moorlag c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 470), de regering verzocht heeft spuitvrije zones in te stellen ter bescherming van de
woonfunctie. Op basis van de motie van het lid Moorlag (Kamerstuk 27 858, nr. 498) is een paper opgesteld (Kamerstuk 27 858, nr. 498) waarin de mogelijkheden daartoe zijn geïnventariseerd. De aan het woord zijnde leden
vragen of de Minister bereid is werk te maken van het (doen) instellen van spuitvrije
zones. Is de Minister bereid hiertoe instructieregels te gaan stellen?
De leden van de PvdA-fractie zien dat binnen het huidige IBP voor Vitaal Platteland
door ministeries en decentrale overheden in een groot aantal regio’s inzet gepleegd
wordt om te komen tot een integrale aanpak van meerdere ruimtelijke uitdagingen, met
een nadruk op landbouw, natuurontwikkeling en klimaatadaptatie. Deze leden zijn van
mening dat het zaak is dat dit tot handvatten voor actie leidt voor regio’s die nog
niet mee doen aan deze aanpak. Staat de Minister ervoor open om in de voortzetting
van haar inzet ten behoeve van een sterk landelijk gebied met regio’s te komen tot
experimenten die naast ruimtelijke uitdagingen ook mobiliteits- en meer sociaal en
welzijnsgeoriënteerde leefbaarheidsvraagstukken mee te nemen? Is de Minister bereid
te komen tot een systeem van kennisdeling en kennisborging dat bijdraagt aan het beter
kunnen delen van de lessen met regio’s en gemeenten die geen onderdeel zijn van lopende
of nog op te zetten experimenten, dan wel gebiedsgerichte samenwerking tussen rijk
en decentrale overheden?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat er in de brief geen duidelijkheid wordt
gegeven over de aanwijzing van de NOVI-gebieden. Onderwijl zijn er zeer zorgelijke
signalen dat meer perifeer gelegen landsdelen (Groningen, Zuid-Limburg, Zeeuws Vlaanderen)
buiten beeld zouden geraken voor de aanwijzing als NOVI-gebied. Kan de Minister aangeven
hoe zich dat verhoudt tot de stelling in de brief dat Nederland te klein is voor een
periferie? Deelt de Minister de opvatting dat juist in die gebieden waar de opgaven
groot, meervoudig en complex zijn en de overheden beperkter zijn in hun slagkracht
inzet vanuit het Rijk rechtvaardigt? Temeer om voor alle inwoners van Nederland een
goed voorzieningenniveau, levenskwaliteit en uitzicht op werk en welvaart realiseren?
Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de verstedelijkings- en transformatieopgave
in Brainport Eindhoven (i.c. centrumstad Eindhoven) een complexe, meervoudige opgave
is die vraagt om een samenhangende en integrale inzet en aanpak van rijk en regio
samen. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen of de
Minister bereid is – naar analogie van de havengebieden in de twee andere Mainports
– Rotterdam en Amsterdam – om de status van NOVI-gebied te verlenen aan de grote verstedelijkings-
en transformatieopgave van de economische mainport Eindhoven welke zich bevinden in
het hart van de stad, binnen de Ring en in samenhang met de – voor het verdienvermogen
van Nederland – belangrijke economische toplocaties in en aan de rand van de stad?
Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen of het niet extra van belang is dat we focussen
op sterke en gezonden steden binnen de NOVI. Waarom wordt er niet nadrukkelijker gekozen
voor steden, waar toekomstig verdienvermogen kan worden ontwikkeld en waar kansen
liggen voor verduurzaming? Is de Minister bereid om meer in te zetten op verstedelijkingsopgaven
waarmee, gepaard met de ontwikkeling van OV-verbindingen, het duurzaam verdienvermogen
van Nederland kan worden vergroot?
Tot slot merken de leden van de PvdA-fractie op dat in de ontwerp-NOVI en in de brief
van 23 april 2020 wordt verwezen naar een nieuw instrumentarium waarvan de Omgevingswet
een deel beslaat. Voor de stelselwijziging voortkomend uit de Omgevingswet is door
decentrale overheden en private partijen een uitgebreid kennisprogramma opgezet om
voorbereid te zijn op de uiteindelijke invoering van deze wet. Kan de Minister aangeven
op welke wijze bij wordt gedragen aan kennisontwikkeling en kennisdeling om het effectief
gebruik van het nieuwe instrumentarium door decentrale overheden en private partijen
te bevorderen?
Inbreng ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de regering voor de toegezonden brieven
ten aanzien van het Nationaal Omgevingsbeleid en de Omgevingswet.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af of de NOVI voldoende keuzes
maakt en voldoende richtinggevend is. De uitspraak van de rechter over het Programma
Aanpak Stikstof heeft ons met de neus op de feiten gedrukt: we zorgen niet goed voor
de natuur in ons land. De ruimtelijke inrichting van ons land en onze manier van leven
gaan ten koste van de natuur en uiteindelijk ook ten koste van onszelf. De coronacrisis
– waarvan deze leden hopen dat deze snel achter ons ligt en er niet nóg meer mensen
ziek worden of overlijden – heeft veel mensen laten zien wat de waarde is van meer
rust, minder reizen, van schonere lucht en water. Het is vanuit dat perspectief dat
deze leden behoefte hebben om enkele vragen aan het kabinet te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het kabinet beoogt economische ontwikkeling
van de leefomgeving samen te laten gaan met versterking van te beschermen waarden
als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit
en milieukwaliteit. Het kabinet stelt dat dit vraagt om een zorgvuldige afweging,
waarbij ons goede vestigingsklimaat én het voorkomen van schade aan genoemde aspecten
altijd zwaar moet wegen. Beschermen en ontwikkelen zullen echter niet altijd – vaak
niet – samen kunnen gaan. Waar mogelijk kiest het kabinet voor koppeling van doelen
en middelen, zonder de kosten en de voortgang te belemmeren. De leden van de ChristenUnie-fractie
zijn benieuwd hoe de afweging wordt gemaakt wanneer beschermen en ontwikkelen níet
samengaan. Hoe wordt voorkomen dat zachte waarden als gezondheid, waterveiligheid
en leefomgevingskwaliteit het afleggen tegen harde, economische waarde?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat ook bij de energietransitie rekening
moet worden gehouden met de gezondheidseffecten van alternatieve energiebronnen. Genoemde
leden onderschrijven dit. Tegelijkertijd hechten zij eraan te benoemen dat ook bestaande
energiebronnen een groot, in veel gevallen zelfs groter, effect hebben op mens en
dier. Zij vragen of ook deze notie wordt betrokken.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen met tevredenheid vast dat de zonneladder
een plek heeft gekregen in de NOVI. Voor de zomer worden de RES-en beschikbaar gesteld
en is het mogelijk om te beoordelen of de zonneladder zijn werk heeft gedaan, of dat
dit nog steviger in ruimtelijk beleid verankerd moet worden. Is het kabinet voornemens
om het totaal van de RES-en te toetsen op impact op natuur, landschap en landbouwgrond,
in het bijzonder als het gaat om zonneparken? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven dat binnen het Stedelijk Netwerk
Nederland een langetermijnstrategie nodig is om groei op een kwalitatieve manier te
realiseren, zowel waar het gaat om woningen als om mobiliteit en leefomgeving. Tegelijkertijd
willen genoemde leden er écht voor waken dat investeringen enkel binnen dit gebied
plaatsvinden. Een euro voor spoor in de Randstad zal zich weliswaar eerder terugbetalen
dan een euro in de noordelijke provincies, maar kan voor de leefbaarheid en het ontwikkelpotentieel
van krimp- en anticipeerregio’s wel ontzettend belangrijk zijn. Genoemde leden maken
zich dan ook enigszins zorgen wanneer zij de kaart op pagina 6 zien, waar bijvoorbeeld
geen ruimte lijkt te zijn ingebed voor verbindingen tussen niet-stedelijke landsdelen
onderling. Hoe is ook in deze afweging ruimte voor de zachte waarden, en niet enkel
voor de harde economische waarden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn bekend met het voornemen om te werken met
NOVI-gebieden. Uit inbreng vanuit decentrale overheden begrijpen zij dat al een shortlist
hiertoe is opgesteld, klopt dit? Op welke wijze vindt besluitvorming definitief plaats?
Staan ook de regio Eindhoven en de Kanaalzone (Zeeland) op deze lijst? Hoe wordt in
de toekenning uitvoering gegeven aan de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 34 682, nr. 44), die oproept om ook in de toekenning van NOVI-gebieden te kijken naar de rol die
stedelijke gebieden buiten de Randstad, zoals Zwolle, kunnen spelen bij de verstedelijkingsopgave?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen waar zij lezen dat een deur
lijkt te worden opengezet voor bouwen in het groen. Wat bedoelt het kabinet wanneer
zij schrijft dat nieuwe locaties goed afgewogen moeten worden tegen andere belangen
ter plaatse? Zegt het kabinet hiermee eigenlijk ruimte te willen bieden voor bouw
in natuur of landbouwgebied? Hoe kan worden voorkomen, dat ondanks goede intenties
tóch altijd zal worden gekozen voor de «makkelijke» buitenstedelijke woningen, in
plaats van de binnenstedelijke transformatie? Hoe wil het kabinet met de NOVI sturen
op meervoudig ruimtegebruik in stedelijke gebieden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of in de NOVI naast top-downsturing op
woningbouw, ook afdoende ruimte is voor – al dan niet collectief – particulier opdrachtgeverschap
en burgerinitiatieven. Hoe wordt voorkomen dat voor deze initiatieven, niet of te
weinig plek wordt geboden? En hoe kan ondersteuning van deze groepen vanuit de NOVI
juist worden bevorderd?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat gemeenten de bevoegdheid
krijgen zonnepanelen op het dak bij nieuwe distributiecentra te verplichten. Zij vragen
wanneer deze verplichting in wet- en/of regelgeving kan worden verankerd. Tevens vragen
zij of het kabinet voornemens is in het Bouwbesluit te verankeren dat platte daken
van enige omvang altijd voldoende draagkracht hebben voor het plaatsen van zonnepanelen
of zelfs het plaatsen van zonnepanelen verplicht te stellen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie willen graag een reflectie van het kabinet
op de gedachte dat in een deltaland zoals Nederland water veel meer een ordenend principe
zou moeten zijn. Voorts stellen zij vast dat de beschikbaarheid van voldoende zoetwater
van groot belang is, o.a. vanwege de drinkwatervoorziening, en dat dit met het oog
op klimaatverandering (het lijkt wederom een droge zomer te worden) en de toenemende
druk op de bovengrondse en ondergrondse ruimte zeker niet vanzelfsprekend is. Deze
leden vragen het kabinet op welke wijze het vasthouden van water i.p.v. het zo snel
mogelijk afvoeren van water in de NOVI verankerd is? Deelt het kabinet het standpunt
van deze leze leden dat waterbeschikbaarheid een leidend principe moet zijn voor ruimtelijke
inrichting en landgebruik? De rijksoverheid heeft in de Structuurvisie Ondergrond
(STRONG) aan provincies en drinkwaterbedrijven gevraagd om Aanvullende Strategische
Voorraden (ASV’s) aan te wijzen en daarvoor het beschermingsbeleid i.r.t. mijnbouw
te formuleren. Het Rijk zal daarin volgend zal zijn. Waarom heeft het kabinet in de
NOVI niet het uitgangspunt van functiescheiding opgenomen: niet boren in of onder
de ASV’s?
De leden van de fractie van de ChristenUnie vrezen een verrommeling en verloedering
van het platteland als boeren stoppen met hun agrarische bedrijfsvoering, panden leeg
komen te staan etc. Deze leden hechten eraan dat de gronden van stoppende boeren via
een instrument zoals een grondbank worden ingezet voor de blijvers, zodat die meer
grondgebonden en extensiever worden. Behoud of zelfs verbetering van de kwaliteit
van het platteland kan niet zonder regie en instrumentarium van de overheid, ook in
financiële zin. Op welke wijze wordt hier in de NOVI richting aan gegeven?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat het kabinet aangeeft
dat ook verbetering van de Nederlandse natuur als geheel noodzakelijk is. Tegelijkertijd
lezen zij wel een erg technocratische benadering ten aanzien van natuur: die zou enkel
noodzakelijk zijn voor het behalen van internationale doelen en het realiseren van
economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Maar, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie,
heeft natuur niet ook in zichzelf waarde? Ook wanneer het niet direct een economisch
belang dient, of nodig is om te voldoen aan internationale normen? Hoe wordt ook hier
weer de zachte waarde van natuur in de NOVI verankerd? De leden van de ChristenUnie-fractie
vragen het kabinet of en zo ja, op welke wijze het Deltaplan biodiversiteit in de
NOVI verankerd zal worden. Tevens vragen zij of de NOVI voldoende stuurt op natuurinclusief
ruimtelijk ontwerpen en bouwen?
De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen vast dat het Waddengebied, UNESCO
werelderfgoed, door economische activiteiten (bodemdaling) en klimaatverandering haar
natuurlijke kwaliteiten dreigt te verliezen. Deze leden hechten eraan dat de natuurlijke
kwaliteiten richtinggevend zijn voor de keuzes die worden gemaakt, ook in de afweging
met andere belangen die meer economisch van aard zijn. Deze leden zijn van mening
dat het Waddengebied nu onvoldoende beschermd is en beter verdient. Op welke wijze
wil het kabinet de natuurlijke kwaliteiten van het Waddengebied beschermen in de NOVI?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot hoe behoud van het landschap
als richtinggevend criterium geborgd wordt. Ook vragen deze leden hoe de waarden stilte
en donkerte, en stiltegebieden terug zullen komen in de uiteindelijke NOVI.
II Reactie van de bwindspersoon
Allereerst wil ik uw Kamer bedanken voor uw vragen gesteld over mijn brief van 23 april
2020 over regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid. In deze beantwoording
heb ik gekozen om de vragen per fractie te beantwoorden. Meerdere fracties hebben
dezelfde vragen. Daarom heb ik de vragen onderverdeeld in clusters en genummerd, zo
kan ik naar gegeven antwoorden verwijzen.
1
De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom de brief zo lang op zich heeft laten
wachten.
De brief is een aanvulling en aanscherping op de ontwerp NOVI. Deze zijn gemaakt op
basis van onder andere het Algemeen Overleg over de NOVI en ook de zienswijzen (234 zienswijzen
en ruim 1.800 deelvragen) die zijn binnengekomen op de ontwerp NOVI. Een gedegen en
serieuze verwerking daarvan wilde het kabinet niet lichtvaardig nemen. De onderwerpen
en de uiteindelijke keuzes die in de brief beschreven staan zijn gewichtige keuzes
die goede afstemming met andere overheden en de betrokken departementen vergde. Ook
is reactie op de inhoud van de brief gevraagd aan experts uit het beleidsveld. Dit
proces kostte tijd.
De leden van de VVD hadden verwacht dat de Uitvoeringsagenda bij de NOVI zou worden
meegestuurd met de Kamerbrief. Ze vragen waarom dit niet is gebeurd, waarom de Kamer
hier niet over is geïnformeerd en hoe het traject en een debat over de Uitvoeringsagenda
nu vorm zal krijgen.
Het kabinet is van mening dat de Uitvoeringsagenda in samenhang met de NOVI bezien
moet worden: de NOVI bevat de visie en de hoofdlijnen van de keuzen, de Uitvoeringagenda
de wijze waarop het kabinet hier uitvoering aan wil geven. Zonder de inhoud kan de
wijze van uitvoering niet goed worden beoordeeld. Het kabinet zal de definitieve NOVI
en de Uitvoeringagenda tegelijk aan uw Kamer aanbieden en daarna ga ik graag met u
in debat over de stukken. Door uw Kamer gewenste aanpassingen kunnen dan nog worden
doorgevoerd.
2
De leden van de VVD-fractie vragen om nadere concretisering van regie en keuzen zoals
beschreven in de brief en geven aan in te stemmen met de wijze waarop het kabinet
dat wil doen, namelijk het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel,
zowel publiek als publiek/privaat.
De oplopende druk op de fysieke leefomgeving vraagt om scherpe en fundamentele keuzes
en meer regie vanuit het Rijk om richting te geven aan de fysieke inrichting van Nederland.
In onze sturingsfilosofie betekent dat niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden,
maar wel het actief geven van richting op grote opgaven en het regisseren van een
goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat. Dat leggen wij vast in de NOVI
en in de Uitvoeringsagenda. Het verheugt het kabinet dat de VVD-fractie de wijze ondersteunt
waarop het kabinet regie wil nemen en richting wil geven.
Na vaststelling van de NOVI is het cruciaal dat de meer geïntegreerde werkwijze en
samenwerking concrete uitvoering krijgt onder andere door dit vorm te geven in de
Omgevingsagenda’s, NOVI-gebieden en in programma’s die zijn aangekondigd. Het uitgangspunt
van de NOVI is dat we als overheden samen – met de samenleving – aan de lat staan
voor de uitvoering van de NOVI.
De keuzen in de NOVI worden in Omgevingsagenda’s geconcretiseerd in een aanpak waar
Rijk en regio elkaar nodig hebben in de uitvoering.
Waar het Rijk zelf aan zet is geven we uitvoering aan de NOVI door de inzet van algemene
rijksregels, de inzet van bestaande financiële middelen, kennisontwikkeling en het
maken van bestuurlijke afspraken over de uitvoering met andere overheden en partijen.
Nadere uitwerkingen, inclusief de financiering daarvan, vinden plaats in het kader
van relevante programma’s, die in de Uitvoeringsagenda zijn opgenomen.
In de Uitvoeringsagenda zullen wij aangeven met welk arrangement en met welke mix
van instrumenten wij beleidskeuzen uitwerken en uitvoeren.
Ik begrijp dat de VVD fractie al sneller meer concrete keuzes had verwacht. Ik teken
daarbij aan dat de vraagstukken groot en complex zijn en met de NOVI niet in één keer
kunnen worden opgelost. Betrokkenheid van partijen, zorgvuldige uitwerking in de Omgevingsagenda’s en programma’s, dat alles is
nodig om Nederland sterker te maken en als rijksoverheid weer prominent met de ruimtelijke
inrichting van ons land bezig te zijn.
3
De leden van de VVD hebben vragen over de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland.
De NOVI gaat voor de woningbouw uit van vraagvolgend beleid. Daar waar woningen nodig
zijn, moeten deze in het gewenste tempo en met de noodzakelijke kwaliteiten gebouwd
worden, bij voorkeur nabij bestaande OV-knooppunten. We zien een ontwikkeling in de
verstedelijking die in de NOVI heeft geleid tot het benoemen van het Stedelijk Netwerk
Nederland. Op de verdere ontwikkeling daarvan zal ook gestuurd worden door het mobiliteitsconcept,
met name langs de lijnen van de Toekomstagenda OV. In de Omgevingsagenda’s en de (toekomstige)
afspraken in het MIRT krijgt dit concreet invulling.
De VVD vraagt verder naar de Regionale Investeringsagenda’s (RIA’s), een privaat-publiek
initiatief van de NOVI-alliantie onder aanvoering van de NEPROM1.
De RIA’s passen heel goed in onze wens om tot geïntegreerde gebiedsontwikkelingen
te komen met een gecoördineerde inzet van publieke en private investeringen. De regionale
investeringsagenda kan een goed instrument zijn om invulling te geven aan onderdelen
van de Omgevingsagenda voor verstedelijking. In vijf regio’s2 wordt als pilot nu door betrokken partijen een regionale investeringsagenda opgesteld
om dit instrument verder te ontwikkelen en te verfijnen. De RIA’s zullen in de Omgevingsagenda’s
worden opgenomen, wanneer hun ontwikkeling is afgerond.
De VVD fractie vraagt verder naar het geheel van agenda’s en onderdelen van de NOVI,
inclusief de verhouding met de RES’en.
Ik doe daarvoor een beroep op uw geduld. De Uitvoeringsagenda zal dit overzicht bevatten.
Daar nu (deels) op ingaan werkt verwarrend, dus ik verwijs u naar het uitkomen van
de Uitvoeringsagenda, gelijktijdig met de tekst van de NOVI zelf.
De leden van de VVD vragen ook naar de kwalitatieve sturing op de woonopgave, zowel
voor het bestaande als voor uitbreiding.
Leefomgevingskwaliteit is een kernbegrip in de NOVI. Het gaat niet alleen om sturing
op aantallen. Er moet gestuurd worden op de juiste samenstelling van de woningvoorraad
en kwaliteit van de woonomgeving (veiligheid, leefbaarheid/ gezondheid en bereikbaarheid).
Dat geldt zowel binnen het bestaand stedelijk gebied als bij een uitbreiding ervan.
Verder verwijs ik naar de voorkeursvolgorde die in de NOVI-brief is opgenomen.
4
De leden van de VVD zijn content met de sturing van het Rijk op de (nieuwe) vestiging
van distributiecentra. Ze vragen zich af welke plek deze afspraken krijgen bij concrete
besluitvorming.
Het Rijk werkt met provincies en gemeenten aan een gecoördineerde strategie voor de
vestiging van clusters van distributiecentra. Deze is als voorkeursaanpak toegelicht
in de NOVI, maar wordt (vooralsnog) niet juridisch vastgelegd zoals de Ladder duurzame
verstedelijking. Concentratie op bestaande terreinen en vervolgens op knooppunten
langs (inter)nationale corridors kan voor de bedrijven zelf economisch verstandig
zijn en spaart het landschap. De behoeftebepaling is het startpunt. Het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft het voortouw genomen om in samenwerking
met provincies de uitgangspunten voor deze behoefteraming aan bedrijventerreinen te
bepalen. Provincies en Rijk zullen vervolgens gezamenlijk de geschikte locaties benoemen
en waar nodig hierover afspraken maken in de Omgevingsagenda’s. De Omgevingsagenda’s
vormen de basis voor afspraken van Rijk en regio hoe deze opgave in samenhang met
andere opgaven kan worden opgepakt. Als in de uitvoeringspraktijk behoefte blijkt
te ontstaan aan aanvullende afspraken of regels dan wordt tegen die tijd verkend hoe
dit gestalte te geven.
De VVD-fractie vindt het stimuleren van zonnepanelen op daken een goede zaak. Maar
vragen zich af waarom een verplichting wordt opgelegd aan eigenaren van loodsen en
distributiecentra.
Gemeenten krijgen de bevoegdheid om het duurzaam gebruik van daken van gebouwen die
niet al onder de landelijke energieprestatie-eisen vallen te verplichten, omdat bijvoorbeeld
distributiecentra een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de tijdige transitie
naar CO2-arme energiebronnen.
De genoemde voorgenomen wijziging in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is
het resultaat van de uitwerking van de motie van het lid Dik Faber c.s. (Kamerstuk
32 813, nr. 204). Deze motie vroeg naast het opstellen van een zonneladder ook om zo nodig aanpassen
van regelingen die belemmerend werken. Daar wordt met de genoemde wijziging van het
Bbl met lokale maatwerkmogelijkheden invulling aan gegeven. De vraag of de inzet van
verplichtingen noodzakelijk en proportioneel is, moet vervolgens altijd lokaal beantwoord
worden. Wanneer hier regels over worden opgenomen in het omgevingsplan wordt dit vooraf
gegaan door participatie en inspraak van betrokken burgers en bedrijven.
5
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe in de NOVI de ruimte voor kernenergie
wordt geborgd.
Als uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie wordt het Programma Energiehoofdstructuur
opgesteld voor de ruimtelijke planning van nationale hoofdstructuur voor energie.
De klimaatneutrale energiescenario’s (incl. de ruimtelijke doorvertaling) zijn een
belangrijke bouwsteen voor dit programma.
Het Besluit algemene regels Ruimtelijke Ordening (onder de Omgevingswet gaat dit op in het Besluit kwaliteit leefomgeving) bevat waarborgen voor
ruimte voor elektriciteitsopwekking via kernenergiecentrales. Het Programma Energiehoofdstructuur
zal dit beleid actualiseren en daarmee nagaan of er voldoende ruimte is voor eventuele
kernenergiecentrales in de toekomst.
6
De VVD-fractie onderstreept dat vrijkomende bebouwing in sommige regio’s een grote
opgave is. De fractie vraagt zich af hoe wordt bepaald of gebouwen een beeldbepalende
erfgoedwaarde hebben, en hoe wordt gezorgd dat gebouwen wellicht niet gesloopt worden,
maar wel een invulling krijgen die past bij het gebouw, de omgeving, het landschap
en de economie in die betreffende regio. En vragen de Minister te schetsen welke afspraken
er zijn tussen de nationale, provinciale en lokale overheden ten aanzien van de aanpak
van erfgoed.
De overheden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het behoud van cultureel
erfgoed in de fysieke leefomgeving. Dit gebeurt onder meer door het op basis van criteria
aanwijzen van rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten,
of beschermde stads- en dorpsgezichten. Voor (agrarische) gebouwen met een monumentenstatus
en/of in een beschermd stads- of dorpsgezicht bestaat een adequaat vergunningstelsel
voor wijziging of sloop en daarnaast diverse financiële regelingen voor onder andere
instandhouding en herbestemming. Verder kunnen gemeenten bepalen welke gebouwen binnen
hun gemeentegrenzen beeldbepalende zijn en daar een vergunningstelsel aan koppelen,
zodat ze niet zomaar kunnen worden gesloopt. Sommige provincies bieden ondersteuning
aan gemeenten bij het maken van beleid op dit vlak.
Waar het gaat om het functiebehoud van historische boerderijen of om de herbestemming
ervan spelen vele factoren een rol. Gemeenten kunnen op herbestemming sturen via het
bestemmingsplan en straks, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, met het omgevingsplan.
Waar het gaat om een evenwichtige toedeling van functies aan een locatie kunnen zij
regels stellen met het oog op het behoud of de herbestemming van historische boerderijen.
Ook gebeurt er veel op het gebied van draagvlakbevordering, kennis en advies, door
onder meer de regionale welstands- en monumentenorganisaties, de provinciale steunpunten
cultureel erfgoed, de landelijke stichting Agrarisch Erfgoed Nederland en de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed.
In de NOVI is aangegeven dat Rijk en regio’s samen uitwerken hoe kan worden omgegaan
met de opgave van agrarische leegstand en herbestemming in relatie tot het combineren
van functies in het landelijke gebied, behoud en versterking van de leefbaarheid op
het platteland en het voorkomen van verdere aantasting van het landschap. Dit wordt
verbonden met het Nationaal Programma Landelijk gebied. Per gebied wordt bekeken of
bebouwing en grond gebruikt kan worden voor bijvoorbeeld natuur, agrarisch natuurbeheer,
woningbouw, energie, provinciale ruimte-voor-ruimteregeling of grondgebondenheid van
de omliggende agrarische bedrijven.
De aandacht voor bodemdaling in veenweidegebieden is naar de mening van de leden van
de VVD-fractie een goede zaak. De leden vragen of de regie meer bij de provincies
of bij het Rijk ligt, en of de Minister kan aangeven hoe de aandacht voor deze gebieden
en het fysieke ruimtebeslag vertaald worden in de NOVI.
In de NOVI wordt de ontwikkelrichting van de Veenweidegebieden globaal geschetst,
met als vertrekpunt de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord. Hierin is
een CO2-reductiedoel voor veenweidegebieden afgesproken van 1 megaton in 2030. De problematiek
van CO2-uitstoor en bodemdaling in veenweidegebieden hangt in belangrijke mate af van de
karakteristieken van de regionale bodem- en watersysteem. De mogelijkheden om op een
kosteneffectieve manier met bodemdaling om te gaan, verschillen van gebied tot gebied.
Daarom worden de Regionale veenweidestrategieën onder regie van de provincies opgesteld
in overleg met gebiedspartijen. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV) coördineert dit. Deze strategieën zullen realistisch zicht moeten geven op de
benodigde maatregelen en het draagvlak daarvoor in de gebieden. Wel is het uitgangspunt
dat in samenwerking met de mensen die wonen en werken in de gebieden. Samen met provincies
gaat het Rijk hierop sturen, waarbij per polder zal worden bekeken welke maatregelen
wenselijk en mogelijk zijn.
7
De leden van de VVD-fractie vragen of het aangekondigde Programma Energie Hoofdstructuur
ook een programma onder de NOVI is, en zo ja, kan de Minister dit programma meenemen
in het door de leden van de VVD-fractie gevraagde overzicht?
Het Programma Energiehoofdstructuur is een programma in de terminologie van de Omgevingswet
en kan gezien worden als meer gedetailleerde uitwerking van de NOVI. Dit staat ook
aangegeven in de Kamerbrief (en startnotitie) van 20 mei jl. over de afbakening van
dit programma (Kamerstuk 31 239, nr. 317). Dit programma wordt opgenomen in de uitvoeringsagenda van de NOVI.
Met betrekking tot het planningsoverzicht verwijs ik u naar vraag 9.
8
De leden van de VVD-fractie vragen of hun constatering klopt dat een gebied het meeste
kans heeft om NOVI-gebied te worden als er sprake is van agglomeratie voordelen. Ook
vragen zij naar de kansen die bestaande economische clusters hebben om aangewezen
te worden als NOVI-gebied. Zij noemen daar de regio’s Zuid Limburg Zuid-Oost-Brabant.
Allereerst wil ik graag in algemene zin toelichting geven op de selectie van NOVI-gebieden,
omdat ook andere fractie daarover vragen hebben gesteld. Gelijktijdig met de vaststelling
van de NOVI, zal het kabinet een aantal «voorlopige NOVI-gebieden» aanwijzen. Deze
gebieden zijn geselecteerd op basis van voorstellen vanuit de mede-overheden. Voor
die gebieden zal vervolgens een plan van aanpak worden opgesteld dan wel een bestaand
plan worden aangevuld en aangepast. Op basis van dat plan zal de definitieve aanwijzing
uiterlijk volgend voorjaar, maar zo mogelijk al dit najaar, plaatsvinden. In de recent
gehouden bestuurlijke overleggen leefomgeving is de selectie van de voorlopige NOVI-gebieden
besproken met de verschillende landsdelen.
In NOVI-gebieden willen wij op basis van gezamenlijk bestuurlijk commitment om vraagstukken
integraal aan te pakken, komen tot: stroomlijning van de Rijksinzet, verheldering/vereenvoudiging
van de governance en aansturing, extra status, zichtbaarheid en aandacht, langjarig
commitment Rijk (en regio), zo nodig extra ruimte in regels/kaders (en kennisdelen)
en mogelijk gerichte inzet vanuit «Rijksinstellingen» als PBL en Cra (College van
Rijksadviseurs).
De afgelopen maanden is op basis van een zestal criteria en vier aandachtspunten gekeken
naar de door de decentrale overheden aangeleverde voorstellen. Het gaat daarbij wat
betreft criteria om:
1. integraliteit van de opgave en relatie tot de NOVI-transities
2. mate waarin de opgave essentieel is voor de (brede welvaart van) NL en de in de NOVI
gedefinieerde nationale belangen (c.q. omvang, impact, «context» van de opgave)
3. Noodzaak om verder te denken (en te doen) dan de bestaande kaders
4. Toegevoegde waarde aan lopende trajecten (van Rijk en regio)
5. Noodzaak van gezamenlijk optrekken Rijk-regio
6. Schakel naar (en eventueel zicht op) concrete uitvoering.
Vervolgens is expliciet gekeken naar een viertal aandachtspunten: de geografische
balans over ons land en de betrokkenheid van decentrale bestuurders, de inhoudelijke
balans in relatie tot de opgaven in de NOVI, de betrokkenheid van verschillende bewindslieden
en een check op het dubbelen met en mogelijk bemoeilijken van lopende trajecten. Rijk
en regio hebben in een aantal gebieden immers al dermate veel in gang gezet dat de
toegevoegde waarde van het zijn van NOVI-gebied daar zeer beperkt zou zijn, mogelijk
zelfs averechts zou werken, zou dubbelen met die lopende inzet en de governance zou
kunnen bemoeilijken.
In de bestuurlijke overleggen leefomgeving is ook stil gestaan bij de door regio’s
voorgestelde gebieden die geen plek in bovenstaande selectie hebben gekregen. Concreet
waren dit vooral de voorstellen voor Den Helder/Noordkop, Foodvalley Arnhem-Nijmegen,
de Metropoolregio Utrecht, en de steden Den Haag en Eindhoven. Voor al deze gebieden
geldt dat we er al initiatieven ontplooien. Daarmee worden de gebieden goed en op
een geïntegreerde wijze bediend. Voor Utrecht, en in mindere mate ook voor Eindhoven
en Den Haag, geldt zelfs dat we al zoveel gezamenlijke initiatieven hebben en dermate
veel inzet plegen, dat het toevoegen van de categorie NOVI-gebied daar eerder zou
kunnen compliceren dan dat het zou kunnen bijdragen aan het halen van de doelstellingen.
Zo werken we er aan bereikbaarheidsprogramma’s, regiodeals en woondeals, aan de erfgoeddeal,
lopen er diverse MIRT-onderzoeken en -verkenningen en werken we er aan verstedelijkingsstrategieën.
Dat maakt deze gebieden in zekere zin NOVI-gebieden «avant la lettre». Dat geldt zeker
voor de Metropoolregio Utrecht. Dat deze gebieden nu geen NOVI-gebied worden, wil
dus niet zeggen dat de betrokkenheid vanuit het Rijk verslapt. We blijven ons hier
met volle kracht inzetten.
Voor de daadwerkelijke «voorlopige NOVI-gebieden» denkt het kabinet momenteel aan
acht gebieden:
• Transitie haven Rotterdam
• Transitie haven Amsterdam / Noordzeekanaalgebied
• Transitie De Peel
• Transitie Groene Hart
• Nationaal Programma Groningen
• Klimaatbestendige verstedelijking Zwolle e.o.
• Zuid-Limburg in grensoverschrijdende context
• De Zeeuwse havens en de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone in grensoverschrijdende context.
Voor Zuid-Limburg gaat het hierbij primair om de transitie van Chemelot van lineaire
(en fossiele) naar circulaire (en niet-fossiele) productie, grensoverschrijdende bereikbaarheid
en fysieke opgaven die te maken hebben met bevolkingsdaling.
De VVD-fractie vraagt ten aanzien van Chemelot hoe de vorderingen zijn met de inpassing
van tracés voor buisleidingen.
In de MIRT-brief van 19 juni jl. (Kamerstuk 35 300 A, nr. 95) is aangegeven welke stappen worden gezet ten aanzien van de bereikbaarheid van het
chemie-cluster Chemelot. Er wordt binnenkort een haalbaarheidsonderzoek gestart naar
alternatieven voor vervoer van enkele gevaarlijke stoffen via een buisleidingentraject
tussen de haven van Rotterdam en het chemische Cluster Chemelot. Er wordt een haalbaarheidsonderzoek
gestart naar het vervoer van enkele gevaarlijke stoffen via een buisleidingentraject
tussen de haven van Rotterdam en het chemische cluster Chemelot. Het haalbaarheidsonderzoek
dient, als basis voor de investeringsbereidheid van stakeholders, ook in te gaan op
de meerwaarde van een buisleidingtraject in de zin van de maatschappelijke kosten
en baten en omgevingseffecten en de eventuele meekoppelkansen voor het transport van
duurzame energie in verband met de benodigde verduurzaming van cluster Chemelot.
9
De VVD-fractie vraagt om een planningsoverzicht van de NOVI en de Uitvoeringsagenda,
in relatie tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De fractie vraagt ook in te
zetten om de vertraging van inwerkingtreding van de Omgevingswet minimaal te laten
zijn en om het koninklijk besluit in het najaar voor te hangen.
In antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de inwerkingtredingsdatum
van de Omgevingswet kan ik bevestigen dat het de gezamenlijke inzet van Rijk, provincies
en gemeenten is om de Omgevingswet per 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Dat is een termijn die recht doet aan een zorgvuldige invoering en een helder perspectief
biedt voor overheden die al volop aan de slag zijn. Ik heb het parlement daarover
op 20 mei jl. bericht (Kamerstuk 33 118, nr. 145). Verder kan ik bevestigen dat het ontwerp van het inwerkingtredings-KB bij beide
Kamers zal worden voorgehangen. Het is mijn voornemen om dat dit najaar te doen, zodat
er voor de uitvoeringspraktijk definitief duidelijkheid ontstaat over moment van invoering.
Een voorwaarde daarvoor is dat de Afdeling advisering van de Raad van State de adviezen
over het invoeringsbesluit en de aanvullingsbesluiten heeft uitgebracht.
Ik ben voornemens de definitieve NOVI, inclusief de Uitvoeringsagenda zo kort mogelijk
na het zomerreces aan uw Kamer te sturen. De NOVI is een instrument van de nieuwe
Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel
van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder
de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden,
zal deze structuurvisie gelden als de nationale omgevingsvisie, zoals in de nieuwe
wet bedoeld. De procedure die wordt gevolgd tot vaststelling van de NOVI is de procedure
voor de vaststelling van een structuurvisie van het Rijk, conform de regels van de
Wro en conform de motie van het lid Ronnes (Kamerstuk 34 682, nr. 36). Dit betekent dat na vaststelling van de definitieve NOVI en verzending aan de Staten-Generaal
de nahangprocedure begint, waarbij de Kamers kunnen aangeven of zij nog met de Minister
in het openbaar willen beraadslagen over de visie (en wijzigingen kunnen voorstellen),
voordat met de uitvoering begonnen kan worden. Ondanks dat de NOVI nog niet formeel
is vastgesteld, verkennen we al wel de inrichting van belangrijke Nationale Programma’s
zoals die voor de Energie Hoofdstructuur en het Landelijk Gebied (zie vraag 7).
Zoals ik hierboven al heb aangegeven ga ik graag met uw Kamer in gesprek, waarbij
ik het u in overweging geef een inhoudelijk debat gelijktijdig over deze antwoorden
op de vragen uit het Schriftelijk Overleg en over de definitieve NOVI, uitvoeringsagenda
en de andere bijlagen te houden.
10
De leden van de CDA-fractie kunnen in hoofdlijnen instemmen met de gekozen lijn om
provincies en rijk samen geschikte locaties te laten benoemen voor nieuwe distributiecentra
en de benoemde inpassingsstrategie. Ze maken daarbij wel het voorbehoud dat dit niet
moet leiden tot extra procedures.
Om de landschappelijke impact van de vestiging van clusters van distributiecentra
te beperken acht het kabinet, ook gelet op het belang voor onze economie, meer sturing
en regie nodig via de aangekondigde gecoördineerde strategie. Het Ministerie van EZK
heeft het voortouw genomen om samen met provincies en het logistieke bedrijfsleven
de uitgangspunten voor de behoefteraming aan bedrijventerreinen te bepalen. Bij deze
raming komen ook de mogelijke gevolgen van de coronacrisis aan de orde. In lijn met
de bestaande afspraken zullen provincies en Rijk vervolgens gezamenlijk de geschikte
locaties benoemen en waar nodig hierover afspraken maken in de Omgevingsagenda’s.
Daarmee sluiten we aan op bestaande processen.
11
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de wijze waarop het rijk regie wil nemen,
maar vragen zich af of (economische) ontwikkeling van de leefomgeving samen kan gaan
met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid,
natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit.
Het verheugt het kabinet dat de CDA-fractie de wijze waarop het kabinet regie wil
nemen en richting wil geven ondersteunt. Het kabinet is het met de leden eens dat
«the proof of the pudding, is in the eating». Vandaar dat het kabinet met de NOVI
een uitgebreide Uitvoeringsagenda mee zal sturen, zodat uw Kamer kan zien hoe het
kabinet regie wil nemen en zijn woorden waar wil maken. In de te maken keuzes zullen
we elkaar, zowel publiek als privaat, scherp moeten houden om ambities voor een mooier
en beter Nederland waar te maken. Op onderdelen zullen scherpe dilemma’s bloot komen
te liggen. Het debat daarover ziet het Kabinet als waardevol. Dit debat is de afgelopen
jaren onvoldoende intensief en lang niet altijd over alle samenhangende thema’s gevoerd.
12
De CDA fractie vraagt naar de prioriteit in de NOVI voor voldoende volkshuisvesting.
Daarop wil ik antwoorden dat ik absoluut een zeer hoge prioriteit toeken aan de volkshuisvesting.
Ik voel mij daarin gesteund door het hele kabinet. In mijn brieven over het Versnellen
van de aanpak van het woningtekort (Kamerstuk 32 847, nr. 612) en over Regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid (Kamerstuk 34 682, nr. 48) heb ik de lijnen uitgezet voor een concrete aanpak voor het terugdringen van het
woningtekort, zowel kwantitatief als kwalitatief en met aandacht voor de betaalbaarheid.
De woningbouw is een grote opgave en een zeer belangrijk element voor de ontwikkeling
tot sterke en gezonde steden. In de NOVI-brief is er om die reden ook een scherpe
aanpak opgenomen. Dit wordt verwerkt in de definitieve NOVI. Daarmee geef ik uitvoering
aan de motie van het lid Ronnes (Kamerstuk 34 682, nr. 18).
In het debat over de Ontwerp NOVI in de Tweede Kamer in november 2019 en in aansluiting
daarop in de Bestuurlijke Overleggen MIRT van november 2019 is door de toenmalige
Minister voor Milieu en Wonen aangegeven dat de ronde voorjaars-BO’s MIRT meer in
het teken komt te staan van de uitvoering van de NOVI onder een nieuwe naam: de Bestuurlijke
overleggen leefomgeving. Deze zijn gehouden in juni 2020 en over de uitkomsten is
uw Kamer op 25 juni geïnformeerd (Kamerstuk 34 682, nr. 50). Aanleiding voor deze verbreding van het Bestuurlijk Overleg is dat de transitieopgaven
zoals genoemd in de NOVI om een bredere afweging en aanpak vragen, waaronder de (versnelling
van de) woningbouw. Belangrijk onderdeel van de agenda van deze Bestuurlijke Overleggen
Leefomgeving vormt de uitwerking van de regionale verstedelijkingsstrategieën. In
deze strategieën wordt door regio en Rijk samen in lijn met de nationale verstedelijkingsstrategie
uit de NOVI een gezamenlijke strategie opgesteld voor realisatie van voldoende woningen,
werklocaties en voorzieningen in het juiste tempo, dit in relatie tot bereikbaarheid
en andere opgaven zoals de kwaliteit van het landschap, energietransitie en klimaatadaptatie.
De grenzen van de financiële mogelijkheden, ook van het Rijk, zijn daarbij bepalend
voor de keuzes die momenteel kunnen worden gemaakt.
13
De CDA fractie vraagt naar het sturingsconcept, specifiek voor de woningbouwopgave.
In algemene zin heb ik daar onder 2 al op geantwoord. Ik ben het met de CDA-fractie
eens dat de huidige staat van de woningbouw met nadruk vraagt om een sterke regisserende
rol van de rijksoverheid. Ik pak die rol ook, binnen de verdeling van verantwoordelijkheden
zoals we die hebben. Maar ook binnen die verdeling kan het Rijk veel actiever zijn
dan de afgelopen jaren, met name rond het rondkrijgen van de benodigde locaties.
14
De leden van de D»66-fractie betreuren dat de brief geen compleet beeld geeft van
de geplande uitvoering van de NOVI en vragen of de uitvoeringsagenda eerder dan de
definitieve NOVI met de Kamer gedeeld kan worden. Daarnaast menen de leden van de
D»66-fractie de integrale visie in de brief ontbreekt hoe gewaarborgd wordt dat de
NOVI een duidelijke integrale visie uitstraalt waar vanuit keuzes gemaakt worden.
Het kabinet onderschrijft dat de brief niet het complete beeld geeft van NOVI noch
van de geplande uitvoering. De brief moet gelezen worden als een aanvulling op en
aanscherping van de Ontwerp NOVI. De brief zal verwerkt worden in de definitieve NOVI
en de Uitvoeringsagenda.
Het kabinet is van mening dat de Uitvoeringsagenda in combinatie met de NOVI bezien
moet worden: de NOVI bevat de visie en de hoofdlijnen van de keuzen, de Uitvoeringagenda
de wijze waarop het kabinet uitvoering wil geven aan die keuzen. Het kabinet zal de
NOVI en de Uitvoeringagenda tegelijk aan uw Kamer aanbieden. Zie ook het antwoord
onder 1.
15
De D66-fractie stellen vragen naar de selectiecriteria voor de NOVI-gebieden. Zij zien dat alle drie mainports van Nederland ingrijpende transities te
wachten staat, maar dat Eindhoven geen NOVI-gebied lijkt te worden en de andere mainports
wel. Zij vragen daarop toelichting.
Bij vraag 8 van de VVD-fractie over NOVI-gebieden heb ik toelichting gegeven op de
selectie van NOVI-gebieden. En daarbij ook het goede voorbeeld van Eindhoven benoemd.
Voor Eindhoven is de Nationale Brainport Actieagenda opgezet waarmee Rijk en regio
actief werken aan het verder benutten en vergroten van de kracht van de regio Eindhoven.
Dat onderstreept het belang van deze regio voor Nederland, met in beperkte mate ook
ruimtelijk-fysieke maatregelen.
16
De leden van de D»66-fractie vragen hoe het thuiswerken de kantoorbehoefte beïnvloedt
en of deze en andere veranderde ruimtevraag meegenomen wordt in de NOVI?
In welke mate het thuiswerken de kantoorbehoefte zal beïnvloeden is op dit moment
nog niet kwantitatief onderzocht, dan wel te onderzoeken. Dit geldt niet alleen voor
het thuiswerken maar is zeker ook van toepassing op vele andere ruimtelijk relevante
thema’s. Welke structurele effecten er zullen zijn is nog volstrekt onzeker. Ik ga
daarover dan ook niet speculeren. Ik zie vooralsnog geen reden het gewenste beeld
voor Nederland op de langere termijn aan te passen. Ook de planbureaus adviseren in
hun recent verschenen briefadvies «Aandachtspunten voor een herstelbeleid» nog niet
uit te gaan vastomlijnde toekomstbeelden als een anderhalvemetereconomie. Het adaptieve
karakter van de sturingsfilosofie van de NOVI biedt voldoende ruimte om op een later
moment met wat meer zekerheid te bepalen of de ruimtevraag aanpassing behoeft.
Daarnaast vragen zij meer in het algemeen hoe ontwikkelingen naar aanleiding van de
corona-crisis impact hebben op de NOVI.
Samenleving en economie zijn diep geraakt door de coronapandemie. De ruimte voor de
individuele burger om zich vrij te bewegen is aanzienlijk ingeperkt. Thuis werken
en leven, internetwinkelen en het ommetje in de buurt hebben voor velen tijdelijk
de plaats ingenomen van het werk met collega’s op kantoor, het bezoek aan familie
en vrienden, het uitje naar een museum of pretpark of een bezoek aan winkel en horecagelegenheden
in de stedelijke centra. De kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving, het huis, de
voorzieningen in de buurt en de parken en stedelijk groen bleken van groot belang
voor het welbevinden van de mens. Aangezien het overgrote deel van de Nederlandse
bevolking woont en werkt in steden en stedelijke regio’s is die kwaliteit cruciaal.
De coronapandemie heeft het belang van die ambitie in de NOVI onderstreept.
Nu de crisis langzaam plaats maakt voor een voorzichtig herstel werkt het kabinet
aan ondersteuning van het economisch en maatschappelijk herstel. Een dergelijk herstelbeleid
«vraagt om investeringen in brede zin, in veilig samenleven, in economisch en sociaal
aanpassingsvermogen, in duurzaamheid en in onderling vertrouwen schrijven CPB, SCP,
PBL en RIVM in het boven aangehaalde briefadvies.
De planbureaus adviseren onder andere «het brede welvaart als integrerend kader» te
hanteren en «korte termijn kwesties aan lange termijn veranderingen» te verbinden.
De NOVI bevat de lange termijnambities met betrekking tot de leefomgeving, een sturingsfilosofie
om vanuit de korte termijn aan lange termijndoelen te werken (adaptieve planning)
vanuit een breed welvaartsbegrip (het in de NOVI opgenomen «rad van de leefomgeving»).
De ambities uit NOVI zijn mede richtinggevend in het op te stellen economisch herstelbeleid
direct te werken aan de lange termijn doelen met betrekking tot energietransitie,
verstedelijking en verduurzaming van de economie.
Het is te vroeg om te concluderen welke lange termijnambities met het omgevingsbeleid
van het kabinet aanpassing behoeven. De lange termijnprioriteiten, energietransitie
en klimaatadaptatie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden
en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied veranderen
niet onder invloed van de coronapandemie.
Bij vraag 27 en 50 ga ik hier ook op in.
De leden vragen naar aanleiding van de vertraging van de invoering van de NOVI of
er noodzaak is om bepaalde wet- of regelgeving gekoppeld aan de Omgevingswet versneld
of onafhankelijk van de Omgevingswet in te voeren.
Gelijk met het ontwikkelen en bouwen van het nieuwe stelsel van de Omgevingswet wordt
door alle departementen al gewerkt aan nieuwe regelgeving voor onderwerpen die vallen
binnen de scope van de Omgevingswet. Met deze nieuwe regelgeving wordt soms de bestaande
regelgeving nog gewijzigd voorafgaand aan de komst van het nieuwe stelsel. De totstandkoming
van deze regelgeving, kan dus gewoon doorgaan. Vervolgens zal het stelsel daarop worden
afgestemd zodat straks het hele pakket aan regelgeving goed op elkaar aansluit. De
Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) zal gelijktijdig met de Omgevingswet in werking treden.
17
De leden van de D66 fractie memoreren de motie van Eijs en zij vragen de Minister
toe te lichten hoe deze aangenomen motie verwerkt wordt in de NOVI.
Het is de inzet geweest de motie te verwerken in de brief (Kamerstuk 34 682, nr. 41). Doel van de aangekondigde gecoördineerde strategie is dat het kabinet samen met
de provincies concentratie van logistieke clusters eerst op bestaande terreinen wil
realiseren. Nadat de behoefteraming aan bedrijventerreinen is vastgesteld, kan nagegaan
worden of er nog ruimte beschikbaar is voor nieuwbouw op bestaande bedrijventerreinen
of op knooppunten langs (inter)nationale corridors. Alleen indien aantoonbaar nodig
is vestiging buiten bestaande clusters denkbaar.
In de NOVI wordt deze voorkeursaanpak opgenomen. Naast deze aanpak voor het concentreren
van logistieke functies is de Ladder Duurzame verstedelijking van toepassing. Vanuit
de Ladder dient altijd eerst gekeken te worden naar vestiging op bestaande terreinen.
De XXL-vastgoed ontwikkeling vindt echter vrijwel altijd in het buitengebied plaats
vanwege de omvang. De aanpak voor het concentreren van logistieke functies is in die
zin een aanvulling op de ladder duurzame verstedelijking.
18
De leden van de D66-fractie vragen om toe te lichten hoe de impact van klimaatverandering,
ook naast zeespiegelstijging, wordt meegenomen in de visie van de Novi in het algemeen
en ook specifiek voor het Waddengebied. Specifiek voor het Waddengebied vraagt om
toe te lichten hoe ecologie meeweegt in de balans tussen veiligheid, economie en ecologie.
Ook vraagt de D66-fractie naar een toekomstvisie voor het Waddengebied die leidend
is voor het werk van de Beheerautoriteit Waddenzee.
Vorig jaar ontving uw Kamer de ontwerp-NOVI. Hierin zijn vier prioriteiten opgenomen
waarvan de eerste is «Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie». Daarnaast
is klimaatadaptatie een belangrijk doorsnijdend thema in de NOVI. Klimaatadaptatie
is geen losstaande opgave maar moet een onderdeel zijn van alle ontwikkelingen die
plaatsvinden en komt daarom ook terug in alle andere prioriteiten.
Tevens wordt klimaatadaptatie meegenomen in de gebiedsgerichte aanpak van de NOVI.
Vanwege de eigen kenmerken van verschillende delen van ons land en bij het maken van
afwegingen tussen belangen dienen de kenmerken en identiteit van een gebied centraal
te staan.
In de ontwerpAgenda voor het Waddengebied 2050 is de klimaatverandering onderdeel
van de thematische opgave «Natuur van Wereldklasse», maar ook een eigenstandige thematische
opgave die in samenhang met andere opgaven in het Waddengebied zal worden aangepakt.
Op de voorgrond staat de dreiging dat de Waddenzee bij te snelle of grote zeespiegelstijging
niet kan meegroeien en verdrinkt. Maar ook een grotere kans op wateroverlast door
veranderende neerslagpatronen, overstromingsrisico’s vanuit zee en de boezem, een
versterkte zoutindringing, langere perioden van droogte en temperatuurstijging zullen
impact hebben op het gebied. Door klimaatverandering zullen effecten optreden op de
dynamiek van droogvallende en onder water lopende wadplaten in de Waddenzee, het open
landschap, het ecosysteem en de landbouw.
De insteek is de veerkracht van het gebied te vergroten met als doel de kwetsbaarheid
van mens, flora en fauna in het Waddengebied voor veranderingen in het klimaat te
verkleinen. De houdbaarheid van de huidige waterveiligheidsstrategie op de lange termijn
en een nadere verkenning van het zandige systeem van de Waddenzee met het oog op zeespiegelstijging
maken onderdeel uit van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging van mijn collegaminister
van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Deltacommissaris.
De hoofddoelstelling voor de Waddenzee, «een duurzame bescherming en ontwikkeling
van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap» blijft
onverminderd van kracht in het rijksbeleid en wordt opgenomen in de NOVI en bovengenoemde
Agenda. Bij alle ingrepen en handelingen is duurzame bescherming van de natuur en
een zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van de Waddenzee het uitgangspunt. Medegebruik
is mogelijk als de natuur niet wordt aangetast en het medegebruik duurzaam is. Zo
is militair medegebruik op de Vliehors een noodzakelijk veiligheidsbelang, en wordt
bij dit gebruik zoveel mogelijk rekening gehouden met de natuur. Daarnaast worden
opgaven zoveel mogelijk aan elkaar gekoppeld middels integrale gebiedsontwikkeling.
De Agenda moet gezien worden als een beleidskader dat zelfbindend is voor de organisaties
die de Agenda via een instemmingsverklaring onderschrijven. Die «zelfbinding» bestaat
uit het zorgen voor de doorwerking naar relevante beleidsvisies, uitvoeringsprogramma’s
en/of beheer. Tegelijk vertaalt de Agenda nieuwe ontwikkelingen en opgaven door naar
uitvoeringsstrategieën. De Agenda bevat daarom een doorkijk naar het uitvoeringsprogramma
2021–2026. Dit uitvoeringsprogramma biedt de betrokken partijen de mogelijkheid om
op basis van de strategieën gezamenlijk vervolgstappen te maken richting implementatie
in nieuw beleid en uitvoering van maatregelen en beheer. De Agenda vormt een belangrijk
vertrekpunt voor de Beheerautoriteit Waddenzee.
Het streven is om de ontwerpAgenda voor het Waddengebied 2050 deze zomer aan te bieden
aan de Tweede Kamer. De ontwerpAgenda wordt daarna ter consulatie voorgelegd, inclusief
een internetconsultatie. De ondertekening van de definitieve Agenda is voorzien in
november dit jaar.
De D66-fractie vaagt of erbij bouwen eerst wordt gekeken naar inpassing in stedelijke
gebieden en daarna pas naar landelijke gebieden, en er ook wordt gekeken naar meervoudig
ruimtegebruik.
Daarop wil ik de inzet steeds is om met tempo én kwaliteit te bouwen. Binnenstedelijk
bouwen heeft de voorkeur vanuit een oogpunt van duurzaamheid en economie. Maar in
regio’s met een hoge woningbehoefte en een grote ruimtedruk zijn er binnenstedelijk
vaak niet voldoende mogelijkheden om in de behoefte te voorzien. Daarom worden naast
de binnenstedelijke locaties tegelijk ook de buitenstedelijke mogelijkheden in kaart
gebracht. In de NOVI staan drie afwegingsprincipes centraal, waarvan de eerste is
dat combinaties van functies voor enkelvoudige functies gaan. Waar mogelijk heeft
meervoudig ruimtegebruik altijd de voorkeur. Dit is onderdeel van de verstedelijkingsstrategie.
De D66-fractie vraagt of er genoeg ruimte is voor de rivieren, zodat natuurlijke klimaatbuffers
kunnen ontstaan.
In het kader van het Programma Integraal Riviermanagement (IRM) wordt met de belanghebbende
partijen gewerkt aan een samenhangende aanpak van verschillende maatschappelijke opgaven
in het rivierengebied, waaronder natuur- en milieuopgaven. Momenteel wordt gewerkt
aan een programma voor de riviertrajecten waarin meer ruimte voor de rivier een belangrijk
uitgangspunt is. Hierbij wordt betrokken de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW),
die maatregelen treft voor een veerkrachtige ecologie en robuuste natuur in onder meer de grote rivieren. De programma’s
worden opgenomen in de uitvoeringsagenda NOVI.
19
De leden van de D66 fractie vragen de Minister hoe de ruimtelijke gevolgen van het
klimaatbeleid in de NOVI worden opgenomen.
De in het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) genoemde doelstellingen voor de energietransitie in 2030 en die van het kabinet
voor 2050 (een CO2-vrije energievoorziening) vragen veel (schaarse) ruimte. De NOVI noemt drie afwegingsprincipes
om richting te geven aan het afwegingsproces tussen verschillende belangen in de leefomgeving;
1) combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en 3) afwentelen wordt voorkomen.
Deze principes werken door in de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI en daarvoor
genoemde programma’s.
Op basis van de afwegingsprincipes worden in de prioriteit klimaatadaptatie en energietransitie
verschillende beleidskeuzes gemaakt voor het klimaatbeleid.
Zo wordt in de beleidskeuze voor de Noordzee gezocht naar zoveel mogelijk ruimte voor
duurzame energieproductie met windparken (dit vanwege de schaarse ruimte op land).
Daarbij wordt balans nagestreefd met andere belangen en opgaven voor scheepvaart,
visserij, natuur(herstel), luchtvaart, defensieoefengebieden, zandwinning, olie- en
gaswinning en recreatie. Dit wordt verder uitgewerkt in het Programma Noordzee 2022–2027,
waar de afwegingsprincipes ook in worden toegepast.
Een tweede voorbeeld is het Programma Energiehoofdstructuur De ambitie van het programma
is om tijdig te zorgen voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur,
op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale
context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. De energiescenario’s
en de ruimtelijke impact waar in de brief aan wordt gerefereerd, worden bij de ontwikkeling
van dit programma benut (zie ook Kamerstuk 31 239, nr. 317 over het Programma Energiehoofdstructuur). In het programma worden de afwegingsprincipes
van de NOVI toegepast en wordt tevens gebruik worden gemaakt van een beoordelingskader
met verschillende criteria zodat er goed onderbouwde en integrale keuzes worden gemaakt.
Ten slotte zijn de afwegingsprincipes ook herkenbaar in de richtingen die in de ontwerp-NOVI
aan de RES’en worden meegegeven: voorkeur voor grootschalige clustering van de productie
van duurzame energie, een voorkeursvolgorde voor zon-PV en uitspraken over energiebesparing,
warmtenetten en andere gebruik van gasleidingen.
Het afwegingsprincipe «combinaties van functies gaan voor enkelvoudige oplossingen»
geldt overigens omgekeerd ook voor andere beleidskeuzes dan voor energie. Dus bijvoorbeeld
in de keuzes voor verstedelijking worden combinatiemogelijkheden met ook duurzame
energie gezocht.
20
De fractie van D66 stelt een vraag over afstemming van de gebiedsagenda’s en de Omgevingsagenda’s en aansluiting op de NOVI.
Voor de vijf landsdelen zullen de huidige gebiedsagenda’s worden vervangen door de
Omgevingsagenda’s, over de volle breedte van de NOVI. Het is een directe uitwerking
van de NOVI en aansluiting moet daarmee geborgd zijn.
Het Ministerie van IenW stelt voor de grote wateren nog integrale gebiedsagenda’s
op. Ook deze sluiten aan op de NOVI en de omgevingsagenda’s waar deze aan raken.
Raakvlakken of grensoverschrijdende opgaven tussen deze wateren en land kunnen onderdeel
uitmaken van de Omgevingsagenda. De Gebiedsagenda’s Grote Wateren zijn gelijkwaardig aan de Omgevingsagenda’s. Onderlinge afstemming
tussen beide is essentieel.
21
De leden van de D66-fractie vragen hoe de NOVI de verduurzaming van het mobiliteitssysteem
gaat stimuleren.
Keuzes in de NOVI over de verduurzaming van het mobiliteitssysteem beslaan verschillende
aspecten. Als eerste kiest de regering ervoor, door met de ruimtelijke ontwikkeling
nabijheid te creëren en zoveel mogelijk nabij OV-knooppunten te ontwikkelen, om lopen,
fietsen en het OV aantrekkelijk te maken. Tevens zal de NOVI aangeven om, daar waar
bij nieuwe ontwikkellocaties nog geen ontsluiting is, nieuwe mobiliteitsconcepten
integraal mee te nemen bij de planvorming en realisatie. Hiermee voorkomen we zoveel
mogelijk dat er «nieuwe» autokilometers gemaakt moeten worden, met bijbehorende effecten
op luchtkwaliteit, uitstoot, geluid, drukte op de weg en het bijbehorende ruimtebeslag.
Het vervoer met de auto zal ook in de toekomst een groot aandeel in het aantal verplaatsingen
en kilometers hebben. Daarom wordt mede in het kader van het Klimaatakkoord de inzet
gericht op elektrificatie en slim en efficiënt gebruik van het mobiliteitssysteem.
Waar dit niet mogelijk is, wordt ingezet op duurzame, geavanceerde biobrandstoffen.
De transitieopgave naar een volledig duurzame mobiliteit vraagt om een slim, dekkend
en betrouwbaar laadnetwerk en energiesysteem. Voor de uitrol van een landsdekkend
laadinfrastructuurnetwerk werkt het Rijk samen met marktpartijen, provincies en gemeenten
in de Nationale Agenda Laadinfrastructuur.3
22
De leden van D66 vragen toe te lichten hoe de te ontwikkelen woonlocaties geselecteerd
gaan worden en hoe gewaarborgd wordt dat met name de moeilijkere binnenstedelijke
gebieden ook ontwikkeld worden.
In de brief is bij de voorkeursvolgorde voor verstedelijking expliciet aangegeven
dat deze in regio’s zodanig moet worden uitgewerkt dat het niet ten koste gaat van
moeilijkere binnenstedelijke transformaties. Zodat niet te gemakkelijk gekozen wordt
voor buiten stedelijke uitleglocaties. Overigens zal, op grond van de Ladder voor
duurzame verstedelijking, een keuze voor ontwikkeling van buiten stedelijke locaties
altijd expliciet gemotiveerd moeten worden. In de regionale verstedelijkingsstrategieën
waarbij het Rijk partij is, worden locatiekeuzes gezamenlijk gemaakt door regio en
Rijk. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de resultaten van het Nationaal Programma
voor het landelijk gebied.
23
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat het kabinet onderzoek doet naar de mogelijkheden
voor het creëren van robuuste natuurnetwerken, verbindingen en kwetsbare bufferzones
rond kwetsbare natuurgebieden. En vragen zich af of nu reeds gestuurd kan worden op
het creëren van netwerken en bufferzones.
In het Programma Natuur werken Rijk en provincies nader uit hoe de extra middelen
voor natuurherstel en -ontwikkeling het beste kunnen besteed, gelet op een optimaal
VHR-doelbereik. Daarbij zal ook naar verbindingen en bufferzones worden gekeken. Vervolgens
worden afspraken gemaakt over de uitvoering, overigens in aanvulling op het huidige
beleid op grond van het Natuurpact (2013), dat al volop in uitvoering is. Waar het
mogelijk is om snel tot uitvoering over te gaan, zal dat zeker gebeuren. Hiervoor
kunnen natuur- en waterbeheerders ook gebruik maken van de incidenteel beschikbaar
gestelde € 125 miljoen voor investeringen op de korte termijn (zie de stikstofbrief
van februari 2020).
Deze leden vragen tevens de Minister toe te lichten wat concreet wordt bedoeld met
«ruimte geven voor de functie landbouw» in «daarvoor goed geschikte gebieden». En
of de Minister voornemens is om de verdere ontwikkeling van de landbouwfunctie actief
te sturen richting extensieve en natuur inclusieve landbouw.
Voor grote delen van ons land geldt dat de omstandigheden om land- en tuinbouw te
bedrijven buitengewoon gunstig zijn. Waarbij niet alle gronden even goed geschikt
zijn voor alle typen landbouw. Differentiatie daarin kan zowel voor de landbouw als
voor het natuurlijk evenwicht goed zijn. De productie van voedsel en andere agrarische
producten blijft voor de toekomst een belangrijke functie van het platteland, tezamen
met de (andere) maatschappelijke diensten die de landbouw levert. Zoals in de visie
van LNV «Landbouw, natuur en voedsel: «waardevol en verbonden» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5) en het Realisatieplan daarover is vastgesteld (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76), vraagt een toekomstbestendige invulling van de landbouwfunctie fundamentele keuzen,
zodat de druk op de leefomgeving afneemt.
In het kader van het nationale programma voor het landelijk gebied wordt in nauwe
samenspraak met decentrale overheden en betrokken partijen een strategie op hoofdlijnen
geschetst, die richting geeft aan toekomstbestendige ontwikkeling van functies in
het landelijk gebied, waaronder natuur en landbouw.
De leden van de D66 fractie zijn van mening dat om landschap als richtinggevend criterium
in te kunnen zetten, de vrijblijvendheid hiervan af moet. En vragen of de Minister
bereid is om aanvullend op deze insteek een meer sturend instrumentarium van de Omgevingswet
in te zetten, zoals opname van een instructieregel in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving?
Zo ja, is de Minister bereid om specifieke landschapselementen op te nemen?
Provincies werken, waar dat nog niet is gebeurd, samen uit wat de unieke landschappelijke
kwaliteiten en onderliggende waarden in gebieden zijn, en leggen deze vast in beleid
en regelgeving. Indien de ontwikkelingen in de leefomgeving daartoe aanleiding geven»
kan aanvullend het meer sturend instrumentarium uit de Omgevingswet (zoals instructieregels
uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), projectbesluiten en instructiebesluiten)
worden ingezet Vanuit het programma ONS Landschap wordt in kaart gebracht wat de structuurdragers
van het Nederlandse landschap zijn. Dit betreft landschaps- en erfgoedwaarden die
het karakter bepalen. Deze kunnen vervolgens worden gebruikt ten bate van de ontwikkeling
van kwaliteitskaders, die door verschillende overheden ontwikkeld en toegepast kunnen
worden.
Daarnaast wordt gewerkt aan een landsdekkende Monitor Landschap, waarvan de proefversie
onlangs is opgeleverd. Met deze twee kennisproducten ondersteunen we andere overheden
om in lijn met het bovenstaande hierop te acteren en specifieke landschapselementen
daarmee te beschermen.
24
De leden van D66 vragen naar de invulling van de RIA’s en de plek die vormen zelfbouw
en collectieve bouw hierin kunnen krijgen.
In antwoord hierop wil ik aangeven dat de RIA’s een initiatief zijn van de NOVI-alliantie
als ondersteuning van de NOVI. Op dit moment wordt in verschillende regio’s gewerkt
aan deze RIA’s. Een regionale investeringsagenda kan ervoor zorgen dat de diverse
bijdragen van stakeholders (overheden en marktpartijen) bij elkaar gebracht worden
en gebundeld op specifieke regionale opgaven ingezet worden. Het kan daarmee een goed
instrument zijn om voor deelgebieden een maatschappelijk breed verankerde invulling
te geven aan de Omgevingsagenda.
Onderdelen van een gebiedsontwikkeling die op basis van een RIA tot stand komt, kunnen
worden ingevuld d.m.v. CPO of andere vormen van zelf- en collectieve bouw. Ook buiten
de RIA’s en de NOVI zet ik in op het bevorderen van de mogelijkheden voor woningbouwinitiatieven
van onderaf. Daarvoor verwijs ik verder naar mijn antwoord op de vraag 40.
25
De D66-fractie vraagt of in het trekken van lessen, de mogelijkheid voor een dubbele
doelstelling zoals waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit of waterveiligheid en
natuur, ook wordt meegenomen. En of dit mogelijk van invloed is op de ontwikkeling
van het volgende Hoogwaterbeschermingsprogramma.
Met betrekking tot de mogelijkheid van een dubbele doelstelling wil het kabinet in
algemene zin antwoorden dat hij omgevingsinclusief beleid wil gaan voeren. De uitdaging
is om niet te kiezen tussen ambities maar deze in samenhang en balans te realiseren.
Zie ook de antwoorden op vraag 11 en 41.
Verder kan ik antwoorden dat naar aanleiding van de motie De Groot voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma
(HWBP) een analyse is gedaan van de lessen uit de evaluatie en deelevaluaties van
Ruimte voor de Rivier (RvR).4 Op 6 november 2019 heb ik u bericht dat, ondanks de wezenlijk andere context, uit
deze analyse is gebleken dat diverse lessen uit RvR al zijn toegepast bij de opzet
en uitvoering van het HWBP. Voorbeelden zijn de gebiedsgerichte aanpak van projecten
en inzet en ontwikkeling van expertise.5 Het HWBP is een voortrollend programma waarbij het mogelijk is in overleg met andere
overheden tijdig alle belangen mee te wegen. Het doel van het HWBP is in 2050 alle
primaire keringen te laten voldoen aan de normering. Ruimtelijke inpassing wordt binnen
het HWBP betaald en is een verantwoordelijkheid van de waterbeheerder.6 Andere aanvullende wensen vanuit de omgeving dienen door andere partijen gefinancierd
te worden. In de praktijk worden HWBP-projecten steeds vaker integraal opgepakt door
de verantwoordelijke waterbeheerders en wordt intensieve samenwerking gezocht met
gebiedspartners. Het is mogelijk om ruimtelijke kwaliteit en andere doelstellingen
te combineren met de doelstelling waterveiligheid. Toekomstige projecten van het HWBP
zullen worden uitgevoerd in de geest van de Omgevingswet. Dit betekent dat ruimtelijke
kwaliteit, natuur en andere waarden als onderdeel van de fysieke leefomgeving, in
samenhang en balans worden meegewogen bij de planvorming door de verantwoordelijke
decentrale overheden.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister in de praktijk wil inzetten op
zuinig watergebruik en de afstemming van functietoedeling en de waterbeschikbaarheid,
bijvoorbeeld via flexibilisering van onttrekkingsvergunningen en hergebruik van industrieel
proceswater?
In de dialoog over waterbeschikbaarheid kijken waterbeheerders en watergebruikers
zoals de landbouw en de industrie naar mogelijkheden om weerbaarder te worden tegen
watertekort. Daarbij speelt de voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer een belangrijke
rol. Daarbij werken de bevoegde gezagen vanuit hun eigen verantwoordelijkheden aan
het bewust gebruiken van water. Vanwege de regionale verschillen betreft de uitwerking
en het maken van afspraken deels regionaal maatwerk. Afstemmen van landgebruik op
de waterbeschikbaarheid, zuinig zijn met water en dus ook het kijken naar onttrekkingsvergunningen
en de mogelijkheden van hergebruik van effluent worden bij de uitwerking betrokken.
De regionale partijen kunnen daar op basis van (inter)nationaal en regionaal beleid
concrete afspraken over maken.
26
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de keuzes die in deze brief worden
gemaakt zich dan precies verhouden tot tegenstrijdige keuzes uit de ontwerp-NOVI?
Welke keuzes uit de ontwerp-NOVI veranderen nu daadwerkelijk door deze brief?
De brief moet gelezen worden als een aanvulling op en aanscherping van de ontwerp-NOVI.
De brief zal opgenomen worden in de definitieve NOVI en de Uitvoeringsagenda. De brief
bevat de inzet zoals het kabinet die in de definitieve NOVI wil opnemen.
Ik kan verder pas met de volledig definitieve NOVI antwoord geven op deze vraag. Deze
stuur ik uw Kamer zo kort mogelijk na het zomerreces.
De leden van de fractie van Groen Links vragen ook hoe het maken van scherpe en fundamentele
keuzes in de NOVI zich verhoudt tot het niet juridisch bindend zijn de NOVI.
Zowel de Wet op de Ruimtelijke Ordening als de Omgevingswet voorzien bewust niet in
directe juridische doorwerking van een omgevingsvisie – zoals de NOVI – naar taken
en bevoegdheden van andere bestuursorganen. Waar juridisch bindende beleidsdoorwerking
nodig is, gebeurt dat via de instrumenten zoals instructieregels of bijvoorbeeld via
regels die direct bindend zijn voor burgers en bedrijven in algemene rijksregels.
Een directe juridische doorwerking zou ten koste kunnen gaan van het beleidsmatige
karakter van een omgevingsvisie en tot juridisering van het omgevingsbeleid kunnen
leiden. Ervaring met eerdere wetgeving heeft geleerd dat juridische doorwerking van
beleid, kan leiden tot langdurige discussies en stroperige planprocessen. Onder de
vroegere Wet op de Ruimtelijke Ordening was er bijvoorbeeld een juridische doorwerking
van de toen in die wet opgenomen planologische kernbeslissingen en streekplannen.
Dit leidden tot juridisering en tot langere procedures, omdat er rechtsgevolgen voor
anderen in het spel kunnen zijn.
Direct juridische binding van beleid via beleidsdocumenten kan dus contraproductief
en verstarrend werken en kan daarmee het behalen van de doelstellingen belemmeren.
Om die reden wordt het uitgangspunt van de huidige WRO een scheiding van beleid en
juridische doorwerking ook onder de Omgevingswet voorgezet. Dat houdt in dat beleidsdocumenten
zoals een omgevingsvisie uitsluitend het vaststellend bestuursorgaan binden. Daarnaast
is het uiteraard onderdeel van goed bestuur dat bestuursorganen bij het vaststellen
van hun eigen omgevingsvisie dit doen in afstemming met andere bestuursorganen en
daarbij ook rekening houden met hun taken en bevoegdheden.
Keuzes die in de NOVI worden gemaakt, zullen vervolgens worden vertaald in de inzet
van diverse, daar waar nodig ook juridische, instrumenten. Deze concrete doorvertaling
van de beleidsprioriteiten van in de NOVI is uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda van
de NOVI. Heel vaak zal het daarbij gaan om inzet van instrumenten zoals, investeringsbeslissingen,
programma’s, Omgevingsagenda’s waarbij het Rijk samen met andere overheden keuzes
maakt om de opgaven in de leefomgeving aan te pakken.
Waar juridisch bindende beleidsdoorwerking naar decentraal niveau nodig is gebeurt
dat via de instrumenten voor juridische beleidsdoorwerking. Het gaat daarbij bijvoorbeeld
om de instructieregels zoals die nu zijn opgenomen in het Besluit algemene regels
ruimtelijke ordening en onder de Omgevingswet om het BKL. Zie bijvoorbeeld de instructieregels
voor de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen rond de hoofdinfrastructuur,
de hoofdwateren, militaire functies en erfgoederen van uitzonderlijke en universele
waarde (werelderfgoederen). Ook kan nieuw beleid leiden tot aanpassing van de beoordelingsregels
voor vergunningen (zie ook antwoord vraag 41) of aanpassing van algemene rijksregels
in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Bbl.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke normen en doelen onderdeel zijn
van de NOVI en hoe het Rijk ervoor gaat zorgen dat deze doelen gehaald gaan worden.
Juridisch bindende normen (regels) die door het Rijk worden gesteld worden opgenomen
in de algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet: het Besluit activiteiten
leefomgeving (Bal) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bkl) bevatten normen die
bindend zijn voor degene die een activiteit verricht in de leegomgeving. Bijvoorbeeld
normen in het Bal voor emissies naar lucht, bodem en water voor bedrijven, gerelateerd
aan de stand der techniek. Het Bkl bevat normen die gelden bij het uitoefenen van
een taak of bevoegdheid. Bijvoorbeeld de normen voor de toegelaten bodemkwaliteit
bij de vaststelling van een omgevingsplan. Deze regels richten zich niet tot burgers
en bedrijven maar tot bestuursorganen. Ook de decentrale regels van waterschappen,
gemeenten en provincies bevatten regels die van belang zijn voor het behalen van de
doelstellingen van de NOVI, bijvoorbeeld regels van de provincie over het beschermen
van grondwater, regels in het omgevingsplan over het toelaten van activiteiten op locaties. In de uitvoeringsagenda
van de NOVI is aangegeven voor welke doelstellingen juridische instrumenten (deels)
worden ingezet. De regels (en normen) in de AMvB’s onder de Omgevingswet leveren dus
een bijdrage aan het behalen van de doelen van de NOVI, maar de uitvoering van de
NOVI kan ook aanleiding zijn voor aanpassing van deze regelgeving (zie ook de beantwoording
van voorgaande vraag). In de Omgevingswet is voorzien in het toedelen van de handhavingstaak
in verband met het toezien op de naleving van bovengenoemde regels.
De NOVI zelf bevat geen regels voor handhaving.
27
De leden van de fractie van GroenLinks vragen een nadere concretisering van de aanscherping
van de keuzen in de NOVI met betrekking tot gezondheidsbevordering en preventie.
Ik kan pas met de volledig definitieve NOVI-antwoord geven op deze vraag. Deze stuur
ik uw Kamer zo kort mogelijk na het zomerreces.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen ook wat de anderhalve metersamenleving
betekent voor de ruimtelijke inrichting van Nederland en met name voor de verplaatsingsmogelijkheden
in stedelijke gebieden.
Zie het antwoord bij 16. In aanvulling daarop: de andere genoemde effecten op de openbare
ruimte zie ik niet als NOVI-onderwerpen, maar eerder als lokale ingrepen voor de kortere
termijn.
28
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag meer willen weten over de uitvoeringsagenda
en de inzet van (financiële) instrumenten hierbij.
Het uitgangspunt is dat de overheden samen aan de lat staan voor de uitvoering van
de NOVI. Daarbij zijn gemeenten, waterschappen en provincies primair verantwoordelijk
voor de inrichting van de fysieke leefomgeving. Waar het rijk aan zet is wordt in
de uitvoeringsagenda per prioriteit en per beleidskeuze aangegeven wat de belangrijkste
instrumenten en processen zijn die uitvoering geven aan de NOVI.
Per beleidskeuze wordt beschreven wat de inzet is van algemene rijksregels, de inzet
van bestaande financiële middelen, kennisontwikkeling en bestuurlijke afspraken over
de uitvoering met andere overheden en partijen en welke nadere uitwerkingen, inclusief
de financiering daarvan, plaats vinden in het kader van relevante Nationale Programma’s.
Per beleidsprioriteit wordt richting meegegeven aan het beleid van medeoverheden en
maatschappelijke partijen voor het maken van decentrale keuzes. Verder worden de belangrijkste
gebiedsprocessen en de belangrijkste financieringsbronnen benoemd.
Voor de gebiedsgerichte uitvoering van de NOVI stelt het rijk samen met medeoverheden,
Omgevingsagenda’s op voor de vijf landsdelen en gebiedsagenda’s voor de grote wateren.
Omgevingsagenda’s vormen de neerslag van een meerjarig partnerschap van de betrokken
overheden met inbreng van maatschappelijke partijen. Het rijk en de deelnemende partijen
zetten hun bevoegdheden, middelen en expertise zo in dat deze bijdragen aan de realisatie
van de gedeelde opgaven. Bestaande investeringsmiddelen blijven belangrijk bij bekostiging
van meer sectorale (bereikbaarheids)opgaven. Voor de uitvoering van de opgaven uit
de NOVI zijn op dit moment geen extra middelen voorzien, anders dan de extra inzet
die het huidige kabinet al pleegt (bijvoorbeeld voor woningbouw en de stikstofaanpak).
29
De GroenLinks-fractie vraagt waarom luchtvaart en luchthavens geen onderdeel uitmaken
van de NOVI. Ook vraagt de fractie hoe aan de advieswaarden voor luchtkwaliteit van
de WHO in 2030 voldaan kan worden, als luchtvaart hier niet bij betrokken wordt.
De Luchtvaartnota betreft een thematische uitwerking van de NOVI voor luchtvaart,
binnen de uitgangspunten en ambities van de NOVI en conform het instrumentarium van
de Omgevingswet. In de Luchtvaartnota zijn vier publieke belangen centraal gesteld.
Eén van de vier betreft een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. De ontwerpLuchtvaartnota
is 15 mei jl. aan uw Kamer voorgelegd en vervolgens publiek gemaakt (Bijlage bij Kmaertsuk
31 936, nr. 741). Voor de juridische inbedding van de Luchtvaartnota wordt gebruik gemaakt van een
instrument uit de Omgevingswet: het onverplichte programma. In het systeem van de
Omgevingswet vindt beleidsuitwerking van (onderdelen) van de Nationale Omgevingsvisie
(NOVI) mede plaats in (onverplichte)programma’s. Op grond van overgangsrecht in de
Invoeringswet Omgevingswet wordt een (onverplicht) programma, dat is vastgesteld vooruitlopend
op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en dat voldoet aan de eisen van die wet,
bij inwerkingtreding van de Omgevingswet met een programma als bedoeld in die wet
gelijkgesteld.
Op 5 juni jl. heeft Staatssecretaris Van Veldhoven uw Kamer een brief gestuurd (Kamerstuk
29 383, nr. 343) waarin zij ingaat op de stand van zaken van de uitwerking van de motie Schonis.
In deze brief geeft zij onder meer aan hoe het WHO-advies uitwerking krijgt in het
luchtvaartbeleid via de (ontwerp) Luchtvaartnota. Een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
is één van de vier publieke belangen die centraal zijn geplaatst in het toekomstige
luchtvaartbeleid.
30
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het traject van de doelstelling
om in 2050 tot verwaarloosbare risico’s voor mens en milieu te komen, tot 2050 eruit
komt te zien.
De ambitie om voor het nationaal belang «veiligheid en gezondheid in de leefomgeving»
in 2050 tot verwaarloosbare risico’s voor mens en milieu te komen, vereist naast visie
en ambitie inderdaad een concrete aanpak en bijbehorend tijdspad.
De NOVI richt zich op de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid met betrekking tot
de gehele fysieke leefomgeving en heeft daarom ook betrekking op gezondheid, milieu
en duurzaamheid. In het aan de NOVI gerelateerde Nationaal Milieubeleidskader (in
de ontwerp NOVI eerder Milieuvisie genoemd) benoemt het kabinet een aantal bouwstenen
die nodig zijn om de ambities op het gebied van milieu nader vorm te geven en uit
te werken in concrete acties.
Het Nationaal Milieubeleidskader, dat in samenhang met de NOVI wordt uitgebracht,
biedt nadere uitgangspunten en basisprincipes die specifiek betrekking hebben op het
milieubeleid. Dit beleidskader zal verder worden uitgewerkt en geconcretiseerd voor
wat betreft het voorkómen en aanpakken van milieuproblemen en het daarbij behorende
instrumentarium, in een Nationaal Milieuprogramma.
In dat programma komen uiteraard ook al eerder in gang gezette acties in onderlinge
samenhang terug. Zo is in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
uit 2018 over de transitie van saneren en beheersen naar het voorkómen van milieurisico’s
en gevaren (Kamerstukken 28 089 en 28 663, nr. 88) voor een aantal onderwerpen, zoals externe veiligheid, vervoer gevaarlijke stoffen,
chemische stoffen en nanotechnologie, die aanpak geschetst. Hierbij zijn voor de korte
termijn al acties benoemd en die lopen nu. Zo is de Kamer recentelijk geïnformeerd
over zeer zorgwekkende stoffen (Kamerstuk 33 118, nr. 141), maar ook in de Kamerbrief van 29 mei jl. met betrekking tot het Schriftelijk Overleg
Circulaire Economie (Kamerstuk 32 822, nr. 119). Andere al lopende acties vloeien voort uit het in januari gesloten Schone Lucht
Akkoord (Kamerstuk 30 175, nr. 343).
Voorts is de ontwikkeling van het instrument Safe-by-Design in gang gezet die ook
behulpzaam is bij het realiseren van de doelstelling voor 2050. De ontwikkeling en
operationalisering hiervan en de reductie van risico’s van bijvoorbeeld emissies van
chemische stoffen is niet alleen nationaal, maar ook internationaal (EU, OECD) gericht,
omdat de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving ook afhankelijk is van activiteiten
in het buitenland. In de Europese Green Deal is bijvoorbeeld een actieplan vastgesteld
om verontreiniging van de lucht, het water en de bodem te voorkomen.
Na de gebruikelijke consultatiefase zal het Nationaal Milieubeleidskader aan uw Kamer
worden voorgelegd, in samenhang met de NOVI.
31
De GroenLinks fractie vraagt zich af of waterveiligheid ook onder het begrip veiligheid
valt en, indien dit het geval is, heeft het Rijk dan bijvoorbeeld de ambitie om overstromingsrisico’s
verwaarloosbaar te maken.
De ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden
als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit
en milieukwaliteit. Duurzame stedelijke ontwikkeling vraagt om ruimte en maatregelen
voor wonen en werken, voor bereikbaarheid, klimaatadaptatie, duurzame energie, waterveiligheid,
meer natuur en een gezonde leefomgeving (veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem
en een inrichting die verleidt tot gezond gedrag). Veiligheid kent derhalve meerdere
dimensies. Waterveiligheid is hier een aspect van. Voor waterveiligheid zijn er duidelijke
doelen in beleid en wet vastgelegd:
• Iedereen in Nederland die achter een dijk woont, krijgt ten minste een beschermingsniveau
van 1/100.000 per jaar. Dat wil zeggen dat de kans voor een individu om te overlijden
als gevolg een overstroming niet groter mag zijn dan 0,001% per jaar.
• Daarnaast wordt extra bescherming geboden op plaatsen waar kans is op:
– Grote groepen slachtoffers;
– en/of grote economische schade;
– en/of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal
belang.
Als basis voor het bereiken van deze doelen geldt sinds 1 januari 2017 een nieuwe
normering voor de primaire waterkeringen. In 2050 moeten al deze keringen aan de wettelijke
normen voldoen.
De GroenLinks fractie vraagt of het Rijk normen stelt waar wel en niet gebouwd kan
worden in het kader van waterveiligheid en klimaatadaptatie. Ook vraagt zij of waterschappen
niet een nadrukkelijkere rol horen te hebben, bijvoorbeeld bij het beoordelen of een
locatie geschikt is voor woningbouw, omdat zij risico-inschattingen kunnen maken.
Tot slot vraagt de GroenLinks fractie of ik in overleg wil treden met IPO, VNG en
UvW om te zorgen dat een integrale benadering vast onderdeel wordt van de planvorming.
Vanuit klimaatadaptatie worden geen algemene normen gesteld waar wel of niet mag worden
gebouwd. Vanuit het belang van waterveiligheid gelden nu al wel beperkingen. Het Besluit
algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat regels die de beleidsruimte van
andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar
waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het bevat ook regels ten behoeve van
de waterveiligheid, zoals een verbod op bouwen op primaire keringen buiten het kustfundament,
in het IJsselmeer (enkele uitzonderingen daar gelaten) en bouwen in het kustfundament
buiten het stedelijk gebied. Buitendijks gebied langs de rivieren behoort tot het
rivierbed. Hier geldt voor bouwen een verbod behoudens vergunning. (Woning)bouw is
niet bij voorbaat uitgesloten, maar aan voorwaarden verbonden waarbij waterveiligheidsbelang
voorop staat. Het beoordelingskader hiervoor is opgenomen in de Beleidslijn grote
rivieren (BGR).
Onder de Omgevingswet moeten Rijk, provincie en gemeenten bij de vaststelling van
hun omgevingsvisie, en algemene regels alle betrokken belangen van de fysieke leefomgeving
in samenhang bekijken. De integrale benadering van de diverse aspecten van de leefomgeving
is dus verankerd in de Omgevingswet.
Waterveiligheid, het voorkomen van wateroverlast en waterrobuust bouwen zijn onderdeel
van die samenhangende benadering. Onder de Omgevingswet worden de waterbelangen steviger
verankerd aan de voorkant. Op grond van een instructieregel in het Besluit kwaliteit
leefomgeving moet de gevolgen voor het waterbelang worden betrokken bij het opstellen
van omgevingsplannen en omgevingsverordeningen en bij het nemen van projectbesluiten.
De gevolgen voor het waterbelang worden dus vanaf de start van de planvorming betrokken
en hebben dus nadrukkelijk een rol bij de afweging voor geschikte locaties voor woningbouw.
Bestuurlijk is afgesproken om deze weging van het waterbelang ook bij de omgevingsvisies
– dus ook bij de NOVI – te verrichten.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn instructieregels opgenomen die, vanwege
waterveiligheid, beperkingen stellen aan bebouwingsmogelijkheden op locaties. De instructieregels
over bouwen in het kustfundament zijn hier een voorbeeld van. In zoverre wordt door
het Rijk op locaties gestuurd. De afweging of een locatie uit een oogpunt van waterveiligheid
en klimaatadaptief bouwen geschikt is voor woningbouw wordt echter bij uitstek op
decentraal niveau gemaakt, met – zoals hiervoor aan de orde kwam – de input van de
waterbeheerder. Het nieuwe stelsel biedt ook goede mogelijkheden om hierin te voorzien.
Zo kunnen in het omgevingsplan regels worden opgenomen die maken dat op een locatie waterrobuust kan worden
gebouwd, bijvoorbeeld door locatiegebonden eisen te stellen ten aanzien van de hoogte
van de vloer van de begane grond.
De leden van de GroenLinks fractie hebben verzocht om een reactie op de aandachtspunten
die de VEWIN heeft geformuleerd in haar reactie op de ontwerp-NOVI. Vooruitlopend
op de Nota van Antwoord wil het kabinet hier alvast een beknopte reactie geven.
De VEWIN geeft aan dat in de prioriteit Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
de uitgangspunten van de Structuurvisie Ondergrond behouden dienen te blijven. De
Structuurvisie Ondergrond wordt van rechtswege een programma (Het Programma Ondergrond)bij
de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarmee blijven de uitgangspunten behouden.
Ten aanzien van de aandachtspunten die de VEWIN benoemt over de prioriteit duurzaam
economisch groeipotentieel dat het belang op van voldoende beschikbaarheid van oppervlaktewater
voor de drinkwatervoorziening expliciet benoemd dient te worden.
Een van de uitgangspunten in de NOVI is dat de vraag naar water wordt afgestemd met
de beschikbaarheid van water door bij de toedeling van watervragende functies aan
gebieden rekening te houden met de waterbeschikbaarheid in die gebieden.
Ook heeft de VEWIN aangegeven het wenselijk te vinden om een kaart op te nemen waarin
de oppervlaktewateren die gebruikt worden voor de productie van drinkwater worden
weergegeven. Ik deel die wens, in de definitieve NOVI zal een kaart worden opgenomen
waarin de oppervlaktewateren die gebruikt worden voor de productie van drinkwater
in beeld gebracht worden.
De VEWIN roept op om de bescherming van de topvitale infrastructuur voor drinkwatervoorziening
in nationale en regionale omgevingsvisies en verordeningen te verankeren. In de NOVI
wordt als doel gesteld dat de leveringszekerheid van het drinkwater zelf wordt gewaarborgd.
Leveringszekerheid hangt sterk samen met de zorg voor de infrastructuur voor de drinkwatervoorziening.
Ik heb vertrouwen dat de bestuursorganen vanuit hun zorgplicht in hun regionale omgevingsvisies
en verordeningen daar invulling aan geven.
De VEWIN geeft aan dat in de NOVI de verantwoordelijkheden van de rijksoverheid ten
aanzien van waterkwaliteitsknelpunten vanuit de landbouw opgenomen moeten worden.
Daar ga ik niet in mee. Iedere partij draagt bij aan de maatschappelijke opgave vanuit
de eigen expertise, rol, positie en verantwoordelijkheden. Voor de programma’s die
voortvloeien uit de NOVI, dragen de betrokken ministers gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Het trekkerschap ligt bij het eerstverantwoordelijke ministerie. De NOVI verandert
de verantwoordelijkheden en taken van de verschillende bewindspersonen niet.
32
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het verbeteren van de algemene omgevingskwaliteit
precies gedefinieerd wordt en wat de concrete doelstellingen zijn?
De in de NOVI gehanteerde term leefomgevingskwaliteit omvat zowel de ruimtelijke kwaliteit
als de milieukwaliteit van de fysieke leefomgeving. Onder ruimtelijke kwaliteit komen
de gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde samen. Milieukwaliteit heeft betrekking
op waarden die wij toekennen aan een gezonde en veilige woon-, werk- en leefomgeving.
Het gaat dan om concrete onderwerpen als luchtkwaliteit, geluidhinder, stank, omgevingsveiligheid,
bodem- en waterkwaliteit, waarvoor de normen en regels die zijn vastgelegd in het
Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL). Ook sociale samenhang en economische vitaliteit
zijn onderdeel van een te realiseren goede leefomgevingskwaliteit. Het concretiseren
en operationeel maken van de leefomgevingskwaliteit gebeurt op gebiedsniveau, bijvoorbeeld
in de Omgevingsagenda’s en bij daadwerkelijke ruimtelijke ingrepen.
33
De leden van Groen Links vragen naar de invulling die het Rijk geeft aan de ontwikkeling
van het Stedelijk Netwerk Nederland, de invulling van de ontsluiting van locaties
met OV en fiets en de definiëring van bestaand bebouwd gebied.
In aanvulling op hetgeen al is geantwoord bij 3, 12 en 22 kan ik daaraan toevoegen
dat de ontsluiting per fiets zowel in de Omgevingsagenda’s als in de regionale verstedelijkingsstrategieën
expliciete aandacht zal krijgen. Met decentrale overheden spreek ik af hoe zij bij
de ontwikkeling van concrete locaties de fietsontsluiting nog beter kunnen laten meewegen.
Voor bestaand bebouwd gebied hanteren we de volgende definitie: het samenhangende
geheel van stedelijke bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel
en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen en
infrastructuur, zoals ook aangegeven in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
34
De leden van de Groen Links fractie zijn blij dat de regering betere regie op de logistieke
locaties wil organiseren. De leden vragen zich wel af hoe deze aanpak precies vorm
zal krijgen en hoe effectief de voorgestelde maatregelen zijn. Hoe bindend zijn de
gezamenlijk benoemde locaties voor logistieke functies? En of de Minister kan uitsluiten
dat provincies en gemeenten zelf op andere locaties alsnog logistieke dozen bouwen?
En hoe ziet het traject om tot samenwerkingsafspraken te komen er concreet uit?
Het Rijk werkt met provincies en gemeenten aan een gecoördineerde strategie voor de
vestiging van clusters van distributiecentra zoals verwoord in vraag 6. Als in de
uitvoeringspraktijk behoefte blijkt te ontstaan aan aanvullende afspraken of regels
dan wordt tegen die tijd verkend hoe dit gestalte te geven.
De leden van de fractie van GroenLinks zouden graag zien dat de maatregel van zon
op daken op hallen van distributiecentra wordt verbreed door dit voor alle bedrijfshallen
te laten gelden. En deze verplicht te stellen.
Er is gekozen voor een brede maatregel die lokaal ingezet kan worden omdat de afweging
of de verplichtstelling nodig is, en zo ja onder welke voorwaarden, het beste lokaal
gemaakt kan worden. Niet in alle gevallen zal het gebruik van zonnepanelen op een
locatie mogelijk of nodig, maar ligt bijvoorbeeld het gebruiken van het dak voor klimaatadaptatie
(een groen dak, of wateropslag) meer voor de hand. Passend binnen de systematiek van
de Omgevingswet zal deze keuze dus ook decentraal, na afweging van de specifieke situatie
in een gebied, gemaakt kunnen worden.
35
De leden van de Groen Links fractie vinden het versterken van de natuur in Nederland
de belangrijkste opgave. Op welke wijze draagt de NOVI concreet aan het behalen van
deze opgave?
Het kabinet wil dat de komende decennia de biodiversiteit herstelt. Dat vergt een
robuust en verbonden geheel van natuurgebieden. Ook het advies van de commissie Remkes
wijst daarop. De NOVI schetst het gewenste toekomstbeeld en verbindt een beleidskeuze
aan die ambitie. In het Programma Natuur van Rijk en provincies, in het programma
Biodiversiteit en in het Nationaal programma landelijk gebied worden de beleidskeuzes
uitgewerkt. In de uitvoeringsagenda die bij de NOVI wordt gepresenteerd, is opgenomen
hoe de concrete programma’s en acties bijdragen aan het uitvoeren van die beleidskeuze.
Inmiddels in gang gezette actielijnen zoals de ruimtelijke verkenning en lange termijn
aanpak stikstof dragen daar aan bij en vinden te zijner tijd hun weerslag in de genoemde
programma’s. In de brief van het kabinet over de aanpak stikstof7 wordt langjarig extra budget uitgetrokken voor onder andere versterking van natuur.
In het Programma Natuur maken Rijk en provincies afspraken over de besteding van deze middelen. Ook aanbevelingen van de commissie
Remkes voor het onderdeel natuurherstel kunnen uitwerking krijgen in het programma
Natuur.
GroenLinks constateert dat de regering schrijft: «Per gebied kijken we welke functies
met minimale belasting inpasbaar zijn in zones rond Natura 2000 gebieden. Dit kan
natuur zijn maar ook extensieve, emissiearme landbouw, andere passende economische
functies of (kleinschalige) woningbouw. Verplaatsing van functies zal in een aantal
gevallen aan de orde zijn.» De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af
of per gebied ook gekeken naar de huidige staat van instandhouding voor de aangewezen
soorten en habitats, en de grootste knelpunten die het behalen van een gunstige staat
van instandhouding in de weg staan? Zo nee, hoe wordt dan gekeken naar de geschiktheid
van (nieuwe) functies?
De nationale ambitie voor 2050 is om volledig aan de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn
(VHR) te voldoen (dat wil zeggen: het realiseren van condities waaronder alle beschermde
soorten en habitats duurzaam kunnen voortbestaan). De aanpak van de stikstofproblematiek
bestaat uit drie sporen, waaronder herstel- en beheermaatregelen, en maatregelen ten
behoeve van het verbeteren van milieu en ruimtecondities binnen Natura 2000-gebieden.
Naast gerichte natuurmaatregelen is ook een meer natuurinclusieve ruimtelijke inrichting
een onderdeel van de oplossing. Hierbij wordt natuur beter geïntegreerd met andere
ruimtelijke functies zoals infrastructuur, landbouw, energieopwekking en woningbouw.
Wanneer op het niveau van individuele gebieden een analyse wordt gemaakt, wordt daarin
gekeken naar de huidige staat van instandhouding en de knelpunten die het behalen
van die gunstige staat van instandhouding in de weg staan. Op basis van een gebiedsanalyse
wordt in beeld gebracht welke maatregelen nodig zijn. Hierbij zal een relatie worden
gelegd met het in de brief over de NOVI van 23 april aangekondigde Nationaal Programma
landelijk gebied.
Kan de Minister verduidelijken wat zij bedoelt met het stellen van normen, beleid
en uitwerking, in het licht van de motie Smeulders? Zijn dat bijvoorbeeld aanvullende
normen en beleid?
Binnen het aangekondigde Nationaal Programma voor het Landelijk Gebied zal, samen
met andere overheden, worden verkend wat er aan aanpak, arrangementen, kaders en instrumenten
nodig is, nationaal dan wel regionaal. Ook het uitwerken van passend en benodigd,
ook eventueel aanvullend, instrumentarium is onderdeel van de strategie die in dit
programma zal worden ontwikkeld.
36
De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af hoe het Rijk concreet stuurt
op de ruimtelijke planning en benodigde reserveringen van het toekomstige energiesysteem
in de RES’en? Hoe de natuur- en landschapsbelangen hierin meegenomen? Of het de bedoeling
is dat er een landelijk overkoepelend beeld komt over de inpassing van duurzame energie
zodra de 30 RES’en gereed zijn? Of het Rijk voornemens is om een milieueffectrapportage
op te stellen zodra de 30 RES’en gereed zijn, zodat ook de milieugevolgen van de gemaakte
keuzes vroegtijdig in beeld komen? Zo nee, waarom niet?
Voor de sturing van de planning en de noodzakelijke reserveringen zijn zowel het NPRES
als het Programma Energiehoofdstructuur van belang, als ook de interactie daartussen.
In beide programma’s wordt rekening gehouden met natuur- en landschapsbelangen.
Voor de RES’en zijn, net als voor andere in NOVI genoemde opgaven, de afwegingsprincipes
van toepassing. Voor de RES’en zijn deze uitgewerkt naar richtinggevende uitspraken
zoals voorkeur voor grootschalige clustering, voorkeursvolgorde voor zon-PV, energiebesparing
en uitspraken over gebruik van (rest)warmte via warmtenetten en ander gebruik van
gasnetten. Deze richtingen worden op een binnen NP RES passende wijze gebruikt als
invulling voor het criterium kwaliteit van de leefomgeving.
In de appreciatie van de RES’en wordt daarnaast ingegaan op de landelijke overstijgende
effecten op landschap, natuur- en landbouwgronden en op de energiehoofdstructuur.
De decentrale overheden staan aan de lat om de opbrengsten uit de RES’en te vertalen
naar het eigen omgevingsbeleid. Bij deze vertaling naar Omgevingsvisies en omgevingsplannen
doorlopen zij een plan-m.e.r. In de omgevingsagenda’s worden de RES’en in relatie
tot andere ruimtelijke belangen in de fysieke leefomgeving meegenomen.
Het Rijk stelt het Programma Energiehoofdstructuur op voor de ruimtelijke planning
voor de onderdelen van nationaal belang in het energiesysteem. In de kamerbrief van
20 mei jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 317 m.b.t. de afbakening het Programma Energiehoofdstructuur) is beschreven op welke
manier die ruimtelijke planning wordt voorzien. Als uitwerking van de NOVI, geeft
ook dit programma invulling aan de afwegingsprincipes en het bredere beleid uit de
NOVI. Tevens worden de keuzes in dit programma beoordeeld in een integrale effectenanalyse
(die invulling geeft aan de wettelijke plicht voor een milieueffectrapportage, maar
ook breder effecten op het gebied van kosten en het energiesysteem analyseert) en
wordt een beoordelingskader opgezet met verschillende criteria zodat er goed onderbouwde
en integrale keuzes worden gemaakt.
De zoekgebieden uit de RES’en worden opgenomen in het Programma Energiehoofdstructuur
zodat de keuzes over de nationale infrastructuur daar zo goed mogelijk bij aansluiten.
Het programma levert zodoende tevens een overkoepelend beeld op van de ontwikkeling
van de energietransitie voor Nederland. Daarnaast zoals gezegd, maakt het Programma
Energiehoofdstructuur ook gebruik van een integrale effectenanalyse.
37
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe er concreet (meer dan voorheen)
wordt ingezet op het voorkomen van milieu en natuurschade en hoe dit is of wordt vastgelegd.
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden wat betreft milieu
op Kamervragen 30 en 35.
Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks wie op basis van welke informatie,
wanneer vaststelt in welke mate natuur- of milieuschade optreedt.
De wijze waarop informatie wordt verzameld en wie dit uitvoert, zal per milieurisico
en -thema verschillen. De informatie komt van diverse kennisinstellingen, zoals het
RIVM en het PBL, internationale gremia en diverse stakeholders, waarbij de betrokkenheid
van de burger van toenemend belang is. Zo zal ook de vaststelling in welke mate natuur-
of milieuschade optreedt, per milieurisico of -thema verschillen. Dit zal afhankelijk
zijn van wet- en regelgeving, convenanten, commissies en andere instrumenten.
In het Programma Natuur zullen Rijk en provincies nader gaan uitwerken hoe de langjarige
investeringen in natuur zullen worden ingezet, gericht op een optimaal doelbereik
in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR). Daarbij zullen we ook
het belang van verbindingen en een goed functionerend ecologisch netwerk meenemen.
Uw Kamer zal regelmatig worden geïnformeerd over de voortgang bij het Programma Natuur.
In het kader van het Nationale programma voor het landelijk gebied zal in nauwe samenspraak
met decentrale overheden en betrokken partijen een strategie op hoofdlijnen worden
opgesteld, die richting geeft aan toekomstbestendige ontwikkeling van functies in
het landelijk gebied. Verbinding van natuur en bufferzones rond natuurgebieden kan
een onderdeel daarvan zijn.
De Natuurwetgeving (nu: de Wet Natuurbescherming en na inwerkingtreding de Omgevingswet)
is gericht op het beschermen van gebieden en soorten en op het voorkomen van schade
aan natuur. De natuurwetgeving sluit ontwikkeling in Natura 2000 gebied niet per definitie
uit. Tot op zekere hoogte is er ruimte voor een weging van natuur en andere belangen,
mits zekerheid kan worden verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet
worden aangetast. Als die zekerheid niet kan worden verkregen, kan ingeval van dwingende
redenen van groot openbaar belang, of bij gebrek aan alternatieven alsnog toestemming
voor een plan worden gegeven, als voorzien is in adequate natuurcompensatie.
38
De GroenLinks-fractie vraagt naar hoe de regering de verhouding tussen de NOVI en
het MIRT ziet, en hoe ervoor gezorgd wordt dat de keuzes voor het verbeteren van de
leefomgeving en de landschappelijke kwaliteit in de NOVI ook landen binnen de afspraken
die in het MIRT worden gemaakt.
Daarop wil ik antwoorden dat de NOVI fungeert als overkoepelende integrale visie op
alle aspecten van de fysieke leefomgeving, waarvan mobiliteit, bereikbaarheid en infrastructuur
onderdelen zijn. Deze visie wordt per landsdeel uitgewerkt in de Omgevingsagenda’s
waarin de gedeelde opgaven per regio worden gedefinieerd. Ook in verstedelijkingsstrategieën
die gerichter zijn op stedelijke regio’s binnen de landsdelen worden bijvoorbeeld
de gevolgen voor het mobiliteitssysteem bepaald en wordt aangegeven hoe deze kan worden
opgevangen. De NOVI, de Omgevingsagenda’s en de verstedelijkingsstrategieën zijn inbreng
voor de gesprekken die in het kader van het MIRT en de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving worden gevoerd met de regionale overheden. Investeringen vanuit
het MIRT in bereikbaarheid, infrastructuur en waterveiligheid worden breed afgewogen
binnen het brede scala van de fysieke leefomgeving. We werken binnen het MIRT opgavegericht
en gebiedspecifiek, en zoeken dus naar de beste oplossingen voor de opgaven per gebied,
en nemen daarbij alle modaliteiten mee in de overweging. Kwaliteit van de leefomgeving
en landschappelijke kwaliteit zijn hier onderdeel van.
De GroenLinks-fractie vraagt verder hoe we ervoor gaan zorgen voor dat investeringen
in het OV en aangewezen ontwikkelingslocaties goed met elkaar in verband worden gebracht.
Hier kan ik op antwoorden dat ik samenwerk met het Ministerie van Infrastructuur en
Waterstaat om ervoor te zorgen dat passende bereikbaarheid kan worden geboden bij
de in de NOVI voorgenomen ontwikkellocaties. Zo werken we samen in de regionale verstedelijkingsstrategieën
en de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s om de verstedelijkings- en mobiliteitsopgaven in de grootstedelijke regio’s samen te brengen, en
wordt mobiliteit meegenomen in de afwegingen van de woningbouwimpuls. In de Bestuurlijke
overleggen MIRT en in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving maken Rijk en regio
hierover afspraken.
Verder vraagt de GroenLinks-fractie naar de verhouding tussen de RIA’s van de NOVI-alliantie,
de recente gesloten Woondeals van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) en investeringen in bereikbaarheid.
Hierop kan ik antwoorden dat de RIA’s een initiatief zijn van de NOVI-alliantie als
ondersteuning van de NOVI. Op dit moment wordt in verschillende regio’s gewerkt aan
deze RIA’s, en deze zijn mede input vanuit die regio’s voor de overleggen in het kader
van de NOVI in bijvoorbeeld de BO’s Leefomgeving. De woondeals zijn afspraken met
6 regio’s: Metropoolregio Utrecht, Metropoolregio Amsterdam, regio Arnhem-Nijmegen,
gemeente Groningen, Eindhoven en Zuidelijke Randstad. In deze deals zijn afspraken
gemaakt over woningbouw, betere werking van de woningmarkt en ook over 12 stedelijke
vernieuwingsgebieden. In de woondeals zijn ook afspraken gemaakt over verstedelijkingsstrategieën
voor deze regio’s. Hierin wordt de woningbouwopgave in samenhang met bereikbaarheid
uitgewerkt.
39
De GroenLinks-fractie vraagt over de selectiecriteria voor de NOVI-gebieden en vraagt
aandacht voor Eindhoven als mogelijk NOVI-gebied.
Ik verwijs de fractie graag naar de antwoorden op vragen 8 en 15 die ook over de selectiecriteria
en Eindhoven als NOVI-gebied gaan.
40
De leden van GroenLinks vragen of ik van plan ben in de NOVI richtinggevende keuzes
op te nemen over burgerinitiatieven en zelfbouw en zo nee, waarom niet.
Zie het antwoord bij 24 over zelfbouw.
Burgerinitiatieven voor woningbouw juich ik toe en het Rijk speelt daarin ook een
stimulerende rol. Enkele voorbeelden: In de Woningwet 2015 is de wooncoöperatie opgenomen,
als alternatief voor het traditionele huren of kopen. Vanaf de invoering van de Woningwet
ondersteunt Platform31 in opdracht van het Ministerie van BZK een groep koplopers
in het Actieprogramma wooncoöperaties. En de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (VWS) en BZK stimuleren en ondersteunen gemeenten, woningcorporaties en burgerinitiatieven
via het programma Langer Thuis om te komen tot voldoende geschikte woningen en een
passende woon- en leefomgeving. Voor burgerinitiatieven van ouderen is daartoe door
het Ministerie van VWS de stimuleringsregeling Wonen en zorg opgericht.
41
De leden van de fractie van de SP vragen waar de prioriteit ligt bij de keuze tussen
beschermen en ontwikkelen, of er in geen enkel geval een keuzemogelijkheid dient te
bestaan tussen beschermen of ontwikkelen en hoe het Rijk belangen tegen elkaar gaat
afwegen en borgen dat zaken die bescherming nodig hebben, zoals natuur en landschap,
het niet in veel gevallen afleggen tegen zaken als woningbouw en de ruimtelijke inpassing
van de energietransitie?
Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat de in de NOVI genoemde ambities bij voorkeur
niet ten koste van elkaar gerealiseerd zullen worden. De uitdaging is om niet te kiezen
tussen ambities maar deze in samenhang en balans te realiseren. Zo wil het kabinet in het programma Ons Landschap aan
«landschapsinclusief» beleid gaan werken. En in het kader van verstedelijking wordt
aandacht besteed aan natuurinclusief bouwen en ontwikkelen. In samenwerking met decentrale
partners wil het kabinet de waarden en kwaliteiten van natuur en landschap beschermen
en versterken. Dit door landschap en natuurinclusief vorm te geven aan ruimtelijke
ontwikkeling van het landelijk gebied. In het Nationaal Programma voor het landelijk
gebied wil het kabinet een strategie op hoofdlijnen gaan schetsen, die richting geeft
aan toekomstbestendige ontwikkeling van functies in het landelijk gebied. Zie verder
antwoord op vraag 55.
Op nationaal niveau heeft het kabinet in de NOVI voor een aantal nationale belangen
en gebieden de keuze voor beschermen gemaakt. De keuzen met betrekking tot natuur
en biodiversiteit en landschap en cultureel erfgoed zijn voorbeelden van dergelijke
keuzen. Om de biodiversiteit te beschermen bijvoorbeeld wil het kabinet samen met
de provincies het Natuurnetwerk Nederland uitbreiden. Dit met als nevendoel ook het
landschap te versterken. Om het belang van het beschermen van kwetsbare waarden te
benadrukken en handen en voeten te geven, worden in de NOVI en de uitvoeringsagenda
verschillende strategieën en voorkeursvolgordes opgenomen. Deze strategieën en voorkeursvolgordes
moeten gehanteerd worden bij gebiedsontwikkeling en moeten zorgen voor een zorgvuldige
afweging. Met de andere overheden legt het Rijk in de samenwerkingsafspraken het gebruik
van deze volgordes vast.
Dergelijke keuzes die juist meer gaan over binnen randvoorwaarden ontwikkelen moeten
in het land ook worden gemaakt. Onze economie kan natuurlijk niet zonder ruimte voor
bedrijvigheid, om maar een voorbeeld te noemen.
Ook vragen de leden van de SP-fractie naar de relatie tussen de keuzen in de NOVI
en vergunningverlening.
Er is geen één op één relatie tussen de keuzes in de NOVI en het verlenen van vergunningen.
Zoals onder vraag 26 is aangegeven kan het nemen van regie vorm krijgen door diverse
maatregelen. Heel vaak zal het daarbij gaan om inzet van instrumenten zoals, investeringsbeslissingen,
programma’s, Omgevingsagenda’s waarbij het Rijk samen met andere overheden werkt aan
de opgave in de leefomgeving. Het maken van keuzes en het nemen van regie is dus niet
synoniem voor de inzet van juridische instrumenten zoals het aanpassen van beoordelingsregels
voor vergunningen. Voor sommige beleidsprioriteiten kan de NOVI leiden tot een aangepaste
beoordeling van omgevingsvergunningen. Zo wordt bekeken of de Ladder voor duurzame
verstedelijking moet worden aangepast naar aanleiding van de NOVI. Als dit het geval
is kan dit ook leiden tot aanpassingen van het beoordelingskader voor bijvoorbeeld
een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor het realiseren
van nieuwe verstedelijking.
In de Uitvoeringsagenda van de NOVI is aangegeven welke instrumenten worden ingezet
bij de beleidsprioriteiten van de NOVI.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoe de visie om voor
veiligheid en gezondheid in de leefomgeving in 2050 tot verwaarloosbare risico’s voor
mens en milieu te komen, wordt vertaald in de Omgevingswet en welke concrete maatregelen
hiertoe zullen worden ingezet.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar vraag 30.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie wat de vertaling van de visie in de Omgevingswet
zal betekenen voor de uitstoot, lozing en transport van (potentieel) zeer zorgwekkende
stoffen en andere stoffen die een risico vormen voor mens en milieu.
Daar waar de Omgevingswet het meest geschikte instrument is om dit te realiseren,
zal dit als vanzelfsprekend worden ingezet. Dit is bijvoorbeeld het geval als het
gaat om de emissies van chemische stoffen (waaronder zeer zorgwekkende stoffen) naar
de lucht, het water en de bodem. Hiervoor worden ook – net als nu – ook onder de Omgevingswet
regels gesteld in de algemene rijksregels en in de omgevingsvergunning. Daarnaast
zullen ook provincies, waterschappen en gemeenten regels stellen ten aanzien van emissies
van stoffen. Ook worden er – evenals onder het huidige recht- onder de Omgevingswet
regels gesteld in verband met externe veiligheid, bijvoorbeeld instructieregels op
plaatsgebonden risico in het Bkl. Onder de Omgevingswet is de bescherming van personen
die minder zelfredzaam zijn versterkt, door de introductie van de categorie zeer kwetsbare
gebouwen (bijvoorbeeld kinderdagverblijven en ziekenhuizen).
Voor het reguleren van het transport van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke
Stoffen het geijkte instrument. De Omgevingswet regelt de aandachtsgebieden rondom
het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.
42
De leden van de SP-fractie zijn verheugd met de mogelijkheid op zonnepanelen op bedrijfsdaken
verplicht te stellen. Ze zijn echter bezorgd over de uitvoerbaarheid. Kan de Minister
aangeven waarom niet gekozen is voor een generieke maatregel, die zonnepanelen op
daken bij nieuwbouw altijd verplicht stelt? Kan de Minister aangeven hoe de mogelijkheid
van oneerlijke concurrentie tussen gemeenten wordt voorkomen, als de ene gemeente
wel de zonnepanelen verplicht en de andere niet?
De mogelijkheid waar het in deze vraag om gaat is de voorgenomen maatwerkmogelijkheid
voor gemeenten in de bouwregelgeving, om het duurzaam gebruik van daken in gevallen
te verplichten. Er is niet gekozen voor een generieke landelijke verplichting om altijd
zonnepanelen verplicht te stellen. Ten eerste zou dit in gevallen tot disproportionele
effecten kunnen leiden: in sommige gebieden is de netcapaciteit te gering om de energie
van zon-PV op alle daken aan te kunnen of is het plaatsen van zon-PV door de situering
niet goed mogelijk.
Ten tweede is er in de NOVI (mede naar aanleiding van de motie Dik Faber c.s., Kamerstuk
32 813, nr. 204) een voorkeursvolgorde met provincies en gemeenten overeengekomen die zij kunnen
benutten om af te wegen waar zon-PV het beste kan worden ingepast. Het is passend
dat na deze afweging lokale afweging aan de hand van deze volgorde, beleid en zo nodig
regelgeving lokaal kan worden vastgesteld. Een landelijke generieke verplichting zou
deze afweging doorkruisen. Ook kan er lokaal beter bezien worden of het duurzaam gebruik
van het dak inderdaad het beste de vorm kan krijgen van duurzame energieopwekking,
of dat er in een gebied beter voor een andere duurzame oplossing gekozen kan worden,
zoals een groen dak of wateropslag.
Met de inzet van maatwerk ontstaan er inderdaad lokale verschillen, dat is inherent
aan het instrument en past binnen de bedoelingen van de Omgevingswet. De ene gemeente
kan verdergaande ambities hebben dan de ander, of kan in het kader van de keuzes gemaakt
in de RES ander soortige maatregelen moeten treffen. De precieze uitwerking kan dus
verschillen tussen gemeentes en ook binnen het grondgebied van één gemeente, maar
duidelijk is dat overal in Nederland anders gepland en gebouwd zal moeten gaan worden.
43
De leden van de SP hebben vragen over de vaststelling van het type woning waaraan
behoefte is en over de betaalbaarheid ervan.
Ik kan hierop antwoorden dat onderdeel van de integrale verstedelijkingsstrategie
is dat ik per regio en samen met de regio goed kijk naar het type woningen waaraan
behoefte is. In de ontwerp-NOVI is aangegeven dat de plannen aan moeten sluiten op
zowel de woningbehoefte op de korte als op de langere termijn. De betaalbaarheid van
woningen is daarbij een belangrijk aandachtspunt, ook de invulling van de woningbouwprogramma’s
heeft – naast vele andere factoren – invloed op het prijsniveau van het wonen in de
stad. Naast de betaalbaarheid van de woningen voor de bewoners moeten de investeringen
die nodig zijn voor het regionale woningbouwprogramma ook betaalbaar zijn voor de
betrokken overheden. De inzet is gericht op ambitieuze, maar ook realistische en haalbare
programma’s.
Er worden naast de afwegingen van de integrale verstedelijkingsstrategie geen specifieke
voorwaarden gesteld voor de realisatie van bijvoorbeeld dure woningen in een lage
dichtheid. In de integrale verstedelijkingsstrategie is opgenomen dat naast de kwantitatieve
behoefte ook inzicht moet zijn in de kwalitatieve behoefte.
De SP fractie vraagt verder naar de ruimtelijke voorwaarden bij het bouwen van woningen.
Daarvoor verwijs ik naar de uitgewerkte voorkeursvolgorde in de brief.
44
De leden van de SP-fractie vragen of watergebonden bedrijvigheid en het vervoer over
water nadrukkelijk een plaats krijgen in de NOVI, en of deze vorm van bedrijvigheid
wordt beschermd en gestimuleerd.
Het kabinet zet zich ten behoeve van de toekomst van het goederenvervoer en de logistiek
in op een verdere optimalisering van het gebruik van de beschikbare transportcapaciteiten.
Dat betekent dat voor het transport de best passende modaliteit wordt gekozen. Om
dit te faciliteren kiest het kabinet bij de inrichting van de bovengemiddelde multimodale
knooppunten op de goederencorridors voor het bevorderen van de vestiging van watergebonden
bedrijvigheid op plekken met een goede dan wel directe toegang tot het water via kademuren
en dergelijk. De uiteindelijke besluitvorming over de inrichting van deze knooppunten
en de toekenning van plekken ligt evenwel bij de betreffende lokale en regionale overheden.
Tijdens het BO MIRT Goederenvervoercorridors (november 2019) is afgesproken om een
concentratiebeleid te voeren uit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit, landschappelijke
waarden, beter benutten van infrastructuur, agglomeratievoordelen en duurzaamheid
(waaronder modal shift naar water). In het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving (juni
2020) zijn afspraken gemaakt ten aanzien van clustering van logistieke bedrijvigheid
op daarvoor geschikte knooppunten door het inzetten van ruimtelijke instrumentarium
tussen de verschillende overheidslagen. Provincies vertalen dit door op gemeentelijk
niveau. De betreffende passages in de NOVI bieden provincies en gemeenten daarvoor
aanknopingspunten.
45
De leden van de SP-fractie zijn verheugd over de voorgenomen uitbreiding van de natuur
met 41.000 hectare in 2027 en de aanleg van 37.000 hectare extra bos in 2030. Ze vragen
of het hier gaat om een extra uitbreiding of dat deze valt binnen de lopende afspraak
met de provincies om in 2027 de natuur met 80.000 hectare te hebben uitgebreid? Ook
vragen ze of met dit voornemen bedoeld wordt dat er in totaal 78.000 hectare natuur
bij komt of dat sprake is van een overlap van deze gebieden?
De 41.000 hectare nieuwe natuur in 2027 is onderdeel van de uitbreidingstaakstelling
van het Natuurnetwerk Nederland (in totaal 80.000 hectare) en betreft dus een reeds
voorziene uitbreiding van de natuur.
De 37.000 hectare nieuw bos in 2030 betreft een nieuwe ambitie van Rijk en provincies.
Het is nu nog niet bekend waar deze uitbreiding zal plaatsvinden. Het is aannemelijk
dat een deel van deze hectares zal overlappen met de 41.000 hectare nieuwe natuur
en een deel niet. Dit zal nader worden uitgewerkt in de tweede fase van de bossenstrategie.
De leden van de SP-fractie vragen of bij het beschermen van N2000 gebieden en het
inrichten van bufferzones de problematiek rond bodemdaling nadrukkelijk wordt meegenomen?
Waar nodig zal bij het beschermen en beheren van Natura 2000-gebieden en bufferzones
inderdaad rekening worden gehouden met bodemdaling, bijvoorbeeld bij de aanpak van
de veenweideproblematiek.
46
De leden van de SP-fractie vragen de Minister om, voor een betere vergelijkingsmogelijkheid,
de in het voorstel genoemde bandbreedtes, naast het beslag op het oppervlak, ook het
opgewekte vermogen in Petajoule (Pj) per jaar aan te geven?
De Kamerbrief over de NOVI is bedoeld om duiding te geven van de ruimtelijke impact
van de energietransitie (ondanks dat die van vele factoren afhankelijk is). De bandbreedtes
komen voort uit de scenario’s uit de studie Klimaatneutrale Energiescenario’s 2050
die in opdracht van de netbeheerders zijn uitgewerkt, en de bijbehorende ruimtelijke
uitwerking die in opdracht van de ministeries van EZK en BZK is uitgevoerd. In de
Kamerbrief van 15 april jl. zijn deze studies met u gedeeld (Kamerstuk 32 813, nr. 493). In die studies worden de scenario’s uitgebreid weergegeven, zowel in termen van
vermogen (GW) als energieproductie (PJ).
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze het Emission Trading System (ETS)
naast de beperking van de uitstoot CO2, ook bijdraagt aan het energieverbruik van het betrokken bedrijf?
Het ETS biedt prikkels voor emissiereductie bij bedrijven. Energiebesparing (met name
voor warmte) draagt ook bij aan emissiereductie. Bedrijven worden dus ook geprikkeld
om het energieverbruik te verminderen.
De SP vraagt op welke wijze de natuurgebieden op en langs de kust beschermd zullen
worden als het gaat om de aanleg van zogenaamde energiehubs?
De wijze van bescherming van de natuur op en rond de kust zal afhankelijk zijn van
de te kiezen locatie.
Indien er plannen zijn voor deze projecten in of nabij deze gebieden zijn daar uiteraard
de wettelijke vereisten voor natuurbescherming van toepassing. Het Programma Energiehoofdstructuur
zal o.b.v. een integrale afweging (ook in relatie tot andere belangen in de leefomgeving)
ontwikkelingsrichtingen aanwijzen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een Integrale
Effectenanalyse, waarbij ook naar aspecten als milieu en natuur wordt gekeken. Ook
op projectniveau zullen de belangen van natuur en milieu een evenwichtige plek moeten
krijgen in de belangenafweging, daarvoor is het ook verplicht om een procedure voor de milieueffectrapportage
te doorlopen.
47
De leden van de SP-fractie zijn het met de Minister eens dat er, als het gaat om het
landschap, zorgvuldige keuzes gemaakt moeten worden. Ze vragen hoe de effecten op
het landschap concreet worden meegenomen, wat er concreet wordt bedoeld met landschappelijke
kwaliteit en welke criteria het Rijk hanteert bij het monitoren hiervan. En op welke
wijze zaken als gezondheid en participatie gewaarborgd worden?
Om voor het landschap zorgvuldige keuzes te maken hanteert de NOVI de drie afwegingsprincipes.
Gezien het belang van landschappelijke kwaliteit, hanteert de NOVI als uitgangspunt:
behouden van wat waardevol is, en ontwikkelen met kwaliteit. Wat deze kwaliteit bepaalt,
kan per landschapstype verschillen en kan hier niet éénduidig benoemd worden. Vanuit
het programma ONS Landschap wordt in kaart gebracht wat de structuurdragers van het
Nederlandse landschap zijn. Dit betreft (een samenstel van) landschaps- en erfgoedkenmerken
die het karakter bepalen. Deze kunnen vervolgens worden gebruikt ten bate van de ontwikkeling
van kwaliteitskaders, welke door verschillende overheden toegepast kunnen worden.
Regionale partijen werken, waar dat nog niet is gebeurd, samen uit wat de gebiedsgerichte
unieke landschappelijke kwaliteiten en onderliggende waarden zijn, en leggen deze
vast in beleid en regelgeving. Indien de ontwikkelingen in de leefomgeving daartoe
aanleiding geven» kan aanvullend het meer sturend instrumentarium uit de Omgevingswet
(zoals instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), projectbesluiten
en instructiebesluiten) worden ingezet.
Daarnaast wordt gewerkt aan een landsdekkende Monitor Landschap, waarvan de proefversie
onlangs is opgeleverd. Eind 2020 kan op alle indicatoren een nulmeting worden verricht,
waarna veranderingen in het landschap gemeten zullen worden. Het Planbureau voor de
Leefomgeving zal de veranderingen duiden en hierop het Rijk adviseren.
Bescherming van de kwaliteit van de leefomgeving is een nationaal belang onder meer
vanwege de invloed op gezondheid. De ontwikkeling van de leefomgeving moet in balans
zijn met bescherming van waarden als gezondheid, veiligheid, landschap, natuur, cultureel
erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Het Rijk zorgt onder andere via
normstelling voor de bescherming van een gezonde leefomgeving. Maar ook via beleidsregels
en afspraken, zoals bijvoorbeeld het Schone Lucht Akkoord en ondersteuning met informatie
over bijvoorbeeld gezondheid en veehouderij. Daarnaast is de inzet om de leefomgeving
zodanig in te richten dat de gezondheid van mensen bevorderd wordt door te verleiden
tot een gezonde leefstijl, zoals bewegen (sporten, bewegen, fietsen en wandelen),
spelen, ontspannen en het ontmoeten van anderen.
Gemeenten, waterschappen en provincies zijn primair verantwoordelijk voor de leefomgeving.
Participatie vraagt om maatwerk per opgave, gebied en bestuurlijke situatie. De uitdaging
is de opgaven en aanpak te koppelen aan het schaalniveau waar de meeste mensen direct
mee te maken hebben, zich betrokken bij voelen en concrete handelingsperspectieven
(willen) hebben
48
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de inwoners van ons land betrokken
bij het opstellen van de regionale energie strategie (RES)? Of de Minister bereid
is de regionale energie strategie via een nationale mediacampagne onder de aandacht
te brengen van de Nederlandse bevolking en hen te wijzen op de mogelijkheid hierin
te participeren en de noodzakelijkheid daarvan? En op welke wijze de huidige coronacrisis
van invloed is op het participatieproces rond de RES en hoe zich dit verhoudt met
de agenda en de planning van de RES?
Participatie vanuit de samenleving is cruciaal om tot breed gedragen keuzes in de
RES’en te komen. Dat vraagt voor iedere RES een uitnodigend proces waarin de participatie
van inwoners, bedrijven en belangengroepen is verankerd. De regio’s geven hier zelf
invulling aan, passend bij de kenmerken van de regio. Net als voor het gehele RES-proces
geldt ook voor burgerparticipatie dat dit vraagt om maatwerk dat past bij de kenmerken
van de regio, haar inwoners en de stappen in het RES-proces. De RES-regio’s vullen
participatie dus in op een manier die past bij de regio. Een nationale campagne ter
bevordering van burgerparticipatie in de RES’en zou daar niet bij aansluiten.
Door de Coronacrisis is besloten tot verlenging van de periode om een concept-RES
aan te leveren tot 1 oktober 2020. De regio’s zijn verzocht om deze tijd te benutten
om zoveel mogelijk de volksvertegenwoordigers en samenleving te betrekken bij het
werken aan RES 1.0 (op te leveren op 1 juli 2021) zodat er geen vertraging optreedt.
In deze fase van het proces is het nog te vroeg voor een eenduidig beeld over de stand
van zaken omtrent burgerparticipatie in de RES’en. Wel is duidelijk dat alle regio’s
hier actief mee bezig zijn, dat zij dit op verschillende manieren doen en dat via
het NP RES actieve uitwisseling en ondersteuning plaatsvindt. Het Nationaal Programma
RES biedt een actief platform voor ondersteuning en uitwisseling; zowel voor de bijzondere
vragen in tijden van corona als in de volgende fase richting RES 1.0. In die fase
zal er een intensivering plaatsvinden op het vlak van draagvlak en participatie. Tevens
zal NP RES de ondersteuning op dat vlak intensiveren.
49
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is om te onderzoeken op welke
wijze het beperken van het intensief watergebruik door industrie en landbouw, een
voorwaarde kan zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen?
Zie antwoord op vraag 25.
50
De leden van de PvdA-fractie hebben zorgen over de effecten van de Corona-crisis op
de structuur, de kwaliteit en de samenhang van de stads- en dorpscentra, vragen of
het kabinet deze zorgen deelt en of wat het kabinet van plan is om het proces van
herstructurering en herinrichting te ondersteunen.
Los van de impact op de NOVI, waar ik al eerder op ben ingegaan, is het kabinet zeer
actief in de ondersteuning, ook financieel, van de gemeenten. De genomen maatregelen
gericht op beperking van verdere verspreiding van het COVID-19 virus hebben een grote
impact op het gedrag van burgers, met grote economische gevolgen. Winkels, horeca,
bedrijven en culturele instellingen als theaters en musea kampen met enorme omzetdalingen.
Vooralsnog is niet duidelijk wat de gevolgen op langere termijn zijn, in hoeverre
faillissementen optreden, of meer leegstand in winkelstraten ontstaat en of het koopgedrag
van consumenten structureel verandert.
Reeds voor de uitbraak van COVID-19 was sprake van veranderingen in consumentenvoorkeuren
en ook door autonome ontwikkelingen als bevolkingskrimp, vergrijzing en technologische
ontwikkelingen staan veel winkelgebieden en de leefbaarheid van binnensteden en dorpscentra
onder druk. Dit doet zich het sterkst voelen in de middelgrote steden. Veel steden
zullen te maken krijgen met oplopende leegstand. Dit heeft niet alleen grote gevolgen
voor retail, maar ook voor de leefbaarheid. Om die leefbaarheid ook voor de toekomst
te borgen staan deze steden voor een grote en complexe transformatieopgave.
Door in te zetten op multifunctionaliteit worden binnensteden in staat flexibel te
reageren op toekomstige ontwikkelingen. Bij het vaststellen van de behoefte aan winkels,
horeca en aanverwante functies worden is het van belang de transformatiemogelijkheden
van de bestaande dorpscentra en binnensteden te betrekken. Provincies en gemeenten
werken reeds samen aan een inventarisatie van knelpunten en mogelijkheden tot herstructurering
van winkelcentra en binnensteden. Het PBL doet onderzoek naar de effecten van de economische
recessie als gevolg van COVID-19 op de vitaliteit van binnensteden en mogelijke consequenties
voor de fysieke inrichting van binnensteden. De resultaten worden in najaar 2020 verwacht.
51
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister bereid is deze bevoegdheid om zonnepanelen
op nieuwe gebouwen te verplichten te verruimen door gemeenten, onder voorwaarden,
ook de bevoegdheid te geven om op meer plaatsen het zo veel mogelijk plaatsen van
zonnepanelen verplicht te stellen, zoals overruimtes op bedrijfsgronden?
De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar de voorgenomen wijziging van het Besluit
bouwwerken leefomgeving waarmee gemeenten de mogelijkheid zullen krijgen aanvullend
op de bouwregelgeving eisen te stellen aan het duurzaam gebruik van daken van bepaalde
gebouwen. Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt op grond van artikelen 4.3 en
4.21 in de Omgevingswet alleen regels over het bouwwerk zelf. Op grond van uitgangspunt
«decentraal, tenzij» is het een bevoegdheid voor de gemeente (en provincies en waterschappen)
om regels te stellen over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de
fysieke leefomgeving, tenzij het Rijk bij wet anders bepaald heeft. Aangezien het
Rijk alleen het stellen van regels over bouwwerken zelf naar zich toe heeft getrokken,
hebben gemeenten automatisch de bevoegdheid regels te stellen over de omliggende gronden
die niet het bouwwerk betreffen. Hiervoor hoeft geen grondslag of maatwerk in de rijksregels
te worden opgenomen.
52
De leden van de PvdA vragen naar de behoefte aan aanvullend instrumentarium ter bevordering
van de woningbouw, bijvoorbeeld in de vorm van een meerjarige investeringsagenda voor
de woningbouw.
In antwoord hierop kan ik aangeven dat het kabinet een hoge prioriteit toekent aan
het terugdringen van het woningtekort. De stikstofcrisis en Corona-pandemie en de
economische schok die daarop volgt, versterken alleen maar het belang van een actieve
rol van het rijk in het stimuleren van de woningbouw. De kaders daarvoor heb ik uiteengezet
in de brief die ik u hierover begin dit jaar gestuurd heb (Kamerstuk 32 847, nr. 612). Het kabinet heeft € 1 miljard euro gereserveerd voor een impuls van de woningbouw
in de stedelijke regio’s met de grootste woningvraag en € 1 miljard voor de woningbouw
door woningcorporaties, middels een heffingskorting. De besluitvorming op de eerste
tranche van de Woningbouwimpuls is nu in voorbereiding. Ook wordt in MIRT-kader in
de regionale verstedelijkings-strategieën en de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s
intensief samengewerkt om de woningbouw- en bereikbaarheidsopgave in samenhang uit
te werken, inclusief bijbehorende investeringen.
Het is onzeker hoe gevolgen van de coronacrisis voor de economie als geheel en de
bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Daarom ben ik met de sector
in gesprek over de effecten en onderzoek ik of en zo ja welke verdere maatregelen
nodig zijn om de bouw te kunnen laten doorbouwen. Als ik signalen krijg dat er maatregelen
nodig zijn kom ik hier bij uw Kamer op terug.
53
Leden van de PVDA fractie vragen of de Minister de opvatting deelt dat bij de verkenning
van wonen in het groen natuur en open landschap bescherming verdient? En vragen zich
af hoe natuurgebieden, natuurwaarden en weidevogelgebieden worden beschermd?
Ik onderschrijf de mening van de leden van de PvdA-fractie dat bij menging van functies
aan stadsranden «groen wonen» natuur en open landschap bescherming verdienen. Nieuwe
bouwopgaven worden bij voorkeur geaccommodeerd in binnenstedelijk gebied. Waar dit
niet mogelijk is kan na zorgvuldige weging van belangen gekozen worden voor buitenstedelijke
uitbreiding. Dit in een samenhangende aanpak van de stad en ommeland en van de groenstructuur
binnen en buiten de stad.
Met het opnemen van landschap als een nationaal belang in de NOVI, het inrichten van
het beleidsprogramma ONS Landschap en het landschapsinclusief maken van de grote transities
in de fysieke leefomgeving, maakt het kabinet duidelijk dat het bij wil dragen aan
een landschapsinclusief omgevingsbeleid.
De natuur wordt beschermd door het vigerende natuurbeleid; de Wet Natuurbescherming,
de ruimtelijke uitwerking daarvan in ieder gebied en het beleid voor de bescherming
van soorten. Daarnaast kunnen natuurinclusieve ontwikkeling en natuurinclusief bouwen
bijdragen aan behoud en versterking van natuurkwaliteit. Natuurinclusief bouwen wordt
het uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelopgaven. Zorgvuldig ontwerp speelt daarin een
belangrijke rol. Zo kunnen doorlopende groenstructuren fungeren als ecologische verbindingszones
tussen stad en ommeland. Hierdoor worden natuurwaarden beschermd en kunnen weidevogelgebieden
worden behoed voor aantasting en kan landschappelijke kwaliteit worden versterkt.
54
De leden van de PvdA-fractie vragen naar sturing en monitoring op aspecten van leefomgevingskwaliteit
naast de sturing op woningbouwaantallen. De leden vragen ook of ik bereid ben in de
NOVI te formuleren dat nieuwe woonwijken aangesloten zijn op het OV-netwerk.
Naast sturing op woningaantallen wordt gestuurd op leefomgevingskwaliteit, bijvoorbeeld
door het bevorderen van water en groen in de stad en natuurinclusief bouwen en ontwikkelen.
De genoemde punten zijn onderdeel van de integrale verstedelijkingsstrategie van de
NOVI. Ook de koppeling tussen ruimtelijke planning en de ontwikkeling van het mobiliteitssysteem
is daarvan een onderdeel. Bij ruimtelijke plannen moeten de gevolgen voor het mobiliteitssysteem
worden aangegeven en hoe deze worden opgevangen. Deze strategie wordt in de regio’s
waarin het Rijk participeert door het Rijk direct ingebracht in de regionale verstedelijkingsstrategie.
Daarnaast wordt de integrale verstedelijkingsstrategie gezamenlijk met andere overheden
nader uitgewerkt in het programma Verstedelijking en Wonen. Daarbij zal ook worden
bezien of onderdelen daarvan een meer verplichtend karakter moeten krijgen in de vorm
van een instructieregel.
De fractie pleit voor extra inzet op aansluiting op het Europese HSL-netwerk en vragen
welke instrumenten ingezet worden om dit te bereiken.
In de contouren van het Toekomstbeeld OV van vorig jaar februari schetst de Staatssecretaris
van IenW richting de toekomst de inzet op vaak en snel reizen in een brede stedelijke
ring, met enkele sterke assen naar de verschillende landsdelen en de landen om ons
heen. Dit vraagt om maatwerk op deze verschillende assen naar de landsdelen in termen
van frequentie, stops en snelheid en hiermee samenhangende strategieën op het gebied
van auto, fiets en HOV. Wat betreft de internationale bereikbaarheid per spoor schetsen
de contouren dat we inzetten op het snel aansluiten op het Europese HSL-netwerk, bijvoorbeeld
door IC-netwerken te koppelen aan IC-stations over de grens met aansluitingen op HSL-netwerken. De (kosten)effectiviteit, de wijze en het tempo van dergelijke verbeteringen
worden momenteel in het kader van de uitwerking van de contouren van het Toekomstbeeld
OV nader onderzocht. De resultaten van al deze onderzoeken worden meegenomen naar
de ontwikkelagenda van het Toekomstbeeld OV dat richting dit najaar met regio’s en
vervoerders wordt opgesteld. Zolang er nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden
over investeringen in infrastructuur worden er ook geen ruimtelijke reserveringen
vastgelegd.
De leden van de PvdA vragen of het gewenst is om in de NOVI op te nemen dat logistieke
centra primair moeten worden ontwikkeld op plaatsen waar spoor- en/of waterverbindingen
aanwezig zijn.
Ik onderschrijf dat het in het licht van het beperken van (de groei van) het aantal
verkeersbewegingen over de weg het verstandig is logistieke centra daar te ontwikkelen
waar (tevens) spoor- en/of waterverbindingen zijn. Zo creëren we de mogelijkheid tot
uitwisseling tussen modaliteiten. Daarom neem ik in de NOVI op te willen bevorderen
dat logistieke clusters multimodaal ontsloten zijn voor goederen en voor personen.
Ook vraagt de vestiging van deze clusters om meer actieve sturing vanuit overheden.
Daarom neem ik ook op dat Rijk en provincies daartoe een gecoördineerde strategie
ontwikkelen om de impact op landschap, milieukwaliteit en de mobiliteit/infrastructuur
te beperken. Zij zullen gezamenlijk de geschikte locaties benoemen en de afspraken
hierover opnemen in de Omgevingsagenda’s.
55
De leden van de PvdA-fractie vragen welke investeringen nodig zijn om 100% doelbereik
van de Vogel en Habitat Richtlijn te realiseren en welk tijdpad wordt hiervoor opgenomen
in de NOVI?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft inderdaad berekend dat het zogeheten
VHR-doelbereik met het huidige beleid (Natuurpact 2013) kan oplopen naar ongeveer
65% in 2027.
Het PBL heeft ook een «quick scan» uitgevoerd naar de beoogde extra investering van
€ 300 miljoen per jaar voor natuur in de periode tot en met 2030. De inschatting van
het PBL is dat hiermee ongeveer 5%-7% extra VHR-doelbereik kan worden gerealiseerd.
Hiermee heeft u een globaal beeld van aan welke bedragen moet worden gedacht. Echter:
het is niet mogelijk om de € 300 miljoen per jaar lineair door te vertalen naar 100%
doelbereik. Allereerst omdat ook externe factoren van grote invloed zijn op het VHR-doelbereik.
Zo is het aannemelijk dat de aangekondigde bronmaatregelen een positief effect hebben
op het VHR-doelbereik; deze zijn niet verdisconteerd in de inschatting van 5%-7% van
het PBL. Ook zullen aan andere typen maatregelen, zoals beleid gericht op de ontwikkeling
naar een natuurinclusieve samenleving, weer andere prijskaartjes hangen dan aan de
maatregelen die nu in het investeringspakket van € 300 miljoen per jaar zitten.
Ook de investeringen tot 2050 in de Programmatische Aanpak Grote Wateren zijn niet
meegerekend in de inschatting van het PBL.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de inpassing van duurzame energie,
de realisatie van natuur, waaronder de bossenstrategie, de aanpak van het veenweidegebied
en de herstructurering van de landbouw vraagt om een nieuwe, grootschalige herverkaveling
van het landelijk gebied. De leden van de PvdA-fractie hebben gepleit voor veel actiever
grondbeleid op nationaal niveau. Deelt de Minister de opvatting dat door het innemen
van grondposities bijgedragen kan worden aan het realiseren van natuurinclusieve kringlooplandbouw,
door grootschalig beschikbaar komende agrarische gronden op te kopen, via pachtconstructies
aan agrarisch ondernemers uit te geven in combinatie met pachtvoorwaarden waarin natuurinclusieve
kringlooplandbouw als voorwaarde is opgenomen? Is in het licht van het monetaire beleid,
gericht op aanhoudend lage rente (de rente voor staatsleningen met een looptijd van
30 jaar schommelt rond nul procent), het verwerven van grondposities in combinatie
met andere instrumenten (zoals verpachting) naar uw oordeel ook niet een doelmatig
instrument? Is de Minister bereid businesscases hiervoor te laten onderzoeken? Is
grondverwerving in combinatie van peilverhoging in het veenweidegebied een doelmatige
vorm om de veenoxydatie te verminderen om zo tot reductie van uitstoot van CO2 te komen? Deze leden vragen of het niet tijd is voor een aanpak Ruimte voor Energietransitie
en Klimaatadaptie om, naar analogie van het programma Ruimte voor de Rivier waarin
actief en robuust grondbeleid is versterkt met instrumenten als landinrichting, de
noodzakelijke herschikking van functies en de urgente transities te versnellen.
Met het in de NOVI-brief aangekondigde Nationaal Programma voor het landelijk gebied,
dat wij samen met de mede-overheden zullen ontwikkelen, willen wij bijdragen aan een
voortvarende uitvoering van deze nationale opgaven, zoals natuurversterking, stikstofreductie,
klimaatadaptatie, kringlooplandbouw, verstedelijking en energie.
Binnen dit programma zal, samen met andere overheden, worden verkend wat er aan aanpak
nodig is. Ook het uitwerken van passend en benodigd instrumentarium is onderdeel van
de strategie die in dit programma zal worden ontwikkeld.
Daarbij is het zo dat er op dit moment al veel instrumentarium beschikbaar is zoals
als kavelruil, landinrichting en onteigening. In hoeverre deze instrumenten effectief
kunnen zijn vraagt gebiedspecifieke analyses en afwegingen. Dat geldt ook voor grondbanken
en actief grondbeleid. We zullen binnen het programma met andere overheden en maatschappelijke
partijen verkennen wat er nodig is om de grondmobiliteit op gang te brengen op een
manier die dienstig is aan een toekomstbestendige ontwikkeling van o.a. natuur en
landbouw. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld (regionale) grondfondsen.
De PvdA-fractie geeft aan dat de Nederlandse nationale parken bij uitstek geschikt
zijn om natuurwaarden te versterken en recreatie- en belevingsmogelijkheden te verbeteren
en vraagt de Minister welke kansen zij ziet om de nationale parken in Nederland verder
te versterken en te ondersteunen.
Ik deel het standpunt van de fractie over het belang van de Nederlandse nationale
parken. Nationale parken zijn niet alleen de pronkstukken van onze natuur, ze bieden
ook kansen om op een ruimer schaalniveau natuur- en landschapsinclusief ruimtegebruik
te bevorderen.
Daarom is de afgelopen jaren een kwaliteitssprong ingezet samen met provincies, parken,
toeristenbranche, ondernemers en terreinbeherende – en natuurorganisaties. De Minister
van LNV ondersteunt deze kwaliteitssprong concreet met het beschikbaar stellen van
subsidie voor parken die in de jaren 2021–2023 ambities uit de werkversie van de »Standaard
voor de gebiedsaanduiding nationale parken» dichterbij willen brengen. De regeling
is op 2 juni open gesteld. Het initiatief ligt nadrukkelijk bij de parken zelf, het
gebeurt in de regio. Een van de uitdagingen voor de nationale parken is het leggen
van een koppeling tussen de gewenste regionale ontwikkeling met grote transities als
in de landbouw, klimaat en energie zijn voorzien. Zo verwacht ik dat bij inzet van
de extra gelden voor natuur en stikstof de mogelijkheden die nationale parken bieden
goed worden benut.
De evaluatie hierover komt binnen 2 jaar en is een goed moment om naar de gewenste
vervolgstappen te kijken.
56
De leden van de PvdA-fractie constateren dat veel meer zon op land wordt verwacht
dan zon op daken en vragen hoe zich dit verhoudt met wens dat zonnepanelen met voorrang
op daken moeten worden geplaatst? Hoeveel dakareaal is beschikbaar in Nederland? En
of de Minister bereid is met een samenhangende aanpak (naast ruimtelijk beleid ook
het subsidie instrumentarium) recht te doen aan het voorrangsprincipe voor zon op
daken?
De genoemde bandbreedtes komen voort uit de Klimaatneutrale Energiescenario’s 2050
en daarbij behorende ruimtelijke inventarisatie. Het Klimaatakkoord wordt als vertrekpunt
genomen voor scenario’s in 2050. De scenario’s zijn geen uitwerking van het Klimaatakkoord
of het beleid van dit kabinet. De scenario’s zijn de (uiterste) hoekpunten van de
mogelijke energievoorziening in 2050 en dus geen prognoses. Op basis van deze studie
is er circa 325 km2 geschikt dakareaal voor zon-pv. In het regionale scenario wordt bijvoorbeeld hoog
ingezet op 66% benutting van dat oppervlak.
Het verkennen van de inzet van beleidsmaatregelen was geen doel of onderdeel van de
studie. De scenario’s geven daarom geen aanleiding om momenteel beleidsmaatregelen
van het kabinet te heroverwegen of om uitspraken te doen over het kabinetsbeleid.
De scenario’s kunnen benut worden bij het ontwikkelen van beleid, maar het zal altijd
een mix zijn en de inzet ontwikkeld zich ook mee met nieuwe ontwikkelingen.
In zijn brief in antwoord op de motie Dik-Faber over een zonneladder als afwegingskader
voor de inpassing van zon-PV (Kamerstuk 34 682, nr. 29) beschrijft de Minister van EZK zijn aanpak voor het bewerkstelligen van een voorkeursvolgorde
en daarbij ook de inzet van financieel instrumentarium.
Deze leden vragen periodiek te rapporteren over het te verwachten ruimtebeslag van
de opwekking, transport en opslag van duurzame energie, de te verwachten knelpunten
het beleid en de acties om deze ruimtelijke knelpunten op te lossen.
Het kabinet houdt op verschillende manieren bij hoe het ruimtebeslag voor duurzame
energie en het beleid hiervoor zich ontwikkelen. In de beleidscyclus voor NOVI houdt
de monitor van de NOVI tweejaarlijks bij welk effect de beleidskeuzes hebben. Ook
worden om de vier jaar de beleidskeuzes zelf en de uitvoering hiervan geëvalueerd.
Op kortere termijn komt in NP RES bij de appreciatie van de concept-RES’en ook het
effect op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving aan de orde. Zie hiervoor het antwoord
op vraag 36.
In NP RES komen daarnaast ook knelpunten ter sprake opdat betrokkenen, waaronder het
kabinet, daar actie op kunnen ondernemen.
57
De leden van de PvdA fractie vragen op welke wijze het nationale belang van de drinkwatervoorziening
door kan werken in provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies, en hoe de beschikbaarheid
van water geborgd wordt als leidend principe bij de ruimtelijke inrichting?
Een van de uitgangspunten in de NOVI is dat de vraag naar water wordt afgestemd met
de beschikbaarheid van water door bij de toedeling van watervragendefuncties aan gebieden
rekening te houden met de waterbeschikbaarheid in die gebieden. Op deze wijze wordt
ervoor gezorgd dat het belang van voldoende beschikbaar water voor de drinkwatervoorziening
bij waterverdelingsvraagstukken geborgd wordt. Ook is een van de uitgangspunten vanuit
de bouwopgave dat die samen moet gaan met het vermijden van locaties die vanuit het
oogpunt van waterhuishouding ongunstig gelegen zijn. Zo wordt rekening gehouden met
de situaties waarbij er een wateroverschot, danwel een watertekort. Via de verschillende
instrumenten zoals algemene regels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal),
de beoordelingskaders bij vergunningsverlening beschermen de bevoegde gezagen de drinkwatervoorziening.
De kaders vloeien daarbij voort uit onder andere de Kaderrichtlijn water en de Drinkwaterrichtlijn.
Vanuit de Drinkwaterwet hebben de verschillende bestuursorganen ook de taak om zorg
te dragen voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening.
Daarnaast willen de leden van de PvdA fractie weten op welke wijze de NOVI borgt dat
de regionale afweging ten aanzien van de het vasthouden, verdelen en zuinig omgaan
met water regionaal gelijkwaardig en evenwichtig wordt afgewogen.
De voorkeursvolgorde zoals die met de inzichten uit de zomers van 2018 en 2019 is
opgesteld voor zoetwater en droogte wordt opgenomen in de NOVI. Uitgangspunt is dat
de vraag naar water wordt afgestemd op de beschikbaarheid van water door bij de toedeling
van watervragendefuncties aan gebieden rekening te houden met de waterbeschikbaarheid
in die gebieden en door in te zetten op een zuinige omgang met water door watervragendefuncties.
Daarbij wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten van water door
in een gebied de volgende voorkeursvolgorde te hanteren:
• beter vasthouden van water om overlast te voorkomen en beschikbaarheid zeker te stellen;
• om wateroverlast te voorkomen zijn de vervolgstappen 1) bergen, 2) afvoeren van water;
• om watertekort te voorkomen is de vervolgstap het slimmer verdelen over de watervragendefuncties
in een gebied;
• bij een natuurlijk fenomeen is nooit alle schade te voorkomen, dus als de inzet toch
nog onvoldoende is, dan moeten we als samenleving de (rest)schade accepteren en ons
daarop voorbereiden.
De waterhuishouding van het oosten en zuiden van Nederland is wezenlijk anders dan
die in het westen en noorden. Daarom werken de verschillende zoetwaterregio’s op basis
van de nationale deltabeslissingen en voorkeursstrategieën op hun eigen wijze aan
de manier waarop daar met regionaal maatwerk invulling aan gegeven kan worden. Via
het Deltaprogramma Zoet Water wordt de afstemming gezocht, om zo de ervaringen met
elkaar te delen, en vergelijkbare casussen op een vergelijkbare manier te behandelen.
58
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister bereid is werk te maken van het
(doen) instellen van spuitvrije zones. Is de Minister bereid hiertoe instructieregels
te gaan stellen?
De Minister van LNV heeft uw Kamer recent meegedeeld (Kamerstuk 27 858, nr. 509) om u na het zomerreces te informeren over de bevindingen over dit juridisch advies
en daarbij het advies van de Gezondheidsraad – dat in de zomer wordt verwacht – over
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de gezondheid van omwonenden, te betrekken.
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister om in de voortzetting van haar inzet
in het Programma Vitaal Platteland te komen tot experimenten die naast ruimtelijke
uitdagingen ook mobiliteits- en meer sociaal en welzijnsgeoriënteerde leefbaarheidsvraagstukken
mee te nemen? En of de Minister bereid is te komen tot een systeem van kennisdeling
en kennisborging.
Najaar 2018 is in het kader van IBP-Vitaal Platteland in 15 kansrijke gebieden gestart
met een open agenda met ruimte voor aanpassing en uitbreiding. Waar partijen meerwaarde
zien wordt verbreding naar overige maatschappelijke opgaven van onderop gekoppeld,
als ook crossovers met de andere IBP-thema's. Dat kunnen ook mobiliteits- en meer
sociaal- en welzijnsgeoriënteerde leefbaarheidsvraagstukken zijn.
Deze agenda’s beogen niet alleen concrete resultaten te realiseren in de gebieden,
maar ook meer inzicht te krijgen in de randvoorwaarden om deze resultaten te kunnen
boeken, zoals verbeteringen in regelgeving, extra experimenteerruimte en verdienmodellen.
De aanpak in deze gebieden moet ook leiden tot kennis en ervaring die in andere gebieden
toegepast kan gaan worden.
De Minister van LNV zet met de medeoverheden in op kennisdeling en kennisborging,
om zo bij te dragen aan het beter kunnen delen van de lessen met regio’s, ook buiten
de 15 gebieden waar wordt samengewerkt in het kader van het IBP-Vitaal Platteland.
Zij hebben daar vanaf de start in geïnvesteerd door het Planbureau van de Leefomgeving
te verzoeken gedurende de looptijd van het IBP Vitaal Platteland een lerende evaluatie
uit te voeren. Daarnaast komen alle IBP Vitaal Platteland gebieden meerdere malen
per jaar bij elkaar om samen te leren en ervaringen uit te wisselen. Op de website
www.werkplaatsvitaalplatteland.nl worden deze lessen gedeeld, zodat iedereen daar kennis van kan nemen.
Dat gebiedsgericht werken belangrijk is wordt meer en meer breed erkend. De ervaringen
en lessen van IBP VP zijn behulpzaam om die wijze van werken door te ontwikkelen,
wat overigens ook geldt voor ervaringen en lessen uit andere gebiedsgericht werkwijzen.
Het is daarbij wel zaak om de komende tijd het aantal naast elkaar lopende programma’s
en projecten te beperken, juist ook om de integraliteit waar de PvdA-fractie terecht
op wijst verder te bevorderen. Het kabinet vindt het daarom niet verstandig om het
aantal IBP Vitaal Platteland-gebieden nu uit te breiden, maar is wel van mening dat
de werkwijze kansrijk is om verder uit te bouwen qua inhoud en qua geografisch bereik.
59
De PvdA-fractie vraagt naar de selectiecriteria voor de NOVI-gebieden en vraagt aandacht
voor Groningen, Zuid-Limburg, Zeeuws Vlaanderen en Eindhoven als mogelijk NOVI-gebied.
Ik verwijs de fractie graag naar de antwoorden op vragen 8 en 15 die ook over de selectiecriteria
en Eindhoven als NOVI-gebied gaan.
60
De leden van de PvdA vragen of er in de NOVI niet meer focus en inzet moet liggen
bij sterke en gezonde steden vanuit een oogpunt van economische ontwikkeling en verduurzaming.
In antwoord hierop kan ik aangeven dat er in de NOVI al veel aandacht is voor de ontwikkeling
van de steden als gezonde en aantrekkelijke woonplaats voor burgers, als dragers voor
het verdienvermogen en als voortrekker in de verduurzaming. Daarbij zien we dat het
gebied waar die snellere stedelijke ontwikkeling plaatsvindt, geleidelijk groter wordt
en nu ook Brabantse stedenrij en de regio’s Arnhem/Nijmegen en Zwolle omvat. Met de
NOVI zet ik in ontwikkeling van het gehele Stedelijk Netwerk Nederland, waarbij ik
alle mogelijkheden in Nederland wil benutten. De ontwikkeling van het OV zoals geschetst
in het Toekomstbeeld OV 2040 is daarvoor een belangrijke drager. Zo vergroten we het
duurzaam verdienvermogen van Nederland.
61
De leden van de PvdA-fractie vragen of aangegeven kan worden op welke wijze bij wordt
gedragen aan kennisontwikkeling en kennisdeling om het effectief gebruik van het nieuwe
instrumentarium door decentrale overheden en private partijen te bevorderen.
De leden van de PvdA adresseren terecht de noodzaak tot kennisontwikkeling en kennisdeling
om het gebruik van het nieuwe Omgevingswetinstrumentarium te bevorderen. Landelijk
wordt er vanuit het programma Aan de Slag met de Omgevingswet veel inspanning gepleegd
om gemeenten, provincies en waterschappen te ondersteunen in hun kennisontwikkeling
en het opbouwen van ervaring met het nieuwe instrumentarium. Inzet is partijen door
concreet te oefenen te laten zien hoe het straks allemaal praktisch gaat werken. Daartoe
is met de bestuurlijke partners een breed palet aan instrumenten ontwikkeld voor een
diversiteit aan groepen. Zo zijn er handreikingen met praktische uitleg en informatie
beschikbaar gesteld die in combinatie met online leermodules, webinars en bijeenkomst
kennis vergroten. Er is een informatiepunt waar vragen gesteld kunnen worden over
de wet. Trainers worden opgeleid om collega’s te trainen om zo de kennisopbouw in
organisaties te bewerkstelligen. Er zijn regionale implementatiecoaches beschikbaar
maar er wordt bijvoorbeeld ook gebruik gemaakt van minder klassieke methoden zoals
«serious gaming». Onder andere via een «app Buurtje Bouwen» waarmee in aardrijkskunde
onderwijs geoefend kan worden met de basisprincipes van de wet. Het brede palet aan
mogelijkheden, instrumenten en bijeenkomsten is beschikbaar via de website https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/implementatie/ondersteuning
62
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd hoe de afweging wordt gemaakt wanneer
beschermen en ontwikkelen níet samengaan en hoe wordt voorkomen dat zachte waarden
als gezondheid, waterveiligheid en leefomgevingskwaliteit het afleggen tegen harde,
economische waarde.
Zie antwoorden onder 11 en 41.
63
De leden van de ChristenUnie vragen zich af of ook bij bestaande energiebronnen rekening
wordt gehouden met gezondheidseffecten.
Ten eerste gelden zijn de wettelijke normen van toepassing. Bijvoorbeeld voor de maximaal
toelaatbare geluidbelasting en slagschaduw van windturbines op woningen of andere
gevoelige objecten, voor het plaatsgebonden veiligheidsrisico’s, of normen voor de
luchtkwaliteit i.r.t. emissies. Deze normen zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit
milieubeheer en na inwerkingtreding van de Omgevingswet in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving.
Daarnaast concludeert de PlanMER voor NOVI dat concrete effecten van keuzes voor de
energietransitie nu nog niet aan de orde zijn. Veel hangt af van de uitwerking hiervan
in vervolgbesluiten. Het PlanMER noemt zowel kansen als risico’s. De richtingen die
aan de RES worden meegegeven beogen eventuele negatieve impact op de leefomgevingskwaliteit
te beperken en kansen op verbetering hiervan te verzilveren.
Is het kabinet voornemens om het totaal van de RES-en te toetsen op impact op natuur,
landschap en landbouwgrond, in het bijzonder als het gaat om zonneparken? Zo nee,
waarom niet?
De RES is bij uitstek een decentraal gecoördineerd proces. Regionale afwegingen tussen
verschillende belangen leveren straks RES-producten op die worden vertaald in lokale
en regionale ruimtelijke plannen, en wanneer geaggregeerd, ook het nationale belang
dienen. In iedere RES vraagt dat om een uitnodigend proces waarin de participatie
van inwoners, bedrijven en belangengroepen is verankerd. De regio’s geven hier zelf
invulling aan, passend bij de kenmerken van de regio. De plannen uit de RES zullen
ook hun beslag krijgen in het decentrale omgevingsbeleid. Daarbij worden de planning
ook getoetst op milieueffecten in het kader van verplichte procedures voor de milieueffectrapportage.
Op 1 oktober a.s. leveren regio’s hun eerste concept-RES op (vanwege de Coronacrisis
is deze deadline verlaat). Deze worden in NP RES geapprecieerd. De analyses van het
PBL van deze concepten spelen daar een belangrijke rol in. Het PBL kijkt hierbij naar
kwantitatieve aspecten (ten opzichte van het behalen van 35 TWh in 2030) en naar kwalitatieve
aspecten. Bij dat laatste wordt onder meer gekeken naar de ruimtelijke impact van
de RES’en op bijvoorbeeld het landelijke gebied, en wordt geanalyseerd in hoeverre
de richtingen die vanuit de NOVI worden meegegeven aan de RES’en ook zijn toegepast,
waaronder de voorkeursvolgorde zon-pv. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten
van deze analyse. NP RES geeft op basis van deze analyses en peer review adviezen
ter ondersteuning dienen voor de regio’s.
Op een hoger schaalniveau wordt ook gekeken naar effecten op natuur, landschap, landbouwgrond
en de energiehoofdinfrastructuur. Indien vanuit oogpunt van nationale belangen bezwaarlijke
voorstellen in concept-RES’en komen te staan, dan zal dit middels een bestuurlijke
dialoog met deelnemende overheden in het Nationaal Programma RES worden aangekaart
teneinde de beste weg voorwaarts te zoeken. Voor conclusies of een steviger verankering
in het beleid nodig is het nu nog te vroeg.
64
De leden van de ChristenUnie vragen naar de inzet op verbindingen binnen en buiten
het Stedelijk Netwerk Nederland.
Daarop wil ik antwoorden dat het Stedelijk Netwerk zich zeker niet beperkt tot de
Randstad, maar nu ook al de stedelijke regio’s van Zwolle, Arnhem/Nijmegen en de Brabantse
stedenrij omvat. Daarbij is zoals aangeven in het Toekomstbeeld OV 2040 de intentie
om ook in te zetten op sterke assen naar de verschillende landsdelen en de landen
om ons heen. Daarmee kan het Stedelijk netwerk Nederland verder groeien richting de
grenzen van het land. En zoals in deze nota is aangegeven wordt ook buiten het Stedelijk
Netwerk Nederland op de verbindingen naar andere provincie hoofdsteden en steden ingezet
op kwaliteitsverbetering en zo mogelijk versnelling van het vervoer. Naast economische
overwegingen spelen daarbij ook andere overwegingen, zoals de verdere ontwikkeling
van een hoogwaardig OV-systeem voor heel Nederland met het oog op de (sociale) samenhang
van ons land.
65
De ChristenUnie-fractie vraagt naar de selectie van de NOVI-gebieden en vraagt aandacht
voor Eindhoven en de Kanaalzone (Zeeland) als mogelijk NOVI-gebied.
Ik verwijs de fractie graag naar de antwoorden op vragen 8 en 15 die ook over de selectiecriteria
en Eindhoven als NOVI-gebied gaan.
66
De leden van de ChristenUnie geven aan zich zorgen te maken over bouwen in het groen
en het mogelijk te gemakkelijk kiezen voor de realisatie van buiten stedelijke woningen
en vragen naar de wijze van sturing op meervoudig ruimtegebruik.
Het is van belang prudent met de beschikbare ruimte om te gaan. In veel grootstedelijke
regio’s is al duidelijk dat de woningbehoefte zo groot is dat nu of op langere termijn
er binnenstedelijk onvoldoende ruimte is, dan zullen er ook buiten stedelijke locaties
moeten worden aangewezen. In de brief is aangegeven welke voorkeursvolgorde het kabinet
daarbij hanteert. Te gemakkelijk kiezen voor uitleglocaties is niet de bedoeling,
dat is ook expliciet in de brief opgenomen. De voorkeur voor binnenstedelijke locaties
heeft een vertaling gekregen in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Besluiten
tot de ontwikkeling van buiten stedelijke locaties dienen op grond hiervan gemotiveerd
te worden. In de verstedelijkingsstrategieën wordt daarom een afweging gemaakt tussen
alle belangen die er ter plekke spelen. Ook in relatie tot leefomgevingskwaliteiten
en de samenhang met de (ontwikkeling en verduurzaming van) verschillende vervoerswijzen
en -diensten. Zodat met tempo én kwaliteit gebouwd kan worden.
Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie of de NOVI wel voldoende ruimte en ondersteuning
geeft voor – al dan niet collectief – particulier opdrachtgeverschap.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs is naar mijn antwoord onder 40.
67
De leden van de ChristenUnie lezen met instemming dat zonnepanelen bij nieuwe distributiecentra
kunnen worden verplicht. Zij vragen zich af wanneer dit in wet en regelgeving kan
worden verankerd en of dit verbreed kan worden naar platte daken van enige omvang.
De genoemde voorgenomen wijziging in het Besluit bouwwerken leefomgeving is het resultaat
van de uitwerking van de motie van het lid Dik Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 204). Deze motie vroeg naast het opstellen van een zonneladder ook om zo nodig aanpassen
van regelingen die belemmerend werken. Het feit dat er voor diverse grote nieuwe gebouwen,
zoals onverwarmde industriehallen geen energiezuinigheidseisen gelden (BENG-eisen
vanaf 1 januari 2021) en deze ook niet lokaal gesteld kunnen worden, wordt door bevoegd
gezagen als een knelpunt ervaren. Via de voorgenomen maatwerkbevoegdheid krijgen gemeenten
de bevoegdheid om hier gebiedsgericht wel eisen over te stellen, nadat hier op lokaal
niveau besluitvorming en een belangenafweging over heeft plaatsgevonden.
Bezien wordt ook welke wettelijke mogelijkheden gemeenten moeten krijgen om via een
maatwerkvoorschrift in het individuele geval, het duurzaam gebruik van het dak te
kunnen verplichten. Voor maatregelen in de bestaande bouw zal de proportionaliteit
van de maatregel altijd in het individuele geval moeten worden gemotiveerd.
Het voornemen is deze wijziging tegelijkertijd het Besluit bouwwerken leefomgeving
zelf in werking te laten treden op 1 januari 2022, de voorgenomen datum van inwerkingtreding
van het stelsel van de Omgevingswet.
Het is niet nodig daarnaast de constructieve eisen voor de sterkte van daken aan te
passen. Wanneer het dak zwaarder belast wordt, bijvoorbeeld door zon-PV, volgt uit
de technische constructie-eisen van het Besluit bouwwerken leefomgeving automatisch
dat de constructie van het dak hier geschikt voor moet zijn. Wanneer een dak dus voorzien
wordt van zon-PV – ongeacht of dit is om te voldoen aan de energieprestatie-eisen
voor nieuwbouw, de hier genoemde maatwerkmogelijkheden van gemeenten of vrijwillig
– moet het dak ook voldoende sterk hiervoor zijn. Als het dak daarvoor nog niet geschikt
is, zal het daarop dus moeten worden aangepast.
Overigens leiden innovaties er tevens toe dat panelen lichter worden, waardoor meer
(bestaande) constructies geschikt zijn voor het plaatsen van zonnepanelen. Aanvullend
op deze systematiek het generiek verhogen van de constructieve eisen die gesteld worden
aan daken is niet proportioneel. Niet elk dak zal gezien de situering en lokale omstandigheden
gebruikt kunnen of moeten worden voor zon-PV.
68
De leden van de fractie van de ChristenUnie willen graag een reflectie van het kabinet
op de gedachte dat in een deltaland zoals Nederland water veel meer een ordenend principe
zou moeten zijn. Deze leden vragen het kabinet vervolgens op welke wijze het vasthouden
van water i.p.v. het zo snel mogelijk afvoeren van water in de NOVI verankerd is en
of waterbeschikbaarheid geen leidend principe moet zijn voor ruimtelijke inrichting
en landgebruik? De leden vragen ook waarom het kabinet niet als uitgangspunt niet
boren in of onder de ASV’s heeft opgenomen?
Veel nationale belangen en opgaven grijpen in of maken gebruik van de eigenschappen
van het bodem-watersysteem Het bodem-watersysteem kan een belangrijke rol spelen bij
verschillende maatschappelijke opgaven. Het is daarom van belang meer dan voorheen
watervragendefunctie, waterbeschikbaarheid en het bodem-watersysteem in balans aandacht
te geven in ruimtelijke afwegingen. Door hiervan uit te gaan kunnen negatieve effecten
van gebruiksfuncties in belangrijke mate al via een goede ruimtelijke ordening worden
voorkomen.
Nederland zal zich inderdaad aan moeten passen aan de gevolgen van klimaatverandering
met langere perioden van droogte en laagwater in de rivieren en toenemende kans op
hevige buien met wateroverlast. In de NOVI en in het Nationaal waterprogramma wordt
daarom de bij vraag 57 toegelichte voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer
om de beschikbaarheid van water zeker te stellen en wateroverlast te voorkomen. Bij
een natuurlijk fenomeen is nooit alle schade te voorkomen, dus als de inzet toch nog
onvoldoende is, dan moeten we als samenleving de (rest)schade accepteren en ons daarop
voorbereiden.
Conform de Structuurvisie Ondergrond gaan de provincies bij het aanwijzen van ASV’s
in relatie tot mijnbouw zoveel mogelijk uit van scheiding van functies. In de Structuurvisie
Ondergrond is mijnbouw in een ASV niet bij voorbaat uitgesloten. Bij het aanwijzen
van ASV’s dient ook rekening te worden gehouden met voldoende ruimte voor mijnbouw
met het oog op de (duurzame) energievoorziening. Het traject voor het aanwijzen van
ASV’s en bijbehorend beschermingsregime is nog gaande. Het vaststellen van het beschermingsregime
ligt primair bij de provincies. Over het traject vindt periodiek overleg plaats tussen
de provincies en het Rijk. Bij ruimtelijke ordening van de ondergrond kan ook gekeken
worden naar functiescheiding in de diepte (verticaal).
69
De leden van de fractie van de ChristenUnie vrezen een verrommeling en verloedering
van het platteland als boeren stoppen met hun agrarische bedrijfsvoering, panden leeg
komen te staan etc. De leden vragen op welke wijze hier aan de NOVI richting aan wordt
gegeven.
Zie hiertoe het antwoord op vraag 6.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de zachte waarde van natuur in de
NOVI wordt verankerd? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet of en
zo ja, op welke wijze het Deltaplan biodiversiteit in de NOVI verankerd zal worden.
Tevens vragen zij of de NOVI voldoende stuurt op natuurinclusief ruimtelijk ontwerpen
en bouwen?
De natuur heeft intrinsieke waarde, dat wil zeggen dat natuur in zichzelf waardevol
is en ook vanuit die optiek bescherming verdient. Dit naast de waarde die natuur ook
kan hebben bij het realiseren van economische en maatschappelijke doelen (zoals: een
groene, gezonde leefomgeving, ecosysteemdiensten zoals wateropvang in het landelijk
gebied, etc.) De intrinsieke waarde van de natuur wordt erkend in het Ambitiedocument
van Rijk en provincies Nederland Natuurpositief (Kamerstuk 33 576, nr. 168) en komt ook terug in de NOVI. Vanuit de optiek van het versterken van natuur als
«zachte waarde» is er in de NOVI aandacht voor natuurwaarden en biodiversiteit buiten
de natuurgebieden en voor het meewegen van het belang van biodiversiteit in reguliere
handelingen. Zo besteedt de NOVI aandacht aan natuurinclusieve ruimtelijke ontwikkeling,
zoals natuurinclusieve landbouw en natuurinclusief ontwerpen en bouwen. In het kader
van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel wordt samengewerkt in een brede, maatschappelijke
coalitie, bestaande uit boeren, terreinbeheerders, particulieren, diverse onderzoeksinstituten
en overheden, met de ambitie om biodiversiteitsverlies in Nederland om te buigen naar
biodiversiteitsherstel. Om dit te bereiken wordt gewerkt in drie werkstromen: landbouw,
natuur en openbare ruimte. De samenwerking in het kader van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel
is van groot belang voor het realiseren van doelen op het gebied van biodiversiteit
en wordt meegenomen in de Uitvoeringsagenda van de NOVI Afspraken die in het kader
van het Deltaplan Biodiversiteit worden gemaakt kunnen worden verankerd in het Programma
Biodiversiteit dat opgenomen wordt in de Uitvoeringsagenda
Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio’s en natuurinclusief bouwen
zijn als uitgangspunt onder beleidskeuzes onder prioriteit Sterke en gezonde steden
en regio’s van de NOVI opgenomen. In de regionale verstedelijkingsstrategieën wordt
dit op gebiedsniveau gezamenlijk met de stedelijke regio’s uitgewerkt. Het rijk zal
samen met de gemeenten de instrumenten voor een samenhangende aanpak van het groen
in en om de stad ontwikkelen en met hen afspraken maken over de toepassing ervan.
De ontwikkeling van een stedelijk groenfonds waarin publieke en private financiële
stromen worden gebundeld, kan de financiële basis vormen voor een actieve en samenhangende
aanpak van de versterking van het stedelijk groen. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet
is het voor gemeenten mogelijk om in het gemeentelijk omgevingsplan eisen te stellen
over natuurinclusief bouwen, zowel op gebouw als op gebiedsniveau.
De ChristenUnie vraagt hoe het kabinet de natuurlijke kwaliteiten van het Waddengebied
gaat beschermen in de NOVI. Daarnaast willen de ChristenUnie en D66 weten hoe behoud
van het landschap als richtinggevend criterium geborgd wordt en hoe de waarden stilte
en donkerte, en stiltegebieden terugkomen in de definitieve NOVI.
Zoals aangegeven in reactie op vraag 18 met betrekking tot het Waddengebied, is en
blijft de hoofddoelstelling voor de Waddenzee het Rijksbeleid, zoals dat zoals tot
op heden is geformuleerd in de Structuurvisie Waddenzee. Onderdeel van deze hoofddoelstelling
is «het behoud van het unieke open landschap». Het beleid is onder andere gericht
op behoud van de landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon
en natuurlijkheid inclusief duisternis. In het Barro, straks Bkl, zijn instructieregels
opgenomen die gemeenten in acht dienen te nemen bij het opstellen van ruimtelijke
plannen en die de landschappelijke kwaliteiten waarborgen. Zo mogen er bijvoorbeeld
in de Waddenzee geen bouwwerken worden opgericht om de openheid te waarborgen en geldt
er in verband met rust/stilte voor de burgerluchtvaart een hoogte beperking voor vliegen
boven de Waddenzee8. Daarnaast zijn er ook op vrijwillige basis initiatieven om de kwaliteiten van de
Waddenzee te waarborgen. In 2016 hebben ruim 40 partijen uit de regio de Intentieverklaring
Dark Sky Werelderfgoed Waddengebied ondertekend en verschillende maatregelen genomen
om de lichtuitstoot in het Waddengebied te verminderen. Verder is op initiatief van
de Wadvaarders een «Erecode» ontwikkeld waarin «Wadliefhebbers» wordt gevraagd om
de unieke natuur van het gebied te respecteren door voldoende afstand te houden van
vogels en zeehonden.
Provincies werken, waar dat nog niet is gebeurd, samen uit wat de gebiedsgerichte
unieke landschappelijke kwaliteiten en onderliggende waarden zijn, en leggen deze
vast in beleid en regelgeving. Een mogelijkheid is om dit, indien nodig, vast te leggen
in (getrapte) instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving. In de uitvoeringsagenda
bij de NOVI wordt het programma ONS Landschap toegelicht. Een van de activiteiten
in dat programma is het in kaart brengen van de structuurdragers. Bovenregionale landschappelijke
structuren zijn de dragende landschapselementen en kenmerken die boven de provincie-
en gemeentegrenzen uitstijgen. Samen met provincies en de RCE worden deze structuren
per landschapstype in beeld gebracht en onderzoeken we hoe deze kunnen worden meegenomen
in landschapsinclusieve gebiedsprocessen. De resultaten worden onderdeel van Panorama
Landschap, dat via een website het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s
beschrijft. Waarden als stilte en donkerte hangen samen met de kenmerkende kwaliteiten
van landschap. Er zijn steeds meer provincies waar donkerte een plek krijgt in de
Omgevingsvisie of het omgevingsplan. De structuurdragers en de Atlas Leefomgeving
bieden daarvoor aanknopingspunten. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
is samen met de provincies opdrachtgever van de Atlas Leefomgeving. Rijkswaterstaat,
het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en BIJ12 beheren deze atlas.
Dit doen zij in samenwerking met provincies, gemeenten en andere beleids- en kennisinstituten.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.J.M. Roovers, griffier