Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 600 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2025
Nr. 7
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 1 oktober 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 24 september 2024 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 1 oktober 2024 zijn ze door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens Staatssecretarissen van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, De Vree
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Haas
Vragen en antwoorden
1
Vraag:
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er op het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt uitgegeven aan diversiteits-
en inclusiebeleid, cursussen, werving en selectie, trainingen en colleges, etc.?
Antwoord:
BZK werkt aan een sociaal veilige werkomgeving waar diversiteit en inclusie worden
bevorderd. Voor sociale veiligheid, inclusie en diversiteit staan trainingen op het
gebied van inclusief werven en selecteren op de planning van 2025. Ook worden omstanderstrainingen
georganiseerd en teams begeleid. BZK faciliteert de organisatie te werken aan een
personeelsbestand dat een brede afspiegeling van de maatschappij is. Hiermee werkt
BZK aan het behouden en binden van medewerkers. Voor 2025 is door BZK € 350.000,–
begroot.
2
Vraag:
Was het vaststellen van het regeerprogramma een besluit van de ministerraad? Zo ja,
kunnen alle onderliggende juridische adviezen die ten grondslag liggen aan het regeerprogramma
met de Kamer worden gedeeld conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's?
Zo nee, waarom kan dit niet?
Antwoord:
Het regeerprogramma is vastgesteld in de ministerraad van 6 september 2024 en op 13 september
2024 aan de Tweede Kamer gezonden bij brief van de Minister-President.1 Op grond van de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022 wordt in beginsel
bij ieder stuk dat een bewindspersoon aan het parlement stuurt de onderliggende ambtelijke
adviesnota meegezonden waarmee hij over de verzending van dat stuk is geadviseerd.
Ik heb naar aanleiding van deze vraag geconstateerd dat dit bij voornoemde brief van
13 september 2024 per abuis niet is gebeurd. Bij dezen stuur ik u, namens de Minister-President,
de desbetreffende nota alsnog toe.
Ten aanzien van (juridische) adviezen over het regeerprogramma geldt dat de in het
regeerprogramma vervatte voornemens nog nadere uitwerking en besluitvorming door het
kabinet vergen. Hoewel het kabinet goede informatievoorziening aan de Kamer van groot
belang acht, is het verstrekken van interne ambtelijke adviezen aan de Kamer in dit
stadium waar de besluitvorming nog gaande is, niet gebruikelijk. Voor verstrekking
van ambtelijke adviezen in een nog niet afgerond proces van besluitvorming door de
ministerraad, zoals tijdens de afgelopen algemene politieke beschouwingen, is slechts
bij (hoge) uitzondering plaats. Voorkomen moet worden dat de besluitvorming hierdoor
in dit stadium te veel wordt beïnvloed en de ambtelijke advisering onderwerp wordt
van publiek debat. Het kabinet hecht aan een zorgvuldig proces waarbij in de regel
eerst door (leden van) het kabinet – mede op basis van ambtelijke adviezen – besluiten
worden genomen. Deze worden daarna gemotiveerd kenbaar gemaakt aan de Tweede Kamer,
waarbij in het hierop volgende parlementaire debat het kabinet graag bereid is om
vragen vanuit uw Kamer te beantwoorden.
3
Vraag:
Wat is de stand van zaken omtrent de inwerkingtreding van de rijksbrede klachtencommissie
ongewenste omgangsvormen? Zijn er kosten gemoeid met de inwerkingtreding en zo ja,
zijn deze middelen op tijd beschikbaar, mocht de klachtencommissie eerder starten,
zoals verzocht in de motie van de leden Rajkowski en Van Baarle (Kamerstuk 30 950, nr. 417)?
Antwoord:
De bestaande departementale klachtencommissies worden vervangen door één Rijksbrede
klachtencommissie. De voorbereidingen hiervoor zijn vergevorderd. De Kamer wordt nog
vóór het einde van dit jaar geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot
de Rijksbrede klachtencommissie. Op het moment is er geen sprake van dat de middelen
niet op tijd beschikbaar zijn.
4
Vraag:
Op welke wijze is het Ministerie van BZK betrokken bij het opstellen van de dragende
motivering voor het in werking stellen van artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet?
Antwoord:
Binnen het kabinet is aandacht voor het belang van de Grondwet en de verplichtingen
die daaruit voortvloeien, waaronder de verplichting in verband met de positie van
de volksvertegenwoordiging en de grondrechten. Dit is een bijzondere verantwoordelijkheid
van de Minister van BZK, evenals de toetsing van ontwerpregelgeving aan de Grondwet,
constitutionele beginselen en mensenrechtenverdragen.
De Vreemdelingenwet en de toepassing van de bevoegdheden die daarin zijn vastgelegd
vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Asiel en Migratie. Het is
dus aan de Minister van Asiel en Migratie om een dragende motivering op te stellen.
Alle maatregelen die het kabinet neemt om de asielinstroom te beperken moeten in overeenstemming
blijven met Europese regelgeving en internationale verdragen. De ministerraad zal
besluiten over de voordracht voor een Koninklijk besluit op grond van artikel 110
Vreemdelingenwet en het daarbij behorende voorstel voor een voortduringswet en de
eerste AMvB's.
5
Vraag:
Wat zijn de resultaten van het door de Commissie toezicht financiering politieke partijen
(Ctfpp) c.q. het Ministerie van BZK uitgevoerde onderzoek naar donaties (in natura)
van Remarkable aan BBB?
Antwoord:
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is toezichthouder op de
naleving van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp). De Commissie toezicht
financiering politieke partijen (Ctfpp) adviseert de Minister over de toepassing en
het toezicht op de naleving van de wet. Op 9 november 2023 publiceerde BNR een nieuwsartikel
over de financiële relatie tussen ReMarkAble en de BoerBurgerBeweging (BBB). In het
artikel stond informatie vermeld die duidde op een mogelijk niet opgegeven gift in
natura van ReMarkAble aan de BBB in het kalenderjaar 2022. Naar aanleiding van deze
berichtgeving heeft er op het Ministerie van BZK een gesprek plaatsgevonden met de
BBB. In dit gesprek is de BBB verzocht om aanvullende informatie. Op basis van de
reeds ontvangen verantwoording over het kalenderjaar 2022, de goedkeurende verklaring
van de accountant van de BBB over de verantwoording 2022 en de aanvullende informatie
die is verstrekt heeft BZK geconcludeerd dat er geen sprake was van een gift in natura.
6
Vraag:
Wat is, per ministerie, de voortgang op de doelstelling om minder ambtenaren en externe
inhuur in dienst te hebben met een taakstelling van 22 procent kostenreductie?
Antwoord:
Het kabinet brengt het aantal ambtenaren en externe inhuur substantieel terug. Aan
deze opdracht is een budgettaire taakstelling van 22% gekoppeld. De taakstelling is
in de Ontwerpbegroting 2025 bij alle ministeries ingeboekt. Momenteel wordt per ministerie,
in nauw overleg met de verschillende belanghebbenden, bekeken wat de taakstelling
betekent. Centrale vraag hier: hoe kan de taakstelling op een verantwoorde en realistische
manier gedekt worden? Dit in het licht van de in het regeerprogramma genoemde doelen
(toekomstbestendig maken van de Rijksoverheid, minder onnodige procedures, overhead
en administratieve lasten).
Daarbij geldt dat het een budgettaire taakstelling betreft: de Ministers hebben de
ruimte gekregen om breed naar dekkingsmogelijkheden te kijken. Daarbij kan bijvoorbeeld
ook gekeken worden naar dekking uit andere middelen dan apparaatsmiddelen.
7
Vraag:
Hoeveel fte is er per ministerie nieuw in dienst gekomen, uitgesplitst naar functiecategorie,
sinds het openbaar maken van het hoofdlijnenakkoord?
Antwoord:
In tweede kwartaal van 2024 zijn er bijna 5.100 medewerkers ingestroomd bij het Rijk.
Ook zijn er bijna 2.900 uitgestroomd. Per saldo is de instroom netto ±2.200 medewerkers
(in aantallen). In FTE ligt dit een fractie lager.
Bron: O&P Rijk
8
Vraag:
Welke kerntaken gaat de Rijksoverheid afstoten als gevolg van de ambitie om de kosten
van het ambtenarenapparaat met 22 procent te reduceren?
Antwoord:
De overheid dient toekomstbestendig te worden gemaakt. Belangrijk daarbij is de vraag
«welk werk moet er (nu) gebeuren gelet op onze maatschappelijke opgave?» Mede vanwege
de structurele arbeidsmarktkrapte moeten ambtenaren worden ingezet waar ze het hardste
nodig zijn en beleid maken dat goed uitvoerbaar is. Hierin moeten keuzes worden gemaakt.
Onnodige procedures kunnen worden afgeschaft, de overhead moet worden teruggedrongen
en de rijksbrede bedrijfsvoering zal worden doorontwikkeld. Dit is gekoppeld aan het
vereenvoudigen en verminderen van regels en het terugbrengen van administratieve verplichtingen
voor burgers, ondernemers en de uitvoeringsorganisaties. De Ministers moeten de komende
jaren, in nauwe betrokkenheid met de verschillende belanghebbenden, de vraag beantwoorden
«welk werk moet er gebeuren gelet op de maatschappelijke opgave» en ambtenaren inzetten
waar ze het hardste nodig zijn. De beantwoording van deze vragen zal duidelijk maken
welke taken mogelijk afgestoten kunnen worden.
9
Vraag:
Wat was het totaal aantal dagen Eerste en Tweede Kamerervaring van alle bewindspersonen
tezamen op het moment van beëdiging van het huidige kabinet en dat van Rutte-II, -III
en -IV?
Antwoord:
Het Ministerie van BZK heeft geen beschikking over de gevraagde gegevens over de anciënniteit
van Eerste en Tweede Kamerleden die bewindspersoon zijn geworden. De Eerste en de
Tweede Kamer houden overigens zelf nauwgezet de anciënniteit van zittende Kamerleden
bij op hun eigen websites maar die informatie is na het aftreden als Kamerlid niet
meer daar aanwezig.
10
Vraag:
Wanneer volgt de in het regeerprogramma aangekondigde meerjarenagenda voor de preventie en aanpak van alle vormen van discriminatie en racisme en
hoe wordt de betrokkenheid van het parlement hierbij geborgd?
Antwoord:
Het kabinet streeft ernaar de meerjarenagenda, die momenteel onder coördinatie van
de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) wordt opgesteld, eind
2024 of begin 2025 aan uw Kamer te sturen.
11
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de bestendiging van de aanpak van alle vormen van discriminatie
en racisme bij de politie door het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P)
structureel te financieren vorm krijgt en hoeveel middelen hiervoor worden uitgetrokken
in vergelijking met de voorgaande jaren?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Als onderdeel van het programma Politie voor Iedereen voert de politie in opvolging
van de motie-Paternotte een pilot uit waarin landelijke expertise wordt ontwikkeld
ter versterking van de rol van de politie in de (strafrechtelijke) aanpak van discriminatie
in de samenleving, en waar de discriminatierechercheurs onderdeel van zijn. Het Expertise
Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) wordt vorm gegeven met tijdelijke middelen
(7 miljoen incidenteel in totaal van 2021 tot 2025) binnen de operationele sterkte.
Dit kabinet wil de aanpak van strafrechtelijke discriminatie bij de politie versterken
door het ECAD-P structureel te gaan financieren. Ik verwacht u voor de behandeling
van de begroting van Justitie en Veiligheid nader te informeren over de structurele
middelen voor het ECAD-P.
12
Vraag:
Kan in een overzicht worden aangegeven op welke manier van de Kiesraad een Kiesautoriteit
wordt gemaakt? Welke bevoegdheden vallen onder deze Kiesautoriteit en zal deze ook
de bevoegdheid krijgen om verkiezingsgeschillen te beslechten?
Antwoord:
De transitie van de Kiesraad tot verkiezingsautoriteit is opgedeeld in twee fasen:
1) de programmatuur ter ondersteuning van het berekenen en vaststellen van de verkiezingsuitslag,
2) de uitbreiding van taken ten behoeve van de verdere kwaliteitsbevordering in het
verkiezingsproces.
De eerste fase behelst de taakuitbreiding van de Kiesraad omtrent het beheer van de
uitslagprogrammatuur met de Wet programmatuur verkiezingsuitslagen. Dit wetsvoorstel
is op 7 respectievelijk 19 maart 2024 door de Tweede- en Eerste Kamer aangenomen.
Inwerkingtreding staat gepland op 1 juli 2025, afhankelijk van de uitwerking in lagere
regelgeving. Met deze wet wordt de Kiesraad in de Kieswet aangewezen als beheerder
van de programmatuur die wordt gebruikt bij de berekening van stemtotalen en de vaststelling
van de verkiezingsuitslag. Verder worden verantwoordelijkheden, bevoegdheden en eisen
aan het gebruik en het beheer van de uitslagprogrammatuur in de Kieswet vastgelegd.
Het gebruik van de uitslagprogrammatuur die de Kiesraad ter beschikking stelt wordt
verplicht, en de Kiesraad kan in geval van risico’s die leiden tot een gevaar voor
de betrouwbare en veilige werking van de uitslagprogrammatuur een beheersaanwijzing
geven aan de gebruiker, of in het uiterste geval het gebruik (doen) onderbreken.
In de tweede fase wordt de Kiesraad toegerust op het waarborgen en waar mogelijk bevorderen
van de kwaliteit van de uitvoering van het verkiezingsproces, met de Wet kwaliteitsbevordering
uitvoering verkiezingsproces. Ook wordt de adviesbevoegdheid van de Kiesraad verbreed
naar alle onderwerpen die verkiezingen aangaan. Dit wetsvoorstel is op 3 mei 2024
ingediend bij de Tweede Kamer en de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken heeft
op 28 juni 2024 verslag uitgebracht.
De kwaliteitsbevorderende rol die de Kiesraad krijgt met dit wetsvoorstel is gebaseerd
op de volgende drie pijlers: 1) Ondersteunen van de organisatie van verkiezingen (middels
instructies, kwaliteitsstandaarden en het vaststellen van modellen voorafgaand aan
een verkiezing), 2) Waarnemen en indien nodig bijsturen (ten behoeve van de kwaliteitsbevordering)
tijdens een verkiezing, 3) Beoordelen van het verloop van de verkiezing (via een rapportage
en advies aan het vertegenwoordigend orgaan na een verkiezing).
Naast de hierboven genoemde bevoegdheden had de Kiesraad reeds de volgende rollen
en taken: centraal stembureau bij landelijke verkiezingen (voor de Eerste- en Tweede
Kamer en het Europees Parlement), het verzamelen van de uitslagen van de op basis
van de Kieswet gehouden verkiezingen en het ontsluiten daarvan en kennis- en expertisecentrum
op het gebied van verkiezingen.
De Raad van State heeft deze zomer voorlichting uitgebracht over de inrichting van
het systeem inzake de beslechting van verkiezingsgeschillen. Het streven is om u de
kabinetsreactie op deze voorlichting begin 2025 toe te sturen. In deze kabinetsreactie
zal ook worden ingegaan op de vraag of en zo ja welke rol de Kiesraad in dit proces
zal krijgen.
13
Vraag:
Kan de regering een analyse geven van de verschillende vormen van burgerparticipatie
die de afgelopen vijf jaar zijn uitgeprobeerd en wat het succes van die vormen is
geweest? Zijn er naast de huidige initiatieven op het gebied van burgerparticipatie
nog initiatieven in voorbereidingen?
Antwoord:
Burgerparticipatie kent verschillende vormen. De voormalige Minister van BZK heeft
in haar brief van 17 maart 2023 de aanpak beschreven ten aanzien van burgerparticipatie
en burgerfora (Kamerstukken II 2022/23, 30 184, nr. 38). In de brief wordt ingegaan op de verschillende vormen van burgerparticipatie die
al worden toegepast en die worden voorbereid, zowel op decentraal niveau als op nationaal
niveau. Dit betreft onder meer burgerfora, burgerbegroten, digitale participatie,
internetconsultatie en uitdaagrecht. In de brief wordt ook aangekondigd dat een monitor
burgerparticipatie wordt uitgevoerd. In haar brief van 11 maart 2024 heeft de voormalige
Minister van BZK vervolgens de voortgang geschetst van de aanpak op het gebied van
burgerparticipatie (Kamerstukken II 2022/23, 30 184, nr. 39).
Het kabinet streeft ernaar om ook op nationaal niveau burgerparticipatie te vergroten met burgerfora. Hiertoe is op 18 juli 2023
het Nationaal burgerforum klimaat en energie ingesteld (Kamerstukken II 2022/23, 32 813, nr. 1286). De vraag die aan de leden van het burgerforum zal worden gesteld is: «Hoe kunnen
we als Nederland eten, spullen gebruiken en reizen op een manier die beter is voor
het klimaat?» Op dit moment wordt de uitvoering van het burgerforum voorbereid in
samenwerking met uw Tweede Kamer. Om kennis over burgerparticipatie binnen de rijksoverheid
te vergroten is door het Ministerie van BZK in juni 2024 een Strategische verkenning burgerparticipatie op nationaal niveau uitgebracht (www.kennisopenbaarbestuur.nl/documenten/rapporten/2024/07/22/essaybunde…).
Ten aanzien van burgerparticipatie op decentraal niveau is in juni de Wet versterking participatie op decentraal niveau aangenomen,
na behandeling in de Eerste Kamer. Per januari 2025 zal deze inwerking treden, met
een overgangstermijn van twee jaar. Dit wet verbreedt de inspraakverordening tot een
participatieverordening en verplicht decentrale overheden tot het opnemen van voorwaarden
voor het uitdaagrecht. In het voorjaar van 2024 is de Monitor burgerparticipatie uitgebracht,
uitgevoerd door Bureau Regioplan in opdracht van het Ministerie van BZK (www.kennisopenbaarbestuur.nl/documenten/rapporten/2024/03/11/eindrappor…). Deze monitor maakt inzichtelijk wat er in de praktijk allemaal gebeurt onder de
brede noemer van participatie en maakt ook inzichtelijk waar de knelpunten liggen
in de uitvoering, zowel vanuit het perspectief van inwoners als van bestuurders. Ook
door de Vereniging van Rekenkamers wordt momenteel onderzoek uitgevoerd naar de praktijk
van burgerparticipatie op lokaal niveau. Zij maken een meta-analyse van bestaande
lokale Rekenkamerrapporten over participatie.
Het Ministerie van BZK ondersteunt decentrale overheden op verschillende manieren
op het gebied van burgerparticipatie, bijvoorbeeld bij de voorbereiding en uitvoering
van burgerfora en het verder brengen en verankeren van digitale participatie. In een
samenwerking tussen de Ministeries van VRO en BZK wordt er momenteel gewerkt aan twee
burgerparticipatie pilots. Beide pilots verkennen de kansen om woningbouw te versnellen
door het waarborgen van participatie in een zo vroeg mogelijk stadium van een ontwikkeling.
De eerste pilot onderzoekt de kansen van het opstellen van een sociaal contract tussen
gemeente en inwoners voorafgaand aan een participatietraject. De tweede pilot verkent
de voor- en nadelen van het organiseren van participatie vóór de tenderfase.
14
Vraag:
Wanneer wordt het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb ingediend?
Antwoord:
Het wetsvoorstel is in (internet)consultatie geweest tot 1 augustus. Gelijktijdig
hebben uitvoeringsinstanties, decentrale overheden en de rechtspraak het wetsvoorstel
getoetst op uitvoerbaarheid. Deze inbreng wordt momenteel verwerkt met het oog op
aanbieding van het wetsvoorstel aan de Raad van State voor advies (voorzien eerste
helft van 2025). Het wetsvoorstel wordt naar verwachting niet eerder dan tweede helft
2025 bij de Tweede Kamer ingediend.
15
Vraag:
Kan er een tijdlijn/overzicht komen van de wijze waarop het ministerie hardheden in
wetgeving zal opsporen, openbaar maken en aanpakken? Welke plannen zijn al in ontwikkelingen
en welke plannen moeten nog ontwikkeld worden?
Antwoord:
Het streven is om uw Kamer voor het eind van het jaar te informeren over de aanpak.
De komende maanden wordt de ambitie uit het Regeerprogramma vertaald in een duurzame
aanpak. In de aanpak worden alle benodigde perspectieven betrokken, zoals dienstverlening,
openbaar bestuur, wetgeving, ambtelijk vakmanschap, werkwijze en cultuur overheid.
In contact met de relevante partijen voor de opsporing van hardheden worden procesafspraken
gemaakt en uitgewerkt. Dit alles onder coördinatie van de Minister van BZK en in nauwe
samenwerking met de overige bewindspersonen waaronder in het bijzonder de Minister
van SZW als verantwoordelijk bewindspersoon voor wetgeving voor sociale zekerheid,
toeslagen en inkomstenbelasting en Werk aan Uitvoering (WaU).
16
Vraag:
Welke concrete doelstellingen zijn er bij het ministerie voor het opsporen, openbaar
maken en aanpakken van hardheden?
Antwoord:
In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat door (stapeling van) wetten, beleid
en de uitvoering ervan, onevenredig harde effecten kunnen optreden die (groepen) burgers
en ondernemers hard raken en potentieel ontwrichten.
De doelstelling is om hardvochtige effecten in wetgeving, beleid en de uitvoering
daarvan bij inwoners te voorkomen.
Hiervoor gaan we het opsporen van onevenredige hardheden in wet- en regelgeving en
de uitvoering ervan intensiveren en vooral ook oplossen. We willen hierbij maximaal
gebruik maken van alle inzichten die er bij instituten, vanuit het burgerperspectief,
aanwezig zijn.
Hiertoe worden in ieder geval de Raad voor de Rechtspraak, de Hoge Raad, de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep, het College
van Beroep voor het bedrijfsleven, de beide Kamers van de Staten-Generaal, de (kinder)Ombudsman
en andere overheidsinstellingen uitgenodigd om aan het begin van elk kalenderjaar
een hardhedenrapport bij de Minister van BZK aan te leveren. Ook de standen van uitvoering
en de jaarlijkse Staat van de Uitvoering kunnen gaan bijdragen aan de aanpak net als
de naleving van wetgeving inzake het verantwoord gebruik van gegevens en algoritmes
waarmee we toekomstige hardheden kunnen voorkomen. Daarnaast worden burgers zelf nadrukkelijk
uitgenodigd signalen te melden.
Alle verkregen signalen worden gecombineerd met al bestaande inzichten om zo (domein)overstijgende
rode draden en trendanalyses te maken en dit inzicht te gebruiken om te komen tot
oplossingen.
Naast het opsporen van hardheden in wetgeving, beleid en uitvoering daarvan is het
doel uiteraard hardheden in nieuwe wetgeving en beleid voorkomen. Hiertoe zullen de
bestaande instrumenten Beleidskompas en Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden
(UDO) worden benut en zo nodig verder aangescherpt.
Om het lerend vermogen van de overheid en instituten verder te vergroten, maar vooral
om de urgentie te versterken om geconstateerde hardheden zo spoedig mogelijk op te
lossen, worden verkregen inzichten jaarlijks geopenbaard in een rapport met als werktitel
«Hardheden en oplossingen». Om hardheden op te lossen is vergaande samenwerking en
inzet nodig vanuit alle departementen en medeoverheden. Gezamenlijk realiseren we
zo stap voor stap de voorwaarden die zorgen dat hardheden in de toekomst worden voorkomen
en dragen we bij aan het herstel van de vertrouwensband tussen samenleving en overheid.
17
Vraag:
Met welke specifieke regio’s aan de randen van het land gaat u een gebiedsgerichte
aanpak ontwikkelen?
Antwoord:
Vanuit het traject Elke regio telt gaan we een gebiedsgerichte aanpak ontwikkelen
voor de volgende regio’s aan de randen van het land:
• Zuid-Limburg
• Midden-Limburg
• Noord-Limburg
• Zeeuws-Vlaanderen
• De Achterhoek
• Twente
• De Kop van Noord-Holland
• Zuid- en Oost-Drenthe
• Zuidoost-Friesland
• Noord-Fryslân
• Noord- en Oost-Groningen
18
Vraag:
Hoe ligt de bevoegdheidsverdeling tussen het Rijk en de regio’s waarmee een gebiedsgerichte
aanpak wordt ontwikkeld? Hoe zorgt u ervoor dat de regio’s concrete zeggenschap hebben
over de wijze waarop deze gebiedsgerichte aanpak wordt vormgegeven?
Antwoord:
Voor een sterk bestuur is het van belang is dat taken en bevoegdheden aan het best
passend bestuurlijk niveau worden toebedeeld en dat medeoverheden hun taken overal
in Nederland kunnen uitvoeren: ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht – en
democratische controle daarop – moeten in balans zijn. Er zijn op dit moment met de
regio’s nog geen concrete afspraken gemaakt over de bevoegdheidsverdeling. Uitgangspunt
van de gebiedsgerichte aanpak is dat Rijk en regio dit samen doen en dat de behoefte
van de regio hierbij centraal staat. Samen met de bovengenoemde regio’s is in regiodialogen
en reflectiedagen gesproken over die behoeften van de verschillende regio’s en hoe
dit vanuit het Rijk goed ondersteund zou kunnen worden. Het voorstel voor een gebiedsgerichte
aanpak, dat op basis van deze regiodialogen wordt ontwikkeld, wordt ook vormgegeven
met deze regio’s. In de aanpak wordt zoveel mogelijk ruimte gecreëerd om de regionale
opgaven en kansen op de best passende manier aan te pakken.
19
Vraag:
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het parlement meer betrokken wordt bij het opstellen
of wijzigingen van verdragen?
Antwoord:
Ingevolge artikel 1 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen ontvangt
de Staten-Generaal ieder kwartaal een overzicht van ontwerpverdragen, inclusief wijzigingsverdragen,
waarover onderhandeld wordt. Bij de totstandkoming van verdragen is een effectief
optreden van de regering in het internationaal verkeer van groot belang, naast de
grondwettelijke rol van de Staten-Generaal. Naast de mogelijkheden, die de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen nu al biedt, zal onderzoek worden gedaan naar
alternatieven om de rol van het parlement te versterken. De Minister van Buitenlandse
Zaken zal uw Kamer hierover informeren.
20
Vraag:
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Woo-verzoeken op centraal en decentraal niveau binnen
de wettelijke termijn en naar tevredenheid van de Woo-verzoeker worden afgehandeld?
Antwoord:
Het kabinet wil inzetten op goede uitvoering van de wet en betere uitvoerbaarheid.
Onderdeel daarvan is het sneller beantwoorden van Woo-verzoeken en beter contact met
Woo-verzoekers. Op 21 juni jl. is de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets aan
uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2023/24, 32 802, nr. 94). In deze reactie is een stevig en evenwichtig pakket aan maatregelen aangekondigd
om de uitvoering én uitvoerbaarheid van de Woo te verbeteren. Zo worden Woo-processen
bij organisaties efficiënter en responsiever ingericht, wordt ingezet op meer en beter
contact met Woo-verzoekers door de positie van de Woo-contactpersoon te versterken en bij omvangrijke Woo-verzoeken worden voortaan eerst de meest
relevante documenten verstrekt.
21
Vraag:
Wat is de reden van de schommelingen in de begroting voor de post «Bestuur en regio»
tussen 2023–2028?
Antwoord:
In het Hoofdlijnenakkoord is een generieke subsidietaakstelling opgenomen en deze
is verwerkt vanaf 2025 in de nog niet aangegane verplichtingen op het gebied van «Bestuur
en regio».
22
Vraag:
Hoe typeert u het karakter van een extraparlementair kabinet en op welke wijze ondersteunt
het handelen van dit kabinet in de afgelopen maanden het karakter van dit kabinet?
Antwoord:
In de staatsrechtelijke literatuur bestaat geen vastomlijnde of uitgewerkte definitie
van het begrip extraparlementair kabinet. Doorgaans wordt daaronder verstaan een kabinet
dat geen vaste of een minder nauwe band heeft met fracties in de Tweede Kamer. Deze
losse(re) band kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen, bijvoorbeeld door
geen of minder Kamerleden te benoemen in het kabinet en niet te werken op basis van
een (gedetailleerd) regeerakkoord tussen fracties. In het huidige kabinet is besloten
om de lijsttrekkers van PVV, VVD, NSC en BBB niet tot Minister te benoemen en te kiezen
voor een Minister-President die van buiten deze partijen komt. Verder is het extraparlementaire
karakter zichtbaar in de beslissing om het kabinet te vragen het Hoofdlijnenakkoord
zelf uit te werken in een regeerprogramma.
23
Vraag:
Wat wordt bedoeld met de «fundamentele omslag in de werkwijze van de Rijksdienst en
de decentrale overheden»?
Antwoord:
Bepalend voor de benodigde omslag is een werkwijze die maatschappelijke opgaven centraal
stelt en ambtenaren noopt de bedoeling van hun werk te betrekken, om echt voor burgers
te werken en schrijnende situaties in de uitvoering te voorkomen.
24
Vraag:
Aan de hand van welke criteria wordt de «fundamentele omslag in de werkwijze van de
Rijksdienst en de decentrale overheden» vorm gegeven?
Antwoord:
De beoogde omslag in de werkwijze moet tot uitdrukking komen in het gedrag dat ambtenaren
laten zien in hun werk ten aanzien van opgavegericht werken in samenwerking met de
samenleving, medeoverheden, uitvoering en toezicht om zo tot beleid en maatregelen
te komen die werken. Beoogd wordt dat alle rijksambtenaren opgavegericht, met de bedoeling
voor ogen, werken. De komende jaren zal vanuit verschillende invalshoeken informatie
worden verzameld over waar we staan voor wat betreft de voortgang van het realiseren
van deze doelstelling.
25
Vraag:
Hoe en aan de hand van welke concrete doelstelling wordt gemeten of de «fundamentele
omslag in de werkwijze van de Rijksdienst en de decentrale overheden» wordt uitgevoerd?
Antwoord:
Zie vraag 24.
26
Vraag:
Hoe verhoudt het voornemen om in het ambtenarenapparaat te snijden zich tot het andere
voornemen tot een dienstbaardere houding van de overheid te komen?
Antwoord:
Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Het gaat erom dat de beschikbare ambtenaren
de maatschappelijke opgaven centraal zetten en oog en oor hebben voor burgers. De
overheid is er immers voor de burgers en niet andersom.
27
Vraag:
Bij de internetconsultatie deed het Juridisch Loket de oproep dat een dienstbare overheid
vraagt meer dan een wetswijziging, namelijk het investeren in de verandering die nodig
is. Hoe bent u voornemens dit te gaan doen?
Antwoord:
De Minister van BZK deelt de mening dat wetgeving alleen niet voldoende is. Het wetsvoorstel
geeft richting aan waarin overheidsorganisaties stappen moeten zetten. Het kabinet
zal hierop investeren met de ontwikkeling van handvatten. De Minister wijst er verder
op dat publieke dienstverleners dienstbaarheid hoog in het vaandel hebben staan. Zo
hebben diverse overheidsorganisaties een dienstverleningsbeleid aan de hand waarvan
men werkt. Bestaande hulpmiddelen hierbij zijn het door een werkgroep van de Vereniging
voor bestuursrecht VAR opgestelde Handvest overheid-burger dat op 22 juni 2023 is
aangeboden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast
is in het kader van het programma Werk aan uitvoering een Gezamenlijke Visie Dienstverlening
ontwikkeld.
28
Vraag:
Kunt u aangeven welke Greco-aanbevelingen er zijn en per aanbeveling opnoemen welke
u niet/wel gaat implementeren en op welke termijn?
Antwoord:
GRECO heeft in de zgn. vijfde evaluatieronde acht aanbevelingen gedaan die beogen
het integriteitsbeleid voor bewindspersonen te verbeteren. Daarnaast heeft GRECO in
die ronde ook acht aanbevelingen gedaan ter verbetering van de integriteit bij de
Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee.
De Minister van BZK is eerstverantwoordelijk voor de opvolging van de aanbevelingen
omtrent het integriteitsbeleid van bewindspersonen. Deze betreffen:
i. ontwikkeling van een gecoördineerde strategie op basis van risicoanalyse;
ii. ontwikkeling van een integrale gedragscode met richtsnoeren voor belangenverstrengeling
en integriteitsgerelateerde kwesties;
iii. vertrouwelijke begeleiding en vergroting van bewustwording, onder meer via periodieke
trainingen;
iv. stellen van regels en richtsnoeren over de omgang met derden en lobbyisten en vergroting
van de transparantie over de contacten en de onderwerpen;
v. invoering van een verplichting om ad hoc melding te doen van een ontstane situatie
waarin sprake is van belangenverstrengeling;
vi. stellen van algemene regels over beperkingen bij de aanvaarding van vervolgfuncties;
vii. een verplichting om periodiek in het openbaar, opgave te doen van financiële belangen;
viii. actualisering van de wetgeving omtrent onderzoek en vervolging.
In een brief aan uw Kamer van 17 oktober 2023 heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd
over de voortgang in de uitvoering van de aanbevelingen, alsmede over de appreciatie
van GRECO over de naleving door Nederland (Kamerstukken II, 2023/2024, 36 410-VII, nr. 16). Het huidige kabinet is voornemens op dezelfde voet door te gaan met de naleving
van de GRECO-aanbevelingen. Binnenkort wordt op verzoek van GRECO een actuele stand
van zaken op de uitvoering van de aanbevelingen, aan GRECO gezonden. Daarover zal
uw Kamer dan ook nader worden bericht.
29
Vraag:
Op welke termijn komt er een voorstel ter verzelfstandiging van de Afdeling Bestuursrechtspraak
van de Raad van State?
Antwoord:
Voor een verzelfstandiging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
zijn verschillende modaliteiten denkbaar. Het kabinet schetst dit jaar de contouren
en dient in 2025 een wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer.
30
Vraag:
Valt toegang tot het recht ook onder de voorzieningen in «Elke regio telt»?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 111.
31
Vraag:
Hoe kijkt u, in het licht van ambitie om de rechtsstaat te versterken en de oproep
van de staatscommissie rechtsstaat om de taak van het Juridisch Loket te verbreden,
naar de noodzaak van een landelijk dekkend netwerk van eerstelijns rechtshulp?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 112.
32
Vraag:
Ziet u eerstelijns rechtshulp ook als een voorziening die past bij de ambities om
de kwaliteit van leven, wonen en werken in de randen van de regio te verbeteren, constaterende
dat de fysieke beschikbaarheid van eerstelijns rechtshulp in dergelijke gebieden beperkt
aanwezig is en dat juist in deze gebieden een grote groep mensen woont waarvoor die
toegang juist van groot belang kan zijn en die gezien het inkomen daarvoor ook in
aanmerking komt?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 113.
33
Vraag:
Waarom worden de specifieke uitkeringen niet afgeschaft als het instrument van de
Bijzondere Fondsuitkering (BFU) er als volwaardig alternatief voor in de plaats komt?
Antwoord:
De kwalificering van de BFU als volwaardig alternatief voor de specifieke uitkering,
moet gezien worden tegen de achtergrond van de stijging van het aantal specifieke
uitkeringen. Vóór de grote stijging van het aantal specifieke uitkeringen maakte het
Rijk veelvuldig gebruik van een combinatie van fondsuitkering, met afspraken die opgenomen
waren in convenanten. In het verantwoordingsonderzoek van 2018 merkte de Algemene
Rekenkamer op dat deze afspraken ook (deels) opgevat konden worden als bestedingsvoorwaarden.
De uitgaven waren daarmee onrechtmatig. Deze door de Algemene Rekenkamer onrechtmatig
verklaarde fondsuitkeringen zijn vervolgens omgezet in specifieke uitkeringen. De
BFU is een uitkeringsvorm die ingezet kan worden om deze trend te keren. De decentrale
overheden mogen bij de BFU zelf bepalen hoe zij de doelen wensen te realiseren met
de inzet van de financiële middelen, maar moeten wel (desgevraagd) verplicht informatie
aanleveren over de geleverde beleidsprestaties en -effecten. Deze informatie hoeft
in tegenstelling tot de SPUK niet gecontroleerd te worden middels een accountantsverklaring.
Op basis van die informatie kan een herijking plaatsvinden door het Rijk, van de hoogte
van het macrobudget, de verdeling en het beleid. Hiermee komt minder accent te liggen
op de sturing op rechtmatigheid, maar verschuift deze naar doelmatigheid en doeltreffendheid.
Daarmee is niet gezegd dat een sturing op de rechtmatige inzet van financiële middelen
geen plek meer heeft binnen het uitkeringsstelsel. Soms zijn bestedingsvoorwaarden,
financiële verantwoording en accountantscontrole noodzakelijk, bijvoorbeeld in het
geval van voorziene onrechtmatigheden of zwaarwegende politieke wensen. Om deze redenen
wordt het instrument Specifieke Uitkering niet afgeschaft.
34
Vraag:
Worden de specifieke uitkeringen pas afgeschaft op het moment dat het instrument van
de Bijzondere Fondsuitkering (BFU) er als volwaardig alternatief voor de specifieke
uitkering is?
Antwoord:
De introductie van het instrument Bijzondere Fondsuitkering (BFU) staat los van de
maatregel omtrent de Specifieke Uitkeringen en is onderdeel van de herziening van
de Financiële Verhoudingswet. Het instrument Specifieke Uitkering wordt niet afgeschaft,
de specifieke uitkering wordt echter pas ingezet als hiervoor geen rechtmatig, doelmatig
en doeltreffend alternatief is.
35
Vraag:
Kunt u nader toelichten wat er bedoeld wordt met criminele ondermijning van de democratische
rechtsorde? Wordt hier ook nauw samengewerkt met nationale veiligheidspartners? Zijn
er knelpunten in de samenwerking?
Antwoord:
Zoals te lezen valt in het Jaarverslag van de AIVD van 2023 doet de AIVD onderzoek
naar ondermijning van de democratische rechtsorde door criminele netwerken. Enkele
criminele netwerken hebben de afgelopen jaren nietsontziend geweld gebruikt in de
openbare ruimte.
Een groot aantal officieren van justitie, rechters, Kamerleden en bestuurders wordt
momenteel beveiligd. Dat mensen in zulke beroepen het doelwit zijn, bedreigt het functioneren
van de democratische rechtsorde en vormt daarmee een bedreiging voor de nationale
veiligheid.
Op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 heeft de AIVD
de kerntaak om de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde te beschermen.
Vanuit die taak doet de dienst onderzoek naar de netwerken die in staat zijn (en soms
ook de bedoeling hebben) de democratische rechtsorde te ondermijnen.
Het opsporen van criminelen is de taak van de Nationale Politie, de vervolging is
aan het Openbaar Ministerie. Het AIVD-onderzoek draagt eraan bij dat aanslagen tegen
de rechtsstaat worden voorkomen, dat bedreigde personen worden beschermd en dat zwakke
plekken bij de overheid en het bedrijfsleven (zogeheten systeemkwetsbaarheden) worden
ontdekt, zodat criminelen die niet kunnen misbruiken. De AIVD werkt nauw samen met
de ketenpartners en tussen de politie en de AIVD vindt ook afstemming plaats om dubbelingen
te voorkomen.
36
Vraag:
Hoe verhoudt de ambitie om de kosten van het ambtenarenapparaat te reduceren met 22 procent
zich tot de toename van het aantal Rijksambtenaren met 22 procent tussen 2018 en 2022?
Antwoord:
De in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken taakstelling van 22% (oplopend tot 1 mld.
structureel vanaf 2029) is gebaseerd op de groei van de apparaatsuitgaven bij de kerndepartementen
(gecorrigeerd voor loonbijstelling) over de periode 2018–2022. De apparaatsuitgaven
bestaan voor het overgrote deel uit personele uitgaven. Toevalligerwijs komt de groei
van de apparaatsuitgaven bij de kerndepartementen in genoemde periode overeen met
de procentuele groei van het totaal aantal rijksambtenaren (kerndepartementen, uitvoering
en overige Rijksonderdelen).
37
Vraag:
Kunt u aangeven waaruit de stijging van het aantal ambtenaren tussen 2018 en 2022
bestond, uitgesplitst naar functiegroep, ministerie/uitvoeringsorganisatie en aard
van het contract?
Antwoord:
Zie onderstaande tabellen (in FTE’s), waarbij per ministerie en de grootste uitvoeringsorganisaties
de uitsplitsing naar functiegroep inzichtelijk is gemaakt.
Bron: O&P Rijk
Bron: O&P Rijk
38
Vraag:
Waar is de budgettaire taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat precies
op gebaseerd?
Antwoord:
Zie ook de beantwoording van vraag 36. De taakstelling van 22% (oplopend tot 1 mld.
structureel vanaf 2029) is gebaseerd op de groei van de apparaatsuitgaven bij de kerndepartementen
in de periode 2018–2022.
39
Vraag:
Is in beeld gebracht wat de gevolgen zijn van de budgettaire taakstelling van 22 procent?
Welke werkzaamheden worden straks concreet niet meer uitgevoerd?
Antwoord:
Zie de beantwoording van vraag 8.
40
Vraag:
Wat is het precieze proces van de invulling van de budgettaire taakstelling 22 procent?
Op basis van welk kader wordt deze taakstelling per ministerie ingevuld?
Antwoord:
Zie de beantwoording van vraag 8. Ministers leggen – net als bij andere uitgaven –
in hun eigen begrotingen en jaarverslagen verantwoording af aan uw Kamer over de apparaatsuitgaven.
Vanuit de beleids- en stelselverantwoordelijkheid voor de Rijksdienst coördineert
de Minister van BZK de operatie aan de hand van een aantal nog af te spreken gemeenschappelijke
kaders. De rijksbrede ontwikkelingen worden ieder jaar via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering
Rijk aan uw Kamer gerapporteerd.
41
Vraag:
Kunnen de ambtelijke adviezen die gaan over de budgettaire taakstelling van 22 procent
op de ambtelijke diensten aan de Kamer worden gestuurd?
Antwoord:
Ten aanzien van (juridische) adviezen over het regeerprogramma geldt dat de in het
regeerprogramma vervatte voornemens nog nadere uitwerking en besluitvorming door het
kabinet vergen. Hoewel het kabinet goede informatievoorziening aan de Kamer van groot
belang acht, is het verstrekken van interne ambtelijke adviezen aan de Kamer in dit
stadium waar de besluitvorming nog gaande is, niet gebruikelijk. Voor verstrekking
van ambtelijke adviezen in een nog niet afgerond proces van besluitvorming door de
ministerraad, zoals tijdens de afgelopen algemene politieke beschouwingen, is slechts
bij (hoge) uitzondering plaats. Voorkomen moet worden dat de besluitvorming hierdoor
in dit stadium te veel wordt beïnvloed en de ambtelijke advisering onderwerp wordt
van publiek debat. Het kabinet hecht aan een zorgvuldig proces waarbij in de regel
eerst door (leden van) het kabinet – mede op basis van ambtelijke adviezen – besluiten
worden genomen. Deze worden daarna gemotiveerd kenbaar gemaakt aan de Tweede Kamer,
waarbij in het hierop volgende parlementaire debat het kabinet graag bereid is om
vragen vanuit uw Kamer te beantwoorden.
Ook dit verzoek om verstrekking van ambtelijke adviezen ziet op een onderdeel van
het regeerprogramma dat nog verdere uitwerking behoeft. In het regeerprogramma is
reeds aangekondigd dat Ministers in hun eigen begrotingen en jaarverslagen verantwoording
aan de Tweede Kamer afleggen over hoe zij op een verantwoorde manier de gestelde doelen
zullen realiseren. Gelet op het voorgaande worden de ambtelijke adviezen die zien
op de budgettaire taakstelling van 22 procent op de ambtelijke diensten niet verstrekt.
Via www.kabinetsformatie2023.nl zijn verschillende voor de formatie relevante stukken openbaargemaakt, waaronder
over de taakstelling. De beslisnota bij de Miljoenennota – ook voor het onderdeel
dat specifiek ziet op de taakstelling – is eveneens openbaar en te raadplegen via
www.rijksfinancien.nl.2
42
Vraag:
Kan een overzicht gegeven worden per departement van welke onderdelen of uitvoeringsorganisaties
niet bij hoeven te dragen aan de taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat?
Antwoord:
De Minister van Financiën antwoordt het volgende:
De Ministers hebben de ruimte gekregen om «breed» naar dekkingsmogelijkheden van de
taakstelling te kijken. Dit om de taakstelling zo verantwoord en realiseerbaar mogelijk
in te kunnen boeken. Er kan ook gekeken worden naar dekking uit andere middelen dan
apparaatsmiddelen bij de kerndepartementen. De consequenties voor onderdelen of uitvoeringsorganisaties
zijn op dit moment nog niet te geven. Ministers leggen in hun eigen begrotingen en
jaarverslagen verantwoording aan de Tweede Kamer af.
43
Vraag:
Klopt het dat doordat uitvoeringsorganisaties en bijvoorbeeld defensie uitgezonderd
worden van de taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat andere (kern)departementen
meer dan 22 procent moeten bezuinigen? Zo ja, hoe is dit verdeeld?
Antwoord:
De Minister van Financiën antwoordt het volgende:
Dit is onjuist. De taakstelling van 22% is evenredig ingeboekt op de apparaatsartikelen
van de kerndepartementen, waarbij aan de voorkant rekening is gehouden met de verschillende
in het Hoofdlijnenakkoord genoemde uitzonderingen.
44
Vraag:
Wordt er in de basisopleiding ambtelijk vakmanschap voor alle Rijksambtenaren ook
extra aandacht geschonken aan de dienstbaarheid van ambtenaren richting burgers?
Antwoord:
Ja. De kern van het ambtelijk vakmanschap is immers het besef van iedere rijksambtenaar
dat de rijksoverheid er is voor de burger (en niet andersom). De bedoeling van de
basisopleiding ambtelijk vakmanschap is dat rijksambtenaren leren om vanuit een aantal
(ethische) waarden hun werk te doen. Die zeven waarden zijn opgenomen in de Gids Ambtelijk
Vakmanschap. Eén van die waarden is werken vanuit dienstbaarheid. Alle zeven waarden
krijgen in de basisopleiding extra aandacht. Het extra zit hem erin, dat van alle
rijksambtenaren wordt gevraagd om de waarden in hun werk altijd op hun netvlies te
houden.
45
Vraag:
Gaan Ministers ook mee naar de trainingen voor de democratische rechtsstaat die worden
georganiseerd voor de ambtenaren?
Antwoord:
Momenteel niet
46
Vraag:
Strekt de inzet op integraal beleid op zaken als handelingsvaardigheid leidinggevenden
en omstanders, normstelling, handhaving en de toegankelijkheid van meldkanalen zich
ook uit naar de politie als organisatie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
De politie streeft met de brede opgave Politie voor Iedereen naar een veilig en inclusief
werkklimaat en zij neemt veel maatregelen op het gebied van integriteit, leiderschap
en het omgaan met diversiteit. Daarnaast werkt de korpsleiding met het Plan aanpak
uitsluiting, discriminatie en racisme aan het tegengaan van ongewenst (pest)gedrag,
discriminatie en racisme. Hierbij is het van belang dat signalen van uitsluiting,
discriminatie en racisme serieus worden genomen en dat hierop adequaat en normstellend
door leidinggevenden wordt geacteerd. Van hen wordt bij uitstek verwacht dat zij niet
alleen zelf het goede voorbeeld geven bij het creëren van een inclusieve werkomgeving
maar ook dat zij niet wegkijken bij ongewenst gedrag en een actieve bijdrage leveren
aan het bewerkstelligen van een veilige cultuur. Daarom worden leidinggevenden door
de organisatie op verschillende manieren ondersteund en gefaciliteerd, onder meer
door trainingen, expertise-ontwikkeling en door praktische instrumenten waaronder
een handelingskader over hoe te handelen bij meldingen van uitsluiting, discriminerend
en/of racistische gedrag binnen de politie.
Om te integraliteit van de genomen maatregelen te bestendigen wordt bij het uitvoeren
van dit plan tevens de Sociale Agenda Politie 2023–2027 betrokken. Daarnaast heeft
de politie een uitgebreid netwerk van vertrouwenspersonen en diverse loketten ingericht
voor het stellen van hulpvragen en het melden van zorgen en/of misstanden over arbeidsrelatie,
gezondheid, integriteit, sociale veiligheid en inclusie. Om veelheid van meldpunten
te vereenvoudigen en loketten meer te laten aansluiten op elkaar, ten behoeve van
het versterken van de integrale benadering is in 2023 een nieuw «Sociaal loket» ingevoerd
die fungeert als een voorportaal voor selectie en doorgeleiding naar bestaande loketten.
De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer regelmatig over de voortgang
van deze maatregelen, waaronder ook in de jaarverantwoording politie (Kamerstukken
II 2023/24, nr 19104).
47
Vraag:
Wanneer komt de AMvB waarin meer regels worden gesteld ten aanzien van de Woo?
Antwoord:
Naar verwachting wordt deze AMvB medio volgend jaar in internetconsultatie gebracht.
48
Vraag:
Welke stappen zijn in 2024 gezet om het CIO-stelsel te verbeteren?
Antwoord:
Zoals u weet werkt de Minister van BZK aan een doorontwikkeling van het CIO-stelsel.
In de verzamelbrief van maart 2024 (Kamerstukken II, 2023/2024, 26 643, nr.1149) is de gefaseerde aanpak van deze doorontwikkeling beschreven. Conform deze aanpak
heeft de Auditdienst Rijk (ADR) in 2024 onderzoek gedaan naar de implementatie en
de werking van het besluit CIO-stelsel. De ADR zal het rapport op korte termijn uitbrengen,
waarna deze ook met uw kamer gedeeld zal worden. De bevindingen van de ADR vormen
belangrijke input voor de herziening van het stelsel.
Parralel aan deze evaluatie zijn er in 2024 een aantal «tijdelijke werkafspraken»
als addendum op het CIO-stelsel vastgesteld. Daarmee zijn o.a. de posities van de
(Chief) Data Officers en (Chief) Privacy Officers en de bijbehorende overleggremia
in het stelsel opgenomen. Ook is er met de tijdelijke werkafspraken meer aandacht
voor interoperabiliteit en de uitvoeringstoets voor nieuw beleid.
49
Vraag:
Welke versterking van het CIO-stelsel wordt in 2025 geïmplementeerd?
Antwoord:
Op basis de bevindingen van de ADR, een advies van het Adviescollege ICT-toetsing
en een aantal verbetervoorstellen vanuit het CIO-beraad zal het besluit CIO-stelsel
in 2025 herzien worden. De tijdelijke werkafspraken (het addendum) zullen dan ook
in het stelsel worden geïncorporeerd. Zoals de ADR in haar voorlopige conclusies heeft
gedeeld zal het besluit hiervoor niet fundamenteel herzien hoeven te worden, maar
aanpassingen aan het besluit zijn wel nodig om het stelsel naar een volgend volwassenheidsniveau
te brengen. Naast een herziening van het besluit valt er ook veel winst te behalen
in de werking van het stelsel. In 2025 zal daarom ook daarin worden geïnvesteerd.
50
Vraag:
Heeft het Ministerie van BZK voldoende bevoegdheden, toegang en coördinerend vermogen
om deugdelijk te inventariseren wat aanvullend nodig is om het CIO-stelsel te versterken?
Antwoord:
Om te inventariseren wat aanvullend nodig is om het CIO-stelsel te versterken zijn
de evaluatie van de ADR en het advies van het AcICT van groot belang. Op basis van
hun onderzoeksbevoegdheden hebben deze organisaties onderzoek kunnen doen en adviezen
kunnen uitbrengen. De departementen hebben goed meegewerkt aan deze onderzoeken en
aan uitvragen vanuit BZK. Ook in algemene zin zijn zij gecommitteerd aan de doorontwikkeling
van het CIO-stelsel.
Uit de evaluatie van de ADR blijkt bovendien dat de bevoegdheden die momenteel in
het «Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst»
en het besluit CIO-stelsel zijn vastgelegd in beginsel voldoende moeten zijn voor
de uitoefening van de coördineerde rol van BZK. Er valt echter nog winst te behalen
in hoe deze bevoegdheden worden gebruikt, bijvoorbeeld door de kaderstellende en monitorende
rol steviger in te vullen. Daar gaan we dan ook mee aan de slag. Daar waar bevoegdheden
alsnog ontoereikend blijken te zijn, zal worden overwogen deze in het besluit uit
te breiden of te verduidelijken.
51
Vraag:
Wanneer wordt de Kamer naar verwachting geïnformeerd over hoe de financiering van
digitaliseringsbeleid toekomstbestendig kan worden vormgegeven?
Antwoord:
De Minister van BZK zal uw Kamer hier in 2025 over informeren.
52
Vraag:
Hoe heeft de ontwikkeling van het aantal ambtenaren in fte's zich de afgelopen twintig
jaar per jaar ontwikkeld, uitgesplitst naar uitvoering, beleid, ondersteuning en communicatie?
Antwoord:
Er is geen data voorhanden om de ontwikkeling in het aantal ambtenaren in fte’s van
de afgelopen twintig jaar in beeld te brengen. In onderstaande tabel is de ontwikkeling
vanaf januari 2017 van BZK terug te vinden, waarbij de AIVD en ZBO’s niet zijn meegenomen.
Onder uitvoering zijn de uitvoeringsorganisaties van BZK, inclusief de SSO’s meegenomen.
De NCG is enkel meegenomen in de jaren dat zij onderdeel uitmaakte van BZK. Een aparte
uitsplitsing naar communicatie is niet mogelijk doordat er geen data voorhanden is
en zij verspreid door het gehele departement werken.
Uit deze tabel blijkt dat vanaf januari 2017 tot augustus 2024 het aantal ambtenaren
in beleid met 886,58 fte is toegenomen. Het aantal ambtenaren in de uitvoering is
toegenomen met 3.678 fte. De ondersteuning is in deze periode met 35,52 fte gegroeid.
53
Vraag:
Op welke manier is de 200 miljoen euro uit het hoofdlijnenakkoord, bedoeld voor investeringen
in goed bestuur en de democratische rechtsstaat, verdeeld? Kunt u dit uitsplitsen
op het meest gedetailleerde niveau dat beschikbaar is en daarbij aangeven welk deel
nog niet is gecommitteerd?
Antwoord:
BZK heeft uit deze enveloppe onderstaande reeks ontvangen:
2025
2026
2027
2028
2029
€ 75,0 mln.
€ 112,5 mln.
€ 150,0 mln.
€ 149,5 mln.
€ 149,0 mln.
De overige middelen (25% van het totaal) zijn naar de begroting van het Ministerie
van Justitie & Veiligheid geboekt.
De middelen op de BZK-begroting zijn ten behoeve van goed bestuur en de democratische
rechtsstaat en zijn volledig bestemd voor de doeleinden uit het hoofdlijnenakkoord.
Middelen worden bijvoorbeeld besteed aan de uitvoering van actieagenda sterk bestuur,
het uitbreiden van het mandaat van de Kiesraad tot een Kiesautoriteit en vernieuwing
van het kiesstelsel. Middelen gaan ook naar het vergroten van de toegankelijkheid
en uitvoerbaarheid van verkiezingen.
In de Kamerbrief «Beleidsvoorstellen uit de Ontwerpbegrotingen 2025 van H4 en H7 met
CW 3.1. kaders» wordt ingegaan op de doelen, instrumenten, financiële gevolgen en
de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze Kamerbrief ontvangt u begin oktober.
54
Vraag:
Kunt u aangeven hoeveel openstaande vacatures er zijn bij de Rijksoverheid, uitgesplitst
naar uitvoering, beleid, ondersteuning en communicatie?
Antwoord:
In het tweede kwartaal van 2024 waren er 7.389 vacatures met de volgende onderverdeling
naar functietype. Hierin is geen onderverdeling te maken naar communicatiefuncties.
Bron: O&P Rijk
55
Vraag:
Hoeveel ambtenaren werken aan Woo-verzoeken, zowel bij centrale als decentrale overheden?
Hoeveel Woo-verzoeken kwamen er per jaar de laatste vijf jaar binnen?
Antwoord:
Er is op dit moment geen zicht op hoeveel ambtenaren betrokken zijn bij de afhandeling
van Woo-verzoeken. Wel is het beeld dat de capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken
de afgelopen jaren fors is uitgebreid. Het is uitdagend om hier volledig zicht op
te krijgen gelet op de vele verschillende medewerkers die direct of indirect betrokken
zijn bij de uitvoering van de Woo en de afhandeling van Woo-verzoeken (Kamerstukken
II 2021/22, 32 802, nr. 55, p. 16).
Tegelijkertijd is het van belang om hier beter zicht op te krijgen. Het kabinet wil
namelijk toewerken naar een goed werkend en uitvoerbaar openbaarheidsstelsel, zowel
voor verzoekers als voor bestuursorganen. Mede om die reden wordt onderzoek uitgevoerd
naar de concrete uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteit voor de afhandeling
van Woo-verzoeken.
Sinds 2023 wordt in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR 2022) gerapporteerd
over de afhandeling van Woo-verzoeken bij de ministeries (Kamerstukken II 2023/24,
31 490, nr. 338). In 2022 zijn er bij de ministeries 2.886 Woo-verzoeken ontvangen. In 2023 ging
het om 3.034 Woo-verzoeken. Over de jaren 2019 t/m 2021 zijn geen soortgelijke gegevens beschikbaar. De koepels
van de medeoverheden hebben een eigen monitor waarin zij rapporteren over de afhandeling
van Woo-verzoeken (IPO via https://www.ipo.nl/media/5vnk5bcr/monitor-implementatie-wet-open-overhe…, VNG via https://kiacommunity.nl/thoughts/20202 en UvW via https://unievanwaterschappen.nl/wp-content/uploads/Monitor-implementati…).
56
Vraag:
Hoeveel van deze verzoeken komen van de top 1-procent aanvragers en hoeveel hiervan
komen van de top 5-procent aanvragers?
Antwoord:
De Minister van BZK beschikt op dit moment niet over dergelijke gegevens. Zoals aangekondigd
in de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets, zal een onderzoek worden uitgevoerd
naar de concrete uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteit voor de afhandeling
van Woo-verzoeken. Deze vraag zal op geaggregeerd niveau in de onderzoeksopdracht
worden betrokken.
Tot slot wordt op dit moment een rijksbreed dashboard Woo ontwikkeld. Dit dashboard
moet periodiek inzicht bieden in de afhandeling van Woo-verzoeken bij het Rijk. Een
eerste versie van dit dashboard moet vanaf 1 januari 2025 publiek toegankelijk zijn.
In eerste instantie wordt het dashboard samengesteld uit bestaande rapportagegegevens
(JBR en motie-Omtzigt).
Op termijn wordt bezien op welke wijze dit dashboard doorontwikkeld kan worden, bijvoorbeeld
door ook te rapporteren over het soort indieners van Woo-verzoeken.
57
Vraag:
Wanneer ontvangt de Kamer de Wet op de politieke partijen van het kabinet?
Antwoord:
De Wet op de politieke partijen (Wpp) is op 15 april aan de Afdeling advisering van
de Raad van State aangeboden. Zodra de Raad van State advies heeft uitgebracht over
het wetsvoorstel, zal de Minister dit advies bestuderen. Dit kan ook leiden tot aanpassingen
en verduidelijkingen in het voorstel van wet en de bijbehorende memorie van toelichting.
Hierna kan het wetsvoorstel, via de ministerraad, worden ingediend bij de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
58
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de totale uitgaven van de Rijksoverheid ten aanzien van de bestrijding
van discriminatie de komende kabinetsperiode jaarlijks afwijken van de jaarlijkse
uitgaven tijdens de vorige kabinetsperiode?
Antwoord:
Artikel 1 van de Grondwet verbiedt discriminatie. Discriminatie leidt tot indringend
persoonlijk leed en raakt daarnaast ook de samenleving als geheel. Dit kabinet treedt
daarom daadkrachtig op tegen discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat,
zowel op straat als online. De overheid heeft hierin een voorbeeldfunctie. De aanpak
van discriminatie is daarom opgenomen in het Regeerprogramma. Voor de uitvoering van
het regeerprogramma zijn gelden toegekend. Dit betekent dat voor de aanpak van discriminatie
extra middelen beschikbaar zijn. Deze variëren per jaar. In 2025 komt € 3,3 mln. extra
beschikbaar bovenop de bestaande middelen, daarna wordt € 10 mln. per jaar toegevoegd
in 2026 en 2027, vanaf 2028 is er € 8 mln. extra structureel beschikbaar bovenop de
bestaande middelen. De middelen zullen worden aangewend voor de versterking van het
stelsel van antidiscriminatievoorzieningen en de lokale aanpak van discriminatie;
voor de versterking van de infrastructuur van discriminatie (NCDR (die € 1 mln. ontvangen
van de € 3,3 mln.), Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme) en voor beleidstrajecten
zoals de aanpak van online discriminatie.
59
Vraag:
Wat is het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is in de geschatte
budgetflexibiliteit in artikel 1 «Openbaar bestuur en democratie»?
Antwoord:
De omvang van artikel 1 voor het jaar 2025 is ruim € 164 mln. Het totale bedrag dat
nog niet is ingevuld of vrij te besteden is € 3,2 mln. (afgerond 2%) (zie ook tabel 9
van de Ontwerpbegroting 2025 van BZK).
60
Vraag:
Zijn er al voorlopige ideeën of prioriteiten voor de besteding van het nog niet ingevulde/vrij
te besteden budget in artikel 1 «Openbaar bestuur en democratie»? Zo ja, wat zijn
deze?
Antwoord:
Goed bestuur en de democratische rechtsstaat vormen het fundament van onze samenleving.
De middelen worden hiervoor ingezet. De budgetflexibiliteit betreft altijd een momentopname
en is onderhevig aan besluitvorming. Met het opstellen van de OW25 zijn nog geen ideeën
of prioriteiten gekoppeld aan het nog niet ingevulde/vrij te besteden budget op artikel 1.
Echter vindt richting de voorjaarsbesluitvorming verdere uitwerking plaats van de
prioriteiten binnen artikel 1 Openbaar bestuur en democratie waaraan dit budget besteed
kan worden.
61
Vraag:
Waarom neemt de bijdrage voor ProDemos gedurende de komende jaren af?
Antwoord:
Er is te zien dat de bijdrage voor ProDemos vanaf het jaar 2027 afneemt. In het hoofdlijnenakkoord
is afgesproken dat rijksbreed wordt bezuinigd op subsidies. Dit betreft de bijdrage
die wordt gedaan vanuit de subsidie ProDemos.
62
Vraag:
Wordt er voor het jaar 2029 rekening mee gehouden dat de Kamer (en daarmee ProDemos)
terugkeert naar het Binnenhof en dit betekent dat ProDemos vanaf dat jaar veel meer
bezoekers zal aantrekken?
Antwoord:
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is met ProDemos in gesprek
over de verhuizing van de Tweede Kamer en de daarbij behorende vraagstukken rondom
huisvesting en bereikcijfers. Bij de inrichting van een nieuwe subsidieregeling vanaf
1 januari 2027 worden deze vraagstukken meegenomen.
63
Vraag:
In de lijst met budgettaire gevolgen staat tweemaal «Weerbaar bestuur». Kunt u in
detail aangeven wat onder deze posten valt en een overzicht geven?
Antwoord:
Democratie is uiteindelijk mensenwerk. De mensen in het openbaar bestuur vormen, samen
met ambtenaren en rechters, het gezicht van onze democratische rechtsstaat. Haat,
agressie en intimidatie moet worden bestreden. We versterken de programma’s om politieke
ambtsdragers te ondersteunen.
Subsidies worden verstrekt ter verhoging van de weerbaarheid van het bestuur tegen
ondermijning en ter verhoging van de veiligheid van decentrale politieke ambtsdragers,
ambtenaren en hun organisaties. Denk hierbij aan een subsidie voor de inzet van het
Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur. Naast ondersteuning na incidenten organiseert
dit team bewustwordings- en weerbaarheidssessies bij alle gemeenten, provincies en
waterschappen met speciale aandacht voor volksvertegenwoordigers. Een ander voorbeeld
is de inzet van het CCV voor de uitvoering van de woningscans en veiligheidsgesprekken
als onderdeel van de regeling preventieve beveiligingsmaatregelen.
Er wordt door middel van opdrachten doorgewerkt aan het verhogen van de weerbaarheid
van decentrale politieke ambtsdragers, ambtenaren en hun organisaties tegen agressie,
intimidatie, bedreiging en ondermijning. Zo worden er instrumenten ontwikkeld voor
omgang met agressie en intimidatie voor gezinsleden van politieke ambtsdragers, en
voor ondersteuning tegen online haat.
Ook worden decentrale bestuurders ondersteund in het omgaan met maatschappelijk ongenoegen
en onrust. Doel is om zorgen en ongenoegen beter te horen en zo een plek te geven
in democratische processen en escalatie te voorkomen. Inzet betreft onder andere de
ontwikkeling van kennis en handelingsperspectief voor communicatie, dialoog en mediation.
Voorts kunnen indien nodig opdrachten worden verstrekt voor de uitvoering van GRECO-aanbevelingen
op het gebied van integriteitsbeleid van bewindspersonen, dan wel voor integriteitsbevordering
gericht op het decentrale bestuur.
64
Vraag:
Wanneer wordt het Constitutioneel hof naar verwachting opgericht?
Antwoord:
De invoering van constitutionele toetsing en de oprichting van een constitutioneel
hof hebben prioriteit. De contouren van ons voorstel worden samen met de Staatssecretaris
Rechtsbescherming in een contourennota geschetst, die uw Kamer dit jaar ontvangt,
waarna we ons ervoor inzetten om in 2025 een voorstel tot grondwetswijziging bij uw
Kamer in te dienen. Hoelang het hierna nog duurt voordat het constitutioneel hof daadwerkelijk
wordt opgericht is moeilijk te zeggen. In ieder geval moet het grondwetsvoorstel eerst
nog in eerste en tweede lezing in het parlement, met tussentijdse ontbinding, worden
aangenomen, voordat de organisatorische kant van de oprichting van een constitutioneel
hof aan kan vangen.
65
Vraag:
Wat wordt er precies gefinancierd uit de post «weerbaar bestuur»?
Antwoord:
Zie antwoord op 63.
66
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de bewering dat er meer geïnvesteerd wordt in de AIVD zich verhoudt
tot een verlaagd uitgavenbedrag aan nationale veiligheid?
Antwoord:
Met het hoofdlijnenakkoord investeert het kabinet structureel € 300 mln. in versterking
van de nationale veiligheid voor meer slagkracht bij de politie, justitie en de veiligheidsdiensten.
De bedragen daaruit die bedoeld zijn voor de AIVD zullen bij voorjaarsnotabesluitvorming
2025 structureel worden overgeboekt naar de AIVD en daarna leiden tot een mutatie
in de begroting Nationale Veiligheid.
67
Vraag:
Hoeveel geld is (naar schatting) toebedeeld aan de veiligheid van onze vitale infrastructuur?
Antwoord:
Vanwege het bijzondere karakter van dit begrotingsartikel en de gedeeltelijk geheime
uitgaven zijn de uitgaven niet nader uitgesplitst en zijn de apparaatsuitgaven niet
opgenomen in het centraal apparaatsartikel.
68
Vraag:
Hoeveel geld is (naar schatting) toebedeeld aan preventieve maatregelen voor crisisbeheersing
door storingen bij digitale processen in de vitale infrastructuur?
Antwoord:
Vanwege het bijzondere karakter van dit begrotingsartikel en de gedeeltelijk geheime
uitgaven zijn de uitgaven niet nader uitgesplitst en zijn de apparaatsuitgaven niet
opgenomen in het centraal apparaatsartikel.
69
Vraag:
Wat is het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is in de geschatte
budgetflexibiliteit in artikel 6 «Overheidsdienstverlening en informatiesamenleving»?
Antwoord:
De omvang van artikel 6 voor het jaar 2025 is € 537 mln. Het totale bedrag dat nog
niet is ingevuld of vrij te besteden is € 9 mln. (afgerond 2%) (zie ook tabel 14).
Hier is echter wel al een bestemming voor. Het nog niet ingevuld of vrij te besteden
budget zal onder andere aan Data, Algoritmen en AI besteed worden.
70
Vraag:
Zijn er al voorlopige ideeën of prioriteiten voor de besteding van het nog niet ingevulde/vrij
te besteden budget in artikel 6 «Overheidsdienstverlening en informatiesamenleving»?
Antwoord:
De 2% nog niet ingevuld/vrij te besteden budget zal o.a. aan Data, Algoritmen en AI
besteed worden.
71
Vraag:
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken waar dit kabinet op inzet op het percentage
vrouwen en culturele diversiteit in topfuncties?
Antwoord:
De doelstelling voor een evenredige man-vrouwvertegenwoordiging, uitgedrukt in percentages,
is om in 2026 45–55% vrouwen in (sub)topfuncties (schaal 15 en hoger) te hebben bij
ministeries en uitvoeringsorganisaties.
Voor culturele diversiteit hanteren wij ook een meetbare doelstelling. Het streven
is om in 2026 een aandeel van 12% Nederlanders met een herkomstland buiten-Europa
te hebben in de (sub)top (schaal 15 en hoger) bij ministeries en uitvoeringsorganisaties.
72
Vraag:
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe en met welke middelen u voornemens
bent de werkcultuur binnen de Rijksdienst te verbeteren, diversiteit en inclusie te
bevorderen en discriminatie en racisme op de werkvloer tegen te gaan?
Antwoord:
Zoals ook is aangegeven tijdens het Dertigledendebat over het bericht dat een op de
tien rijksambtenaren racisme op de werkvloer ervaart, vind het kabinet dit onderwerp,
net als Uw Kamer, belangrijk. Onze algemene aanpak is gericht op het bevorderen van
diversiteit, op het inclusief denken en handelen binnen het hele Rijk. Het streven
is dat een goede mix van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en
kennis in teams aanwezig is en allen bijdragen aan resultaten.
De Rijksoverheid zet zich voortdurend in voor de doorontwikkeling naar een inclusieve
organisatie met divers samengestelde teams. Dit doen we zowel binnen de ministeries
als in rijksbreed verband. Enkele voorbeelden ter illustratie zijn:
• Er wordt gewerkt aan inclusievere werving en selectie door middel van o.a. trainingen
inclusief werven en selecteren en inzicht in onbewuste vooroordelen voor degenen die
betrokken zijn bij selectieprocessen, het delen van goede voorbeelden voor een inclusief
wervingsproces, en maatregelen en pilots voor breed werven en objectief selecteren.
Dit zal ook impact hebben op de doorstroom van talent in de organisatie.
• Programma’s en trainingen voor de ontwikkeling van personeel. Met aandacht voor zowel
de diversiteit aan achtergronden/ perspectieven, als diversiteit en inclusie. Zo is
het talentontwikkelprogramma cross-mentoring doorontwikkeld zodat het beter inzetbaar
is voor het bevorderen van diversiteit en inclusie in de hogere functieschalen.
• Op diverse manieren wordt gewerkt aan het vergroten van het bewustzijn op het gebied
van discriminatie, ongewenst gedrag en racisme, en het belang van diversiteit en inclusie
en sociale veiligheid op de werkvloer in bredere zin. Dit gebeurt onder andere via
diverse bewustzijnsprogramma’s, communicatie, evenementen, workshops, teamgesprekken,
en trainingen over omgangsnormen en om omstanders te activeren.
• Er wordt op verschillende manieren feedback gezocht en onderzoek gedaan binnen de
organisatie, zoals via medewerkersonderzoeken en exitgesprekken, en (kwalitatief)
onderzoek naar racisme discriminatie en uitsluiting, en de inclusiebeleving binnen
het Rijk. De uitkomsten van deze monitors en onderzoeken dragen bij aan het lerende
vermogen van de organisaties en de verbetering en verdere ontwikkeling van beleid
en toepassing daarvan.
• Er wordt gewerkt aan de implementatie van de afspraken uit het VN-Verdrag inzake de
rechten van personen met een handicap, zodat de werkomgeving zo toegankelijk is dat
iedereen, met of zonder beperking, op gelijke voet volwaardig kan meedoen. Het gaat
zowel om aanpassingen in het personeelsbeleid als aanpassingen in andere onderdelen
van de bedrijfsvoering, zoals huisvesting en ICT.
• Er worden diverse maatregelen genomen om de realisatie van banen onder de Wet banenafspraak
verder te brengen. Hierover is de kamer geïnformeerd in de Brief Voortgang Banenafspraak
Rijk van 20 december 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 34 352, nr. 309).
Om Leidinggevenden beter toe te rusten voor hun cruciale rol bij het creëren en bewaken
van integriteit en een sociaal veilig werkklimaat is een factsheet gemaakt voor het
tegengaan van discriminatie op de werkvloer en zijn er verschillende workshops specifiek
voor leidinggevende aangeboden. Verder is een handreiking voor leidinggevenden in
voorbereiding over de aanpak en handhaving van racisme, op basis van een escalatiemodel.
Daarnaast wordt onderzocht hoe competenties die van belang zijn voor een sociaal veilig
en inclusief werkklimaat, zoals het aanpakken van discriminatie en racisme, onderdeel
kunnen worden van functieprofielen van leidinggevenden en van programma’s gericht
op inclusief leiderschap. Ook wordt er samen met het College voor de Rechten van de
Mens een e-learning gemaakt dat leidinggevende ondersteunt bij het bespreekbaar maken
van vooroordelen, stereotyperingen en gelijke behandeling in hun teams. Voor het bevorderen
van een meer structurele en systematische aanpak van racisme en discriminatie binnen
de hele Rijksoverheid wordt begin 2025 een model opgeleverd voor een periodieke beleids-
en effectrapportage van alle departementen en grote uitvoeringsorganisaties. Het model
wordt leidend voor het te treffen scala aan maatregelen, en voor verantwoording en
monitoring daarop. Er zullen in ieder geval maatregelen in het model worden betrokken
op het gebied van normstelling, handelingsvaardigheid leidinggevenden en omstanders,
voorzieningen om te melden, en handhaving.
Deze voorbeelden zijn niet limitatief wat getuigt van de vele initiatieven op dit
werkterrein.
Ten aanzien van de middelen wordt verwezen naar pagina 60 de tabel met de uitgaven
voor artikel 7.
73
Vraag:
Kunt u zo concreet mogelijk de middelen die worden uitgegeven aan «POK – Leiderschap,
diversiteit en inclusie» uiteenzetten?
Antwoord:
Zie antwoord op 77.
74
Vraag:
Hoeveel Woo-verzoeken ontvangen de waterschappen per jaar over de laatste vijf jaar?
Hoeveel mensen hebben zij hiervoor in dienst? Hoeveel verzoeken komen van de top 1-procent
aanvragers en hoeveel aanvragen komen van de top 5-procent aanvragers?
Antwoord:
De Unie van Waterschappen heeft zeer recent een monitor implementatie Wet open overheid
gepubliceerd.3 Uit deze monitor blijkt dat in 2023 in totaal 284 Woo-verzoeken zijn ingediend bij
alle waterschappen ten opzichte van 205 in 2022 (een stijging van 38,5%). Over meer
gegevens beschikt de Minister van BZK niet.
75
Vraag:
Wat is het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is in de geschatte
budgetflexibiliteit in artikel 7 «Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid»?
Antwoord:
De omvang van artikel 7 voor het jaar 2025 is € 90 mln. Het totale bedrag dat nog
niet is ingevuld of vrij te besteden is € 7 mln. (afgerond 8%) (zie ook tabel 16 van
de Ontwerpbegroting 2025 van BZK)
76
Vraag:
Zijn er al voorlopige ideeën of prioriteiten voor de besteding van het nog niet ingevulde/vrij
te besteden budget in artikel 7 «Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid»?
Antwoord:
De 8% nog niet ingevuld/vrij te besteden budget zal o.a. worden besteed aan algemene
beveiligingseisen rijksoverheid (ABRO), ondersteuning van koepels inzake de implementatie
Woo, bredere samenwerking tussen de verschillende lagen van de overheid bij het aantrekken
en behouden van (IT)capaciteit en inzet op ambtelijk vakmanschap.
77
Vraag:
Waar wordt het geld onder «POK – leiderschap, diversiteit en inclusie» exact aan uitgegeven?
Wat is inclusie-onderzoek en wat kost het? Welke lesmaterialen worden hierbij gebruikt?
Antwoord:
Het geld onder POK – Leiderschap, diversiteit en inclusie wordt in 2025 uitgegeven
aan de uitvoering en doorontwikkeling van workshops (300k), communicatie en campagne
uitingen (200k), inbedding in de integriteitsinfrastructuur (125k) en onderzoek en
monitoring (180k). De specifieke besteding van deze middelen ziet er als volgt uit:
Workshops
• Ontwikkelingskosten
• Opleiding workshopsbegeleiders
• Aanbieden workshops
Communicatiestrategie
• Ontwikkelen meerjarige communicatiestrategie
• Uitrollen campagne
• Creëren content
Inbedden integriteitsinfrastructuur
• Communicatie
• Extra opleiding vertrouwenspersonen
Instrumenten
• Ontwikkeling
Monitoring en onderzoek
• Ontwikkeling
• Uitvoering
Inclusie onderzoek is onderzoek naar de beleving van inclusie binnen de Rijksdienst
door haar medewerkers. Dit wordt op verschillende wijze gedaan. BZK haalt feedback
op en doet onderzoek binnen de organisatie, zoals via medewerkersonderzoeken en exitgesprekken,
en (kwalitatief) onderzoek naar racisme, discriminatie en uitsluiting, en de inclusiebeleving
binnen het Rijk. De uitkomsten van deze monitors en onderzoeken dragen bij aan het
lerende vermogen van de organisaties en de verbetering en verdere ontwikkeling van
beleid en toepassing daarvan.
Er wordt geen lesmateriaal gebruikt voor of tijdens onderzoek naar inclusie.
78
Vraag:
Wat gaat er na 2025 gebeuren met de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme?
Antwoord:
Zoals in het Regeerprogramma staat, treedt dit kabinet daadkrachtig op tegen discriminatie,
racisme, antisemitisme en moslimhaat, zowel op straat als online. De overheid heeft
hierin een voorbeeldfunctie. Met het oog op de besluitvorming over de verlenging en
eventuele structurele inbedding van de NCDR heeft de Minister van BZK een evaluatie
laten verrichten van de NCDR. Deze is in de zomer afgerond en zal op korte termijn
aan u worden toegezonden. Uit de evaluatie komt naar voren dat de NCDR als een waardevolle
aanvulling wordt gezien op het Nederlandse stelsel van aanpak van discriminatie, en
dat rollen, taken en verwachtingen over en bij de NCDR zich, na een startfase, momenteel
uitkristalliseren. In de komende periode zal over de aanbevelingen uit de evaluatie
het gesprek worden aangegaan met de NCDR en vervolgens ruim voor 2026 een besluit
worden genomen over verlenging en eventuele formele, permanente instelling van de
NCDR. Uw Kamer wordt daarover in 2025 geïnformeerd.
79
Vraag:
Wat is de verklaring voor de daling van uitgaven aan het eigen personeel? Welk deel
van de daling wordt verklaard door het loslaten van het eigen personeel? Welk deel
door veranderingen in loon?
Antwoord:
De budgetten op de regel «Eigen personeel» binnen artikel 11.1 «Apparaat» dalen de
komende jaren voor het overgrote deel als gevolg van de afloop van tijdelijke formatie
en het inboeken van de taakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord (deel 2025). Voor verschillende
beleidsdoelstellingen is tijdelijke formatie beschikbaar gemaakt en zijn tijdelijke
middelen toegekend, waarvan een deel wordt ingezet voor personeel. Daar waar geen
sprake kan zijn van tijdelijk eigen personeel wordt door middel van natuurlijk verloop
overbezetting voorkomen.
80
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de financiering van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie
en Racisme zich sinds de instelling jaarlijks heeft ontwikkeld en hoeveel financiering
er de komende jaren voor de Nationaal Coördinator is gereserveerd?
Antwoord:
De NCDR is in 2022 ingesteld voor een periode van drie jaar, met een budget van € 2,5 mln.
per jaar. De NCDR heeft een brede en arbeidsintensieve taak. Daarom is in 2023 besloten
om de NCDR voor 2023 en 2024 een jaarlijkse ophoging van het budget toe te kennen
van € 1 mln. De ophoging van het budget van de NCDR in 2025 bedraagt ook € 1 mln.
Dit wordt gefinancierd uit de middelen die zijn gereserveerd voor de aanpak van discriminatie,
zoals opgenomen in het Regeerprogramma.
81
Vraag:
Wat waren de uitgaven voor het directoraat-generaal Algemene Bestuursdienst (DGABD)
in de voorgaande jaren?
Antwoord:
Het directoraat-generaal Algemene Bestuursdienst (DGABD) is de management-development-organisatie
van de Rijksoverheid. DGABD faciliteert de werving en selectie voor de ongeveer 2000
ABD-functies en heeft voor die functionarissen een leer- en ontwikkelaanbod. Daarnaast
is DGABD verantwoordelijk voor de salarisadministratie van de bewindspersonen en heeft
het de werkgeversrol voor de Topmanagementgroep (TMG), de ongeveer 100 hoogste ambtenaren
van de rijkdienst. Daar valt ook de salarisadministratie van de TMG onder. In de onderstaande
tabel zijn de gerealiseerde apparaatsuitgaven nader gespecificeerd zodat zichtbaar
is welke apparaatsuitgaven voor medewerkers van het DGABD worden gemaakt en welke
apparaatsuitgaven voor de bewindspersonen en TMG worden gemaakt. Salariskosten voor
de overige 1.900 ABD-functies worden betaald door de diverse departementen en staan niet op de begroting
van DGABD.
Er wordt een hervormingsagenda voor versobering van het ABD-stelsel opgesteld. In
die agenda zal het constant betrekken van burgerperspectief en dat van de uitvoering
in het werk van topambtenaren centraal staan, naast rechtsstatelijk besef en ambtelijk
vakmanschap (inhoudelijke kennis en expertise). Het leren en ontwikkelen van topambtenaren
wordt daarbij minder vrijblijvend. Het kabinet brengt het aantal ambtenaren substantieel
terug, dit zal de komende jaren ook effect hebben op het ABD-stelsel.
Tabel 1: Apparaatsuitgaven x € 1.000 per jaar
2020
2021
2022
2023
Algemene Bestuursdienst (DGABD)
38.077
38.403
42.188
45.974
Waarvan:
Apparaat DGABD
13.275
13.379
15.277
16.838
Apparaat Bewindspersonen
4.621
4.647
5.552
5.799
Apparaat TMG
20.182
20.377
21.360
23.338
82
Vraag:
Hoeveel kosten verwacht u bij de instelling van een Constitutioneel hof? Kunt u hier
een overzicht van geven tezamen met de verdeling van het splitsen van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Afdeling Advisering van de Raad van
State?
Antwoord:
Om tot een sterke en beter functionerende democratische rechtsstaat te komen is het
nodig nu werk te maken van institutionele hervormingen die leiden tot weerbare, sterke
instituties en betere macht en tegenmacht. De invoering van constitutionele toetsing
heeft daarom prioriteit. De daadwerkelijke kosten voor de instelling van een Constitutioneel
Hof zijn afhankelijk van meerdere inrichtingsvragen die voor de instelling moeten
worden beantwoord. Te denken valt aan de vraag welke bevoegdheden het hof zal krijgen,
hoe de klachtprocedure precies wordt ingericht, waar het hof zal zetelen, hoeveel
leden er worden aangesteld en hoeveel personeelsleden benodigd zijn ter ondersteuning
van het hof. De instellingskosten zullen de komende jaren gering zijn, nu het nog
voornamelijk onderzoeks- en uitvoeringskosten ten behoeve van de voorgestelde grondwetswijziging
betreft. We houden rekening met oplopende kosten die structureel zijn vanaf het moment
dat het hof is geïnstalleerd. Voor de verzelfstandiging van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State geldt eveneens dat de daadwerkelijke kosten die hiermee gemoeid
zijn, zich pas zullen openbaren wanneer bekend wordt op welke manier hier vorm aan
wordt gegeven. Evenwel is voor dit onderwerp de verwachting dat de kosten de eerste
jaren, tijdens de uitwerking van het voorstel, gering zullen zijn en op zullen lopen
tot hogere structurele kosten.
83
A&O
Vraag:
Wordt er bezuinigd op de apparaatskosten van de uitvoeringsorganisaties? Zo ja, hoeveel?
Antwoord:
Dat hangt er ook van af wat je verstaat onder uitvoeringsorganisaties. De Shared Service
Organisaties voor de bedrijfsvoering van het Rijk vallen bijvoorbeeld in de categorie
waarop bezuinigd kan gaan worden. In algemene zin kan voor alle uitvoeringsorganisaties
niet worden uitgesloten dat erop kan gaan worden bezuinigd. De taakstelling is in
de Ontwerpbegroting 2025 ingeboekt op de apparaatsartikelen van de kerndepartementen.
Ministers hebben de vrijheid om ook eventuele besparingsruimte elders op de begroting,
waaronder bij de uitvoeringsorganisaties, te benutten. Hoe de taakstelling precies
zal worden vormgegeven, is op dit moment nog niet bekend.
84
Vraag:
Wat valt onder «overige materiële kosten»?
Antwoord:
Dit betreft voornamelijk de uitbesteding van werkzaamheden en inkoop van diensten
in het kader van de arbodienstverlening, arbeidsrechtelijke diensten en arbeidsmarktcommunicatie.
De kosten van de arbodienstverlening (voornamelijk bedrijfsartsen) zijn voor 2025
begroot op een bedrag van € 22,6 mln. en de kosten van arbeidsmarktcommunicatie (wervingscampagnes
voor de Rijksoverheid) op € 12,4 mln.
Met ingang van medio 2024 wordt de nieuwe dienst Regie uitvoering Ontslaguitkeringen
Rijk geleverd. De uitkeringskosten zijn begroot op € 40 mln. per jaar. Dat verklaart
de stijging van de post Overige Materiele kosten van € 39,9 mln. in 2024 naar € 88,7 mln.
in volgende jaren.
85
Vraag:
Hoe zijn de middelen in tabel 63 onder artikel 1.4 precies verdeeld?
Antwoord:
De middelen in tabel 63 onder artikel 1.1 zijn als volgt verdeeld:
Oog voor sterk bestuur, regio en medeoverheden. Middelen worden ingezet voor de uitvoering van actieagenda sterk bestuur; o.a. het
versterken van de feedbackloop tussen beleid en uitvoering, dienstverlening en burgerperspectief.
Het bestuur, rechtsstaat en integriteit in Caribisch Nederland worden versterkt. Daarnaast
wordt ingezet op een structurele samenwerking tussen Rijk en regio, elke regio telt.
Versterken instituties rechtsstaat. De constitutionele toetsing ex ante wordt versterkt en een dialoog tussen staatsmachten
wordt gefinancierd. Ook worden middelen besteed aan het daadkrachtig optreden tegen
o.a. discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat. Vergisrecht wordt geïmplementeerd.
De middelen in tabel 63 onder artikel 1.2 zijn als volgt verdeeld: Versterken democratische instituties en weerbaar bestuur. Middelen komen beschikbaar voor het uitbreiden van het mandaat van de Kiesraad tot
een Kiesautoriteit. Er wordt ingezet op de vernieuwing van het kiesstelsel, het vergroten
van de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid verkiezingen, democratisch burgerschap
en versterking ondersteuning van de Tweede Kamer en (decentrale) politieke partijen.
Daarnaast worden komen middelen beschikbaar voor de structurele kosten van een referendum.
Ook komen middelen beschikbaar voor de weerbaarheid tegen desinformatie, een integer
en weerbaar bestuur met o.a. implementatie aanbevelingen GRECO op integriteit.
86
Vraag:
Wat zijn de concrete gevolgen van de taakstelling van tien procent op de subsidies
op artikel 1? Is in beeld gebracht welke projecten hierdoor stopgezet worden?
Antwoord:
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat rijksbreed wordt bezuinigd op subsidies.
Deze taakstelling op subsidies is ingeboekt op de verschillende subsidieregelingen
van artikel 1. Er worden hierdoor geen projecten stopgezet.
87
Vraag:
Hoe zijn de middelen in tabel 79 onder artikel 13.2 precies verdeeld? Welke bedragen
zijn er gereserveerd voor de aanpak hardheden, ambtelijk vakmanschap, bescherming
klokkenluiders, toegankelijke dienstverlening en doordacht gebruik van kunstmatige
intelligentie (AI) en welke juridische verplichten zijn er reeds aangegaan voor de
jaren 2025, 2026 en 2027?
Antwoord:
De precieze verdeling tussen de doeleinden wordt nog verder uitgewerkt. Daarom staan
deze middelen nog gereserveerd voor deze doeleinden op artikel 13. De middelen worden
overgeboekt naar het juiste instrument als de precieze verdeling bekend is.
88
Vraag:
Zou u in een uitsplitsing willen voorzien van de middelen die staan genoemd als behorende
bij het onderdeel «Goed bestuur» en nu toebedeeld aan «Niet-beleidsartikel 13»? Zou
u deze willen uitsplitsen per doel? En als dat niet mogelijk is, dan een globale indicatie
van middelen per doel?
Antwoord:
De precieze verdeling tussen de doeleinden van deze middelen wordt nog verder uitgewerkt.
Daarom staan deze middelen nog gereserveerd voor deze doeleinden op artikel 13. De
middelen worden overgeboekt naar het juiste instrument als de precieze verdeling bekend
is.
89
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd voor de
eventuele oprichting van een Constitutioneel hof? Indien dit niet te beantwoorden
is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien welk percentage
van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
In het bedrag van € 15,4 mln. voor goed bestuur op artikel 13 zijn geen middelen bestemd
voor de oprichting van een Constitutioneel hof. Deze middelen staan gereserveerd op
artikel 13 vanaf 2028. De kosten die gemoeid zijn met de daadwerkelijke oprichting
en inrichting van het hof en zullen pas in een latere fase bekend worden.
90
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd voor het
splitsen van de Afdeling Bestuursrechtspraak en de Afdeling Advisering van de Raad
van State? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale
indicatie willen voorzien welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
In het bedrag van € 15,4 mln. voor goed bestuur op artikel 13 zijn geen middelen bestemd
voor de verzelfstandiging van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deze middelen staan gereserveerd op artikel 13 vanaf 2028. De kosten die gemoeid zijn
met de daadwerkelijke verzelfstandiging zullen pas in een latere fase bekend worden.
91
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd voor het
versterken dienstbare overheidsorganisaties? Indien dit niet te beantwoorden is, zou
u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien welk percentage van
deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Goed bestuur, sterke instituties en de democratische rechtsstaat vormen het fundament
van onze samenleving. Daarom investeert het kabinet daar in. De precieze verdeling
is nog onderdeel van verdere uitwerking. Daarom staan deze middelen nog gereserveerd
voor deze doeleinden op artikel 13. De middelen worden overgeboekt naar het juiste
artikel en instrument als de precieze verdeling bekend is.
92
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve
van de Rijksbrede aanpak van hardheden en taskforce hardheden? Indien dit niet te
beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien
van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
93
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve
van het beter bereikbaar en toegankelijk maken van de Rijksoverheid door direct contact
en eerstelijnsbalies, betere gegevensdeling en doordacht gebruik van AI? Indien dit
niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen
voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
94
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve
van een overheid die anders werkt? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in
een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze
middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
95
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve
van versterken ambtelijk vakmanschap, onder ander via verplichte scholing voor (top)ambtenaren?
Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie
willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
96
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve
van het beschermen van klokkenluiders? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan
in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze
middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
97
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve
van de invoering van een nieuw kiesstelsel? Indien dit niet te beantwoorden is, zou
u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage
van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
In het bedrag van € 15,4 mln. voor goed bestuur op artikel 13 zijn geen middelen bestemd
voor de invoering van een nieuw kiesstelsel. Deze middelen staan op artikel 1.
98
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve
van de versterking van de rechtspraak? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan
in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze
middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
De middelen t.b.v. het versterking van de rechtspraak staan gereserveerd op artikel 13
vanaf 2028. De precieze verdeling is nog onderdeel van verdere uitwerking. Daarom
staan deze middelen nog gereserveerd voor deze doeleinden op artikel 13.
99
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve
van de versterking van de Kiesraad? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan
in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze
middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
In het bedrag van € 15,4 mln. voor goed bestuur op artikel 13 zijn geen middelen bestemd
voor versterking van de Kiesraad. Deze middelen staan op artikel 1.
100
Vraag:
Kunt u aangeven hoe u de motie van de leden Van Baarle en Dekker-Abdulaziz (Kamerstuk
30 950, nr. 331), waarin de regering wordt verzocht om samen met gemeenten tot concrete afspraken
te komen over hoe gemeenten toewerken naar het voeren van lokaal antidiscriminatiebeleid,
hierbij een tijdpad te schetsen waarna de monitor wordt herhaald, en aan te geven
hoe gemeenten hierbij worden ondersteund, wordt uitgevoerd?
Antwoord:
Gemeenten spelen een grote rol bij de lokale aanpak van discriminatie. In opdracht
van BZK ondersteunt en stimuleert Movisie gemeenten om tot gedegen antidiscriminatiebeleid
te komen. Eerder deze maand heeft Movisie een zelfscan gepubliceerd waarmee gemeenten
hun beleid kunnen doorlichten4. Movisie gaat de monitor gemeentelijk antidiscriminatiebeleid volgend jaar opnieuw
uitbrengen. In de hoofdlijnennotitie over de stelselherziening – die dit najaar aan
uw Kamer zal worden toegezonden – zal nader worden ingegaan op de wijze waarop het
kabinet gemeenten ertoe wil zetten om gemeentelijk antidiscriminatiebeleid adequaat
vorm te geven.
101
Vraag:
Kunt u al aangeven, zoals de motie-Van Baarle (Kamerstuk 36 200-VII, nr. 38) aan u verzoekt, of in het aankomende Nationaal Programma tegen Discriminatie concrete
doelen of streefcijfers worden opgenomen?
Antwoord:
Het kabinet is momenteel bezig om, onder coordinatie van de NCDR, een Meerjarenagenda
en een volgend nationaal programma tegen discriminatie en racisme op te stellen. Het
opnemen van concrete doelen en streefcijfers, conform de motie van de leden Van Baarle
en Dekker-Abdulaziz, wordt in dit proces meegenomen.
102
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de modernisering van de Wet op de lijkbezorging,
waarvan de Minister verwachtte deze eind 2022 aan de Kamer aan te kunnen bieden? Wanneer
vindt de internetconsultatie van dit wetsvoorstel plaats? Wanneer wordt dit wetsvoorstel
bij de Kamer ingediend?
Antwoord:
Ik verwacht dat het wetsvoorstel binnenkort in internetconsultatie gaat en in de loop
van 2025, als ook de Raad van State daarover heeft kunnen adviseren, bij uw Kamer
wordt ingediend.
103
Vraag:
Waarom heeft de internetconsultatie van de Wet op de lijkbezorging tot op heden niet
plaatsgevonden? Wat zijn de redenen van de vertraging?
Antwoord:
Wegens de kabinetswissel waren nog niet alle betrokken bewindspersonen in de gelegenheid
geweest om het wetsvoorstel te beoordelen. Het conceptwetsvoorstel valt binnen dit
kabinet onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van JenV, Staatssecretaris
Jeugd, Preventie en Sport en mijzelf als eerstverantwoordelijke. Zoals hiervoor aangegeven,
wordt verwacht dat het wetsvoorstel binnenkort in consultatie gaat.
104
Vraag:
Tegen welke problemen loopt u aan bij de voorbereiding van het wetsvoorstel tot modernisering
van de Wet op de lijkbezorging? Kunt u een overzicht verstrekken van de problemen
in het proces om te komen tot de modernisering van de Wet op de lijkbezorging?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 103.
105
Vraag:
Is overwogen om de onderdelen van de modernisering van de Wet op de lijkbezorging,
die reeds gereed zijn, in een wetsvoorstel neer te leggen en dit voorstel bij de Tweede
Kamer in te dienen? Zo niet, waarom niet? Bent u bereid om dit te doen? Zo niet, waarom
niet?
Antwoord:
Nee, dat is niet overwogen. Aangezien alle onderdelen van het conceptwetsvoorstel
gereed zijn, wordt geen aanleiding gezien om de modernisering van de Wlb in meerdere
wetsvoorstellen te verwerken.
106
Vraag:
Kunt u aangeven wat uw voornemens zijn ten aanzien van de toekomst van de Nationaal
Coördinator tegen Discriminatie en Racisme?
Antwoord:
Met het oog op de besluitvorming over de verlenging en eventuele structurele inbedding
van de NCDR heeft de Minister van BZK een evaluatie laten verrichten van de NCDR.
Deze is in de zomer afgerond en zal op korte termijn aan u worden toegezonden. Uit
de evaluatie komt naar voren dat de NCDR als een waardevolle aanvulling wordt gezien
op het Nederlandse stelsel van aanpak van discriminatie, en dat rollen, taken en verwachtingen
over en bij de NCDR zich, na een startfase, momenteel uitkristalliseren. De Minister
van BZK zal in de komende periode in gesprek gaan met de NCDR over de aanbevelingen
uit de evaluatie en vervolgens ruim voor 2026 een besluit nemen over verlenging en
eventuele formele, permanente instelling van de NCDR. De Minister van BZK zal uw Kamer
daarover in 2025 informeren.
107
Vraag:
Kunt u al aangeven welke maatregelen u zult treffen ter versterking en herziening
van het systeem van antidiscriminatievoorzieningen? Kunt u hierbij ook aangeven welke
budgettaire effecten hiervan uitgaan ten opzichte van de huidige situatie?
Antwoord:
De voornemens met betrekking tot de versterking van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen
(ADV’s) zullen worden opgenomen in een hoofdlijnennotitie, die de Tweede Kamer dit
najaar zal ontvangen. Daarbij wordt onder meer gedacht aan een andere wijze van organisatie
en financiering van de ADV’s en een nieuwe wettelijke taak met betrekking tot lokaal
discriminatiebeleid voor gemeenten. Voor zover mogelijk zullen daarbij ook de budgettaire
effecten in beeld worden gebracht. Voor de versterking van het stelsel van ADV’s zijn
financiële middelen opgenomen in het regeerprogramma.
108
Vraag:
Op basis van welke criteria wordt de evaluatie van de subsidieregeling ProDemos uitgevoerd?
Antwoord:
De subsidieregeling van ProDemos schrijft een keer in de vijf jaar een visitatie voor,
zoals volgt uit artikel 4:24 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Hiervoor wordt in
opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een visitatiecommissie
ingesteld. De werkwijze van de visitatiecommissie is vastgesteld in het visitatieprotocol
ProDemos. Bij wijziging van het protocol in 2014 is er in artikel 9.d, onderdeel IV
is de bepaling opgenomen dat vertegenwoordigers van zowel de Eerste als de Tweede
Kamer der Staten-Generaal worden betrokken bij de gesprekken van de visitatiecommissie.
Voorafgaand aan deze visitatie stelt ProDemos een zelfevaluatie op. De zelfevaluatie
ziet toe op de volgende onderdelen: algemeen, inhoud, publieksbereik, samenwerking
en bedrijfsvoering. Het visitatieprotocol schrijft voor dat de commissie onderzoekt
of de Zelfevaluatie van ProDemos een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid.
De laatste visitatie van ProDemos heeft plaatsgevonden in 2019. In oktober 2019 heeft
uw Kamer het eindrapport van de visitatie ontvangen (Kamerstukken II 2019/20, 31 475, nr. 22). Op dit moment wordt de nieuwe visitatiecommissie samengesteld. De verwachting is
dat het eindrapport begin 2025 met de Kamer gedeeld zal worden.
Op dit moment wordt de nieuwe visitatiecommissie samengesteld. De verwachting is dat
het eindrapport begin 2025 met de Kamer gedeeld zal worden.
109
Vraag:
Op welke wijze gaat u helder krijgen wat er bij burgers speelt? Bent u voornemens
de ervaringen van het Juridisch Loket, dat jaarlijks meer dan 700.000 contacten heeft
met mensen die juridische vragen en problemen hebben, hierbij te betrekken?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
De data vanuit de dienstverlening van Het Juridisch Loket kan helpen bij het krijgen
van (beter) inzicht in problemen die burgers ervaren met (uitvoering van) wet- en
regelgeving.
110
Vraag:
Op welke wijze wordt geborgd dat de complexiteit van regelgeving wordt teruggedrongen,
zodat burgers hun rechten en plichten beter begrijpen? En ziet u hierin ook een rol
voor het Juridisch Loket weggelegd om de ervaringen uit de praktijk op te halen?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Het Juridisch Loket kan helpen bij het signaleren van complexiteit van regelgeving.
Dit doen zij al door problemen van rechtzoekenden die zich melden bij het Juridisch
Loket te registreren en te analyseren. De Staatssecretaris Rechtsbescherming is voornemens
het Juridisch te ondersteunen bij het verder ontwikkelen van hun signalerende functie.
111
Vraag:
Valt toegang tot het recht ook onder het beleid dat wordt gemaakt ten aanzien van
het uitgangspunt dat «Elke regio telt!»?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot het recht.
Voldoende nabijheid van rechtshulp en de mogelijkheid voor persoonlijk contact bijvoorbeeld
is overal belangrijk, en dit behoeft aandacht in regio’s waar het voorzieningenniveau
laag is. Hierbij is er ook aandacht voor de regio´s die centraal staan in Elke regio
telt. Bij de versterking van de toegang tot het recht, dat de verantwoordelijkheid
is van de Staatssecretaris Rechtsbescherming, wordt de verbinding gezocht met Elke
regio telt.
112
Vraag:
Wat is uw standpunt, in het licht van ambitie om de rechtsstaat te versterken en de
oproep van de Staatscommissie Rechtsstaat om de taak van het Juridisch Loket te verbreden,
naar de noodzaak van een landelijk dekkend netwerk van eerstelijns rechtshulp?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Het is een belangrijk onderdeel van de rechtstaat dat burgers goede toegang hebben
tot het recht, waaronder rechtshulp. Bij rechtshulp gaat het om laagdrempelige voorzieningen
die betrouwbare en begrijpelijke informatie, advies en ondersteuning bieden.
Het Juridisch Loket is een landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Burgers
met een laag inkomen kunnen hiervoor terecht op ruim 50 plekken verspreid door het
land. Ook is er een (gratis) telefoonnummer en een website waar veel algemene informatie
te vinden is. Daarnaast voorzien op lokaal niveau ook sociaal raadslieden en rechtswinkels
in eerstelijns rechtshulp.
Het Kabinet investeert in het Juridisch Loket, onder meer met het oog coördinatie
in de regio tussen de verschillende aanbieders eerstelijns (sociaal)juridische dienstverlening.
In de Kabinetsreactie op het rapport van de PEFD («Blind voor Recht en Mens») zal
nader op dit punt worden ingegaan.
113
Vraag:
Deelt u de mening dat eerstelijns rechtshulp ook als een voorziening die past bij
de ambities om de kwaliteit van leven, wonen en werken in de randen van de regio te
verbeteren, constaterende dat de fysieke beschikbaarheid van eerstelijns rechtshulp
in dergelijke gebieden beperkt aanwezig is en dat juist in deze gebieden een grote
groep mensen woont waarvoor die toegang juist van groot belang kan zijn en die gezien
het inkomen daarvoor ook in aanmerking komen?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Ja. Voldoende nabijheid van rechtshulp en de mogelijkheid voor persoonlijk contact
is overal belangrijk, en dit behoeft aandacht in regio’s waar het voorzieningenniveau
laag is. Het Rijk en gemeenten moeten samenwerken om de dekking van eerstelijns rechtshulp
te verbeteren.
114
Vraag:
Hoe geeft u gevolg aan het advies dat het Juridisch Loket gaf bij de internetconsultatie
naar aanleiding van het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb? Hoe gaat
u gevolg geven aan de omroep dat een dienstbare overheid meer vergt dan een wetswijziging?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Met het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb worden diverse aanpassingen
doorgevoerd om de dienstverlening van de overheid te verbeteren, persoonlijk contact
te bevorderen, de menselijke maat te versterken en hardheden te voorkomen. Het wetsvoorstel
sluit aan bij een meer informele en oplossingsgerichte aanpak door de overheid. De
mening wordt gedeeld, dat wetgeving alleen hiervoor niet voldoende is. Het wetsvoorstel
geeft wel de richting aan waarin overheidsorganisaties stappen moeten zetten. Zij
zullen daar zelf invulling aan moeten geven. Het gaat om een beweging die al eerder
is ingezet (zie het antwoord op vraag 27) en die het kabinet zal ondersteunen met
de ontwikkeling van de handvatten.
115
Vraag:
Kunt u een organogram maken van alle instanties waar een gedupeerde van de gaswinning
mee te maken zou kunnen hebben en van de taken en bevoegdheden van die instanties?
Antwoord:
De Staatssecretaris Herstel Groningen zal uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling
een separate Kamerbrief toesturen met daarin een overzicht van alle betrokken organisaties
en hun taken en bevoegdheden.
116
Vraag:
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de openstaande rekening van Shell
en Exxon?
Antwoord:
Voor wat betreft de stand van zaken rond doorbelasting van kosten aan de NAM wordt
uw Kamer verwezen naar pagina’s 84 en 85 van de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II,
2024/25 36 000-VII, nr. 2). De Minister van Klimaat en Groene Groei en de Staatssecretaris Herstel Groningen
zijn voornemens zeer binnenkort gezamenlijk een brief naar uw Kamer te sturen die
een update geeft van de verschillende procedures en geschillen met de NAM en haar
aandeelhouders Shell en ExxonMobil.
117
Vraag:
Over welke instanties waar gedupeerde Groningers mee te maken hebben heeft de Kamer
zeggenschap?
Antwoord:
De Staatssecretaris Herstel Groningen is stelselverantwoordelijk voor de hersteloperatie
in Groningen en Noord-Drenthe. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is als
zelfstandig bestuursorgaan verantwoordelijk voor de schadeafhandeling. De Staatssecretaris
is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het IMG. De Nationaal Coördinator
Groningen (NCG) voert als dienstonderdeel onder directe verantwoordelijkheid van de
Staatssecretaris Herstel Groningen de versterkingsoperatie uit. De Staatssecretaris
Herstel Groningen legt over de hersteloperatie verantwoording af aan de Tweede Kamer.
De Tweede Kamer heeft geen directe zeggenschap over de uitvoerende instanties, maar
kan de Staatssecretaris wel aanspreken op zijn rol in en verantwoordelijkheid voor
de goede uitvoering. Voor een volledig overzicht van alle betrokken organisaties zal
uw kamer nog per brief nader worden geïnformeerd, zie vraag 115.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
J.P. van der Haas, adjunct-griffier