Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 613 VII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met Miljoenennota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 27 september 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 23 september 2024 voorgelegd aan de Ministers van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Bij brief
van 27 september 2024 zijn ze door de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, De Vree
Adjunct-griffier van de commissie, Kling
Vragen en antwoorden
1
Vraag:
Wat zijn de oorzaken van de opgelopen vertraging met betrekking tot het identificeren
van de knelpunten voor wooncoöperaties?
Antwoord:
In de brief van oktober 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 29 453, nr. 566) zijn de belangrijkste knelpunten benoemd. De belangrijkste knelpunten zijn de 4
G’s: groep, geld, grond en gemeenten. Het gaat om niet professionele partijen die
een grote uitdaging op zich nemen om woningen te realiseren; een traject dat lang
duurt en wat veel inspanning en een lange adem vraagt. Het betekent ook dat het soms
te lang duurt en groepen voortijdig afhaken. Coöperaties zijn vaak verenigingen. Voor
zakelijke financiering van panden in verhuurde staat, zoals bij coöperaties kan over
het algemeen maar 70% gefinancierd worden, vanwege de verschillende eisen die aan
banken worden gesteld. Het restant is voor coöperaties vaak niet te overbruggen en
dat betekent dat ze niet van de grond komen. Daarnaast is het voor coöperaties lastig
om locaties te verkrijgen, tenzij gemeenten deze locaties bestemmen voor een coöperatief
initiatief. Er zijn nog maar weinig gemeenten die beleid hebben gericht op het stimuleren
van coöperaties. Dat heeft er ermee te maken dat veel gemeenten al voor een grote
opgave staan om veel woningen te realiseren en deze niet professionele partijen veel
ondersteuning nodig hebben en dus meer inzet vergen dan reguliere projecten. Met het
fonds pakken we een aantal van deze grote knelpunten aan, maar we kunnen deze niet
geheel wegnemen. Het fonds kan een aantal kansrijke initiatieven financieren en daarmee
ook de mogelijkheden vergroten om professionele hulp in te schakelen. We zoeken daarbij
samenwerking met gemeenten die ondersteuning en locaties kunnen leveren. Er zijn daarnaast
nog belemmeringen die van invloed kunnen zijn op de kans van slagen van initiatieven.
Cooplink heeft deze in kaart gebracht. Het rapport is te vinden via: RAPPORT-Belemmeringen-in-wet-en-regelgeving-voor-wooncooperaties-Cooplink-maart-2024.pdf.
2
Vraag:
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de 40 miljoen euro voor het wooncoöperatiefonds efficiënt
wordt besteed?
Antwoord:
In de kamerbrief van juli dit jaar (Kamerstukken II 2023/24, 29 453, nr. 572) is ingegaan op de vormgeving van het fonds en daarbij is ook aangegeven welke waarborgen
er zijn om de middelen efficiënt te besteden. De belangrijkste waarborg is de inzet
om (een deel van) de rijksmiddelen in te zetten als risicodragend vermogen, waarmee
financiering kan worden aangetrokken van diverse financiers om het gat in de zakelijke
financiering te dichten. Door de mogelijke inzet van de rijksbijdrage als risicodragend
vermogen in het fonds wordt de hefboom van het rijksdeel zo groot mogelijk gemaakt
en dat betekent dat meer initiatieven gefinancierd kunnen worden. Hoe groot de hefboom
wordt moet blijken als financiers zich daadwerkelijk committeren aan een inleg in
het fonds. Het doel van het fonds is om op termijn onafhankelijk te opereren van overheidssteun
en zodoende een markt wooncoöperaties te creëren, om dit te bewerkstelligen van belang
dat financiers committeren en mogelijk risicodragend bijdragen aan het fonds. Het
fonds moet financiering verzorgen voor mensen met een middeninkomen die in de huidige
situatie maar lastig aan een betaalbare woning kunnen komen. Het fonds moet toetsen
of de gekozen vormgeving voldoet aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld. Zo
is financiering niet aan de orde voor initiatieven die in de markt prima zelfstandig
financiering kunnen ophalen, zoals initiatieven waarvan de bewoner kunnen kopen. Voor
die groepen geldt dat alleen financiering van de plan/ontwikkelfase beschikbaar is,
omdat bekend is dat die financiering niet wordt afgegeven. Verder wordt een eigen
bijdrage gevraagd waardoor initiatiefnemers ook zelf een aandeel hebben in de risico’s.
Tenslotte wordt de inzet van het fonds jaarlijks aan de Kamer verantwoord en wordt
deze ook geëvalueerd. Een deel van de middelen wordt daarnaast ingezet om de kennisorganisatie
Cooplink te financieren. Om een doelmatige inzet te verzorgen zal ook Cooplink worden
geëvalueerd.
3
Vraag:
Is er zicht op een tijdpad voor de oprichting van het wooncoöperatiefonds in 2025?
Antwoord:
Zoals aangekondigd in dezelfde kamerbrief (Kamerstukken II 2023/24, 29 453, nr. 572) moet eerst een keuze gemaakt worden voor een uitvoerder van het fonds. Dat dient
zorgvuldig te gebeuren. Daarvoor wordt dit najaar een zogenaamde subsidietender uitgezet.
Partijen die het fonds willen en kunnen uitvoeren kunnen dan een subsidieaanvraag
indienen. Deze partijen zullen tijd nodig hebben om deze aanvraag op te stellen. Begin
volgend jaar ontvangen wij de voorstellen. Vervolgens moet een keuze gemaakt worden
en ontvangt een partij een beschikking. Na het beschikken kan de gekozen partij de
organisatie opstarten en de benodigde funding van het fonds ophalen bij banken en
andere financiers. Het is aan de partijen om hiervoor een proces in te richten. Het
fonds zal naar verwachting in de loop van volgend jaar operationeel worden.
4
Vraag:
Waarom wordt de 11,1 miljoen euro afkomstig van de sanering van Woningstichting Geertruidenberg
(WSG) specifiek toegevoegd aan de «Risicovoorziening voor sanerings- en projectsteun
woningcorporaties?»
Antwoord:
Voor de sanering van Woningstichting Geertruidenberg (WSG) was aanvankelijk een saneringssubsidie
van ruim € 311 mln. voorgenomen. Dit bedrag is als voorschot aan WSG uitgekeerd. Eind
2023 is de definitieve saneringssubsidie vastgesteld op ruim € 300 mln. met als gevolg
dat WSG € 11 mln. moest terugstorten. De aanvankelijke saneringssubsidie was betaald
via een saneringsheffing bij alle corporaties. Middelen die zijn opgehaald via de
saneringsheffing mogen enkel voor sanering of projectsteun worden benut. Zodoende
vloeit de € 11 mln. die door WSG is terugbetaald specifiek terug naar de reserve voor
sanerings- en projectsteun. De Tweede Kamer is hierover per brief van 20 december
2023 geïnformeerd (Kamerstukken II 2023/24, 32 847, nr. 1131).
5
Vraag:
Wat is de reden van de terugvordering van de woningbouwimpulsmiddelen van 3 miljoen
euro die plaatsgevonden heeft?
Antwoord:
De doelstelling van de Woningbouwimpuls is het versnellen van de bouw van betaalbare
woningen. De middelen uit de Woningbouwimpuls zijn verstrekt onder strikte voorwaarden.
Hierbij is de belangrijkste voorwaarde dat de bouw van alle woningen uit de beschikking
binnen de gestelde termijnen start. Het gaat dan om start bouw van de eerste woningen
binnen 3 jaar en start bouw van de laatste woningen binnen 10 jaar na toekenning van
de bijdrage.
Alle projecten met een bijdrage uit de Woningbouwimpuls worden nauwkeurig gemonitord.
Wanneer de uitvoering van een project niet meer verloopt conform beschikking wordt
zoveel mogelijk geprobeerd om te voorkomen dat deze wijzigingen ten koste gaan van
de doelstellingen van het instrument. In het uiterste geval kan (een deel van de bijdrage)
worden teruggevorderd.
De terugvordering in kwestie betreft één woningbouwproject. Eind 2023 gaf de gemeente
aan dat het project niet meer kon voldoen aan de voorwaarden van de Woningbouwimpuls.
Door verscheidene tegenslagen heeft de gemeente het project helemaal moeten herzien
en week het als gevolg aanzienlijk af van de oorspronkelijke aanvraag. Er was forse
vertraging ontstaan en het woningbouwprogramma was zodanig aangepast dat het project
niet meer voldeed aan de minimale vereiste van 50% betaalbare woningen. Derhalve zijn
de middelen teruggevorderd.
6
Vraag:
Waarom is er 1,48 miljoen euro bij Huurtoeslag (inkomensoverdrachten) in mindering
gebracht?
Antwoord:
In de huurtoeslagraming is ook een bedrag opgenomen voor de verlaging van de huurlasten
in Caribisch Nederland. In het voorjaar is de huurtoeslagraming geactualiseerd, waarbij
ook de verwachte uitgaven voor Caribisch Nederland zijn geactualiseerd. Deze stijging
van de uitgaven in Caribisch Nederland van € 1,484 mln. wordt nu overgeboekt naar
het juiste instrument Caribisch Nederland.
7
Vraag:
Waarom is er 1 miljoen euro bij de uitvoeringskracht woningbouw (woningbouw) in mindering
gebracht?
Antwoord:
Dit bedrag is ingezet voor uitvoeringskracht in het woningbouwdomein, maar dit budget
wordt middels een reallocatie op andere instrumenten verantwoord. Het gaat voornamelijk
om subsidies (circa € 700.000). Dit betreft een aantal incidentele subsidies, waaronder
een subsidie aan de VNG (€ 600.000,–). De subsidie is verstrekt aan de VNG om gemeenten
te ondersteunen om slimmer om te gaan met hun uitvoeringskracht en samenwerking te
versterken.
Het overige deel is ingezet voor apparaatskosten voor het opzetten, ondersteunen en
aanjagen van nieuwe werkwijze rondom capaciteit en uitvoeringskracht.
8
Vraag:
Werd er op voorhand verwacht dat de doelgroep kleine verhuurders actiever zou gaan
verduurzamen? Zo ja, is de oorzaak voor deze lagere verduurzamingurgentie onder de
doelgroep kleine verhuurders bekend?
Antwoord:
Uit onderzoek door Ipsos I&O volgt dat kleinere verhuurders verduurzaming een uitdaging
vinden door onzekerheid over overheidsbeleid, technische belemmeringen en financiële
haalbaarheid. De onzekerheid over toekomstig beleid (Wet betaalbare huur, box 3) werkt
voor tweederde van de verhuurders belemmerend. Driekwart van de verhuurders geeft
aan verduurzaming wel belangrijk te vinden. Men wil goede woningen verhuren en duurzaamheid
en comfort (door isolatie) horen daarbij.
9
Vraag:
Kunt u een overzicht geven per Inkomenspercentiel en vermogenspercentiel hoeveel deze
groepen krijgen aan hypotheekrente aftrek en hoeveel aan huurtoeslag in euro’s?
Antwoord:
De onderstaande tabellen tonen voor alle huishoudens woonachtig in een zelfstandige
woning per inkomensdeciel en per vermogensdeciel het gemiddelde huurtoeslagbedrag,
het aandeel van de totale huurtoeslaguitgaven, het gemiddelde belastingvoordeel van
de eigenwoning (saldo hypotheekrenteaftrek en eigenwoningforfait) en het aandeel van
het totale belastingvoordeel van de eigenwoning. Dit zijn indicatieve cijfers op basis
van het WoON2021.
De onderstaande tabel toont dat de huurtoeslaguitgaven vooral terechtkomen bij de
laagste inkomensdecielen terwijl vooral de hogere inkomensdecielen een belastingvoordeel
krijgen van de eigenwoning.
De onderstaande grafiek toont de gemiddelde jaarbedragen huurtoeslag en belastingvoordeel
eigenwoning per inkomensdeciel.
De tabel hieronder laat de uitsplitsing o.b.v. het vermogen zien (de overwaarde van
de eigenwoning is niet meegenomen in het vermogen).
De onderstaande grafiek toont de gemiddelde jaarbedragen huurtoeslag en belastingvoordeel
eigenwoning per vermogensdeciel.
10
Vraag:
Kunt u een overzicht geven per Inkomenspercentiel en vermogenspercentiel hoeveel deze
groepen krijgen aan hypotheekrente aftrek en hoeveel aan huurtoeslag in percentages?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 9.
11
Vraag:
Hoeveel huurders hebben zonnepanelen op hun woningen?
Antwoord:
De markt voor huurwoningen bestaat uit corporatiewoningen en private huurwoningen.
Op 19,9% van de corporatiewoningen lagen eind 2023 zonnepanelen1. Voor private huurwoningen was dit 15%2. Hiermee komt het aantal huurwoningen met zonnepanelen uit op circa 635 duizend,
waarvan 460 duizend corporatiewoningen en 175 duizend private huurwoningen.
12
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de percentages en aantallen per energielabel voor koopwoningen?
Antwoord:
Per 1 juli 2024 zijn zo’n 5 miljoen woningen voorzien van een geldig energielabel.
In onderstaande tabellen zijn de aantallen en de percentages te zien van de verdeling
tussen koopwoningen en huurwoningen per labelklasse.
Aantal geregistreerde energielabels woningen per 1 juli 2024 naar labelklasse en type
eigendom (aantallen x 1.000)
Labelklasse
Koopsector
Huursector
Overig/niet eenduidig
Totaal
A of beter
698
988
128
1.814
B
340
439
41
820
C
555
607
62
1.224
D
238
232
31
501
E
157
122
21
300
F
116
61
13
190
G
111
59
17
187
Totaal
2.215
2.508
313
5.036
Bron: RVO/Kadaster.
Percentages geregistreerde energielabels woningen per 1 juli 2024 naar labelklasse
en type eigendom
Labelklasse
Koopsector
Huursector
Overig/niet eenduidig
Totaal
A of beter
14%
20%
3%
36%
B
7%
9%
1%
16%
C
11%
12%
1%
24%
D
5%
5%
1%
10%
E
3%
2%
0%
6%
F
2%
1%
0%
4%
G
2%
1%
0%
4%
Totaal
44%
50%
6%
100%
Bron: RVO/Kadaster.
13
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van de percentages en aantallen per energielabel voor huurwoningen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 12.
14
Vraag:
Hoeveel verdiende huishoudens aan terugleverkosten in 2024?
Antwoord:
Een huishouden met zonnepanelen profiteert op drie manieren van zonnepanelen: via
het directe eigen verbruik in huis van de zelf opgewekte elektriciteit, via het belastingvoordeel
op de teruggeleverde elektriciteit door de salderingsregeling (omdat er geen btw of
Energiebelasting betaald wordt) en tot slot via de opbrengsten van de netto teruggeleverde
elektriciteit via de zogeheten redelijke vergoeding. Door zelfopgewekte zonnestroom
zelf te verbruiken, bespaart het huishouden per kWh elektriciteit die gebruikt wordt
het volledige variabele leveringstarief, inclusief energiebelasting en btw. Deze elektriciteit
hoeft immers niet van het systeem afgenomen te worden. Dit geldt gemiddeld voor circa
30% van het verbruik van een gemiddeld huishouden. Daarnaast mag een huishouden met
zonnepanelen tot 2027 salderen tot maximaal de hoeveelheid elektriciteit die gedurende
het jaar van het systeem is afgenomen. Ook hier bespaart de zonnepaneelbezitter door
de salderingsregeling in 2024 het volledige leveringstarief inclusief de belastingen.
Tot slot geldt dat als de zonnepaneelbezitter meer elektriciteit heeft teruggeleverd
dan dat gesaldeerd mag worden, diegene voor dat meerdere een redelijke vergoeding
ontvangt. De hoogte van deze vergoeding kan net als andere contractvoorwaarden onderling
verschillen tussen leveranciers.
Het gemiddelde variabele leveringstarief voor elektriciteit bedroeg in 2024 tot nu
toe circa € 0,31/kWh en de redelijke vergoeding € 0,05/kWh. Een ruwe inschatting is
daarom dat voor een huishouden met een gemiddeld elektriciteitsverbruik van 3.150
kWh en een opwek door zonnepanelen van 3.300 kWh de opbrengsten van zonnepanelen in
2024 circa € 957 bedragen. Energieleveranciers brengen sinds dit jaar echter ook terugleverkosten
in rekening bij zonnepaneelbezitters. Dit omdat klanten met zonnepanelen voor extra
kosten zorgen vergeleken met klanten zonder zonnepanelen. Bij terugleverkosten van
€ 0,115/kWh dient het huishouden in dit voorbeeld nog € 253 te betalen aan de leverancier.
De totale besparing op de energierekening komt dan uit op € 704.
Uitgangspunten rekenvoorbeeld:
Eigen verbruik: 1.100 kWh x € 0,31 = € 341.
Salderen: 2.050 kWh x € 0,31 = € 635,50.
Terugleververgoeding: 150 kWh x € 0,05 = € 7,50.
15
Vraag:
Wat waren de kosten geweest voor huishoudens indien er geen terugleververgoeding was
via de salderingsregeling in 2024?
Antwoord:
Als de salderingsregeling wordt beëindigd bieden zonnepanelen nog een besparing op
de energierekening door het eigen verbruik en door de redelijke vergoeding die de
zonnepaneelbezitter ontvangt voor de overige teruggeleverde elektriciteit.
Een huishouden zonder zonnepanelen met hetzelfde verbruik betaalt in 2024 € 976,50
aan variabele leveringskosten.
Zie ook het rekenvoorbeeld bij vraag 14.
16
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van het aantal huurwoningen met schimmelproblematiek?
Antwoord:
Het aantal huurders van woningcorporaties dat aangeeft last te hebben van vocht en/of
schimmel in huis is 24%, zo blijkt uit het WoONOnderzoek 2021. Het aantal woningen
van woningcorporaties bedraagt ongeveer 2,3 miljoen. Het gaat in absolute aantallen
om ongeveer 552.000 woningen. Bij huurders van private huurwoningen bedraagt het percentage
23%, wat neerkomt op ongeveer 253.000 woningen. Gezamenlijk gaat het om ongeveer 805.000 huurwoningen
waarbij huurders aangeven vocht en/of schimmel te ervaren in huis. Eigenaar-bewoners
hebben minder vaak last van vocht of schimmel in huis, het percentage is hier 10%.
Zowel bij corporatiewoningen als private huurwoningen is een lichte daling in de cijfers
te zien in vergelijking met hetzelfde onderzoek uit 2018 (toen waren de percentages
28% en 27%). Het WoONOnderzoek 2024 is momenteel in voorbereiding en wordt in het
voorjaar van 2025 gepubliceerd. Hiervoor zijn opnieuw cijfers over vocht en schimmel
gemonitord.
17
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van het aantal huurwoningen met enkel glas?
Antwoord:
In 2023 heeft ABF-Research in opdracht van BZK onderzocht in welk tempo enkel glas
uit huurwoningen verdwijnt. Het rapport laat zien dat enkel glas op dat moment nog
aanwezig was in 310.000 corporatiewoningen en bij 269.000 private huurwoningen. Het
rapport laat daarnaast zien dat het totale pakket aan maatregelen voor de verduurzaming
van woningen zorgt voor een afname van enkel glas naar 204.000 corporatiewoningen
en 178.800 private huurwoningen in 2029.
Enkel glas 2029
Corporatie
Private huur
Reguliere huurwoningen
168.100
88.900
Woningen in VvE
20.900
68.100
Monumenten
3.100
12.800
Voor sloop aangemerkt
12.400
9.000
Totaal
204.500
178.800
18
Vraag:
Zou de verduurzaming van de huursector sneller gaan als de doelstelling voor de uitfasering
van EFG woningen naar voren wordt gehaald? Hoe verandert het kostenplaatje voor verhuurders
als ze bijvoorbeeld drie jaar eerder hun woning moeten verduurzamen? Hoeveel zou het
een huishouden in een EFG woning gemiddeld schelen als hun woning drie jaar eerder
wordt verduurzaamd naar een A of B label?
Antwoord:
Doelstellingen in de tijd naar voren halen, betekent niet automatisch snellere realisatie
van het uitfaseren van EFG woningen: de markt moet capaciteit beschikbaar hebben,
er moet budget voor zijn en overeenstemming met huurders.
In de Nationale Prestatieafspraken is neergelegd dat woningcorporaties EFG woningen
uiterlijk in 2028 uitfaseren. De woningcorporaties houden in hun planning rekening
met deze afspraken.
Het valt niet precies te zeggen wat het naar voren halen van de uitfasering van EFG-labels
betekent voor de kosten van verhuurders. Voor het kostenplaatje van verhuurders is
het relevant in hoeverre zij hun investering kunnen terugverdienen. Dit hangt af van
de hoogte van de investering, de mogelijkheden om de huurprijs te verhogen, een eventuele
stijging van de marktwaarde van de woning en het gewenste (marktconforme) rendement
van de verhuurders. Ook de beschikbaarheid van financiering kan nog van invloed zijn
op de mogelijkheden om een investering naar voren te halen. Het kostenplaatje ziet
er anders uit voor verhuurders die hun investering (deels) financieren met bancaire
financiering ten opzichte van verhuurders die hun investeringen met eigen vermogen
financieren. Dit maakt het lastig om een uitspraak te doen of het kostenplaatje van
verhuurders verslechtert of verbetert bij het naar voren halen van EFG-label investeringen.
Voor de huurder van een EFG-label woning zal het naar voren halen van de verduurzamingsinvesteringen
naar verwachting leiden tot een lagere energierekening. Daar staat wel tegenover dat
de verhuurder de mogelijkheid heeft om de huurprijs van de woning, passend binnen
het stelsel van huurverhogingsregels, te verhogen. Met woningcorporaties is in de
Nationale prestatieafspraken afgesproken dat zij geen huurverhoging doorvoeren voor
isolatiemaatregelen. Huurders zullen dus naar verwachting profijt hebben van het naar
voren halen van EFG-label investeringen, voor zover dat praktisch gezien mogelijk
is. Het valt niet precies te zeggen wat het een huurder per saldo netto oplevert in
de energiekosten. Het gedrag van de huurder heeft een zeer belangrijke invloed op
het energieverbruik. Milieu Centraal heeft berekend dat van geen naar goede isolatie
zo’n € 1.900 per jaar kan schelen aan energiekosten bij een gasprijs van € 1,45 (https://www.milieucentraal.nl/energie-besparen/isoleren-en-besparen/all…).
19
Vraag:
Waarom worden de duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) gelden naar achter geschoven?
Hoe verhoudt zich dat tot de DUMAVA doelen? Wat is daarvan de huidige stand van zaken?
Antwoord:
Op dit moment is circa € 350 mln. van de € 452,3 mln. subsidie aangevraagd tijdens
de derde openstelling van de DUMAVA-regeling. Tot 31 oktober kunnen aanvragen nog
ingediend worden. Omdat het zeer aannemelijk is dat we dit jaar niet tot volledige
uitputting komen, is ervoor gekozen om een deel van de middelen naar achter te schuiven.
Zo blijven deze middelen voor de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed beschikbaar.
Na dit jaar is er in totaal nog circa € 1,5 mld. beschikbaar voor de DUMAVA-regeling.
Elk jaar zal goed gekeken worden wat het benodigd budget naar verwachting zal zijn
en zal het subsidieplafond hierop aangepast worden. De doelen zijn ongewijzigd.
20
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van het aantal leegstaande woningen?
Antwoord:
Volgens de Landelijke Monitor Leegstand van het CBS stonden er op 1 januari 2023 in
heel Nederland 189.070 woningen leeg. Dit is 2,33% van de totale woningvoorraad. In
2022 was dit 2,22% en in 2021 2,35%. Tussen 2015 en 2020 lag dit percentage gemiddeld
rond de 1,50%. [EM1] Van de leegstaande woningen was er in 2023 ongeveer een derde
(ca. 60.000) structureel leegstaand (het jaar eerder ook al leeg). Een groot deel
van 60.000 structureel leegstaande woningen verbruikt toch nog energie. Als daarvoor
wordt gecorrigeerd staan begin 2023 25.220 tot 30.590 woningen administratief langdurig
leeg.
Volgens de Landelijke Monitor Leegstand van het CBS stonden er op 1 januari 2024 (voorlopige
cijfers) in heel Nederland 185690 woningen administratief leeg. Het grootste deel
daarvan betreft gezonde frictieleegstand. Dit is 2,26% van de totale woningvoorraad.
Hoeveel woningen hiervan een jaar eerder ook leeg stonden (structurele leegstand),
publiceert het CBS komende november
21
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van het aantal leegstaande gebouwen zonder woonfunctie?
Antwoord:
De leegstand per gebruiksfunctie wordt jaarlijks gepubliceerd in de CBS leegstandsmonitor.
Per 1 jan. 2024 (voorlopige cijfers) stonden de volgende gebouwen leeg.
Gebruiksfunctie
Leegstand (absolute aantallen)
Bijeenkomsten
2.950
Gezondheidszorg
680
Industrie
16.040
Kantoren
7.390
Logies
780
Niet-woning met meerdere functies
2.840
Onderwijs
250
Sport
300
Winkels
9.030
22
Vraag:
Kunt u een overzicht geven van het aantal leegstaande gebouwen van het Rijksvastgoedbedrijf
en de locaties van deze gebouwen?
Antwoord:
Van Rijksvastgoed in bezit of beheer van het Rijksvastgoedbedrijf stond medio 2024
circa 123.000m2 meer dan een jaar leeg. Dit betreft met name vastgoed dat aanvankelijk voor afstoot
was bedoeld (ca 101.000 m2) naast een deel structurele leegstand (ca 22.000 m2). In onderstand overzicht is dit weergegeven per gemeente.
Er is sprake van structurele leegstand als er gedurende meerdere jaren in een bepaalde
regio geen passende rijksgebruiker is voor Rijkspanden. Structurele leegstand is er
in een deel van de kantoren portefeuille. Structurele leegstand is ongewenst. Bij
leegstaand vastgoed dat aanvankelijk voor afstoot was bedoeld, valt te denken aan
voormalige gevangenissen, defensieobjecten en kantoren. Het Rijksvastgoedbedrijf probeert
hiervoor een passende invulling te vinden door herschikking, aanbieden aan COA of
derden ten behoeve van transformatie naar bijvoorbeeld huisvesting voor aandachtsgroepen,
of afstoot.
23
Vraag:
Wat is de totale oppervlakte van de leegstaande gebouwen van het Rijksvastgoedbedrijf?
Antwoord:
Zie het Antwoord op vraag 22.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
Y.C. Kling, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.