Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 526 Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en enige andere wetten in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 2023/1113 betreffende bij geldovermakingen en overdrachten van bepaalde cryptoactiva te voegen informatie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 (Uitvoeringswet verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie)
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 10 september 2024
Inleiding
De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die
zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover
gestelde vragen. De vragen worden zo veel mogelijk beantwoord in de volgorde van het
door de commissie uitgebrachte verslag. Voor zover vragen, vanwege overeenkomst in
onderwerp, gezamenlijk beantwoord zijn, is dit vermeld.
Algemeen
§ 1. Inleiding
De leden van de NSC-fractie vragen wat het verschil is tussen de inwerkingtreding
(30 juni 2023) en van toepassing zijn (30 december 2024).
In Nederlandse wetgeving is het tijdstip van inwerkingtreding van een regeling vaak
ook het moment waarop de in die regeling opgenomen materiële normen gaan gelden. In
EU-wetgeving vallen die momenten meestal niet samen. Standaard treedt een verordening
al op de twintigste dag na publicatie in werking. De verordening maakt dan in algemene
zin al wel deel uit van het EU-recht, maar hoeft dan meestal nog niet inhoudelijk
te worden nageleefd. Het moment waarop een verordening ook inhoudelijk moet worden
nageleefd, is het moment waarop de verordening «van toepassing» wordt. Door de verordening
pas op een later tijdstip van toepassing te laten worden, wordt aan de lidstaten en
aan burgers, bedrijven en instellingen voor wie de verordening gaat gelden een termijn
geboden waarbinnen zij zich op de nieuwe regels kunnen voorbereiden. In Nederlandse
wetgeving is het gebruikelijk om een regeling ook dan pas in werking te laten treden,
waardoor inwerkingtreding en toepassing in tijd samenvallen. Richtlijnen kennen overigens
nog een derde moment: de uiterste datum waarop de lidstaten hun implementatiewetgeving
ter omzetting van de richtlijn gereed moeten hebben.
De leden van de NSC-fractie vragen welke keuzemogelijkheden lidstaten nog hebben op
nationaal niveau bij de implementatie.
Verordeningen bieden naar hun aard doorgaans geen ruimte voor nationaal beleid, los
van specifieke lidstaatopties. Dit volgt al uit de keuze van de Europese wetgever
om zelf rechtstreeks werkende voorschriften vast te stellen en dat niet, door vaststelling
van een richtlijn, aan de lidstaten over te laten. Voor verordeningen geldt bovendien
dat zij in beginsel uitputtend bedoeld zijn en de lidstaten geen ruimte meer bieden
voor nationaal beleid, tenzij een verordening daar uitdrukkelijk in voorziet. Er zaten
een aantal lidstaatopties in TFR. Deze opties waren voornamelijk formeel van aard.
Er is geen gebruik gemaakt van de lidstaatoptie uit artikel 2, vijfde lid van TFR,
waarin de mogelijkheid wordt geboden aan lidstaten om TFR niet van toepassing te verklaren
op bepaalde groepen. Artikel 1c, eerste lid van de Wet ter voorkoming van witwassen
en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) bevat al een algemene ontheffingsgrondslag
waarvan gebruik kan worden gemaakt indien het wenselijk is aan bepaalde groepen een
ontheffing te verlenen van de verplichtingen van TFR. De lidstaatopties in artikel
26, tweede en derde lid van de TFR zien op langere bewaartermijnen van gegevens. Omdat
dit niet nodig wordt geacht, is er geen gebruik gemaakt van deze lidstaatopties. Artikel
38, zesde lid van TFR betreft een lidstaatoptie waarvan wel gebruik wordt gemaakt.
Dit gaat over het aanwijzen van een centraal contactpunt. Nu voor verschillende financiële
instellingen ervoor gekozen is een centraal contactpunt aan te wijzen in Nederland
is ervoor gekozen een dergelijk contactpunt ook aan te wijzen voor aanbieders van
cryptoactivadiensten.
De leden van de NSC-fractie vragen wat het standpunt van de regering was in de Europese
Raad inzake deze Verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva
te voegen informatie.
Het Nederlandse standpunt voor de raadsonderhandelingen is vastgesteld via het betreffende
BNC-fiche en met de Kamer gedeeld.1 In het fiche heeft het kabinet aangegeven positief te zijn over het voorstel. Het
kabinet heeft meermaals aangegeven zich in te zetten om alle FATF-aanbevelingen2 ten aanzien van crypto’s zoveel mogelijk op EU-niveau te implementeren. Dit geldt
in het bijzonder voor het uitbreiden van de reeds bestaande verordening door cryptoactiva
en cryptoactivadienstverleners toe te voegen aan de reikwijdte van de verordening.3 Dat wordt met deze verordening bewerkstelligd. De andere inhoudelijke aandachtspunten
van het kabinet ten aanzien van het oorspronkelijke voorstel, zoals beschreven in
het BNC-fiche, zijn volledig of grotendeels geland in de uiteindelijke verordening,
zoals een betere stroomlijning van deze verordening met de verordening markten in
cryptoactiva (MiCA).
§ 2. Inhoud van de verordening
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering nog eens kan toelichten
hoe met het wegnemen van de minimis-regel smurfing (het onder een grenswaarde van
toezicht op transacties blijven door deze transacties in brokjes op te knippen) wordt
tegengegaan en dit bijdraagt aan de effectiviteit van het tegengaan van anonimiteit.
Met TFR wordt beoogd de anonimiteit van cryptotransacties tegen te gaan doordat het
verplicht wordt voor alle aanbieders van cryptoactivadiensten (zoals gedefinieerd
in MiCA), behalve partijen die advies geven, om bij overdrachten van cryptoactiva
informatie toe te voegen over de initiator en de begunstigde, net zoals nu al het
geval is voor betalingsdienstaanbieders bij geldovermakingen. De FATF-standaarden
bieden ruimte om dit pas toe te passen bij transacties vanaf 1.000 euro. De FATF-standaarden
stellen dat deze de-minimisregel niet geldt als het gaat om een samengestelde transactie
(meerdere transacties die gezamenlijk uiteindelijk één transactie vormen).
In de praktijk is het echter lastig om duidelijk te bepalen wanneer meerdere transacties
wel of niet als een samengestelde transactie gezien moeten worden. In de verordening
is daarom uiteindelijk besloten om voor alle transacties tussen aanbieders van cryptoactivadiensten,
ongeacht de waarde van de transactie, te eisen dat informatie wordt toegevoegd. Hierdoor
wordt voorkomen dat personen om de regels heen werken door transacties op te knippen,
waardoor individuele transacties onder de 1.000 euro blijven. Daar waar het gaat om
de overdracht van of naar een zelfgehost adres, is de de-minimisregel wel toegepast
en dient er pas bij een bedrag vanaf 1.000 euro onderzoek te worden gedaan naar de
initiator of de begunstigde.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen voorts op welke manier deze verordening
zal gaan toezien op crypto-transacties tussen een partij gelegen in de EU en een in
een derde jurisdictie gelegen partij. Wordt deze laatste partij ook geïdentificeerd
als onderdeel van deze verordening?
TFR is van toepassing op de overdracht van cryptoactiva waarbij een cryptodienstverlener
is betrokken. Enkel cryptodienstverleners gevestigd in de EU worden gezien als aanbieders
in de zin van TFR. TFR is niet van toepassing op een cryptodienstverlener gevestigd
in een derde land, omdat TFR geen extraterritoriale werking heeft. Op basis van TFR
geldt echter wel dat bij de overdracht van cryptoactiva vanuit de EU naar een derde
land, informatie over de initiator en de begunstigde van de overdracht toegevoegd
moet worden. Andersom geldt dat als cryptodienstverleners transacties ontvangen, al
dan niet uit derde landen, zij moeten controleren of de op grond van TFR de vereiste
gegevens zijn bijgevoegd. Indien dit niet het geval is moeten cryptodienstverleners
mitigerende maatregelen treffen en kunnen transacties worden geweigerd, teruggezonden
of zelfs worden opgeschort. De zakelijke relatie dient bij herhaaldelijk niet verstrekken
van informatie zelfs te worden beperkt of beëindigd door de cryptodienstverlener.
De normen van TFR vloeien voort uit de aanbevelingen van de FATF en deze aanbevelingen
worden in veel andere jurisdicties die lid zijn van de FATF, waaronder verschillende
derde landen, geïmplementeerd.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tevens welk risico op smurfing er specifiek
is bij geldovermakingen van en naar self-hosted wallets (omdat hier wel een minimumbedrag
van 1.000 euro geldt).
In het geval van smurfing wordt het te witwassen bedrag opgeknipt in kleinere bedragen
en verspreid naar verschillende rekeningen. Op deze manier proberen criminelen onder
de wettelijke rapportagelimieten te blijven en daarmee detectie te voorkomen. Zelfgehoste
bewaarportemonees worden volledig beheerd door een gebruiker. Hierdoor zijn transacties
van een naar een dergelijk zelfgehost adres lastiger te achterhalen. Daar waar het
gaat om een zelfgehost adres is er desalniettemin een grensbedrag van 1.000 euro ingevoerd.
Deze grens is getrokken om enerzijds de doeltreffendheid van betalingssystemen niet
te ondergraven en anderzijds om de potentiële dreiging die van kleine geldovermakingen
uitgaat te ondervangen. Daarnaast zou het de facto onmogelijk worden om nog transacties
van of naar zelfgehoste adressen te sturen, ook als het gaat om legitiem gebruik.
Dit wordt ondervangen door extra eisen aan aanbieders van cryptoactivadiensten om,
in aanvulling op de standaard cliëntenonderzoeksmaatregelen, te beschikken over interne
beleidsregels, procedures en controles om het risico op het witwassen van geld en
terrorismefinanciering vast te stellen en te beoordelen bij overdrachten van cryptoactiva
naar of vanuit een zelfgehost adres. Zo moet de cryptoactivadienstverlener die de
transactie faciliteert nagaan of dat zelfgehoste adres daadwerkelijk eigendom is van
die cliënt of daadwerkelijk onder diens zeggenschap staat. Ook dienen er risicobeperkende
maatregelen worden getroffen die in verhouding staan tot de vastgestelde risico’s.
Deze verplichtingen dragen bij aan de mitigatie van de risico’s daar waar het gaat
om de overdracht van en/of naar zelfgehoste bewaarportemonees.
De leden van de NSC-fractie vragen of de TFR-verordening ook leidt tot een wijziging
van de Sanctiewet. Zo ja, welke?
Met de Uitvoeringswet worden de partijen die gehouden zijn aan afdeling 5 van de Sanctiewet
1977 uitgebreid naar alle aanbieders van cryptoactivadiensten waarop de Wwft van toepassing
is, waar voorheen afdeling 5 van Sanctiewet 1977 enkel van toepassing was op aanbieders
van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en van
bewaarportemonnees. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat er ook eenduidig wetgevend kader
blijft bestaan voor cryptoactivadienstverleners ten aanzien van de sanctiewetgeving.
Daarnaast worden cryptoactivadienstverleners ook meegenomen in de door het kabinet
aangekondigde herziening van de sanctiewetgeving.
§ 4.2. Verscherpt cliëntenonderzoek
De leden van de NSC-fractie vragen op welke manier betalingen binnen het criminele
circuit hiermee blootgelegd kunnen worden. Hoe waarschijnlijk is het dat criminelen
hun (echte) persoonsgegevens gaan opgeven bij een cryptotransactie?
Met de implementatie van TFR komen alle cryptoactivadienstverleners onder de reikwijdte
van de Wwft. Dit betekent onder andere dat deze instellingen cliëntenonderzoek moeten
doen. In een cliëntenonderzoek moet de instelling de identiteit van hu klant vaststellen
en kijkt een instelling of er risico’s zijn dat een klant geld witwast of helpt om
terrorisme te financieren. Wanneer de cryptoactivadienstverlener die een cryptoactivatransactie
faciliteert niet alle benodigde informatie heeft ontvangen en de risico’s niet goed
kan beoordelen, of deze te hoog vindt, zou de transactie opgeschort kunnen worden
of helemaal niet plaatsvinden. Dit geldt ook als er (mogelijk) sprake is van het opgeven
van valse persoonsgegevens. Als cryptoactivadienstverleners hun processen voor het
cliëntonderzoek goed op orde hebben, zou het risico op het verlenen van diensten op
basis van valse persoonsgegevens beperkt moeten zijn. Dit neemt niet weg dat malafide
partijen altijd op zoek zullen zijn naar mogelijkheden om de regels te ontwijken.
Daarom is het van belang dat cryptodienstverleners hun zaken op orde hebben en dat
er goed toezicht op ze wordt gehouden.
§ 4.4. Toezichthoudende autoriteiten
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de handhaving en naleving van de TFR-verordening
geregeld gaat worden. Kan de regering een nadere toelichting geven op de gevolgen
van het wetsvoorstel voor de toezichtcapaciteit van De Nederlandsche Bank (DNB) en
de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
TFR is een herziening van de bestaande Wire Transfer Regulation (WTR2). De WTR2 bevatte
reeds verplichtingen ten aanzien van het vastleggen en uitwisselen van informatie
bij girale geldovermakingen door banken en andere betaaldienstverleners. Deze onderdelen
worden niet gewijzigd in TFR en op de naleving van deze verplichtingen wordt dus al
toezicht gehouden. De meest materiele wijziging in TFR is dat cryptoactiva en cryptodienstverleners
binnen de reikwijdte worden gebracht.
Met de Uitvoeringswet wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het toezicht op de naleving
van TFR toebedeeld wordt aan De Nederlandsche Bank (DNB) indien het gaat over de verplichtingen
voor betalingsdienstaanbieders die voortvloeien uit de verordening en op de verplichtingen
uit de Wwft voor zover het een bank of elektronischgeldinstelling betreft die cryptoactivadiensten
aanbiedt. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) wordt aangewezen waar het gaat over
verplichtingen voor aanbieders van cryptoactivadiensten die voortvloeien uit de verordening
en op de verplichtingen uit de Wwft (niet zijnde een bank of elektronischgeldinstelling
die cryptoactivadiensten aanbiedt). Het toezicht op de naleving van TFR en eventuele
handhavende optreden van DNB of de AFM zal worden ingelijfd in het bestaande Wwft-toezicht
van deze toezichthouders, met gebruikmaking van hun bestaande toezicht- en handhavingsinstrumentarium,
waaronder het doen van onderzoek, het opvragen van informatie en het opleggen van
een (bestuurlijke) boete.
Met de komst van TFR worden alle cryptoactivadienstverleners onderworpen aan de bestaande
regels ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering zoals opgenomen in de
Wwft. Dit betekent dat er nieuwe kennis en ervaring opgedaan moet worden door toezichthouders
en ook ingezet wordt op internationale samenwerking. De cryptoactivamarkt is bovendien
een bewegelijke markt, waarbij veel cryptocactivadienstverleners nog geen ervaring
hebben met toezicht. Dit samengenomen verwachten de toezichthouders een substantiële
groei ten aanzien van de benodigde capaciteit. Voor het toezicht dat de AFM zal gaan
uitvoeren op de cryptosector is de inschatting dat voor het jaar 2025 36 FTE nodig
zal zijn. Vanaf 2026 is de inschatting dat zij 33 fte (6,4 miljoen) nodig zullen hebben
voor het doorlopend toezicht, waarvan 7 fte gereserveerd is voor TFR. DNB heeft in
2023–2024 voor het Wwft-toezicht op de cryptoactivadienstverleners 14 fte (4,1 miljoen)
begroot. DNB zal deze capaciteit voor de opvolgende jaren behouden voor het toezicht
op zowel TFR en MiCA. Hiervan is 6,4 fte gereserveerd voor het toezicht op de instellingen.
Het toezicht in het kader van TFR zal met name zien op het uitwisselen van informatie
tussen de initiator en de begunstigden van de crypto-overmakingen. Ook het integriteitstoezicht
valt hieronder. De kosten die aan de sector worden doorberekend worden opgenomen in
het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019.
De leden van de NSC-fractie vragen of de regering voornemens is om de ervaringen met
het nieuwe regime en mogelijke veranderingen in toezichtskosten te monitoren en zo
ja, op welke manier.
Verschillende onderdelen van TFR worden door de Europese Commissie geëvalueerd. Uiterlijk
op 1 juli 2026 brengt de Commissie een verslag uit met een beoordeling van de risico’s
van overmakingen of overdrachten naar of vanuit zelfgehoste adressen. Op uiterlijk
30 juni 2027 zal de Commissie een verslag indienen over de handhaving van deze verordening.
Daarnaast zal mijn ministerie zelf ook de ontwikkelingen op de cryptoactivamarkten
blijven volgen. De toezichtkosten zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van de
hoeveelheid instellingen die een vergunningsaanvraag doet. Wanneer er bijvoorbeeld
veel meer of minder vergunningsaanvragen zijn dan in eerste instantie voorzien, kunnen
de gealloceerde kosten en toezichtinzet mogelijk te laag of te hoog zijn. Omdat er
voor de AFM veel nieuwe taken bijkomen en er veel onzekerheid is over het aantal vergunningaanvragen,
is met de AFM medio 2025 een evaluatiemoment afgesproken waar wordt gekeken naar de
benodigde toezichtinzet. Daarnaast lichten DNB en de AFM de toezichtkosten toe in
hun jaarlijkse begrotingen en verantwoordingen. Ik let bij de beoordeling van deze
stukken ook op de toezichtinzet voor TFR, mede in het licht van ontwikkelingen op
de cryptomarkten en in het toezicht daarop.
De leden van de NSC-fractie vragen verder of de ATR een advies heeft uitgebracht.
Zo ja, hoe luidt dit advies?
Het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR). Het adviescollege heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat er geen grote gevolgen voor de regeldruk zijn.
§ 5. Gegevensbescherming
De leden van de NSC-fractie vragen of de Autoriteit Persoonsgegevens een advies heeft
uitgebracht. Zo ja, hoe luidt dit advies?
De voorontwerpen van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn conform artikel
36, vierde lid, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) voor advies
voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De Autoriteit Persoonsgegevens
heeft op 26 september 2023 advies uitgebracht.4 Zij heeft daarin aangegeven dat het wetsvoorstel haar geen aanleiding geeft tot het
maken van opmerkingen.
§ 6.1. Gevolgen voor het bedrijfsleven
De leden van de NSC-fractie vragen of het klopt dat de TFR-verordening leidt tot een
flinke uitbreiding van het toezicht ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen
en financieren van terrorisme (Wwft) op crypto-activa transacties (van twee naar negen
categorieën).
De leden van de NSC-fractie merken terecht op dat TFR een flinke uitbreiding is van
het toezicht. Het huidige registratiekader voor aanbieders van wisseldiensten en bewaarportemonnees,
dat opgenomen is in de Wwft op basis van de herziene vierde anti-witwasrichtlijn,
wordt vervangen door een omvattender Europees stelsel voor een bredere groep cryptoactivadienstverleners,
waarbij de markttoegang en governance worden gereguleerd middels MiCA en de materiële
voorschriften ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme worden
gereguleerd middels TFR en de implementatie daarvan in de Wwft. Alle categorieën aanbieders
van cryptoactivadiensten die worden gereguleerd door MiCA, behalve de aanbieders die
advies verlenen over cryptoactiva, worden onder het bereik gebracht van de Wwft.
Welke gevolgen heeft dit voor de toezichtskosten, regeldruk en administratieve lasten?
Hoeveel extra fte’s zal de AFM moeten inzetten om deze wet te handhaven?
De vraag over de toezichtkosten wordt beantwoord in paragraaf 4.4., evenals de vraag
over de hoeveelheid extra fte’s bij AFM.
De wijzigingen van TFR hebben veelal directe werking en behoeven geen nadere implementatie,
behoudens enkele aanpassingen van verwijzingen in bestaande regelgeving. De regeldrukeffecten
van deze bepalingen komen derhalve niet voort uit nationale regelgeving, en daarom
worden de effecten voor regeldruk niet in beeld gebracht. TFR wijzigt echter ook de
vierde anti-witwasrichtlijn waarvan de nationale implementatie wel regeldrukeffecten
in zich draagt. Zo wordt de reikwijdte van de Wwft uitgebreid naar alle cryptoactivadienstverleners
(behalve partijen die advies verlenen). Op dit moment vallen enkel de aanbieders van
bewaarportemonnees en aanbieders van wisseldiensten tussen virtuele en fiduciaire
valuta onder de Wwft en de Sanctiewet 1977. Voor deze partijen geldt dat zij aan een
aantal nieuwe verplichtingen uit de Wwft zullen moeten voldoen die regeldruk opleveren.
Voor de nieuwe aanbieders van cryptoactivadiensten die onder het bereik van de Wwft
en Sanctiewet 1977 komen te vallen, geldt dat zij straks zowel aan voor hen nieuwe
verplichtingen uit de Wwft als uit de Sanctiewet 1977 moeten voldoen.
Kan de regering deze vragen ook beantwoorden voor de Uitvoeringswet verordening cryptoactiva
(Kamerstuk 36 527)?
Voor het antwoord op deze gestelde vragen in het kader van de Uitvoeringswet verordening
cryptoactiva verwijs ik u graag naar paragraaf 2 en 2.6. van de nota naar aanleiding
van het verslag Uitvoeringswet verordening cryptoactiva.
Overig
De leden van de PVV-fractie vragen de regering om op de volgende vragen te reflecteren.
Ten eerste vragen deze leden met betrekking tot transparantie en privacy hoe de balans
tussen effectieve witwasbestrijding en de bescherming van de privacy van betrokkenen
wordt gewaarborgd binnen de nieuwe regelgeving.
De verschillende verwerkingen van persoonsgegevens op grond van het onderhavige wetsvoorstel
volgen rechtstreeks uit verplichtingen uit de vierde anti-witwasrichtlijn. Bij de totstandkoming van de vierde anti-witwasrichtlijn is overwogen
dat het belang van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme het verwerken
van persoonsgegevens rechtvaardigt. Tegelijkertijd dient het verwerken van persoonsgegevens
beperkt te blijven tot hetgeen noodzakelijk is voor de naleving van de verplichtingen
uit de vierde anti-witwasrichtlijn. Dit is ook uitdrukkelijk overwogen bij de totstandkoming
van de vierde anti-witwasrichtlijn en komt terug in artikel 34a van de Wwft. Persoonsgegevens
die zijn verzameld in het kader van het cliëntenonderzoek mogen niet verder worden
verwerkt voor een doel dat onverenigbaar is met dit nalevingsdoel. In artikel 34a
Wwft zijn ook andere waarborgen verankerd ter bescherming van persoonsgegevens van
cliënten. Zo dient een instelling een cliënt vooraf te informeren over het verwerken
van de persoonsgegevens en gelden er bewaartermijnen en de plicht tot vernietiging
van persoonsgegevens na verstrijking daarvan. Ook is de Algemene Verordening Gegevensbescherming
van toepassing wanneer er persoonsgegevens verwerkt worden. De Autoriteit Persoonsgegevens
heeft op 26 september 2023 advies uitgebracht over het onderhavige wetsvoorstel. Zij
heeft daarin aangegeven dat het wetsvoorstel haar geen aanleiding geeft tot het maken
van opmerkingen. Hieruit kan ook worden opgemaakt dat in het onderhavig wetsvoorstel
de bescherming van privacy afdoende is gewaarborgd.
Ten aanzien van de internationale vergelijking vragen de leden van de PVV-fractie
hoe de striktheid van de Nederlandse implementatie van deze EU-verordening zich verhoudt
tot die in andere EU-lidstaten, zoals Duitsland, waar strengere regels zijn opgelegd.
Het onderhavige wetsvoorstel ziet op implementatie van een verordening, wat weinig
tot geen nationale beleidsruimte met zich meebrengt. In alle lidstaten, ook in Duitsland,
gelden dezelfde inhoudelijke normen. Er waren een aantal lidstaatopties, waaronder
een optie om langere bewaartermijnen aan te houden. Hiervan is geen gebruik gemaakt,
omdat dit niet nodig werd geacht. Graag verwijs ik naar paragraaf 1 dat uitgebreider
ingaat op de lidstaatopties en de keuzes die hierin zijn gemaakt.
De leden van de PVV-fractie vragen met betrekking tot toezicht en handhaving welke
specifieke maatregelen er zijn genomen om te zorgen voor effectief toezicht en handhaving
van deze regelgeving. En hoe zijn deze maatregelen afgestemd met bestaande structuren
binnen de Wet op het financieel toezicht?
Het toezicht op de naleving van TFR en eventuele handhavende optreden van DNB of de
AFM zal worden ingelijfd in het bestaande toezicht op de Wet ter voorkoming van witwassen
en financieren van terrorisme, en niet het toezicht op de Wet op het financieel toezicht.
Hierbij wordt aangesloten bij het bestaande toezicht- en handhavingsinstrumentarium,
waaronder het doen van onderzoek, het opvragen van informatie en het opleggen van
een (bestuurlijke) boete. Graag verwijs ik ook naar paragraaf 4.4.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie ten aanzien van de impact op innovatie of
de regering kan aangeven welke overwegingen zijn gemaakt om te zorgen dat de regelgeving
innovatie binnen de sector van cryptoactiva niet onnodig belemmert.
Het onderhavig wetsvoorstel leidt ertoe dat cryptopartijen gelijke normen dienen na
te leven op het gebied van het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering als
andere dienstverleners in de financiële sector zoals banken, verzekeraars en vermogensbeheerders.
Daarnaast dienen cryptopartijen op basis van TFR informatie toe te voegen over de
initiator en de begunstigde bij overdracht van cryptoactiva. Een soortgelijke verplichting
geldt ook voor betaaldienstverleners als het gaat om girale geldovermakingen. Kortom,
met onderhavig wetsvoorstel worden al bestaande normen ook opgelegd aan cryptopartijen.
Deze verplichtingen zijn minimaal nodig om een integere financiële sector te waarborgen.
De nieuwe eisen zullen ertoe leiden dat aanbieders van cryptodienstverleners meer
informatie zullen moeten verzamelen en analyseren, wat zal zorgen voor meer werk aan
de kant van deze partijen. Dit hoeft innovatie echter niet in de weg te liggen – voor
innovatie is het immers ook belangrijk dat men vertrouwen heeft in de sector, en daar
draagt deze regelgeving aan bij.
Ten aanzien van de risico’s en veiligheid vragen de leden van de PVV-fractie welke
stappen zijn ondernomen om de consumenten en investeerders te beschermen tegen de
volatiliteit en de veiligheidsrisico’s die gepaard gaan met cryptoactiva.
Onderhavig wetsvoorstel bevat enkel de maatregelen die gelden voor cryptoactivadienstverleners
voor het tegenaan van witwassen en terrorismefinanciering, alle overige regels die
gelden voor aanbieders van cryptoactiva en cryptoactivadienstverleners zijn vastgelegd
in MiCA. Zo bevat MiCA regels over het informeren van consumenten over de aard van
de cryptoactiva en risico’s die hiermee gepaard gaan en regels die erop toezien dat
bij (bepaalde) cryptoactiva de volledige inleg ten alle tijden teruggevorderd kan
worden door de consument. Graag verwijs ik de PVV-fractie naar de Uitvoeringswet verordening
cryptoactiva voor deze regels.
Op het gebied van internationale samenwerking vragen de leden van de PVV-fractie op
welke manier samengewerkt wordt met internationale partners om de regelgeving rondom
cryptoactiva te harmoniseren, gezien het internationale karakter van deze markten.
Nederland neemt actief deel aan de Financial Action Task Force. In dit verband wordt
internationaal nagedacht over maatregelen om witwassen en terrorismefinanciering tegen
te gaan, ook met betrekking tot cryptoactiva. De regels die voortvloeien uit TFR zijn
dan ook gestoeld op de FATF-standaarden en sluiten daarmee aan op het internationaal
afgesproken standaarden waar ook landen buiten de EU zich aan hebben gecommitteerd.
Daarnaast wordt in IMF, G20 en FSB verband de ontwikkelingen in cryptomarkten gemonitord
waarbij en ook gesproken over de (stabiliteits)risico’s, toezicht, en de regulering
van cryptoactiva in verscheidene jurisdicties. Nederland draagt ook in deze samenwerkingsverbanden
actief bij aan deze discussies, juist gezien de internationale aard van cryptoactivamarkten.
De leden van de PVV-fractie vragen voorts in het kader van evaluatie en aanpassing
hoe de regering de effectiviteit van deze wetgeving zal evalueren. En welke mechanismen
zijn ingebouwd om de wetgeving indien nodig aan te passen aan snel veranderende technologische
ontwikkelingen?
Voor het antwoord op de vraag van de PVV-fractie over hoe de regering de effectiviteit
van de wetgeving zal evalueren, verwijs ik graag naar paragraaf 4.4. waar door de
NSC-fractie een vraag van soortgelijke strekking is gesteld.
TFR verwijst naar MiCA voor haar toepassingsbereik. Zodra de reikwijdte van MiCA uitbreidt,
zal TFR automatisch van toepassing worden op nieuwe partijen. Dit omdat TFR rechtstreekse
werking kent. Daarbij is MiCA zo technisch neutraal mogelijk ingestoken en is geprobeerd
rekening te houden met snel veranderende technologische ontwikkelingen bij het opstellen
van definities.
Ook vragen de leden van de PVV-fractie wat de verwachte impact van deze regelgeving
op de Nederlandse financiële markten en de bredere economie is.
Voor de financiële markten geldt dat er meer gereguleerde partijen bijkomen die kosten
zullen maken i.v.m. naleving van de regels. Er wordt geen significante impact verwacht
op de bredere economie, anders dan dat er meer criminele geldstromen onderschept en
gestopt zullen worden. Daarnaast leidt het tot meer en betere informatie die cryptodienstverleners
kunnen gebruiken om effectief en efficiënt te voldoen aan de eisen van hun poortwachtersfunctie.
De informatie kan daarnaast ook door opsporingsdiensten gebruikt worden om criminele
transacties op te sporen. Daarnaast zijn er derde partij dienstverleners die technische
oplossingen voor het onderling uitwisselen van informatie ontwikkelen.
Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie welke specifieke maatregelen in de wetgeving
zijn opgenomen om bijvoorbeeld marktmanipulatie te voorkomen.
MiCA bevat een verbod op marktmanipulatie. Om marktmanipulatie te voorkomen moet iedereen
die beroepshalve transacties in cryptoactiva tot stand brengt of uitvoert, beschikken
over systemen en procedures voor de preventie en opsporing van marktmisbruik. Zo is
er een meldingsplicht wanneer er een vermoeden is van marktmanipulatie. Graag verwijs
ik de PVV-fractie naar de Uitvoeringswet verordening cryptoactiva voor deze regels.
De Minister van Financiën,
E. Heinen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 17 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.