Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 419 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan BES eilanden 2024)
Nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 18 oktober 2023
Inhoudsopgave
INLEIDING
1
I. ALGEMEEN
1
1. Aanleiding
1
2. Voorgestelde aanpassingen
2
3. Budgettaire aspecten
5
INLEIDING
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van de VVD en de ChristenUnie en van het lid Omtzigt.
I. ALGEMEEN
1. Aanleiding
De leden van de fractie van de VVD vragen welke suggesties de bestuurscolleges van
de BES-eilanden en de Centraal Dialoog Bonaire hebben gedaan en welke de regering
wel of niet hebben overwogen.
De bestuurscolleges van de BES-eilanden hebben geopperd om een aantal aanvankelijk
voorgenomen tariefswijzigingen in de opbrengst- en vastgoedbelasting niet door te
voeren, onderzoek te verrichten naar de huidige belastingdruk en een herziening te
overwegen van het belastingstelsel op de BES-eilanden. Mede naar aanleiding van dat
verzoek zijn de tariefswijzigingen in de opbrengst- en vastgoedbelasting vooralsnog
uitgesteld. Voor wat betreft de suggestie om onderzoek te doen naar de huidige belastingdruk
en het belastingstelsel te heroverwegen meent het kabinet dat de fiscale aspecten
uit het rapport van de Commissie Spies uit oktober 2015 vooralsnog actueel genoeg
zijn om het huidige belastingstelsel te wegen en daarop aan te passen.1 In dat kader zal ook in 2025 een apart Belastingplan voor de BES-eilanden worden
voorgesteld, waarin rekening zal worden gehouden met de knelpunten die uit de huidige
wetgeving voortvloeien.
De Centraal Dialoog Bonaire heeft een aantal concrete voorstellen en suggesties gedaan
voor belastingverlaging. Voor wat de fiscale maatregelen betreft is geopperd om de
belastingvrije som te verhogen tot 130% van het bestaansminimum, een pauze in te lassen
van vijf jaar voor kostenverhogende fiscale maatregelen voor bedrijven en de algemene
bestedingsbelasting (ABB) op levensmiddelen en de keuringskosten op vlees af te schaffen.
Het kabinet heeft deze maatregelen eveneens overwogen. Voor wat betreft de verhoging
van de belastingvrije som is het lastig om hier op dit moment opvolging aan te geven;
de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland heeft immers nog geen sociaal minimum
(bestaansminimum) vastgesteld. Niettemin heeft het kabinet wel onderkend dat de problematiek
inzake de armoedebestrijding urgent is. Zo heeft het kabinet in de miljoenennota 2024
30 miljoen euro vrijgemaakt om de koopkracht in Caribisch Nederland te verbeteren.
Daarnaast is om die reden de belastingvrije som reeds per 1 januari 2023 met meer
dan 40% verhoogd (van USD 12.198 naar USD 17.352) en gelijkgesteld aan het hoogste
wettelijk minimumloon (op Sint-Eustatius). De belastingvrije som zal ook per 2024
worden verhoogd met de inflatiecorrectie. De suggestie van de Centraal Dialoog Bonaire
een pauze in te lassen voor kostenverhogende fiscale maatregelen voor bedrijven heeft
het kabinet eveneens overwogen. De belastingdruk voor ondernemingen is naar het oordeel
van de het kabinet niettemin alleszins redelijk; de loonkosten zijn relatief laag,
terwijl het aantal overige kostprijsverhogende belastingen beperkt is tot de ABB,
waarvan het tarief ook relatief laag is, terwijl er ook een groot aantal vrijstellingen
in de ABB bestaat. Ook de pauzetermijn van vijf jaar zal onderwerp zijn van politieke
weging voor een volgend kabinet. Tot slot merkt het kabinet op dat voor wat betreft
de wens om alle levensmiddelen van ABB vrij te stellen al in 2013 de ABB op een groot
aantal levensmiddelen is afgeschaft.
2. Voorgestelde aanpassingen
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of aan de voorgestelde wijziging
en verhoging van het gebruikelijk loon in Caribisch Nederland van 70% van het loon
van een soortgelijke dienstbetrekking naar 90% van het loon van de meest vergelijkbare
dienstbetrekking – aangevuld met enkele bewijslast- en doelmatigheidsmargegrenzen
– een analyse ten grondslag ligt, waaruit blijkt welke invloed deze wijziging verwacht
wordt te hebben op de koopkracht van deelgroepen kleine en middelgrote ondernemers.
Voorts vragen deze leden hoe wordt voorkomen dat groepen kleine en middelgrote ondernemers
in Caribisch Nederland onder (of verder onder) het bestaansminimum komen, temeer daar
nog geen sociaal minimum is vastgesteld en geïmplementeerd en ook nog niet per 1 januari
2024 is voorgesteld. Indien het antwoord ja is, vragen deze leden hoe dit wordt voorkomen.
In navolging daarvan vragen deze leden tot slot of het kabinet het verstandig acht
om de voorgestelde wijziging en verhoging van het gebruikelijk loon in Caribisch Nederland
uit het Belastingplan BES eilanden 2024 te halen en eerst de vaststelling van een
sociaal minimum af te wachten. Op die manier kan grondig worden geanalyseerd wat de
uitgangssituatie van de betreffende ondernemers wordt en welke invloed een belastingmaatregel
in de sfeer van het gebruikelijk loon zou hebben op de koopkracht van groepen kleine
en middelgrote ondernemers, terwijl de voorgestelde technisch-inhoudelijke wijziging
van het begrip «soortgelijke dienstbetrekking» naar «meest vergelijkbare dienstbetrekking»
eventueel wel al per 1 januari 2024 kan worden ingevoerd.
Aan de voorgestelde vervanging van de soortgelijke dienstbetrekking door de meest
vergelijkbare dienstbetrekking liggen ten grondslag de constatering en de overweging
dat een soortgelijke dienstbetrekking op de BES-eilanden niet altijd bestaat, met
als gevolg dat in een aantal gevallen het loon niet wordt gesteld op wat marktconform
is, maar op het veel lagere normbedrag. Het kabinet verwacht om die reden dat de maatregel
nauwelijks invloed heeft op de koopkracht van kleine en middelgrote ondernemers.
De regeling voorkomt tevens dat groepen kleine en middelgrote ondernemers op de BES-eilanden
onder het bestaansminimum komen omdat een langdurige situatie van verlies of een zeer
bescheiden winst een zakelijke reden kan zijn om een lager loon te hebben dan gebruikelijk
is. De ondernemer die in zijn vennootschap structureel een bescheiden winst maakt
en niet op andere wijze gelden aan de onderneming onttrekt, kan namelijk aannemelijk
maken dat 90% van het loon uit een soortgelijke dienstbetrekking lager is dan het
normbedrag, het loon van de meestverdienende werknemer of 90% van de netto-omzet.
Het kabinet acht het niet nodig om de voorgestelde maatregel uit het Belastingplan
BES eilanden 2024 te halen om de vaststelling van een sociaal minimum af te wachten.
De maatregel bevat nu al voldoende ruimte om een gebruikelijk loon onder het normbedrag
vast te stellen, zodat wordt voorkomen dat groepen kleine en middelgrote ondernemers
op de BES-eilanden met een zware belastingdruk over hun inkomsten worden geconfronteerd.
Het lid Omtzigt vraagt welke verschillen er nog bestaan na invoering van de loonbelasting
(LB-)maatregelen ten opzichte van Europees-Nederland ten aanzien van het aansprakenregime
en ten aanzien van de gebruikelijkloonregeling. Ook wordt gevraagd waarom niet alle
verschillen worden geëlimineerd.
Met de voorgestelde maatregelen in de loonbelasting wordt het aansprakenregime op
de BES-eilanden gelijk aan dat in Nederland, namelijk dat aanspraken in beginsel tot
het loon behoren en de daaruit voortvloeiende uitkeringen niet, met uitzondering van
door de regelgever aangewezen aanspraken. In Nederland aangewezen aanspraken die niet
voorkomen op de BES-eilanden, zoals aanspraken ingevolge een regeling voor vervroegde
uittreding en aanspraken op een transitievergoeding, worden niet aangewezen op de
BES-eilanden.
Met de wijziging van de gebruikelijkloonregeling op de BES-eilanden is de regeling
meer gelijkgetrokken met die in Nederland. Zowel in Nederland als op de BES-eilanden
wordt voor de bepaling van het loon dat minimaal geacht wordt te zijn genoten, aangesloten
bij het hoogste van het normbedrag, het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking,
of het loon van de meestverdienende werknemer. Net als in Nederland vindt het kabinet
het wenselijk de gebruikelijkloonregeling op de BES-eilanden ook van toepassing te
laten zijn op de partner van de aanmerkelijkbelanghouder. Na invoering van de maatregelen
zijn er nog enkele kleine verschillen tussen Nederland en de BES-eilanden:
1. Waar in Nederland het normbedrag is gefixeerd op een vast bedrag wordt voor de BES-eilanden
voorgesteld het normbedrag te fixeren op tweemaal de belastingvrije som voor de inkomstenbelasting.
Het normbedrag in Nederland is bovendien aanzienlijk hoger dan het normbedrag dat
wordt voorgesteld op de BES-eilanden.
2. Wanneer wordt aangesloten bij het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking,
wordt het loon in Nederland gesteld op 100% en op de BES-eilanden op 90% van dit loon.
3. De verdeling van de bewijslast met betrekking tot het gebruikelijk loon bij de eenpitter2 is anders. In Nederland is het aan de inspecteur aannemelijk te maken dat het gebruikelijk
loon hoger is dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking of het normbedrag.
Op de BES-eilanden is het daarentegen aan de aanmerkelijkbelanghouder om aannemelijk
te maken dat 90% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is
dan 90% van de netto-omzet. Een dergelijke verdeling acht het kabinet het gerechtvaardigd,
omdat de aanmerkelijkbelanghouder dat bewijs beter kan leveren.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het kabinet zich heeft gerealiseerd
dat holdings – die naast aandelen in een lokaal actieve werkmaatschappij en een saldo
aan liquide middelen en een rekening-courantvordering geen bezittingen hebben – hun
status op 1 januari 2024 op grond van een letterlijke toepassing van de voorgestelde
wettekst zullen verliezen als de voorgestelde wijziging in de vestigingsplaatsregels
voor holdings wordt doorgevoerd en met een fictieve eindafrekening opbrengstbelasting
worden geconfronteerd. Voorts wordt gevraagd of het kabinet het wenselijk acht dat
holdings van lokale ondernemers met lokale werkmaatschappijen die kwalificeren voor
de vestigingsplaatsbeschikking zelfs door het enkel aanhouden van een banksaldo en/of
het aanhouden van een rekening-courantvordering op de werkmaatschappij in Europees
Nederland belast gaan worden. Indien het antwoord nee is wordt gevraagd hoe zal worden
voorkomen dat dit plaatsvindt. Tot slot vragen deze leden of het kabinet het redelijk
acht dat in het wetsvoorstel Belastingplan BES eilanden 2024 geen overgangsrecht wordt
geboden aan holdings die thans voldoen aan de 95%-regeling maar niet meer aan de gewijzigde
regeling voor holdings als het wetsvoorstel wordt doorgevoerd, zodat een passende
oplossing wordt geboden ter voorkoming van een fictieve eindafrekening opbrengstbelasting
en een abrupte overgang naar het Europees-Nederlandse belastingstelsel.
Bij de invoering van het fiscale stelsel op de BES-eilanden in 2011 is duidelijk gemaakt
dat zogenaamde passieve werkzaamheden in lichamen die op de BES-eilanden zijn gevestigd
niet gewenst zijn en niet zijn toegestaan.3 Het betreft onder andere het gebruik van kasgeldvennootschappen, (passieve) beleggingsvennootschappen
en doorstroomlichamen. De reden hiervoor is dat vennootschappen gevestigd op de BES-eilanden
niet onderworpen zijn aan een belasting naar de winst, de uitkering van winsten naar
de aandeelhouder slechts zeer beperkt belast zijn, en dat het achterwege laten van
een winstbelasting op de BES-eilanden enkel is gericht op het behoud van het lokale
bedrijfsleven en het aantrekken en behouden van een reëel bedrijfsleven dat wil investeren
en werkgelegenheid wil creëren op de BES-eilanden. Bij de latere aanpassing van de
Belastingwet BES is echter de specifieke restrictie voor passieve werkzaamheden voor
houdstervennootschappen niet goed in de tekst vastgelegd. Dit heeft ertoe geleid dat
de regeling op een oneigenlijk wijze is gebruikt om toch passieve werkzaamheden in
die lichamen op de BES-eilanden uit te voeren en zo een belastingvrij rendement te
genieten. Deze lichamen die jarenlang hebben belegd en het rendement daarop belastingvrij
hebben genoten kunnen dit eenvoudig uitkeren aan de aandeelhouder tegen een lage heffing
van 5% opbrengstbelasting om zo op de BES-eilanden te kunnen blijven. Als alternatief
kunnen zij de passieve werkzaamheden voorzetten onder het Europees-Nederlandse belastingstelsel;
eveneens tegen 5% opbrengstbelasting. De wet voorziet derhalve reeds in een tweetal
passende oplossingen. Tot slot acht het kabinet de periode tot het einde van dit jaar
ruim genoeg om die lichamen de tijd te geven de balans van de houdstervennootschap
op te schonen.
Op één punt zal het kabinet nader bezien of de regeling in de uitvoeringssfeer aanpassing
behoeft. Het betreft houdstervennootschappen die enkel een banksaldo aanhouden dat
geheel of nagenoeg bestaat uit het op de aandelen gestort kapitaal, en het door de
lokale werkmaatschappij uitgekeerd dividend. Onder de huidige regeling worden knelpunten
in de kwalificatie van vermogensbestandsdelen voor de toepassing van de regeling in
de uitvoeringssfeer immers al praktisch afgewogen en opgelost.
Het lid Omtzigt vraagt wat de budgettaire gevolgen zijn van de fiscale behandeling
van auto’s. Verder vraagt de heer Omtzigt hoe dit zich verhoudt tot het voornemen
om de tarieven aan te passen.
Het ABB-tarief voor bestelauto’s wordt verhoogd van 6–8% naar 10–30%. De opbrengst
van deze maatregel is nihil, zodat het budgettaire effect wordt gezien als verwaarloosbaar.
3. Budgettaire aspecten
De leden van de fractie van de VVD lezen dat met de aanpassingen in de inkomstenbelasting
3 miljoen euro wordt opgehaald. Zij vragen of het kabinet deze lastenverzwaring kan
toelichten. Ook vragen zij bij welke groep deze lastenverzwaring terecht komt.
De geraamde (hogere) opbrengst vloeit nagenoeg geheel voort uit de voorgestelde aanpassingen
in de gebruikelijkloonregeling en komt hierdoor voor rekening van de aanmerkelijkbelanghouder.
Het kabinet wil daarbij opmerken dat er op de BES-eilanden geen winstbelasting is
en dat het normbedrag van de gebruikelijkloonregeling daar nog steeds lager ligt dan
in Nederland. Het kabinet acht de aanpassingen dan ook gerechtvaardigd.
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 16 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
JA21 | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.