Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 428 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de bijzondere regels voor ambtshalve verminderingen (Wet tijdelijke regeling herzien aangifte inkomstenbelasting)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
            
Inhoudsopgave
blz.
                         
                         
                         
                         
                         
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
1
2.
Gedeformaliseerd werken Belastingdienst
2
                         
                         
2.1.
Verbetering praktische rechtsbescherming
2
                         
                         
2.2.
De huidige werkwijze van de Belastingdienst
3
                         
                         
2.3.
De huidige werkwijze heeft onvoldoende wettelijke grondslag
4
                         
                         
2.4.
De huidige werkwijze vergt een deugdelijke wettelijke grondslag
5
                         
                         
2.5.
Een aangiftebiljet wordt aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering
6
                         
                         
2.6.
Verbetering rechtsbescherming bij een verzoek om ambtshalve vermindering
7
                         
                         
2.7.
Omzet- en loonbelasting
8
                         
                         
2.8.
Toekomstig wetsvoorstel «direct aanpassen»
8
3.
Doenvermogen
8
4.
Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven
10
5.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
10
6.
Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
11
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
11
I. Algemeen
               
1. Inleiding
               
Het invullen van de jaarlijkse aangifte inkomstenbelasting vóór 1 mei na afloop van
                  het belastingjaar is voor veel belastingplichtigen een bekend gegeven.1 Het doen van aangifte is, onder meer vanwege de vooringevulde aangifte, de verkorte
                  aangifte en de digitale mogelijkheden, zoals het doen van aangifte via mijnbelastingdienst.nl
                  en de app Aangifte Inkomstenbelasting, ook eenvoudiger geworden. Dit heeft ertoe geleid
                  dat jaarlijks miljoenen aangiften vóór 1 mei worden ingediend, zoals 9,8 miljoen aangiften
                  inkomstenbelasting 2022 die vóór 1 mei 2023 zijn ontvangen.2 De meeste belastingplichtigen dienen hun aangifte inkomstenbelasting in één keer
                  volledig en juist in. Toch komt het regelmatig voor dat een belastingplichtige na
                  het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting nog een omissie in die aangifte
                  wil herstellen. Om die omissie te herstellen, geeft de Belastingdienst in de praktijk
                  aan om een nader aangepast digitaal aangiftebiljet in te dienen (herzien digitaal
                  aangiftebiljet).3 Zolang de inspecteur nog de mogelijkheid heeft om de betreffende gegevens te verwerken
                  bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting, wordt het herziene digitale
                  aangiftebiljet beschouwd als een zogenoemde aanvulling op de aangifte. Met name in
                  situaties waarin de aanslag wel is vastgesteld, rijst de vraag hoe de omissie kan
                  worden hersteld.
               
Ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan tegen een ingevolge de
                  belastingwet genomen besluit worden opgekomen via bezwaar en uiteindelijk beroep bij
                  de belastingrechter, indien het een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking
                  betreft.4 Een ander instrument om een onjuiste belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare
                  beschikking in het voordeel van de belastingplichtige te wijzigen, is de mogelijkheid
                  van ambtshalve vermindering. Ambtshalve vermindering vindt haar oorsprong meer dan
                  een eeuw geleden in de Wet op de inkomstenbelasting 1914.5 De huidige algemene grondslag daartoe is opgenomen in de AWR.6 Het nadere beleid voor de inspecteur is opgenomen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht
                  (BFB).7 Anders is dit voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Hierbij gelden sinds
                  2010 bijzondere regels omtrent ambtshalve vermindering van een belastingaanslag inkomstenbelasting.8
2. Gedeformaliseerd werken Belastingdienst
               
2.1. Verbetering praktische rechtsbescherming
               
Overeenkomstig de oproep van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken
                  met het rapport «Burgers beter beschermd»9 om praktische rechtsbescherming meer centraal te zetten en meer rekening te houden
                  met het doenvermogen van belastingplichtigen, heeft het kabinet een voortdurend streven
                  om de (praktische) rechtsbescherming voor belastingplichtigen te verbeteren. De belangrijkste
                  maatstaven bij deze beoogde verbeteringen en wetswijzigingen zijn eenvoud, menselijke
                  maat en uitvoerbaarheid.10 Hierbij dient onder menselijke maat te worden verstaan «het recht doen aan de belangen
                  van burgers bij de totstandkoming en uitvoering van beleid, wet- en regelgeving».11 Het rapport «Burgers beter beschermd» biedt een aantal duidelijke aanbevelingen om
                  de praktische rechtsbescherming te verbeteren. Een van de aanbevelingen die daarin
                  is opgenomen, is om meer te «deformaliseren».12 Daarmee wordt bedoeld dat een burger geen formele procedures van bezwaar en beroep
                  hoeft te doorlopen als het slechts om een correctie van zijn gegevens gaat. Het gaat
                  bijvoorbeeld om een benodigde aanpassing van de aanslag inkomstenbelasting die noch
                  door de Belastingdienst noch door de belastingplichtige wordt betwist.
               
De voornoemde aanbeveling gaat verder dan het bestuursrecht. Zo is een van de onderdelen
                  van het pre-consultatievoorstel ter wijziging van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
                  de «correctie van kennelijke fouten».13 Deze voorgestelde mogelijkheid om kennelijke fouten te herstellen, biedt bestuursorganen
                  ruimte voor een responsieve omgang met besluiten die makkelijk te herstellen kennelijke
                  onjuistheden bevatten, waardoor deze wijzing naar verwachting ertoe zal leiden dat
                  in het algemene bestuursrecht minder vaak bezwaar hoeft te worden gemaakt tegen besluiten.14 Hoewel dit wetsvoorstel tot wijziging van de Awb nog in ontwikkeling is, is het kabinet
                  van mening dat het fiscale bestuursrecht een eigen verbetering van (praktische) rechtsbescherming
                  behoeft, gelet op de eigenheid van de fiscale rechtspraktijk. Hierbij dient in elk
                  geval gedacht te worden aan de uitvoering van verschillende omvangrijke belastingwetten,
                  de betrokkenheid van miljoenen (binnenlandse en buitenlandse) belastingplichtigen
                  en de vaststelling van miljoenen belastingaanslagen en voor bezwaar vatbare beschikkingen
                  per jaar. Het kabinet zet met het onderhavige wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
                  IB 2001 een eerste stap om die (praktische) rechtsbescherming te vergroten.
               
2.2. De huidige werkwijze van de Belastingdienst
               
Voor de Belastingdienst is een praktische werkwijze die raakt aan bovengenoemde aanbeveling
                  van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken en de pre-consultatieversie
                  inzake de «correctie van kennelijke fouten» in de Awb reeds staande praktijk bij onder
                  andere de inkomstenbelasting. Belastingplichtigen kunnen op grond van deze werkwijze
                  op een laagdrempelige en eenvoudige manier omissies in de heffing (laten) herstellen.
                  Dit gebeurt in de regel via de indiening van een aangepast (digitaal) aangiftebiljet
                  na een vastgestelde aanslag inkomstenbelasting. Uit het aangepaste (digitale) aangiftebiljet
                  blijkt dan alsnog de materieel juiste heffing. De Belastingdienst merkt deze (digitale)
                  aangiftebiljetten niet als bezwaar aan, maar als een verzoek om ambtshalve vermindering
                  en behandelt deze dienovereenkomstig. Deze werkwijze wordt hierna aangeduid als «de
                  huidige werkwijze». Volledigheidshalve wordt daarbij opgemerkt dat deze werkwijze
                  alleen van toepassing is op de aanslag zelf en niet op (bijvoorbeeld) de navorderingsaanslag.
                  Anders dan de navorderingsaanslag wordt de aanslag in de praktijk vaak vastgesteld
                  overeenkomstig de gegevens van de aangifte. Een wijziging van die gegevens via een
                  aangepast (digitaal) aangiftebiljet inkomstenbelasting betreft in de regel situaties
                  waarbij geen sprake is van een inhoudelijk geschil tussen de belastingplichtige en
                  de Belastingdienst, terwijl een navorderingsaanslag vaak het gevolg is van een eigen
                  correctie door de inspecteur tot verhoging van de belastingschuld, waardoor eerder
                  sprake is van een geschil.
               
Het doel van de huidige werkwijze is dat er tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst
                  niet onnodig juridisch en formeel gecommuniceerd hoeft te worden. Belastingplichtigen
                  kunnen omissies in de heffing (laten) herstellen zonder dat zij te maken krijgen met
                  de formele bezwaarprocedure, die aan hen niet alleen bepaalde rechten geeft, maar
                  ook hen allerlei eisen oplegt.15 In veel gevallen krijgen belastingplichtigen de gewenste aanpassing van hun belastingheffing
                  overeenkomstig het aangepaste (digitale) aangiftebiljet. Zo zorgt deze werkwijze ervoor
                  dat de bezwaar- en beroepsprocedure, inclusief de daarbij benodigde tijd, inzet en
                  kosten voor zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst, minder vaak benodigd
                  is. De Belastingdienst kan hiermee bespaarde tijd, inzet en kosten dan inzetten voor
                  andere processen. Het kabinet is van mening dat deze huidige werkwijze voldoet aan
                  de maatstaven van eenvoud, menselijke maat en uitvoerbaarheid en acht het in het belang
                  van zowel de Belastingdienst als belastingplichtigen om deze werkwijze te continueren.
               
2.3. De huidige werkwijze heeft onvoldoende wettelijke grondslag
               
Met de Stand van de uitvoering van de Belastingdienst wordt de Tweede Kamer geïnformeerd
                  over signalen uit de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst. Het betreft hierbij
                  signalen waar wetgeving knelt, waar beleid anders uitpakt dan bedoeld of moeilijkheden
                  oplevert in de uitvoering dan wel waar de uitvoering een onbedoeld effect heeft. Deze
                  signalen bevatten ook inhoudelijke signalen van medewerkers van de Belastingdienst
                  over de wijze waarop de Belastingdienst zijn taak beter kan uitvoeren. Een belangrijk
                  gegeven signaal in de Stand van de uitvoering 2021 zag op de huidige werkwijze in
                  relatie tot de vraag of praktijk, jurisprudentie en regelgeving voldoende overeenstemmen.16 Uit onder andere – nadien gewezen – fiscale jurisprudentie blijkt dat deze vraag
                  negatief dient te worden beantwoord.17
2.3.1. Een bericht van de belastingplichtige is in principe een bezwaarschrift
               
In mei vorig jaar heeft Hof ‘s-Hertogenbosch18 in zijn uitspraak een oordeel gegeven over het huidige juridische kader bij de huidige
                  werkwijze. In lijn met een arrest van de Hoge Raad uit 199019 oordeelt het Hof – kort samengevat – dat een na het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting
                  ingediend aangiftebiljet, naar de stand van de huidige wetgeving, als bezwaar moet
                  worden aangemerkt. Volgens het Hof gaat het er, ook bij een (opnieuw) ingediend aangiftebiljet,
                  om of uit een aan de Belastingdienst toegestuurd bericht is af te leiden dat de belastingplichtige
                  het niet eens is met een opgelegde aanslag. Dit is niet anders doordat tegen een afwijzing
                  van een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting bezwaar
                  en beroep openstaat.20 In het verlengde daarvan oordeelt het Hof dat een buiten de bezwaartermijn ingediend
                  aangepast aangiftebiljet in beginsel moet worden aangemerkt als een te laat ingediend
                  bezwaarschrift en dat dit slechts anders is, indien geen andere gevolgtrekking mogelijk
                  is dan dat belastingplichtige welbewust beoogde dat het aangepaste aangiftebiljet
                  niet zou worden behandeld als een bezwaarschrift, maar als een verzoek om ambtshalve
                  vermindering.21 Tegen het oordeel van het Hof is geen beroep in cassatie ingesteld.
               
De uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch bevestigt dat op dit moment in de fiscale rechtspraktijk
                  het uitgangspunt geldt dat ieder bericht, bijvoorbeeld een aangiftebiljet, waarmee
                  de belastingplichtige aangeeft het niet eens te zijn met zijn aanslag, kwalificeert
                  als een bezwaar. Alleen als zonder twijfel vaststaat dat het bericht van de belastingplichtige
                  een verzoek om ambtshalve vermindering betreft, zal daarvan ook sprake zijn. De huidige
                  werkwijze van de Belastingdienst is niet in lijn met het kader dat volgt uit deze
                  uitspraak van het Hof. Naar de mening van het kabinet zou een werkwijze conform die
                  uitspraak leiden tot een formalisering van de huidige fiscale rechtspraktijk. Dit
                  draagt niet bij aan de praktische rechtsbescherming, zodat de burger en de Belastingdienst
                  daarmee niet gediend zijn, althans niet in de gevallen waarin geen sprake is van een
                  daadwerkelijk geschil. Daarom is het gewenst om het wettelijke kader en de huidige
                  fiscale rechtspraktijk nader bij elkaar te brengen.
               
2.3.2. Het verschuldigd worden van een dwangsom zonder materieel geschilpunt
               
Uit een arrest van de Hoge Raad22 blijkt dat het niet volledig volgen van de formele regels van bezwaar bij de huidige
                  werkwijze ertoe kan leiden dat de Belastingdienst een dwangsom verschuldigd wordt,
                  ondanks het feit dat aan de inhoudelijke gronden van de belastingplichtige volledig
                  wordt tegemoetgekomen. Rechtsbescherming dient vanzelfsprekend te worden geboden.
                  Echter, het kabinet acht het niet de bedoeling dat in gevallen waarbij via de huidige
                  werkwijze de onjuiste heffing van inkomstenbelasting direct, eenvoudig en volledig
                  is hersteld, toch bezwaar- en beroepsprocedures worden gevoerd enkel om een dwangsom
                  te verkrijgen. De mogelijke toename van dergelijke zaken en de daarmee mogelijke toenemende
                  druk op de uitvoering en de rechtspraak23 dient volgens het kabinet te worden voorkomen.24
2.4. De huidige werkwijze vergt een deugdelijke wettelijke grondslag
               
Ondanks de huidige mismatch tussen uitvoering en wet- en regelgeving, functioneert
                  de huidige werkwijze in de praktijk goed voor zowel de Belastingdienst als belastingplichtigen.
                  Van de laagdrempelige en eenvoudige manier om omissies in de heffing te herstellen,
                  wordt door de belastingplichtige en de Belastingdienst veelvuldig en zonder problemen
                  gebruikgemaakt. Juridische risico’s voor de Belastingdienst en procedures als gevolg
                  van het ontbreken van een wettelijke grondslag zijn dan ook tot op heden qua aantal
                  zaken beperkt gebleven.
               
Er zijn juridisch gezien situaties denkbaar waarin een belastingplichtige door de
                  huidige werkwijze slechter af is vergeleken met de bezwaarprocedure voor wat betreft
                  zijn rechtsbescherming. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat een verzoek
                  om ambtshalve vermindering – anders dan een bezwaarprocedure – niet voorkomt dat een
                  fiscale beschikking onherroepelijk vast komt te staan. Met andere woorden, in het
                  geval dat een verzoek om ambtshalve vermindering van een fiscale beschikking wordt
                  ingediend en geen bezwaarschrift, zal die beschikking na afloop van de bezwaartermijn
                  onherroepelijk vaststaan.25 Dit heeft bijvoorbeeld als gevolg dat fiscale partners bij de inkomstenbelasting
                  gemeenschappelijke inkomens- of vermogensbestanddelen niet meer (anders) kunnen verdelen.26 Verder gelden bij ambtshalve vermindering, in tegenstelling tot bij bezwaar, bepaalde
                  voorwaarden die afhankelijk zijn van het moment van onherroepelijkheid van de bestreden
                  fiscale beschikking, waarna geen vermindering meer wordt verleend in het geval van
                  onder andere nieuwe jurisprudentie en nieuwe beleidsregels.27 Of belastingplichtigen daadwerkelijk door de huidige werkwijze worden benadeeld,
                  valt niet in het algemeen vast te stellen. Het lijkt niet voor de hand te liggen dat
                  een belastingplichtige bezwaar maakt en vervolgens beroep, hoger beroep en beroep
                  in cassatie instelt, uitsluitend met het oog op de steeds aanwezige kans dat er jurisprudentie
                  verschijnt die voor hem voordelig uitpakt en waarop hij hangende de procedure een
                  beroep kan doen. Voorts zijn er talloze scenario’s denkbaar waardoor een procedure
                  al bij bezwaar of later bij de belastingrechter niet wordt voortgezet en de fiscale
                  beschikking onherroepelijk wordt voordat nieuwe jurisprudentie wordt gewezen.
               
Het kabinet is van mening dat met de huidige werkwijze wordt voldaan aan een duidelijke
                  behoefte om op een laagdrempeligere wijze omissies in de heffing te herstellen en
                  daarmee de (praktische) rechtsbescherming van belastingplichtigen te verbeteren. Om
                  onnodige juridische risico’s voor de Belastingdienst te beperken, een toename van
                  onnodige druk op de uitvoering en de rechtspraak te voorkomen en de gewenste huidige
                  werkwijze nader wettelijk te verankeren, stelt het kabinet met de voorgestelde maatregelen
                  een deugdelijke wettelijke grondslag voor de huidige praktische werkwijze voor. Omdat
                  de huidige werkwijze alleen betrekking heeft op aanslagen inkomstenbelasting, zien
                  de voorgestelde maatregelen ook alleen daarop. Vanzelfsprekend wordt met de voorgestelde
                  maatregelen niet getornd aan het recht om bezwaar te maken of beroep in te stellen.
                  Het voorstel bepaalt slechts dat een herzien digitaal aangiftebiljet inkomstenbelasting
                  in de regel als een verzoek om ambtshalve vermindering kwalificeert. Dit is alleen
                  anders als de belastingplichtige aangeeft bezwaar te willen maken, bijvoorbeeld door
                  indiening van een schriftelijk bezwaarschrift. Bovendien wordt voorgesteld om te voorzien
                  in een aanvullende regeling op grond waarvan de hiervoor beschreven mogelijke nadelen
                  voor de belastingplichtige van de behandeling als verzoek om ambtshalve vermindering,
                  verder worden beperkt (zie paragraaf 2.6).
               
2.5. Een aangiftebiljet wordt aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering
               
In de kern wordt op grond van de voorgestelde maatregel een ingediend (digitaal) aangiftebiljet
                  nadat de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, wettelijk niet langer aangemerkt
                  als bezwaarschrift, maar als verzoek om ambtshalve vermindering. De voorgestelde regeling
                  ziet ook op de voor bezwaar vatbare beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet
                  van de aanslag zijn vermeld.28 Zoals hiervoor is aangegeven, wordt met dit wetsvoorstel niet getornd aan het recht
                  van belastingplichtigen om bezwaar te maken of beroep in te stellen. Ook wordt met
                  het voorstel geregeld dat in het geval dat de belastingplichtige bijvoorbeeld zowel
                  een (digitaal) aangiftebiljet indient als een schriftelijk bezwaarschrift (waarin
                  hij verwijst naar het aangiftebiljet) tegen zijn aanslag inkomstenbelasting, de inspecteur
                  deze berichten gezamenlijk zal behandelen als een bezwaar.
               
2.6. Verbetering rechtsbescherming bij een verzoek om ambtshalve vermindering
               
De bedoeling van de huidige werkwijze is om voor de inkomstenbelasting op een laagdrempelige
                  en eenvoudige manier omissies in de heffing te herstellen, waarbij geen sprake is
                  van een inhoudelijk geschil tussen de belastingplichtige en de Belastingdienst. Op
                  het moment dat sprake is van een inhoudelijk geschil, dient de belastingplichtige
                  in de mogelijkheid te zijn om zijn zaak (opnieuw) te laten beoordelen door de inspecteur
                  tijdens de bezwaarfase en daarna te kunnen voorleggen aan de belastingrechter tijdens
                  de beroepsfase.
               
Om te voorkomen dat belastingplichtigen worden geconfronteerd met de voorwaarden die
                  gelden bij de behandeling van een verzoek om ambtshalve vermindering, waardoor aan
                  hen (praktische) rechtsbescherming onthouden zou worden, wordt een aanvullende regeling
                  voorgesteld. Deze regeling houdt in dat een onjuiste aanslag door de inspecteur ambtshalve
                  wordt verminderd indien een verzoek daartoe is ingediend binnen de wettelijke bezwaartermijn.29 Concreet betekent dit dat de voorwaarden die normaliter gelden bij een verzoek om
                  ambtshalve vermindering30 niet gelden bij een verzoek om ambtshalve vermindering dat – via een gegevensverstrekking
                  die op dezelfde wijze plaatsvindt als naar aanleiding van een uitnodiging tot het
                  doen van aangifte – wordt ingediend binnen de bezwaartermijn. De aard van het bericht
                  van de belastingplichtige verandert niet door de voorgestelde regeling. Het blijft
                  een verzoek om ambtshalve vermindering. Ook tijdens het verloop van de behandeling
                  van dit verzoek om ambtshalve vermindering alsmede bij de bezwaar- en beroepsprocedure
                  tegen de voor bezwaar vatbare beschikking in het geval dat dit verzoek om ambtshalve
                  vermindering wordt afgewezen,31 zal deze verruiming op grond waarvan een ambtshalve vermindering kan plaatsvinden,
                  gelden.
               
Met de aanvullende maatregel tracht het kabinet gehoor te geven aan het advies van
                  de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken met het rapport
                  «Burgers beter beschermd» dat het informeel doorvoeren van correcties er niet toe
                  mag leiden dat uitholling van de rechtsbescherming van belastingplichtigen plaatsvindt.32 Het kabinet is dan ook van mening dat een binnen de bezwaartermijn ingediend verzoek
                  om ambtshalve vermindering met betrekking tot een aanslag inkomstenbelasting zoveel
                  mogelijk een gelijke juridische inhoudelijke behandeling dient te hebben als een tijdig
                  ingediend bezwaarschrift. In het geval dat een belastingplichtige tijdig opkomt tegen
                  zijn aanslag, mag de vorm van het bericht – een verzoek om ambtshalve vermindering
                  of een bezwaarschrift – niet tot verschillen in rechtsbescherming leiden.
               
Bij deze aanvullende regeling is gezocht naar een balans tussen eenvoud, menselijke
                  maat en uitvoerbaarheid. Met het voorstel wordt tegemoetgekomen aan de (praktische)
                  rechtsbescherming en daarmee de menselijke maat. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid
                  is ervoor gekozen om alleen voor verzoeken om ambtshalve vermindering die binnen de
                  reguliere wettelijke bezwaartermijn worden ontvangen een aanvullende regeling te treffen,
                  zonder dat daarbij sprake kan zijn van verschoonbare termijnoverschrijding.33
2.7. Omzet- en loonbelasting
               
Zoals is aangegeven in de Kamerbrief van 19 april 202334 wordt de huidige werkwijze gehanteerd bij de inkomsten-, omzet- en loonbelasting.
                  Het kabinet heeft ook onderzoek gedaan naar een wettelijke grondslag bij de omzet-
                  en loonbelasting. Bij de omzetbelasting is gebleken dat een wettelijk maatregel geen
                  doorgang kon vinden wegens onmogelijkheden met betrekking tot ICT. Dit betekent dat
                  voor de omzetbelasting wordt doorgewerkt aan een toekomstige regeling via «direct
                  aanpassen». De wettelijke grondslag voor de huidige wijze van afdoening van aanvullingen
                  op een eerdere aangifte loonbelasting vergt meer onderzoek. Als uit aanvullend onderzoek
                  blijkt dat een tijdelijke wettelijke grondslag voor de loonbelasting nog steeds wenselijk
                  is, wordt gestreefd naar een wetsvoorstel voor een wettelijke grondslag per 2025.
               
2.8. Toekomstig wetsvoorstel «direct aanpassen»
               
Het kabinet beschouwt de voorgestelde maatregelen als tijdelijke regelingen. De huidige
                  werkwijze van de Belastingdienst heeft het kabinet namelijk op het spoor gezet om
                  een bredere wijziging van het kunnen herzien van een eerder vastgestelde belastingschuld
                  te onderzoeken. Onder de noemer «direct aanpassen» wordt momenteel onderzocht op welke
                  wijze het formeelrechtelijke heffingssysteem, zoals dat nu volgt uit de AWR, gemoderniseerd
                  en vereenvoudigd kan worden. Hierbij wordt onder andere gekeken naar een aanpassing
                  van de voorwaarden en termijn voor ambtshalve vermindering alsmede de voorwaarden
                  en termijn voor navordering en naheffing.35 Ook kan «direct aanpassen» volgens het kabinet een oplossing bieden voor de roep
                  om meer rechtsbescherming die volgt uit de motie Grinwis36 alsmede de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken met het
                  rapport «Burgers beter beschermd».37 Ook een gemoderniseerd heffingssysteem dient te voldoen aan eenvoud, menselijke maat
                  en uitvoerbaarheid. Het kabinet streeft ernaar om begin volgend jaar het wetsvoorstel
                  «direct aanpassen» in internetconsultatie te brengen.
               
3. Doenvermogen
               
De voorgestelde maatregelen hebben betrekking op de inkomstenbelasting. Dit betekent
                  dat een groot deel van de belastingplichtigen – zowel burgers als ondernemers – hiermee
                  in aanraking zal komen. In het kader van de doenlijkheid van deze maatregelen wenst
                  het kabinet vooral nader aandacht te besteden aan de positie van burgers, die ieder
                  jaar (veelal digitaal en vooringevuld) een aangifte voor de inkomstenbelasting indienen.
               
De voorgestelde maatregelen brengen geen wijziging aan in de aangifteplicht: de inspecteur
                  zal een belastingplichtige doorgaans uitnodigen tot het doen van aangifte,38 waarna de belastingplichtige veelal digitaal – met behulp van de vooringevulde aangifte –
                  een aangifte indient39 en de inspecteur op basis van die gegevens vervolgens de aanslag vaststelt. In een
                  groot deel van de gevallen komt daarmee de belastingheffing over dat jaar definitief
                  vast te staan. Dit is bijvoorbeeld anders als een belastingplichtige het niet eens
                  is met zijn aanslag.40 Dit kan veroorzaakt worden doordat de belastingplichtige ontdekt dat hij zelf een
                  omissie in zijn eigen aangifte heeft begaan. Het herstellen van de aangifte en uiteindelijk
                  de aanslag doet een beroep op het doenvermogen. De gevergde actie van de burger en
                  daarmee het initiële beroep op het doenvermogen is niet anders dan bij elke onjuiste
                  beschikking in het algemene of fiscale bestuursrecht die die burger wenst aan te passen.
                  De voorgestelde maatregelen brengen dan ook geen verandering in dit initiële beroep
                  op het doenvermogen.
               
Van de huidige werkwijze kan primair worden gesteld dat dit tegemoetkomt aan het doenvermogen
                  van burgers. Met de huidige werkwijze wordt voldaan aan een duidelijke behoefte om
                  op een meer laagdrempelig wijze omissies in een fiscale beschikking te herstellen.
                  Met name in het geval dat er geen geschil is over de nadere inhoudelijke aanpassing
                  van de fiscale beschikking, is de huidige werkwijze een verbetering van de (praktische)
                  rechtsbescherming.
               
Omdat de voorgestelde maatregelen wettelijk verankeren wanneer sprake is van een verzoek
                  om ambtshalve vermindering en dus geen bezwaarschrift, kan worden gesteld dat het
                  beroep op het doenvermogen wordt vergroot in het geval dat de burger een bezwaarprocedure
                  wenst te starten. De burger dient zich namelijk ervan bewust te zijn dat hij met uitsluitend
                  de in de voorgestelde maatregelen genoemde gegevensverstrekking geen bezwaar kan maken
                  tegen een fiscale beschikking. Burgers zullen in dit geval mogelijk vaker informatie
                  dienen te verzamelen over het indienen van een bewaarschrift. Informatie over de bezwaarmogelijkheid
                  wordt op het aanslagbiljet van de aanslag vermeld. Hiermee wordt de burger direct
                  geïnformeerd op welke wijze hij bezwaar kan maken. Verder wordt op www.belastingdienst.nl informatie weergegeven over de wijze waarop bezwaar kan worden gemaakt. Uiteraard
                  kan de burger ook in contact treden met de Belastingdienst via de Belastingtelefoon
                  of een Belastingdienstkantoor of ander steunpunt bezoeken om de benodigde informatie
                  te verkrijgen.
               
Om de positie van de burger verder te verbeteren, bevatten de voorgestelde maatregelen
                  een regeling waardoor het voor de burger in de regel niet uitmaakt of hij een tijdig
                  bezwaarschrift of een verzoek om ambtshalve vermindering indient.41 De regeling houdt concreet in dat de voorwaarden die normaliter gelden bij een verzoek
                  om ambtshalve vermindering,42 niet gelden bij een verzoek om ambtshalve vermindering dat wordt ingediend binnen
                  de bezwaartermijn die geldt voor de aanslag.
               
De huidige praktijk laat reeds zien dat de huidige werkwijze goed werkt voor zowel
                  de Belastingdienst als voor belastingplichtigen. Van de laagdrempelige en eenvoudige
                  manier om omissies in de heffing te herstellen, wordt door de belastingplichtige en
                  de Belastingdienst veelvuldig en zonder problemen gebruikgemaakt. Op grond hiervan
                  heeft het kabinet vooralsnog de verwachting dat de voorgestelde maatregelen goed zullen
                  functioneren. Zoals weergegeven in paragraaf 2.8, is het kabinet onder de noemer «direct
                  aanpassen» begonnen met een onderzoek op welke wijze het huidige formeelrechtelijke
                  heffingssysteem kan worden gemoderniseerd en vereenvoudigd.
               
4. Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven
               
De maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn voorgelegd aan het Adviescollege toetsing
                  regeldruk (ATR). Het college van het ATR onderschrijft de hierna beschreven gemaakte
                  regeldrukinschatting.
               
De voorgestelde maatregelen zorgen niet voor extra lastendruk. Een belastingplichtige
                  hoeft geen extra handelingen te verrichten om te kunnen voldoen aan wet- en regelgeving.
                  Zo blijft bijvoorbeeld het aangifte- en aanslagproces hetzelfde. De voorgestelde maatregelen
                  zijn juist bedoeld als een laagdrempelige mogelijkheid voor herstel van een omissie
                  die de belastingplichtige eerder in zijn aangifte heeft begaan. Als een belastingplichtige
                  het niet eens is met zijn aanslag, zal hij wel een keuze moeten maken tussen bezwaar
                  enerzijds of ambtshalve vermindering anderzijds. Deze keuze is nu ook mogelijk, maar
                  wordt met het voorstel duidelijker verankerd in de wet. De belastingplichtige dient
                  in bepaalde situaties voldoende informatie in te winnen over bezwaar enerzijds of
                  ambtshalve vermindering anderzijds. Echter, er is geen toename van het aantal handelingen
                  om aan wet- en regelgeving te voldoen. Ook onder huidig recht dient de belastingplichtige
                  informatie tot zich te nemen over de keuze in zijn (procedurele) mogelijkheden. De
                  belastingplichtige wordt hierover onder andere geïnformeerd via het aanslagbiljet
                  (waarbij ook verwezen wordt naar de website van de Belastingdienst voor meer informatie).
               
5. Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
               
De voorgestelde maatregelen hebben als doel om de huidige werkwijze van een adequate
                  wettelijke grondslag te voorzien en de (praktische) rechtsbescherming van belastingplichtigen
                  te verbeteren. De voorgestelde maatregelen worden doeltreffend geacht, omdat het belastingplichtigen
                  de mogelijkheid biedt om op een laagdrempelige en eenvoudige manier omissies in de
                  heffing te kunnen herstellen. Aanvullend wordt geregeld dat een belastingplichtige
                  geen rechten verliest indien hij binnen de bezwaartermijn die geldt voor de aanslag
                  inkomstenbelasting een herzien (digitaal) aangiftebiljet indient dat inhoudelijk niet
                  of niet geheel wordt gevolgd. Tevens zijn de voorgestelde maatregelen doelmatig, omdat
                  hiermee wordt voorkomen dat de (formele) bezwaarprocedure – die de belastingplichtige
                  weliswaar rechten geeft, maar ook verplichtingen oplegt – gestart moet worden als
                  de belastingplichtige slechts een omissie wil laten herstellen. De bezwaarprocedure
                  zal door de voorgestelde maatregelen vaker worden voorbehouden tot situaties waarbij
                  sprake is van een daadwerkelijk geschil tussen de belastingplichtige en de Belastingdienst.
               
De staande praktijk laat reeds zien dat de huidige werkwijze goed werkt voor zowel
                  de Belastingdienst als voor belastingplichtigen. Dat neemt niet weg dat de voorgestelde
                  maatregelen bedoeld zijn als tijdelijke regelingen, gelet op het feit dat het kabinet
                  onder de noemer «direct aanpassen» onderzoekt op welke wijze het formeelrechtelijke
                  heffingssysteem, zoals dat nu volgt uit de AWR, gemoderniseerd en vereenvoudigd kan
                  worden.
               
6. Uitvoeringsgevolgen Belastingdienst, Douane en Toeslagen
               
Uitvoeringstoets
De maatregelen van dit wetsvoorstel zijn door de Belastingdienst beoordeeld met een
                  uitvoeringstoets43. Voor de voorgestelde maatregelen geldt dat de Belastingdienst die uitvoerbaar acht
                  per 1 januari 2024, de voorgestelde datum van inwerkingtreding. Met dit wetsvoorstel
                  wordt de huidige werkwijze van de Belastingdienst voorzien van een deugdelijke wettelijke
                  grondslag en wordt tevens recht gedaan aan de belangen van belastingplichtigen. De
                  uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst verandert in de kern niet. De gevolgen
                  voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets die als bijlage is bijgevoegd.
               
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de voorgestelde maatregelen géén gevolgen hebben
                  voor de Belastingdienst, Toeslagen en de Douane. Aan de voorgestelde maatregelen zijn
                  geen uitvoeringskosten verbonden.
               
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
               
Artikel I, onderdeel A (artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Artikel 9.6 Wet IB 2001 bevat reeds bijzondere regels voor ambtshalve vermindering
                  van belastingaanslagen voor de inkomstenbelasting, zoals een (definitieve) aanslag
                  of een navorderingsaanslag. Met de voorgestelde wijziging van artikel 9.6 Wet IB 2001
                  wordt voorzien in een bijzondere regeling voor ambtshalve vermindering van (enkel)
                  de (definitieve) aanslag.44  Andere belastingaanslagen, waaronder een navorderingsaanslag of conserverende aanslag,
                  vallen niet onder de voorgestelde wijziging van artikel 9.6 Wet IB 2001.
               
In het voorgestelde artikel 9.6, derde lid, Wet IB 2001 wordt geregeld dat de onjuiste
                  aanslag door de inspecteur ambtshalve wordt verminderd, indien een verzoek daartoe
                  is ingediend binnen de bezwaartermijn zoals is opgenomen in artikel 6:7 Awb, niettegenstaande
                  het bepaalde krachtens artikel 9.6, tweede lid, Wet IB 2001. Hiermee wordt tot uitdrukking
                  gebracht dat indiening van het verzoek binnen de genoemde termijn ook kan leiden tot
                  ambtshalve vermindering van de aanslag als sprake is van een van de situaties die
                  worden beschreven in artikel 45aa, onderdelen a tot en met e, van de Uitvoeringsregeling
                  inkomstenbelasting 2001 (URIB 2001). Inhoudelijk heeft dit tot gevolg dat omstandigheden
                  die normaliter in de weg kunnen staan aan het verlenen van een ambtshalve vermindering
                  van de aanslag inkomstenbelasting op grond van artikel 9.6, tweede lid, Wet IB 2001
                  in combinatie met artikel 45aa URIB 2001, geen reden kunnen zijn om een dergelijke
                  ambtshalve vermindering te weigeren bij een verzoek daartoe binnen de bezwaartermijn
                  van die aanslag. Ook gedurende de behandeling van het verzoek om ambtshalve vermindering
                  alsmede bij de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de (eventuele) voor bezwaar vatbare
                  beschikking in het geval het verzoek om ambtshalve vermindering geheel of gedeeltelijk
                  wordt afgewezen,45 zal deze verruiming van de situaties op grond waarvan een ambtshalve vermindering
                  kan plaatsvinden gelden. Een belastingplichtige kan dus bij toepassing van het voorgestelde
                  artikel 9.6, derde lid, Wet IB 2001 gedurende een lopende procedure (van de behandeling
                  van een verzoek, de geheel of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek en bezwaar en
                  beroep tegen die afwijzing) niet tegengeworpen krijgen dat de aanslag inkomstenbelasting
                  inmiddels onherroepelijk vast is komen te staan, waardoor bijvoorbeeld geen beroep
                  meer mogelijk is op zogenoemde nieuwe jurisprudentie of een fiscale faciliteit niet
                  meer kan worden geclaimd.46 Hiermee wordt een ingediend verzoek om ambtshalve vermindering binnen de bezwaartermijn
                  van de aanslag inkomstenbelasting meer gelijkgesteld aan een tijdig ingediend bezwaarschrift.
               
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de toerekening van gemeenschappelijke inkomens-
                  en vermogensbestanddelen, bestanddelen van de rendementsgrondslag, de geheven dividendbelasting
                  en korting voor groene beleggingen van de belastingplichtige en zijn partner op grond
                  van artikel 2.17 Wet IB 2001 niet valt onder het voorgestelde artikel 9.6, derde lid,
                  Wet IB 2001. Een door de belastingplichtige en zijn partner (toch) niet gewenste toerekening
                  betekent namelijk niet dat de aanslagen inkomstenbelasting inhoudelijk onjuist zijn.
                  Artikel 2.17 Wet IB 2001 kent een eigen termijn waarbinnen de belastingplichtige en
                  zijn partner de onderlinge verhouding kunnen wijzigen. Voor de aanslag inkomstenbelasting
                  is dit het moment waarop de aanslag inkomstenbelasting van de belastingplichtige en
                  zijn partner onherroepelijk vaststaan.47   Indien bijvoorbeeld tegen beide aanslagen geen bezwaar wordt gemaakt, is dit het
                  geval na afloop van de bezwaartermijn. Het indienen van een verzoek tot ambtshalve
                  vermindering betekent formeelrechtelijk niet dat de bezwaartermijn wordt gestuit of
                  verkort. Bij een verzoek om ambtshalve vermindering binnen de bezwaartermijn kan derhalve
                  gelijktijdig een verzoek tot wijziging van de onderlinge verhouding tussen fiscale
                  partners plaatsvinden.
               
Ten slotte is in het voorgestelde artikel 9.6, derde lid, Wet IB 2001 geregeld dat
                  artikel 60 AWR daarbij niet van toepassing is. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht
                  dat zich geen mogelijkheid tot verschoonbaarheid kan voordoen bij de bepaling of een
                  verzoek onder de reikwijdte van het voorgestelde artikel 9.6, derde lid, Wet IB 2001
                  valt. Het voorgestelde artikel 9.6, derde lid, Wet IB 2001 is daarmee alleen van toepassing
                  in het geval dat het verzoek tot ambtshalve vermindering voor het einde van de reguliere,
                  wettelijke bezwaartermijn is ontvangen. Overigens wordt met het voorgestelde artikel 9.6,
                  derde lid, Wet IB 2001 uitdrukkelijk niet gebroken met de jurisprudentie van de Hoge
                  Raad waarin is bepaald dat eventuele verschoonbaarheid een rol kan spelen bij de beoordeling
                  of een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag tijdig – conform
                  artikel 45aa, onderdeel a, URIB 2001 (de vijfjaarstermijn) – is ingediend.48 Uitsluiting van de verschoonbaarheid geldt dan ook slechts voor de beoordeling of
                  een verzoek binnen de termijn van artikel 6:7 Awb, bedoeld in het voorgestelde artikel 9.6,
                  derde lid, Wet IB 2001, is ingediend.
               
Het voorgestelde artikel 9.6, vierde lid, Wet IB 2001 bevat vervolgens enkele bijzondere
                  regels voor het ambtshalve verminderen van de aanslag inkomstenbelasting en de voor
                  bezwaar vatbare beschikkingen waarvan het bedrag op het aanslagbiljet van de aanslag
                  is vermeld. Dit betreft de situatie dat ten aanzien van een belastingplichtige de
                  aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, waarna deze belastingplichtige een aangepast
                  (digitaal) aangiftebiljet indient dat strekt tot een vermindering van genoemde aanslag.
                  Een dergelijk aangepast (digitaal) aangiftebiljet wordt op grond van het voorgestelde
                  artikel 9.6, vierde lid, Wet IB 2001 aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering.
                  Zonder deze bepaling zou de genoemde wijze van gegevensverstrekking – het indienen
                  van een aangepast (digitaal) aangiftebiljet – kwalificeren als een bezwaarschrift.
                  Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is immers af te leiden dat de drempel om
                  een bericht als een bezwaarschrift te kwalificeren, laag ligt: in de regel is voor
                  de kwalificatie van een bericht als bezwaarschrift voldoende dat uit dat aan de Belastingdienst
                  toegestuurde bericht is af te leiden dat de belastingplichtige het niet eens is met
                  de aan hem opgelegde aanslag.49 Ook uit recente fiscale jurisprudentie komt deze lijn duidelijk naar voren.50
Indien een gegevensverstrekking op grond van het voorgestelde artikel 9.6, vierde
                  lid, Wet IB 2001 wordt aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering, betekent
                  dit dat de inspecteur die gegevensverstrekking zal behandelen conform de reeds bestaande
                  en voorgestelde regels van artikel 9.6 Wet IB 2001 en mogelijk in combinatie met artikel 45aa
                  URIB 2001.
               
De werkwijze waarbij een gegevensverstrekking door de belastingplichtige wordt aangemerkt
                  als een verzoek om ambtshalve vermindering, geldt in de situatie dat de belastingplichtige,
                  nadat de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, opnieuw gegevens verstrekt uitsluitend
                  op de wijze waarop hij dat bij de uitnodiging tot het doen van aangifte ook heeft
                  gedaan.51 In de praktijk zal dit neerkomen op de situatie waarin de belastingplichtige louter
                  een aangepast (digitaal) aangiftebiljet indient. De voorgestelde bepaling betreft
                  daarmee bijvoorbeeld niet de situatie dat de belastingplichtige met het aangepaste
                  (digitale) aangiftebiljet ook een begeleidende brief meezendt waaruit blijkt dat (en
                  waarom) hij het niet met de aanslag eens is. In dit geval zal in beginsel sprake zijn
                  van een ingediend bezwaarschrift, tenzij op basis van de bewoordingen van die brief
                  geen andere conclusie mogelijk is dan dat de belastingplichtige heeft beoogd dat zijn
                  bericht niet zou worden behandeld als een bezwaarschrift, maar juist als een verzoek
                  om ambtshalve vermindering.52 Als van laatstgenoemde situatie geen sprake is, zal de inspecteur, zoals hij dat
                  bij ieder bezwaarschrift pleegt te doen, conform de reeds bestaande bepalingen uit
                  de Awb en de AWR, toetsen of sprake is van een bezwaarschrift dat aan de wettelijke
                  vereisten voldoet.53 Een van de elementen bij die toetsing betreft het moment van indiening van het bezwaarschrift.54 Als blijkt dat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn die geldt bij bezwaar
                  tegen de aanslag – en dus niet tijdig – is ingediend, zal de inspecteur dit bezwaarschrift,
                  behoudens de mogelijkheid van een verschoonbare termijnoverschrijding op grond van
                  artikel 6:11 Awb waarnaar hij gehouden is onderzoek te doen, niet-ontvankelijk verklaren.
                  Vervolgens zal hij dat niet-ontvankelijke bezwaarschrift alsnog behandelen als een
                  verzoek om ambtshalve vermindering.55
Het voorgestelde artikel 9.6, vierde lid, Wet IB 2001 is niet alleen van belang voor
                  de aanslag inkomstenbelasting zelf, maar ook voor de voor bezwaar vatbare beschikkingen
                  die afzonderlijk op het aanslagbiljet van de aanslag vermeld staan. Dit volgt uit
                  het huidige artikel 9.6, vierde lid, Wet IB 2001, dat na de voorgestelde vernummering
                  artikel 9.6, zesde lid, Wet IB 2001 is. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een beschikking
                  belastingrente of een verliesbeschikking. Als een belastingplichtige een aangepaste
                  digitale aangifte indient die bijvoorbeeld strekt tot vaststelling van een hoger bedrag
                  aan verlies dan reeds bij de aanslag vastgesteld, wordt die aangepaste digitale aangifte
                  ook aangemerkt als een verzoek om ambtshalve aanpassing van de eerder vastgestelde
                  verliesvaststellingsbeschikking. Op het aanslagbiljet kan ook een verzuimboetebeschikking
                  vermeld staan, bijvoorbeeld in de situatie dat een belastingplichtige, ondanks daartoe
                  uitgenodigd en aangemaand te zijn, geen aangifte heeft ingediend en de inspecteur
                  vervolgens ambtshalve een aanslag vaststelt. Als een belastingplichtige in een dergelijk
                  geval enkel een aangepast (digitaal) aangiftebiljet indient, maakt hij daarmee nog
                  niet kenbaar het niet eens te zijn met de verzuimboetebeschikking,56 aangezien deze gegevensverstrekking als zodanig geen betrekking heeft op die boetebeschikking.
                  Indien de belastingplichtige het niet eens is met de verzuimboetebeschikking, dient
                  hij daartegen afzonderlijk een bezwaarschrift in te dienen. Wel kan een aangepast
                  (digitaal) aangiftebiljet invloed hebben op hoogte van de vergrijpboete57 die op het aanslagbiljet staat vermeld, in het geval dat op grond van de betreffende
                  gegevens de boetegrondslag zal worden verminderd.
               
Artikel I, onderdeel B (artikel 9.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
De voorgestelde wijziging van artikel 9.7, derde lid, Wet IB 2001 betreft een aanpassing
                  van een verwijzing naar artikel 9.6 Wet IB 2001 vanwege de voorgestelde vernummering
                  in laatstgenoemd artikel als gevolg van invoeging van twee nieuwe leden in dat artikel.
                  Inhoudelijk treedt hiermee geen wijziging op.
               
Artikel II (inwerkingtreding en overgangsrecht)
Het voorgestelde artikel II regelt dat deze wet per 1 januari 2024 in werking treedt,
                  waarbij het voorgestelde artikel 9.6, derde en vierde lid, Wet IB 2001 voor het eerst
                  van toepassing is op een verstrekking van gegevens op of na 1 januari 2024. Een en
                  ander heeft tot gevolg dat dat een dergelijke gegevensverstrekking die wordt gedaan
                  uiterlijk op 31 december 2023, niet op grond van de voorgestelde bepalingen zal kwalificeren
                  als een verzoek om ambtshalve vermindering.
               
Artikel III
In het voorgestelde artikel III is de citeertitel van deze wet opgenomen.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën 
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen | 
|---|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | |
| D66 | 24 | Voor | |
| PVV | 16 | Voor | |
| CDA | 14 | Voor | |
| PvdA | 9 | Voor | |
| SP | 9 | Voor | |
| GroenLinks | 8 | Voor | |
| PvdD | 6 | Voor | |
| ChristenUnie | 5 | Voor | |
| FVD | 5 | Voor | |
| BBB | 4 | Voor | |
| DENK | 3 | Voor | |
| SGP | 3 | Voor | |
| Groep Van Haga | 2 | Tegen | |
| Volt | 2 | Voor | |
| BIJ1 | 1 | Voor | |
| Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
| Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
| Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
| JA21 | 1 | Voor | |
| Omtzigt | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.