Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Verzamelbrief Natuur (Kamerstuk 33576-325)
33 576 Natuurbeleid
Nr. 356
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 september 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Natuur en Stikstof over de brief van
14 oktober 2022 over de Verzamelbrief Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 325).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 juni 2023 aan de Minister voor Natuur en Stikstof
voorgelegd. Bij brief van 6 september 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
Adjunct-griffier van de commissie, Dekker
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verzamelbrief
natuur en het onderliggende rapport «Systeemevaluatie implementatie Exotenverordening
in Nederland».
Evaluatie implementatie Exotenverordening
De leden van de VVD-fractie lezen dat er in het rapport zestien aanbevelingen worden
gedaan. Een deel van deze aanbevelingen is gericht aan het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en een deel aan de provincies. De Minister geeft
in haar brief aan te bekijken hoe deze aanbevelingen kunnen worden uitgevoerd. Deze
leden zouden graag van de Minister weten welke aanbevelingen de Minister verwacht
uit te gaan voeren, hoe het proces tot uitvoering vorm zal krijgen en welke stappen
er op dit moment al zijn gezet. Daarnaast zouden deze leden graag horen hoe het Interprovinciaal
Overleg (IPO) met deze aanbevelingen aan de slag is gegaan en wat de uitkomst was
van de uitnodiging tot overleg over hoe provincies opvolging aan de aanbevelingen
zouden kunnen geven.
Antwoord
Ik ben voornemens om uw Kamer dit najaar een brief te sturen met een volledige en
integrale reactie op de evaluatie. Het overleg met de provincies moet nog plaatsvinden.
Voor nu kan ik u melden dat aan een aantal aanbevelingen wordt gewerkt (zoals preventie)
en een aantal zaken moeten nog worden opgestart of zullen op wat langere termijn worden
opgepakt. Ik ben in ieder geval voornemens om aan alle aanbevelingen, voor zover deze
binnen mijn bereik liggen en voor zover passend bij mijn demissionaire status, zo
goed mogelijk opvolging te geven.
Amerikaanse rivierkreeft
De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over de grote hoeveelheden Amerikaanse
rivierkreeften en over de snelle verspreiding van deze invasieve exoot in de Nederlandse
wateren. Deze leden zien dat de Amerikaanse rivierkreeft zich op dit moment al te
wijd heeft verspreid, met een te snel tempo van voortplanting om deze exoot nog weg
te vissen, maar deze leden willen de Minister wel vragen om zo snel mogelijk in te
zetten op beheer en daarmee beperking van de schade. Deze leden zijn van mening dat
de huidige aanpak, met vooral veel overleg en onderzoeken naar eventuele pilots, het
probleem steeds op de lange baan schuift en zouden graag van de Minister horen welke
concrete stappen, fysiek, niet aan overlegtafels, er op korte termijn kunnen worden
gezet.
Antwoord
Net als de VVD-fractie zie ook ik dat in bepaalde gebieden overlast van de uitheemse
rivierkreeften is en een pro-actieve aanpak wenselijk is. In die gebieden kunnen waterbeheerders
op korte termijn fysieke maatregelen treffen.
Omdat situaties lokaal verschillen, kan het beste op lokaal niveau beoordeeld worden
of het noodzakelijk is om over te gaan tot het (laten) wegvangen van uitheemse rivierkreeften.
Op dit moment hebben waterbeheerders in gebieden waar de urgentie het hoogst is, reeds
mogelijkheden om uitheemse rivierkreeften weg te vangen en ik moedig hen aan hier
gebruik van te maken;
• Waterbeheerders kunnen beroepsvissers inhuren voor het wegvangen van rivierkreeft.
Deze mogelijkheid bestond al en in het bestuurlijk overleg is de samenwerking tussen
beroepsvissers en de waterbeheerders onderwerp van overleg geweest. Gesprekken tussen
beroepsvissers en waterschappen vinden nu plaats. De Minister van LNV en ik ondersteunen
die gesprekken van harte.
Tevens wordt gekeken naar overlap tussen prioritaire gebieden voor de waterschappen
en de aanwezigheid van beroepsvissers, zodat een inschatting kan worden gemaakt van
wat nu mogelijk is en welke de daaraan verbonden kosten zouden zijn.
• Wanneer de waterbeheerder geen beroepsvisser kan, of wil, inhuren, dan kan de waterbeheerder
een ontheffing aanvragen voor het zelf gebruiken van beroepsvistuigen. Gezien de omvang
van het probleem zal er door LNV ruimhartig met de mogelijkheid tot ontheffingverlening
worden omgegaan, voor die situaties waarin wegvangen met het gebruik van beroepsvistuigen
door eigen medewerkers van de waterbeheerders gewenst of noodzakelijk is. Randvoorwaarde
is daarbij wel dat de waterbeheerder eigenaar is van het water of anders privaatrechtelijke
toestemming heeft voor het bevissen.
De aanwezigheid van uitheemse rivierkreeften kan als drukfactor uit de natuurdoelanalyses
NPLG (Nationaal Programma Landelijk Gebied) komen. Indien dat zo is kunnen provincies
in hun (integrale) gebiedsprogramma’s ten behoeve van het Nationaal Programma Landelijk
Gebied voorstellen opnemen voor uitroeiings- en beheersmaatregelen tegen uitheemse
rivierkreeften.
De leden van de VVD-fractie lezen in het antwoord op eerdere schriftelijke vragen
van de leden Van Campen en Valstar (beiden VVD) dat de Minister aangaf dat beheer
op dit moment kan worden uitgevoerd door meer dan voldoende beroepsvissers (Aanhangsel
Handelingen II 2022/23, nr. 2499). Deze leden vragen de Minister waar deze uitspraak op is gebaseerd, aangezien de
Minister in diezelfde beantwoording aangeeft dat er in heel Nederland vijf tot tien
beroepsvissers kunnen worden ingehuurd, terwijl de invasieve Amerikaanse rivierkreeft
al in grote delen van Nederland te vinden is en vrouwtjes tot wel 600 eieren per keer
kunnen leggen. Daarnaast moeten deze beroepsvissers tegen betaling worden ingehuurd.
Hoe komt de Minister, gelet op de overvloedige aanwezigheid van Amerikaanse rivierkreeften
in Nederlandse wateren, tot de conclusie dat dit «meer dan voldoende is»? Gaat de
Minister op dit moment in overleg met de provincies en waterschappen over betaling
van deze beroepsvissers, vindt dit overleg momenteel plaats en zo ja, waar vindt dit
plaats?
Antwoord
In het eerdere antwoord waar u aan refereert wordt gesproken over vijf tot tien vissers
die tegen betaling kunnen worden ingehuurd. Dit zijn de vissers die zich momenteel
gespecialiseerd hebben in rivierkreeften en direct inzetbaar zijn. Echter, in Nederland
zijn er in totaal circa 150 beroepsvissers en veel daarvan vangen kreeft als bijvangst.
Opschalen met de overige beroepsvissers is daarmee een mogelijkheid en vanuit de sectororganisatie
NetVISwerk wordt aangegeven dat er beroepsvissers zijn die hier interesse in hebben.
Overigens wordt momenteel nog nauwelijks gebruik gemaakt van de diensten van deze
beroepsvissers. Deze beroepsvissers zullen waarschijnlijk pas gaan opschalen (met
personeel en vangtuig) indien er een beroep op hen wordt gedaan. Overleg daarover
tussen beroepsvissers en de Unie van Waterschappen is gaande. Het Ministerie van LNV
is aangesloten bij dit overleg.
Met het oog op het geringe aantal beroepsvissers dat beschikbaar is om de Amerikaanse
rivierkreeft tegen betaling te beheren, willen deze leden de Minister vragen of zij
de mening deelt dat vangst ook kan worden opengesteld voor vergunde hobbyvissers,
die in veel gevallen ook over de juiste kennis, kunde en materialen beschikken.
Antwoord
Deze mening deel ik niet. Er zijn strikte voorwaarden met betrekking tot het gebruik
van vangtuigen, dit om stroperij en ecologische schade door bijvangst van vissen en
amfibieën te voorkomen. Tevens zijn er strikte voorwaarden verbonden aan het vangen
en vervoeren van uitheemse rivierkreeften om te voorkomen dat de soorten zich sneller
en verder verspreiden. In dit licht lijkt het niet verstandig om uitheemse rivierkreeften
door hobbyvissers te laten bevissen. Daarbij wil ik ook het volgende opmerken: het
succes van de methode staat of valt met de intensiteit en continuïteit van de bevissing.
Daarbij zal bevissing als middel op zichzelf in Nederland op landelijke schaal niet
afdoende zijn om uitheemse rivierkreeften structureel op een wenselijk populatieniveau
te krijgen. Een verkeerde opzet van de bevissing kan de groei en omvang van een kreeftenpopulatie
zelfs (tijdelijk) stimuleren doordat selectief grote (dominante) kreeften worden weggevangen
die anders op de kleinere exemplaren zouden jagen.
Deze leden zijn van mening dat dit op heel eenvoudige wijze mogelijk kan worden gemaakt,
bijvoorbeeld door het vangen met korven toe te staan, desnoods met begeleiding van
een richtlijn, of voorschrift. Welke kansen ziet de Minister in openstelling van vangst
voor hobbyvissers?
Antwoord
In de praktijk wordt vaak over korven gesproken waar feitelijk sprake is van (aangepaste)
fuiken. Korven kunnen niet worden ingezet voor effectieve bestrijding van uitheemse
rivierkreeften, omdat kleine exemplaren korven gemakkelijk kunnen verlaten. De toegevoegde
waarde van korven is naar alle waarschijnlijkheid lager dan de ecologische nevenschade
van onjuist gebruik van deze beroepstuigen. Het vangen met korven door hobbyvissers
kan niet op een eenvoudige wijze (juridisch) mogelijk worden gemaakt. Zie mijn eerdere
antwoorden over het gebruik van fuiken, en privaatrechtelijke toestemming (Aanhangsel
Handelingen II 2022/23, nr. 2499).
Aanvalsplan invasieve exoten
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport dat het opstarten van het Nederlandse
systeem voor de aanpak van invasieve exoten op dit moment nog niet op een voldoende
en adequate wijze bijdraagt aan het bereiken van de doelen van de exotenverordening.
Deze leden hechten een groot belang aan het bestrijden van invasieve exoten in Nederland
en vragen de Minister een reflectie op haar standpunt met betrekking tot het bestrijden
van deze invasieve exoten en conclusies uit het rapport. Invasieve exoten verdrukken
de aanwezigheid van planten en dieren die hier van nature voorkomen, dragen bij aan
een monocultuur in onze natuur en zodoende aan verslechtering van de kwaliteit van
bodem, water en lucht. Ziet de Minister deze risico’s ook en zo ja, hoe gaat de Minister
hier navolging aan geven?
Antwoord
Ik onderken het belang van een adequate aanpak van invasieve exoten. Nederland heeft
op eigen initiatief een evaluatie laten uitvoeren in aanvulling op de review van de
Exotenverordening in opdracht van de Europese Commissie. De Nederlandse evaluatie
is uitgevoerd om te beoordelen of de wijze waarop Nederland invulling geeft aan de
verplichtingen van de Exotenverordening adequaat is en om verbeterpunten op te sporen.
In de conclusie van het rapport wordt opgemerkt dat het «binnen de context van een
relatief recente inrichting en opstart van het Nederlandse systeem voor de aanpak
van invasieve exoten (...) nog niet aannemelijk [is] dat op dit moment een beleids-
en uitvoeringsketen is opgezet waarmee, op termijn, op voldoende en adequate wijze
wordt bijgedragen aan het bereiken van de doelen van de exotenverordening.»
In het najaar van 2023 kom ik, voor zover passend bij mijn demissionaire status, met
een reactie op de conclusies en aanbevelingen van het evaluatierapport.
De leden van de VVD-fractie delen de conclusie van het rapport dat het Ministerie
van LNV een flinke doorontwikkeling moet maken en fors moet inzette om te komen tot
een volwaardig en robuust systeem, met daarnaast het verder intensiveren van een gevoel
van urgentie en gedeelde verantwoordelijkheid bij betrokken partijen. Deze leden zouden
graag een reflectie horen van de Minister op deze benoemde conclusies.
Antwoord
Het (Europees) exotenbeleid is een relatief nieuw veld binnen het natuurbeleid en
is sterk in ontwikkeling. Na een aantal jaren ervaring te hebben opgedaan met de (implementatie
van de) Europese exotenverordening in Nederland is het tijd om de balans op te maken.
Ik neem de conclusies van het rapport dan ook ter harte.
Deelt de Minister de mening dat er een gevoel van urgentie ontbreekt en dat er op
dit moment nog geen robuust systeem bestaat voor bestrijding en beheer van invasieve
exoten? Deze leden zien namelijk dat er naast de eerder benoemde Amerikaanse rivierkreeft
ook een opgave is met bijvoorbeeld de Aziatische Hoornaar, de Hemelboom, de Cabomba
en andere invasieve exoten in Nederland, die schade kunnen toebrengen aan onze biodiversiteit.
Antwoord
Het gevoel van urgentie ontbreekt mijns inziens niet; ik zie dit gevoel juist toenemen.
Op basis van de evaluatie constateer ik dat we in Nederland al veel goede stappen
hebben gezet in de richting van een robuust systeem waarin verantwoordelijkheden goed
zijn belegd. In de afgelopen jaren hebben alle partijen, ook LNV, stappen gezet met
het uitvoeren van de Exotenverordening in de praktijk. Daarbij is hard gewerkt aan
de inrichting van het systeem in Nederland wat een samenwerking tussen uiteenlopende
overheden en partijen uit het maatschappelijk middenveld vergde.
De Exotenverordening geeft lidstaten daarnaast ook ruimte voor eigen afwegingen en
keuzes. Op onderdelen, zoals ten aanzien van wijd verspreide soorten zoals de hemelboom
en cabomba, hebben lidstaten (in Nederland de provincies) ingevolge de Exotenverordening
de ruimte om zelf te bepalen welke beheersmaatregelen worden ingezet. Beheersmaatregelen
moeten evenredig zijn, afgestemd op specifieke omstandigheden en op basis van een
kosten-batenanalyse. Met andere woorden, de te treffen maatregelen moeten tegen maatschappelijk
acceptabele kosten uitvoerbaar zijn. Deze geboden ruimte is belangrijk, want veel
soorten zijn al wijd verspreid en niet meer uit te roeien, dan is er dus geen of beperkt
handelingsperspectief. Daarbij moet ook het einddoel voor ogen blijven, namelijk behoud
en herstel van de inheemse biodiversiteit; het bestrijden van invasieve exoten is
geen doel op zich. Het rijk en provincies maken hierin dus keuzes.
Kan de Minister aangeven welke invasieve exoten, zowel flora, als fauna, de Minister
voor ogen heeft en per exoot aangeven hoe de Minister voornemens is om deze exoten
te bestrijden?
Antwoord
Op de Europese Unielijst staan inmiddels 88 invasieve uitheemse soorten, waarvan de
verantwoordelijkheden voor uitroeiings- en beheersmaatregelen ingevolge de Exotenverordening
bij het merendeel van die soorten aan de provincies is overgedragen (op grond van
de Wet natuurbescherming). Bij de overdracht aan provincies is voor de betreffende
soorten vooraf vastgesteld of deze onder artikel 17 (uitroeiing) of onder artikel
19 (beheersing) vallen. Vervolgens is het aan de provincies om invulling te geven
aan deze wettelijke taak. De provincies treffen hun maatregelen met de middelen die
ze in het kader van het Natuurpact en in het kader van het Programma Natuur hebben
gekregen, zie hiervoor ook mijn antwoord op de navolgende vraag van de leden van de
CDA-fractie.
Iedere zes jaar rapporteert Nederland aan de Europese Commissie. In 2019 heeft rapportage
plaatsgevonden over de periode 2015–2018.1 Deze rapportage gaat in detail in op de soorten. In 2025 zal een rapportage worden
opgesteld over de periode 2019–2024. Deze rapportage zal te zijner tijd ook met uw
Kamer worden gedeeld.
Kan de Minister daarnaast aangeven hoe op dit moment precies uitvoering wordt gegeven
aan EU-verordening 1143/2014 en of de huidige aanpak, met het oog op de conclusies
uit het rapport, op dit moment voldoende werkt tegen invasieve exoten?
Antwoord
Voor het antwoord op het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar de analyse in het
evaluatierapport. Voor antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar
mijn antwoord op de eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie over de evaluatie
van de implementatie Exotenverordening.
In ieder geval zou ik uw Kamer willen voorleggen om de komende jaren meer focus gaan
leggen op diverse vormen van preventie. Voorkomen is altijd beter dan genezen. Het
voorkomen van introductie van invasieve exoten voorkomt schade en hoge bestrijdingskosten
in een later stadium. En preventie is extra belangrijk voor die soorten, zoals verschillende
aquatische soorten, waarvan bestrijding bijzonder moeilijk is en soms zelf vrijwel
onmogelijk.
Er valt nog veel te winnen als in de samenleving, bij burgers en bedrijfsleven, medeoverheden
en allerlei andere partijen, het bewustzijn over de schadelijkheid van invasieve exoten
groeit. Bewustzijn en gevoel van urgentie kunnen bijdragen aan betere preventie; de
aanwezigheid van invasieve exoten in Nederland is immers altijd een gevolg van (opzettelijk
dan wel onopzettelijk) menselijk handelen.
D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief Natuurbeleid.
Deze leden hebben nog enkele vragen dan wel opmerkingen.
De leden van de D66-fractie lezen: «Er moet weer meer balans komen in economie en
ecologie, om zodoende duurzaam gebruik te kunnen maken van het natuurlijk kapitaal
dat ons land ons biedt. Zo voorkomen we achteruitgang van de natuur en dragen we bij
aan de verbetering ervan.» Deze leden onderstrepen deze woorden en het belang van
natuurherstel en -behoud. Derhalve zijn deze leden de Minister erkentelijk dat zij
de doelstelling en de ambitie van de Europese Natuurherstelverordening deelt. Deze
leden verzoeken de Minister om blijvend in te zetten op de verordening, hetzij door
verduidelijking te zoeken ten aanzien van het verslechteringsverbod dan wel door te
pleiten voor een inspanningsverplichting. Gezien deze wet grotendeels bestaande verplichtingen
operationaliseert, die met goede reden zijn aangegaan, is het van groot belang dat
deze verordening in werking treedt.2 Deze leden vragen in welke mate de inspanningsverplichting wordt gezien als een acceptabel
alternatief door andere lidstaten. Zal de Minister zich met deze lidstaten constructief
opstellen bij de onderhandelingen over de wijziging van de verordening?
Antwoord
Nederland ondervond tijdens het Coreper op 9 juni 2023 over de ontwerpverordening
Natuurherstel steun voor zijn voorstellen over een inspanningsverplichting van 13
lidstaten. Nederland blijft zich ambtelijk en politiek op constructieve wijze inzetten
bij de onderhandelingen over de wijziging van dit voorstel om tot EU-wetgeving te
komen, die wel geschikt is voor de Nederlandse situatie.
De leden van de D66-fractie lezen ten slotte dat een onderdeel van de kritiek op de
Europese Natuurherstelverordening bestaat uit de tegenstelling tussen voedselvoorziening
en natuurherstel. Deze twee zijn echter met elkaar verweven. Zoals aangegeven door
Wageningen Universiteit en Research (WUR) is vrijwel alles wat wij consumeren, direct
of indirect, te herleiden tot biodiversiteit.3 Derhalve is het behoud van gezonde natuur en biodiversiteit cruciaal. Uit recent
onderzoek blijkt wederom dat het slecht gaat met veel insecten.4 Deze leden vragen wat de stand van zaken is van de Nationale Bijenstrategie. Welke
concrete stappen zijn er gezet? Wat is de oorzaak van het voedselgebrek voor de verschillende
bijen? Wordt er bij maatregelen op boerenland expliciet rekening gehouden met dit
voedseltekort? Welke resultaten zijn er tot op heden geboekt? Wordt er een minder
sterke afname van de bijenpopulaties waargenomen? Deze leden danken de Minister voor
haar beantwoording.
Antwoord
De oorzaak van het voedseltekort is een algeheel gebrek aan bloemen die nectar en
pollen bieden (het voedsel voor bijen). Het gaat daarbij zowel om een gebrek aan hoeveelheid
bloemen (totale aanbod) als om een gebrek aan variatie in plantensoorten (verschillende
bijensoorten hebben verschillende drachtplanten nodig) en daarmee samenhangend een
gebrek aan variatie in de tijd (verschillende bijensoorten vliegen op verschillende
momenten in het jaar, en dus is van het vroege voorjaar tot in de nazomer voldoende
(divers) bloemaanbod nodig). Vanuit de Bijenstrategie wordt gestuurd op maatregelen
die op effectieve wijze voor meer en diverser bloemaanbod zorgen. Een concreet voorbeeld
hiervan is de Groene Cirkel Bijenlandschap Zuid-Holland, een van de partners van de
strategie. Inwoners, boeren, overheden, scholen, wetenschappers en bedrijven werken
in deze regio samen aan een bloemrijk netwerk van tuinen, parken, bedrijventerreinen,
bermen en recreatie- en natuurgebieden. Het aantal soorten bijen nam hier in drie
jaar met 34% toe. Ook op het boerenland zijn er met het agrarische natuurbeheer goede
voorbeelden zoals beheerpakketten gericht op kruidenrijk grasland, greppel plas-dras
en kruidenrijke akkerstroken. Zo zijn er meerdere voorbeelden van initiatieven te
noemen. Om een volledig beeld te krijgen van de behaalde resultaten wordt er dit jaar
een rapportage opgesteld met de resultaten van 5 jaar Nationale Bijenstrategie. Daarnaast
kijk ik ook naar de toekomst want we zijn er nog niet. Er zijn bijvoorbeeld momenteel
twee projecten in de opstartfase om zowel nationale als EU-brede monitoring op te
zetten. De rapportage zal medio oktober naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Tenslotte wordt er op 2 november 2023 een nationale bijeenkomst georganiseerd waar
ik ook bij aanwezig ben. Deze dag dient om de stand van zaken te presenteren en is
naar verwachting het moment dat de 100e partner aansluit. Ook gaan de partners die dag met elkaar in gesprek over de focus
voor de komende jaren om het doel van de Bijenstrategie in 2030 te behalen.
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
het schriftelijk overleg «Verzamelbrief natuur» van 23 juni 2023 en hebben nog enkele
vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat er in het natuurbeleid op twee lijnen wordt
ingezet, waaronder meer en betere natuur. Kan de Minister onderbouwen waarom «meer
natuur» precies nodig is, hoeveel dit exact gaat zijn en welke locaties hiervoor zijn
uitgekozen? Wat wordt hierbij anders gedaan dan bij de huidige, bestaande natuurgebieden
waar de natuur in slechte staat zou verkeren? Kan de Minister aangeven in hoeverre
het waar is dat natuurbeherende organisaties in de afgelopen decennia zelf habitats
met een zeer lage Kritische Depostiewaarde (KDW) hebben gerealiseerd, terwijl die
er bij de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden niet waren en waarop de aanwijzingsbesluiten
zijn aangepast? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat bij het aanleggen van
nieuwe natuur habitats worden gerealiseerd die destijds niet zijn aangemeld? Deelt
de Minister de mening dat als dat wel gebeurt er nooit een goede staat van instandhouding
kan worden behaald in Nederland en we hiermee grote(re) problemen creëren?
Antwoord
Op dit moment voldoet een groot deel van de Europees beschermde habitattypen en soorten
in Nederland niet aan een gunstige staat van instandhouding. Dit wordt o.a. veroorzaakt
doordat de totale oppervlakte van de habitats te klein is, maar ook doordat bepaalde
natuurgebieden nog niet robuust genoeg zijn. Sinds 1990 (Natuurbeleidsplan) streeft
de overheid daarom naar het uitbreiden van natuurgebieden en specifieke habitats en
soorten tot het niveau van de gunstige staat van instandhouding. Op uitbreiding van
de natuur wordt in algemene zin ingezet via de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland.
Meer specifiek is één van de doelstellingen van het NPLG het met 30% verkleinen van
het verschil tussen de huidige staat van instandhouding en de gunstige staat van instandhouding,
door middel van uitbreiding van natuurareaal en natuurinclusief agrarisch gebied binnen
een integrale aanpak. De locaties waar natuuruitbreiding plaatsvindt, worden bepaald
door de provincies. In dit verband staat ook de Bossenstrategie van Rijk en provincies,
die als ambitie een groei van het areaal bos heeft met 10%. Dat komt neer op 37.000
hectare bos, waarvan 15.000 binnen het Natuurnetwerk Nederland ligt. Dit draagt niet
alleen bij aan natuurdoelen, maar ook aan o.a. klimaat- en recreatiedoelen. Naast
uitbreiding van natuurgebieden is ook het verbeteren en herstellen van bestaande natuurgebieden
belangrijk. Daarbij gaat het niet alleen om kwaliteitsverbetering van bestaande habitats
(door beter beheer en betere condities), maar ook om het omvormen van minder waardevolle
typen natuur in habitats die van Europees belang zijn. Het bereiken van een gunstige
staat van instandhouding (conform de Habitatrichtlijn) is niet alleen belangrijk voor
de natuur zelf, maar helpt ook om het stikstofprobleem op te lossen. Wat betreft het
aanpassen van aanwijzingsbesluiten: dat is eind vorig jaar gedaan door middel van
een wijzigingsbesluit voor 101 Habitatrichtlijngebieden. De wijzigingen hadden geen
betrekking op nieuw gerealiseerde natuur, maar op natuur die al aanwezig was op het
moment van aanwijzen.5 Het is dus niet zo dat natuurbeherende organisaties in de afgelopen decennia zelf
habitats met een lage KDW hebben gerealiseerd, deze waren er al. Zoals hierboven is
vermeld, is het bereiken van een gunstige staat van instandhouding in veel gevallen
gebaat bij oppervlakte-uitbreiding van habitats en verbetering van de kwaliteit van
bestaand areaal. Dat kan zowel plaatsvinden in gebieden waar het habitat al voor is
aangewezen als ook in gebieden waar dat niet het geval is.
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat het kabinet voor de natuur, buiten
de strenge bescherming voor Natura 2000-gebieden, niet wil sturen op individuele soorten
en habitattypen, maar op het systeem als geheel. Wat wordt hieronder verstaan en welke
status krijgen deze gebieden? Hoe wordt voorkomen dat deze gebieden in de toekomst
wel een beschermde status krijgen? Eenmaal aangelegd is de stap naar een beschermde
status klein, dat hebben deze leden eerder ook gezien met de Natuurnetwerk Nederland
(NNN)-gebieden. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de Minister. Aan welke
locaties moeten deze leden dan denken en wat betekent het dat we de natuur aan de
voorkant mee moeten nemen bij ruimtelijke en economische beslissingen? Wat zijn exact
de gevolgen voor de vergunningverlening en voor bestemmingsplannen?
Antwoord
Ik zet, conform geldend beleid, in op een integrale benadering waarin een meervoud
aan maatschappelijke vraagstukken (zoals biodiversiteit, klimaat, water, bodem, landbouw,
gezondheid, woningbouw en mobiliteit) in samenhang wordt aangepakt. Naast de eerste
lijn, de inzet op het beschermen en herstellen van soorten en natuurgebieden, werk
ik in een tweede lijn aan een transitie naar een natuurinclusieve samenleving.
Via de tweede lijn richt ik mij op de sectoren en gebieden waar natuur verweven is
met andere activiteiten en vormen van landgebruik, zoals natuurinclusieve landbouw,
een groene gebouwde omgeving en vergroening van financiële stromen. Met dit beleid
wordt toegewerkt naar een natuurinclusieve samenleving waarin natuur wordt meegenomen
in alle sectoren van de maatschappij. Ik werk aan een basiskwaliteit natuur. Basiskwaliteit
natuur is het (minimale) niveau van omgevingscondities dat nodig is, zodat algemene
soorten zoals de egel, de korenbloem en de huismus, algemeen kunnen blijven of worden.
En als deze omgevingscondities op orde zijn, heeft dat naar verwachting een positief
effect op VHR-soorten en (hun) habitats. BKN is de ruimtelijke weerslag van de natuurinclusieve
samenleving.
Voor die algemene soorten worden geen locaties aangewezen en er zijn geen voornemens
om de door natuurinclusieve ontwikkelingen tot stand gebrachte natuur een beschermde
status te geven. Beschermde status is verbonden aan de VHR. De Europese natuurherstelverordening
brengt mogelijk verandering in de wijze waarop landen ook buiten de Natura 2000-gebieden
ervoor moeten zorgen dat beschermde soorten op basis van de VHR niet achteruit gaan.
Omdat deze verordening nog niet definitief is, is nog niet duidelijk wat dit voor
Nederland gaat betekenen voor wat betreft inzet van instrumentarium buiten Natura
2000-gebieden. Door te werken aan breed natuurherstel, in plaats van alleen in aangewezen
natuurgebieden, wil ik voorkomen dat elk stukje grond waar enige biodiversiteit is,
juridisch beschermd moet worden.
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de actualisering van de KDW ten aanzien
van stikstof. In de kabinetsbrief wordt enkel aangegeven dat dit mogelijk gevolgen
kan hebben voor de KDW’s die in Nederland worden gebruikt en dat de geactualiseerde
KDW’s worden verwerkt in de eerstvolgende nieuwe versie van AERIUS. Deze leden wensen
een uitgebreide toelichting op dit punt, in het bijzonder de invloed hiervan op het
natuur- en stikstofdossier.
Antwoord
Ongeveer iedere tien jaar worden de KDW’s aangepast aan de hand van de nieuwste wetenschappelijke
inzichten. De laatste keer was in 2011. Eind vorig jaar is er een nieuw Europees rapport
gepubliceerd met daarin de meest actuele informatie over KDW’s in Europese natuur.
Eén van de verwerkte inzichten is dat niet alleen de mate van overschrijding door
stikstof van belang is, maar ook de duur van de overschrijding. Des te langer een
(natuur)gebied wordt belast met stikstof des te minder het kan hebben. Het Europese
rapport geeft bandbreedtes voor de KDW per habitat die vervolgens door de WUR vertaald
zijn naar Nederlandse waarden. Over de impact van deze actualisatie heb ik de Tweede
Kamer op 31 augustus 2023 geïnformeerd6.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister een update kan geven van de huidige
stand van zaken geven ten aanzien van het beleidskader Doelwijziging. Wat wordt exact
bedoeld met deze zin: «Ik verwacht op basis van deze input het Beleidskader Doelwijziging
te kunnen verbeteren en verduidelijken en vervolgens vast te stellen als leidraad
voor aanpassing van Natura 2000-doelen, binnen de wettelijke kaders»? Welke gevolgen
kan dit hebben voor het natuur- en stikstofdossier?
Antwoord
In de periode van 28 november 2022 tot en met 20 januari 2023 is het Beleidskader
Doelwijziging in concept gepubliceerd voor een informatie- en reactieronde. De binnengekomen
reacties van stakeholders worden momenteel beoordeeld en zullen worden gebruikt om
de implementatie van de VHR te verbeteren. Er is behoefte aan duidelijkheid over de
mogelijkheden en onmogelijkheden voor een flexibele omgang met de instandhoudingsdoelstellingen
in Natura 2000-gebieden. Dat inzicht wil ik verschaffen door op hoofdlijnen weer te
geven hoe instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen worden geactualiseerd,
duidelijkheid te scheppen over de mogelijkheden en onmogelijkheden om instandhoudingsdoelstellingen
voor Natura 2000-gebieden aan te passen, aan te geven welke criteria en randvoorwaarden
daarvoor gelden, en welke procedures daarvoor doorlopen moeten worden. Dit betekent
voor het natuur- en stikstofdossier dat de mogelijkheden om de instandhoudingsdoelstellingen
efficiënter en effectiever te bereiken, binnen de strikte juridische kaders, kunnen
worden benut. Bij publicatie van deze hoofdlijnen van het beleid neem ik mee dat mijn
positie demissionair is
De leden van de CDA-fractie lezen tevens dat in het rapport wordt aangegeven dat het
Ministerie van LNV niet beschikt over sturingsmogelijkheden richting de provincies
en andere ministeries om invloed uit te oefenen op de aanpak van exoten. Hoe verhoudt
zich dat tot de mogelijkheden die de Wet natuurbescherming (Wnb) nu al biedt?
Antwoord
Ik ben verantwoordelijk voor uitvoering van de Exotenverordening. Op grond van de
Wet natuurbescherming (Wnb) zijn gedeputeerde staten verantwoordelijk gemaakt voor
het nemen van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen tegen de daartoe aangewezen
invasieve exoten die zijn opgenomen op de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve
uitheemse soorten. Deze overdracht van bevoegdheden is een uitkomst van de decentralisatie
van het natuurbeleid waarover in 2012 met het Natuurpact van Rijk en provincies afspraken
zijn gemaakt. Ook is bepaald dat daar waar invasieve uitheemse soorten het halen van
de instandhoudingsdoelstellingen in overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden
in de weg staan, maatregelen kunnen worden meegenomen in het uitvoeringsprogramma
die de provincies opstellen in het kader van het Programma Natuur. Tevens kan de aanwezigheid
van invasieve exoten als drukfactor uit de natuurdoelanalyses komen. Indien dat zo
is kunnen provincies in hun (integrale) gebiedsprogramma’s ten behoeve van het Nationaal
Programma Landelijk Gebied voorstellen opnemen voor uitroeiings- en beheersmaatregelen
tegen invasieve uitheemse soorten.
Als deze leden kijken naar de Wnb gelden er bijvoorbeeld de beperkingen aan het gebruik
van het geweer of voor jachtvogels om dieren van een exotische soort te vangen of
te doden. Het gebruik ervan is alleen toegestaan als aan het vangen en doden een opdracht
om de omvang van populaties van deze dieren te beperken van gedeputeerde staten (GS)
ten grondslag ligt, of als er voor GS een verplichting geldt om een door de Minister
van LNV aangewezen invasieve exoot in aantal terug te brengen, op basis van artikel
3.26, eerste lid, onder d, onder 3°, en artikel 3.30, eerste lid, onder b, onder 3°,
in samenhang met artikel 3.18, vierde lid in samenhang met eerste lid, dan wel artikel
3.19, tweede lid, Wnb. Op welke wijze wordt er thans gebruikgemaakt van de bestaande
sturingsmogelijkheden die de Wnb biedt? Het gebruik van genoemde middelen is tevens
toegestaan als de exotensoort is aangewezen door de Minister van Natuur en Stikstof,
op basis van artikel 3.26, eerste lid, onder d, onder 4°, en artikel 3.30, eerste
lid, onder b, onder 4°, Wnb. Klopt het dat de Minister via deze weg ook buiten de
provincies om zelf maatregelen kan nemen om bepaalde exoten te laten bestrijden? Zo
ja, waarom maakt de Minister geen gebruik van deze bevoegdheid?
Antwoord
Van de bestaande sturingsmogelijkheid in de Wnb onder artikel 3.19 wordt geen gebruik
gemaakt omdat het Europese beleid voor gevestigde (wijd verspreide) soorten nu al
een verplichting bevat voor het nemen van beheersmaatregelen. Vanwege de decentralisatie
van het natuurbeleid, zijn op grond van de Wnb gedeputeerde staten verantwoordelijk
voor het nemen van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen tegen de daartoe aangewezen
invasieve exoten die zijn opgenomen op de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve
uitheemse soorten. De EU-verordening schrijft echter ook voor dat er prioriteiten
moeten worden gesteld – als soorten zich eenmaal hebben gevestigd (wijd verspreid
zijn) kunnen de bestrijdingskosten exorbitant hoog worden, en soms is bestrijding
niet mogelijk wegens het ontbreken van adequate bestrijdingsmiddelen. De provincies
maken hierin zelf een afweging. Ik heb er vertrouwen in dat zij dit zorgvuldig doen.
Ik ga het gesprek aan met de provincies en wil de samenwerking versterken, maar ik
ga de provincies op dit moment geen bestrijdingsmaatregelen opleggen.
Ook van de mogelijkheden in de Wnb onder artikel 3.18 wordt geen gebruikt gemaakt.
De provincies hebben op grond van artikel 3.18, eerste tot en met derde lid, in samenhang
met het vierde lid van de Wnb bevoegdheden ten aanzien van het terugbrengen van de
stand van exoten. Deze bevoegdheden zien op het verlenen van de opdracht aan personen
om de stand van dieren van invasieve soorten terug te brengen, het bepalen dat zij
toegang hebben tot terreinen en het bepalen wat er met de bemachtigde dieren geschiedt.
Ik ben krachtens artikel 3.37, derde lid, van de Wet natuurbescherming weliswaar belast
met de uitvoering van de Exotenverordening, maar in het Besluit natuurbescherming
(artikel 1.7) is expliciet bepaald dat de provincies deze hiervoor genoemde bevoegdheden
ten aanzien van de aangewezen exoten, zoals genoemd in voorgaande antwoord, hebben.
Het huidige Nederlandse beleid is gericht op uitvoering van de Europese aanpak van
invasieve exoten. Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de verordening
biedt om strengere nationale regels te stellen ten aanzien van soorten op de Unielijst
of om regels te stellen ten aanzien van voor Nederland zorgwekkende invasieve exoten,
met uitzondering van het Nederlandse handelsverbod op Aziatische duizendknopen (Stb. 2021, nr. 381).
PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken.
Natuur
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Minister natuur belangrijk vindt: «Niet
omwille van zichzelf, maar ook voor ons welzijn en onze welvaart.» Dat zijn mooie
woorden. Deze leden merken echter op dat het daarbij lijkt te blijven, want na jaren
van niet afrekenbare of verplichtende inspanningen is het Nederland niet gelukt om
de natuur te beschermen of te herstellen. Integendeel, Nederland scoort het slechtst
ten opzichte van Europa en is daarom ook nog steeds op slot door de effecten van stikstof.
De vooruitzichten worden er niet beter op, want het behalen van de doelen voor schoon
water wordt al gezien als de volgende stikstofcrisis. Ondanks het feit dat natuurherstel
en -bescherming als essentieel wordt gezien door de Minister, blijft ingezet worden
op vrijblijvende en niet-dwingende maatregelen. De Minister voor Natuur en Stikstof
lobbyt in Brussel voor afzwakking van de Natuurherstelverordening omdat Nederland,
volgens de Minister, te klein en te dichtbevolkt is voor strenge natuureisen. Nederland
is niet te dichtbevolkt voor ecologie. Het is te dichtbevolkt voor ons ego, omdat
wij al jarenlang weigeren toe te geven dat er geen natuurlijke draagkracht meer is
voor onze uit de klauwen gegroeide vee-industrie. Nederland heeft vier tot zes keer
meer vee per hectare landbouwgrond dan het Europees gemiddelde en is juist op dat
punt een uitzonderlijk land. Meer dan de helft van dat dichtbevolkte Nederland wordt
ingenomen door de vee industrie. Dit gebeurt allemaal om vervolgens vlees te produceren
voor de export. Deelt de Minister de mening dat Nederland ruimte genoeg heeft voor
essentiële natuur wanneer de veestapel wordt gereduceerd? Deelt de Minister de mening
dat de drukfactoren die de natuur verslechteren moeten worden gereduceerd? Zo ja,
hoe kunnen drukfactoren worden gereduceerd wanneer er geen afrekenbare en dwingende
maatregelen en doelen zijn opgesteld? De Minister wil zelfs transitioneren naar een
natuurinclusieve samenleving, waarbij de natuur wordt geïntegreerd in alle domeinen
van de samenleving en dan van tevoren wordt meegenomen in besluitvorming. Dat klinkt
goed. Welke uitwerking denkt de Minister dat het meenemen van de natuur in de besluitvorming
zal hebben? Zullen er minder natuurvergunningen worden afgegeven, omdat niet alles
overal kan? Gaat de Minister afgegeven natuurvergunningen onder de loep nemen, zodat
natuurinclusieve bedrijven een kans hebben en natuuronvriendelijke bedrijven eindigen?
Hoe garandeert de Minister dat natuur werkelijk wordt meegenomen en dat de afweging
niet wederom komt te vallen op economie? Welke maatregelen zullen ervoor zorgen dat
de natuur werkelijk een stem krijgt? Is het geven van rechten voor de natuur een optie
opdat de natuur wordt meegenomen in de besluitvorming? Waarom denkt de Minister dat
natuur kan worden hersteld en beschermd zonder afrekenbare en dwingbare doelen, gezien
de geschiedenis illustreert dat het huidige natuurbeleid niet werkt?
Antwoord
Het verminderen van drukfactoren op de natuur en ruimte voor essentiële natuur wil
ik realiseren langs het spoor van het realiseren van een natuurinclusieve samenleving.
In het NPLG wordt op gebiedsniveau gewerkt aan natuur-, stikstof-, water- en klimaatdoelen.
Om te werken aan natuurverbetering is een systeemverandering nodig. Daarom zet ik
naast het beschermen en herstellen VHR-soorten en (hun) habitats en van beschermde
gebieden in een tweede lijn in op het realiseren van een natuurinclusieve samenleving
met als ruimtelijke weerslag een goede basiskwaliteit natuur (BKN). Basiskwaliteit
natuur is gericht op het verbeteren van de condities voor algemene soorten. De natuurinclusieve
samenleving moet zorgen voor een robuust systeem waar ook VHR-soorten en (hun) habitats
en Natura 2000-gebieden van profiteren.
Die tweede lijn van mijn natuur- en biodiversiteitsbeleid is gericht op de sectoren
en gebieden waar natuur verweven is met andere activiteiten en vormen van landgebruik,
zoals natuurinclusieve landbouw, een groene gebouwde omgeving en vergroening van financiële
stromen. Voorbeelden van deze integrale benadering zijn de agenda natuur inclusief
en het NPLG. In de Agenda Natuurinclusief (Kamerstuk 33 576, nr. 272) is aangegeven hoe de natuur aan de voorkant kan worden meegenomen bij ruimtelijke
en economische beslissingen. Voorbeelden zijn natuurinclusief bouwen waardoor het
mogelijk is om gezonde en aantrekkelijke steden en dorpen te creëren, het ontwikkelen
van natuur langs infrastructuur.
Biodiversiteit
De leden van de PvdD-fractie lezen dat het kabinet in het kader van de Europese Biodiversiteitsstrategie
inzet op het leveren van een billijke bijdrage aan het behalen van het doel om tien
procent van zowel land- als zeeoppervlak strikt te beschermen. Kan de Minister aangeven,
graag uitgesplitst per gebied, welke land- en zeegebieden in Nederland een hoge biodiversiteitswaarde
hebben, zoals gedefinieerd door de Europese Commissie (EC)?
Antwoord
In mijn opdracht stelt Wageningen University & Research een rapport op ten behoeve
van de pledge voor de Europese Biodiversiteitsstrategie. Hierin staat omschreven welke gebieden
bijdragen aan de doelstellingen van de Europese Biodiversiteitsstrategie. Dit rapport
zal openbaar worden nadat Nederland de pledge bij de Europese Commissie heeft ingediend. Ik zal uw Kamer nog nader informeren over
dit rapport.
Deze leden lezen dat momenteel minder dan één procent van het zeeoppervlak binnen
Natura 2000-gebieden voldoet aan de strikte beschermingsvoorwaarden. Hoeveel procent
van het Nederlandse deel van de Noordzee, inclusief de Waddenzee, voldoet aan deze
voorwaarden?
Antwoord
Zoals ik in oktober 2022 aan uw Kamer heb aangegeven voldoet minder dan één procent
van het Nederlandse zeeoppervlak aan de strikte beschermingsvoorwaarden (Kamerstuk
33 576, nr. 325). Dit is inclusief de oppervlakte van de Waddenzee. In het rapport dat Wageningen
University & Research opstelt ten behoeve van de pledge voor de Europese Biodiversiteitsstrategie zal zijn opgenomen welke gebieden bijdragen
aan de doelstellingen van de Europese Biodiversiteitsstrategie.
Welke activiteiten vinden momenteel plaats in de Natura 2000-gebieden op zee?
Antwoord
Voor een uitgebreide uiteenzetting verwijs ik u naar de informatie op de Natura 2000-website
van Rijkswaterstaat: Externe link:https://rwsnatura2000.nl/gebieden/default.aspx. Hier zijn per gebied de beheerplannen te vinden. Hierin is een uitgebreide beschrijving
en analyse van de huidige activiteiten opgenomen. Daarnaast wordt in de Nadere Effecten
Analyse bekeken hoe groot de effecten van deze activiteiten worden geacht. U kunt
denken aan (beroeps)scheepvaart, verschillende vormen van visserij, zand- en schelpenwinning,
olie- en gasboringen, militaire activiteiten, beheer en onderhoud (boeien, kustonderhoud,
etc.), recreatieve activiteiten en calamiteiten en incidentenbestrijding.
Zou Nederland meer strikte natuurgebieden op zee hebben wanneer er geen bodemberoerende
visserij in Natura 2000-gebieden plaatsvindt?
Antwoord
Ten aanzien van bodemberoerende visserij is in het Noordzeeakkoord afgesproken in
2030 15 procent van de ecologisch waardevolle gebieden in de Nederlandse Noordzee
te vrijwaren van bodemberoerende visserij. De Europese Commissie heeft een richtsnoer
voor de lidstaten opgesteld, waarin strikt beschermde gebieden gedefinieerd worden
als gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde, waarvan de onderliggende ecologische
structuur en de ondersteunende natuurlijke processen beschermd moeten worden. Er mag
geen wezenlijke negatieve menselijke invloed op die gebieden plaatsvinden (Kamerstuk
33 576, nr. 325). Het sluiten van gebieden voor enkel bodemberoerende visserij lijkt niet te passen
in deze definitie. Daarom wil ik met de Commissie en de betrokken lidstaten verder
in gesprek gaan over deze definitie in het reviewproces dat na de zomer zal starten.
Wat vindt de Minister een billijke bijdrage van Nederland en waar wordt dit op gebaseerd?
Antwoord
Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb gemeld (Kamerstuk 33 576, nr. 325) wil ik de pledge voor strikt beschermde gebieden invullen met staand beleid. Ik heb ook aan de Kamer
laten weten dat uit de berekeningen van Wageningen University & Research blijkt dat
met staand beleid (en afspraken) minder dan 1 procent van het zeeoppervlak, binnen
de Natura 2000-gebieden, aan de kenmerken van deze definitie lijkt te voldoen. Zolang
het gesprek met de Commissie en de betrokken lidstaten in het reviewproces nog niet
heeft plaatsgevonden, kan ik niet aangeven wat een billijke bijdrage aan dit doel
kan zijn. Voor de huidige bijdrage aan dit doel ben ik uitgegaan van een nauwe interpretatie
van de door de Commissie gegeven definitie. Of deze definitie al dan niet ruimer kan
worden uitgelegd, hangt af van de uitkomsten van het gesprek in het reviewproces over
deze definitie.
Wordt er hierbij rekening gehouden met de ecologische voetafdruk die Nederland in
binnen- en buitenland heeft?
Antwoord
Bij het indienen van de pledge kijk ik naar de gestelde doelen en de opgave voor Nederland. Daarbij is uitgegaan
van het door het inmiddels demissionaire kabinet geformuleerde kabinetsbeleid. Bij
het opstellen van de voorgenomen pledge is geen rekening gehouden met de ecologische voetafdruk die Nederland in het binnen-
en buitenland heeft. Dat is ook geen criterium, waar in dit proces rekening mee behoeft
te worden gehouden.
Wordt er hierbij gekeken naar de biodiversiteitswaarden van Nederland? Hoe wordt het
fair share-principe hierbij meegenomen? Hoe wordt er rekening gehouden met brede welvaart-principes?
Antwoord
Strikt beschermde gebieden zijn door de Commissie gedefinieerd als gebieden met een
hoge biodiversiteitswaarde, waarvan de onderliggende ecologische structuur en de ondersteunende
natuurlijke processen beschermd moeten worden. Er mag geen wezenlijke negatieve menselijke
invloed op die gebieden plaatsvinden. De definitie lijkt weinig ruimte te bieden om
in Nederland meer gebieden als strikt beschermd gebied aan te merken zonder dat dit
conflicteert met andere concurrerende belangen vanwege het intensieve ruimtegebruik
in het dichtbevolkte Nederland, wat deze pledge gecompliceerd maakt. Ik neem brede welvaart altijd mee in mijn overwegingen, maar
ook hier kunnen belangen soms in conflict met elkaar treden, zoals vrijetijdsbesteding
in de Nederlandse natuur en de kwaliteit van de leefomgeving.
Wildlijst
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Wnb stelt dat de jacht op soorten waarvan
de staat van instandhouding in het geding is, niet mag worden geopend. Kan de Minister
nogmaals aangeven hoe het juridisch mogelijk is dat jacht zonder nut of noodzaak op
soorten op de wildlijst, zoals de haas, wilde eend, et cetera door kan gaan, gezien
het feit dat de staat van instandhouding voor de meeste van deze soorten in het geding
is?
Antwoord
De Wnb biedt mij de mogelijkheid bij ministeriële regeling te beslissen in hoeverre
de jacht is geopend (artikel 3.22 Wnb) en biedt de mogelijkheid om per soort en naar
plaats en tijd te differentiëren (artikel 3.22, lid 2 Wnb). Het vijfde lid bepaalt
dat openstellen alleen kan als de staat van instandhouding niet in het geding is.
Na het uitbrengen van twee rapporten over de staat van instandhouding voor de vijf
wildsoorten heb ik, in afstemming met de provincies, gekozen voor een gebiedsgerichte
aanpak en heb ik besloten om de jacht op konijnen en op hazen in drie provincies voor
het seizoen 2022–2023 niet te openen (Kamerstuk 33 576, nr. 325). Voor de drie vogelsoorten en voor de haas in de andere negen provincies heb ik
besloten de jacht vooralsnog niet te sluiten. Zorgen over de consequenties van het
sluiten van de jacht op die soorten op de uitvoering van faunabeheer, schadebestrijding
en natuurbeheer zijn daarvoor de belangrijkste overweging geweest. Wat ook heeft meegespeeld
is de constatering dat de jacht op die soorten niet de belangrijkste oorzaak is voor
de verslechterde staat van instandhouding. Het sluiten van de jacht op die soorten
zou niet wezenlijk bijdragen aan het verbeteren van de staat van instandhouding. In
mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 120) heb ik aangekondigd dat besluit voor de periode 2023–2024 te handhaven omwille van
de continuïteit van het beleid.
Naar aanleiding van het eerstgenoemde besluit is een juridische procedure aangespannen.
Zoals ik in de genoemde brief en op de schriftelijke vragen daarover (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 123) heb aangegeven, heb ik besloten een traject op te starten om het huidige systeem
van faunabeheer tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel
met duidelijk perspectief voor het faunabeheer op de lange termijn. Daarbij betrek
ik de uitkomsten van de genoemde juridische procedure, de resultaten van de impactanalyse,
de ontwikkeling van het telprotocol en onderzoek naar de schade door landelijk aangewezen
en vrijgestelde soorten. Ik wacht die ontwikkelingen af alvorens tot een nieuw besluit
te komen.
Kan de Minister aangeven voor welke soorten die in het geding zijn momenteel een landelijke
vrijstelling op de jacht geldt? Kan de Minister aangeven voor welke soorten die in
het geding zijn momenteel een provinciale vrijstelling geldt?
Antwoord
De Wnb maakt onderscheid tussen jacht en schadebestrijding. Op de wildlijst (art.
3.20, tweede lid Wnb) zijn haas, konijn, fazant, wilde eend en houtduif opgenomen.
Op deze soorten is de jacht toegestaan mits de staat van instandhouding niet in het
geding is. De staat van instandhouding van al deze soorten is als ongunstig aangemerkt.
Op de landelijke vrijstelling voor schadebestrijding (art. 3.1 Rnb) zijn konijn, vos,
Canadese gans, houtduif, kauw en zwarte kraai opgenomen. Voor de soorten op de landelijke
vrijstellingslijst voor schadebestrijding blijkt uit onderzoek dat voor konijn, houtduif
en kauw de staat van instandhouding ongunstig is.
Mijn ministerie beschikt niet over een overzicht van provinciale vrijstellingen. Soorten
die landelijk zijn vrijgesteld, mogen niet provinciaal worden vrijgesteld (art. 3.15,
derde lid onder a Wnb).
Kan de Minister een overzicht geven, graag uitgesplitst per type, van alle soorten
waarvan de staat van instandhouding in het geding is en die worden bejaagd onder de
noemer van schadebestrijding en faunabeheer? Deze leden willen weten hoe het juridisch
mogelijk is om de jacht op dieren waarvan de staat van instandhouding in het geding
is door te laten gaan onder de noemer van «schade- en faunabeheer». Deze leden ontvangen
dit graag uitgesplitst per type beheer.
Antwoord
Jacht is in de Wnb gedefinieerd als bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog
daarop opsporen van wild als bedoeld in artikel 3.20, tweede lid, alsmede het doen van pogingen daartoe, overeenkomstig paragraaf 3.5. Jacht is derhalve uitsluitend toegestaan op de soorten haas, konijn, fazant, wilde
eend en houtduif en wordt niet onder de noemer van «schade- en faunabeheer» uitgeoefend.
De staat van instandhouding van deze vijf soorten is als ongunstig aangemerkt.
Beheer en schadebestrijding voor alle soorten vallen onder de bevoegdheid van de provincies.
Deze kunnen een provinciale vrijstelling of ontheffing verlenen op basis van de belangen
die in de wet zijn bepaald. Provinciale ontheffingen en vrijstellingen worden onderbouwd
in faunabeheerplannen. Hierbij is het aan provincies om rekening te houden met de
staat van instandhouding van betreffende diersoorten. Mijn ministerie beschikt niet
over een overzicht van provinciale vrijstellingen en ontheffingen.
CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief natuur van de
Minister. Deze leden hebben nog enkele vragen.
Natuurinclusief
De leden van de CU-fractie zien, met de dramatische voorjaarstelling dit voorjaar
van vlinders, zweefvliegen en hommels, dat de noodzaak tot een goed beheerde blauw-groene
dooradering van ons land letterlijk van levensbelang is voor het voortbestaan van
veel soorten in Nederland. Er is nog een wereld te winnen in goed beheer. Hoe gaat
de Minister Rijkswaterstaat aanmoedigen tot standaard ecologisch beheer van de bermen
van onze Rijkswegen? Hoe voorkomt de Minister het huidige voornemen van Rijkswaterstaat
om terug te gaan naar twee keer maaien per jaar in plaats van één keer maaien, met
dramatische gevolgen voor insecten? Wat heeft Rijkswaterstaat daarin nodig?
Antwoord
Met de leden van de CU ben ik van mening dat goed beheerde blauw-groene dooradering
van ons land van groot belang is voor het voortbestaan van veel soorten in Nederland.
Juist om de achteruitgang in biodiversiteit tot staan te brengen is in de Bossenstrategie
aandacht gegeven aan 10% groen-blauwe dooradering. Onderdeel daarvan vormt het bermbeheer
door Rijkswaterstaat. De maaifrequentie die Rijkswaterstaat nu hanteert is één keer
per jaar. Mijn collega bewindspersoon van IenW heeft uw Kamer onlangs een brief gezonden
over het Basiskwaliteitsniveau RWS-netwerken (Kamerstuk 29 385, nr. 119). Daarin is aangegeven dat werkzaamheden in het kader van groenbeheer die niet noodzakelijk
zijn voor de veiligheid van de constructie en de weggebruiker worden afgeschaald.
De zorg die de leden van de CU uitspreken dat twee keer per jaar maaien van de bermen
de norm wordt, deel ik derhalve niet. De wettelijke verplichtingen rondom natuur,
waaronder soortenbescherming, blijven onderdeel van het beheer- en onderhoudsregime.
De leden van de CU-fractie horen dat het ook bij gemeenten vaak voorkomt dat de portefeuille
«groen» als eerste een bezuinigingspost wordt wanneer dat nodig is en dat het dan
vaak de lokale ambtenaren zelf zijn die met creatieve ideeën moeten komen om binnen
die krimpende budgetten de biodiversiteit te blijven borgen. Hoe kan het Ministerie
van LNV gemeenten daarin bijstaan? Tot slot vragen deze leden hoe de Minister ook
kleinere bedrijven, industrieterreinen en particulieren verder gaat stimuleren tot
het meer natuurinclusief inrichten van hun grond.
Antwoord
Steeds meer mensen zijn ervan doordrongen dat groen een waarde heeft, voor bijvoorbeeld
gezondheid of in het kader van klimaatadaptatie. Zie bijvoorbeeld: Externe link:https://www.wur.nl/nl/dossiers/dossier/groen-in-de-stad.htm, waarin Wageningen University & Research zeven redenen noemt om te investeren in
een groene stad. Ik moedig gemeenten aan om op een creatieve manier daarmee om te
gaan. Een onderzoek, verricht in opdracht van de Citydeal Openbare Ruimte laat zien
hoe tijd, geld en ruimte slimmer gecombineerd kunnen worden door middel van integrale
financiering en businesscases. De resultaten van dit onderzoek zijn gedeeld met gemeenten
en te vinden via deze link: Externe link:https://www.citydealopenbareruimte.nl
Samen met mijn collega voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ga ik, aan de
hand van businesscases in de NOVEX-gebieden, in beeld brengen welke mogelijkheden
er nu al zijn voor de financiering van groen en wat er aanvullend nodig is in het
waarmaken van een integrale groenambitie, die bijdraagt aan biodiversiteit, klimaatadaptatie
en gezondheid. De vergroening van stedelijk gebied en de financiering daarvan wordt
ook besproken in de Bestuurlijke Klankbordgroep groen in en om de stad, waaraan de
Ministeries van BZK, IenW en LNV en SBB, UvW en een vertegenwoordiging van gemeenten
en provincies deelneemt.
Voor bedrijventerreinen is vanuit het Nationaal Groeifonds € 26 miljoen toegekend
aan het programma Werklandschappen van de Toekomst. Dit programma zet zich in voor
groene gezonde en klimaatbestendige bedrijventerreinen. Er wordt aan vijf oplossingsrichtingen
gewerkt: business cases, financiering, inzicht in waarde van groen, innovatieve oplossingen
en lesmateriaal, en versterking van de groensector. Eén van de sporen van het programma
is kennis en onderzoek, waarbij onderzoek wordt gedaan naar klimaatbestendige werklandschappen
én biodiverse werklandschappen. De ambitie van het programma is om 1.000 bedrijventerreinen
te helpen vergroenen.
Samen met het Ministerie van BZK en het Ministerie van IenW ben ik opdrachtgever voor
Milieu Centraal om inwoners wetenschappelijk onderbouwd te informeren en adviseren
over onder andere natuurinclusief (ver)bouwen en inrichten van dak, gevel en tuin.
Voor het stimuleren van particulieren tot het meer natuurinclusief en klimaatadaptief
inrichten van hun grond heeft het Ministerie van IenW een samenwerking opgebouwd met
13 organisaties die tot doel hebben inwoners op weg te helpen hun tuin en woning te
vergroenen. Deze organisaties werken samen onder de slogan «een groener Nederland
begint in je eigen tuin» (Externe link:https://www.nlvergroent.nl/). De samenwerkende partijen organiseren: de Week van de Groene Tuin in het voorjaar,
«Plant je mee» in het najaar en van voorjaar tot en met najaar het NK Tegelwippen.
Vanuit de agenda natuurinclusief, met de negen domeinen (Bouw, Energie, Financiën,
Infrastructuur, Landbouw, Onderwijs/ bewustwording, Vrijetijdseconomie, Water en gezondheid
stimuleer ik die natuurinclusieve samenleving met overheden, bedrijven, kennisinstellingen,
brancheorganisaties en maatschappelijke organisaties samen.
Gebiedenbeleid
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen uitvoering van
de Europese biodiversiteitsstrategie door de Minister. Deze leden vragen wat de pledge
op de Noordzeegebieden, die al eerder zijn aangewezen als beschermd gebied in het
Noordzeeakkoord, voor extra gevolgen kan hebben op het gebruik van dat gebied voor
bijvoorbeeld de (garnalen)visserij. Daarnaast vragen zij of een beschermde status
haalbaar is in de Westerschelde, gezien de extreme PFAS-vervuiling op dit moment,
al steunen deze leden ieder initiatief tot het schoon maken van dat water van harte.
Antwoord
Ik heb de Tweede Kamer gemeld wat mijn inzet zal zijn ten aanzien van de eerste twee
doelen. Het betreft als eerste doel: 30 procent van het land- en zeeoppervlak van
de EU wettelijk te beschermen en als tweede doel: tenminste een derde van de beschermde
gebieden strikt te beschermen (Kamerstuk 33 576, nr. 325). Ik wil dit invullen met staand beleid (inclusief gemaakte afspraken over de bescherming
van gebieden in Noordzeeakkoord).
De Westerschelde is al een beschermd gebied vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura
2000). De Westerschelde maakt dan ook deel uit van de pledge voor wat betreft de bijdrage van Nederland aan het eerste doel, de bescherming van
30 procent van de zee in de Europese Unie. Dit betekent dat er geen extra bescherming
wordt toegevoegd aan de al bestaande beschermingsstatus vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Ook de huidige PFAS-verontreiniging heeft geen gevolgen voor die status. Vanwege de
bredere belang om de PFAS-concentraties in de Westerschelde te verminderen, heeft
het kabinet afspraken gemaakt met Vlaanderen over het beperken van de PFAS-emissies
in Vlaanderen.
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief natuur en het
onderliggende rapport «Systeemevaluatie implementatie Exotenverordening in Nederland».
Exotenverordening – uitheemse rivierkreeft
De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor oprukkende rivierkreeften,
een invasieve exoot. In steeds meer waterlichamen komen dermate hoge dichtheden van
rivierkreeften voor dat waterplanten verdwijnen, de waterkwaliteit verslechtert, waardoor
Kaderrichtlijn Water (KRW)-doelen niet kunnen worden gehaald, Habitatrichtlijn-soorten
als de grote modderkruiper worden bedreigd, oevers verzwakken en agrarisch sloot-
en weiderandenbeheer wordt ondermijnd. Voor aanpak van dergelijke exoten is een beheersplan
vereist. Kan de Minister het beheersplan/de beheersplannen voor aanpak van rivierkreeften
met de Kamer delen?
Antwoord
De Exotenverordening stelt dat lidstaten beheersmaatregelen treffen. Lidstaten hebben
veel beleidsruimte om hierin keuzes te maken. Nederland heeft in 2016 ten aanzien
van uitheemse rivierkreeften de keuze gemaakt om bevissing als beheersmaatregel vorm
te geven. Dit is gedaan via een vrijstelling in de Regeling natuurbescherming op het
verbod in artikel 3.37 lid 1 van de Wet natuurbescherming die daarmee gezien kan worden
als de Nederlandse beheersmaatregel tegen uitheemse rivierkreeften.
Het recent vastgestelde plan van aanpak waar alle deelnemers van het bestuurlijk overleg
«aanpak uitheemse rivierkreeften» mee hebben ingestemd en gezamenlijk aan werken,
zal ik u separaat toesturen. Het betreft een dynamisch document dat al werkende verder
wordt aangevuld. Onder andere is afgesproken dat het gesprek wordt gevoerd over de
verantwoordelijkheidsverdeling (governance). Deelnemers van het bestuurlijk overleg
zijn het Ministerie van IenW, de Unie van Waterschappen, RBO Rijn-West, NetVISwerk,
Sportvisserij Nederland, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG), de Vereniging van Bos- en Natuureigenaren en LTO-Nederland.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister de urgentie ziet van een grootschalige
aanpak van de problematiek van de rivierkreeft.
Antwoord
Net als de leden van de SGP-fractie zie ik de urgentie van de problematiek. Ik streef
daarbij naar een aanpak van uitheemse rivierkreeften, waarbij de kosten en nevenschade
in verhouding staan tot de schade van de uitheemse rivierkreeften. Er is daarvoor
een plan van aanpak opgesteld waarmee aan een integrale aanpak wordt gewerkt, waarbij
naast het mogelijk maken van bestrijding door bevissing juist ook wordt ingezet op
preventie van verdere verspreiding en het versterken van ecosystemen die zo robuust
zijn dat de uitheemse rivierkreeften niet de overhand krijgen.
In het brede bestuurlijk overleg is afgesproken dat geïnventariseerd wordt wat prioritaire
gebieden zijn. Op lokaal niveau kan het beste beoordeeld worden of het noodzakelijk
is om over te gaan tot het (laten) wegvangen van uitheemse rivierkreeften. Hiertoe
wordt ook een «kreeftenladder» ontwikkeld die ons moet gaan helpen bij het maken van
de afweging (van kosten en baten) om in specifieke gebieden wel of niet over te gaan
tot deze kostbare ingrepen.
Wordt geïnvesteerd in ontwikkeling van selectieve vistuig om de kreeften effectief
weg te vangen?
Antwoord
Ja, de ontwikkeling van een nieuw selectief kreeftenvangtuig loopt. Streven is dat
dit binnen een jaar beschikbaar komt. Dit vangtuig heeft het voordeel van minder bijvangst
en betere handhaafbaarheid en zou kunnen worden toegestaan voor rivierkreeftbestrijders
in dienst van de waterbeheerder.
Wordt gekeken naar mogelijkheden om gericht en onder voorwaarden niet-beroepsvissers
in te schakelen bij het wegvangen van rivierkreeften, bijvoorbeeld via uitgifte van
kreeften-akten?
Antwoord
In het bestuurlijk overleg is afgesproken dat, tot het moment dat regelgeving kan
worden aangepast, ruimhartig zal worden bekeken hoe binnen de kaders van de huidige
regelgeving al zo veel mogelijk uitheemse rivierkreeft kunnen worden weggevangen.
Er is afgesproken dat ruimhartig met de mogelijkheid tot ontheffingverlening zal worden
omgegaan, voor die situaties waarin wegvangen door eigen medewerkers van de waterbeheerder
gewenst of noodzakelijk is. Hierbij zijn de volgende punten van belang:
• Een ontheffing is mogelijk voor het gebruik van beroepsvistuigen (voornamelijk fuiken)
door medewerkers van de waterbeheerder (of in dienst van een andere overheid) in deelgebieden
en voor pilots of in het kader van onderzoek naar de effecten van wegvangen op de
ecologie van gebieden.
• Het is juridisch niet mogelijk om ontheffing te verlenen voor de verplichting tot
privaatrechtelijke toestemming. Voor het wegvangen van rivierkreeft zal dus altijd
schriftelijke toestemming nodig zijn van de eigenaar van het water, of van de huurder
van het visrecht.
Voor de middellange termijn wordt verkend of de vrijstelling in de Uitvoeringsregeling
visserij voor het gebruik van bepaalde beroepsvistuigen kan worden verbreed naar bijvoorbeeld
medewerkers in dienst van de waterbeheerder. Deze medewerkers mogen dan (zonder ontheffing)
met een specifiek vangtuig (uitsluitend) uitheemse rivierkreeften vangen om ze vervolgens
te vernietigen, alle andere vangst moet daarbij levend worden teruggezet.
Wordt ingezet op verbeterde handhaving om illegale invoer van rivierkreeften voor
de horeca te voorkomen?
Antwoord
Er zijn momenteel geen signalen bekend over illegale import van Amerikaanse rivierkreeften
voor de horeca. Om die reden bestaat nu geen noodzaak voor verbeterde handhaving.
Ik zie vooral uitdagingen voor toezicht en handhaving op stroperij (bij grootschalige
inzet van fuiken) en illegale uitvoer van levende uitheemse rivierkreeften vanuit
Nederland naar andere EU-lidstaten wat verboden is onder de Europese Exotenverordening.
Actualisering kritische depositiewaarden stikstof
De leden van de SGP-fractie horen graag of het Europese rapport over kritische depositiewaarden
al is geactualiseerd, wat dit betekent voor de kritische depositiewaarden zoals die
in Nederland worden gehanteerd en wat dit betekent voor het halen van de omgevingswaarden
voor reductie van de stikstofdepositie. Wat is de verwachte planning in dezen? Worden
de verwachte wijzigingen en de impact daarvan meegewogen bij het opstellen van het
voorgenomen wetsvoorstel voor aanscherping van de omgevingswaarden voor reductie van
de stikstofdepositie?
Antwoord
Dit heeft de WUR gedaan in opdracht van LNV. De update van de KDW’s heeft betekenis
voor zowel toestemmingsverlening als voor de beleidsdoelstelling voor stikstofreductie,
zoals die wettelijk is verankerd in de Wsn. Over de impact van deze actualisatie heb
ik de Tweede Kamer op 31 augustus 2023 geïnformeerd7.
Overig
De leden van de SGP-fractie hebben via eerdere Kamervragen gevraagd om via isotopenonderzoek
meer inzicht te krijgen in de verhouding tussen ammoniak uit de veehouderij en ammoniak
uit verbrandingsprocessen (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2462). Meten is weten. Ook al zijn de emissies voor verbrandingsprocessen al deels vastgesteld
op basis van emissiegegevens uit de praktijk, er liggen ook deels aannames aan ten
grondslag. Er staan grote belangen op het spel. Hoe meer gegevens vanuit de praktijk
beschikbaar zijn, hoe beter doelmatige keuzes kunnen worden gemaakt. Deze leden horen
daarom graag wat erop tegen is om eenmalig via isotopenonderzoek op de meetpunten
van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en het Meetnet Ammoniak Natuurgebieden meer
inzicht te krijgen in de verhouding tussen ammoniak uit de veehouderij en ammoniak
uit verbrandingsprocessen.
Antwoord
Het aandeel van ammoniak uit verbrandingsprocessen in Nederland is laag, 87% van de
ammoniak is afkomstig uit de veehouderij en 13% van de ammoniak kent andere bronnen,
waarvan 3% uit verbrandingsprocessen. Het RIVM ziet geen aanleiding om de emissiecijfers
uit verbrandingsprocessen aan te passen. Nederland is daarom niet het meest geschikte
land om het isotopenonderzoek, zoals beschreven in het artikel uit Nature, uit te
voeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
S.L. Dekker, adjunct-griffier