Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de integrale voortgangsrapportage steunpakket met focus op NOW, TVL en fiscale steun (Kamerstuk 35420-513)
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 519
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 maart 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 21 oktober
2022 over de integrale voortgangsrapportage steunpakket met focus op NOW, TVL en fiscale
steun (Kamerstuk 35 420, nr. 513).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 november 2022 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 27 februari 2023 zijn de vragen door de
Ministers van Economische Zaken en Klimaat, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en
voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Staatssecretaris van Financiën
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben dankbaar kennisgenomen van de onderhavige brief.
Deze leden zijn het kabinet zeer erkentelijk dat er nu voor het eerst een integrale
voortgangsrapportage ligt van het coronasteunpakket. Dit draagt bij aan de controlefunctie
van de Kamer, dit mede in het licht van de aanbevelingen van de Parlementaire ondervragingscommissie
Kinderopvangtoeslag en de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties. Gezien de
enorme omvang en complexiteit van de steunmaatregelen hechten deze leden er veel waarde
aan om ook veel aandacht te besteden aan een goede, zorgvuldige en menselijke afhandeling
van de steunmaatregelen. Zij hebben enkele vragen over deze brief.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er niet lichtzinnig is overgegaan tot ambtshalve
vaststelling ten aanzien van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Welke stappen worden
er gezet om ondernemers te verzoeken informatie aan te leveren voor een vaststellingsverzoek?
Is bij het kabinet bekend waarom ondernemers geen informatie aanleveren? Kan het kabinet
aangeven hoe er wordt omgegaan met wijzigende gegevens vanuit de Belastingdienst bij
een ambtshalve vaststelling? Wanneer een ondernemer zijn gegevens wijzigt bij de Belastingdienst
conform de mogelijkheden die daarvoor zijn, wat gebeurt er dan met de ambtshalve vaststelling?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij het niet delen van informatie overgegaan
wordt tot ambtshalve toetsing. Kan er beschreven worden hoe de ambtshalve toetsing
plaatsvindt? Wordt er na de toetsing ook getracht contact op te nemen met ondernemers?
Antwoord
In de TVL-verleningsbeschikking wordt aan de ondernemer kenbaar gemaakt voor wanneer
de aanvraag om subsidievaststelling gedaan dient te worden. Ondernemers ontvangen
vervolgens een notificatie wanneer er een vaststellingsaanvraag gedaan kan worden.
Als op de notificatie niet gereageerd wordt, wordt de ondernemer 3 maal per brief
verzocht om een aanvraag te doen tot subsidievaststelling. Daarnaast is via de website
van RVO, nieuwsberichten en branchebrieven aandacht besteed aan de periode waarin
de ondernemers hun vaststellingsaanvraag konden/kunnen indienen.
Het is mij niet bekend waarom ondernemers niet reageren op het verzoek om een aanvraag
tot subsidievaststelling te doen en waarom geen informatie aangeleverd wordt voor
de vaststelling.
De ambtshalve vaststelling vindt plaats met de gegevens van de Belastingdienst die
op dat moment bekend zijn bij RVO. Mochten deze omzetcijfers in een later stadium
wijzigen, dan kan de ondernemer bezwaar indienen tegen de vaststellingsbeschikking
indien de termijn hiervoor nog niet verstreken is.
Dat een vaststellingsaanvraag gedaan dient te worden volgt uit de TVL-regeling. Uiteindelijk
blijkt 5 tot 10% van de ondernemers dit toch – ook na herhaaldelijk herinneren – niet
te doen. Om zoveel mogelijk ondernemers toch te helpen wordt, na het verstrijken van
de deadline, gekeken of RVO voldoende gegevens van de Belastingdienst heeft om ambtshalve
te kunnen vaststellen. Indien dat het geval is vindt toetsing van deze gegevens plaats
en wordt door RVO de subsidie vastgesteld aan de hand van die gegevens en volgt er
vaak een nabetaling. Als er geen gegevens beschikbaar zijn, of uit de beschikbare
gegevens blijkt dat de ondernemer geen recht heeft op TVL, dan stelt RVO de subsidie
vast op € 0.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er voor 4.072 TVL-aanvragen een lager bedrag
zal worden toegekend. Deze leden vragen hoe het kan dat er voor 4.072 aanvragen een
lager bedrag wordt toegekend en dat ondernemers dus een bedrag terug moeten betalen.
Kan het kabinet eventuele beweegredenen nader uiteenzetten? Is dit een gecalculeerd
gedrag geweest of zijn het verkeerde inschattingen?
Antwoord
Deze 4.072 ondernemers vallen in de groep ondernemers waarbij omzetgegevens van de
Belastingdienst beschikbaar zijn en RVO aan de hand van deze gegevens de TVL-subsidie
vaststelt. Op het moment dat de TVL-subsidie wordt aangevraagd is meestal nog niet
bekend wat de omzet in de subsidieperiode is. De ondernemer maakt zelf een schatting.
Bij de vaststelling wordt de subsidie bepaald op grond van de werkelijke realisatie.
In deze groep is er een lagere omzetderving dan verwacht door de ondernemers bij de
initiële subsidieverlening, maar nog steeds voldoende om te voldoen aan de verleningscriteria
voor subsidie. Daarom is de subsidie vastgesteld op een lager bedrag dan het verwachte
bedrag bij de subsidieverlening. Dat leidt niet per definitie tot een terugvordering,
omdat bij subsidieverlening 80% van de verwachte subsidie als voorschot wordt uitgekeerd.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in 80,5% van de gevallen een nabetaling door
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is uitgekeerd ten aanzien van de TVL.
Waarom was het initieel toegekende bedrag lager ingeschat? Welke verklaringen zijn
hiervoor te geven? Is er verschil in het percentage nabetalingen per regeling? Met
andere woorden, moet er minder of meer worden terugbetaald in bepaalde TVL-periodes?
Antwoord
Bij de subsidieverlening wordt een voorschot van 80% van de verwachte subsidie uitbetaald.
Als de omzetderving achteraf gelijk blijkt aan de inschatting bij de subsidieverlening,
dan volgt een eindbetaling van de laatste 20%. In de meeste gevallen is de omzetderving
niet precies gelijk aan de eerdere inschatting. Dat kan leiden tot een nabetaling,
maar ook tot een terugvordering.
In de eerste drie TVL-openstellingen ligt het aantal terugbetalingen hoger dan in
de latere openstellingen. De reden hiervoor is niet bekend. Het kan zijn dat ondernemers,
met meer ervaring wat de coronamaatregelen betekenden voor hun omzet, beter zijn geworden
in het inschatten van hun omzet.
De leden van de VVD-fractie lezen dat 19% van de aanvragen van de startersregelingen
is afgewezen. Wat was de reden voor afwijzen? Kan hier nader op in worden gegaan?
Waarom is maar 80% van de aanvragen toegekend dan wel afgewezen? Waar hangt die overige
20% op? Wachten deze ondernemers nog steeds op een beslissing?
Antwoord
In totaal zijn 296 aanvragen afgewezen. Aanvragen zijn vaak op meer dan één grond
afgewezen.
De drie meest voorkomende redenen een aanvraag af te wijzen zijn:
• De grootste groep (een kleine 150, dus de helft van de afwijzingen) had onvoldoende
omzetderving of onvoldoende vaste lasten.
• Bijna 100 ondernemers leverden, ook na vragen, onvoldoende onderbouwing; bv. de verplichte
derdenverklaring werd niet aangeleverd.
• Ongeveer 50 ondernemers voldeden niet aan het vestigingsvereiste Ten tijde van de
Integrale Voortgangsrapportage was nog niet op alle aanvragen een beslissing genomen,
inmiddels is 100% van alle aanvragen behandeld.
De leden van de VVD-fractie vragen in zijn algemeenheid of er coulant met deze terugbetaling
omgegaan kan worden, mede gelet op de torenhoge inflatie en stijgende energierekening.
Kan het kabinet hierop reflecteren?
De leden van de VVD-fractie verzoeken het kabinet om meer duiding van het bedrag aan
TVL-terugbetaling dat nog niet is voldaan. Dit betreft een fors bedrag, welke dus
nog niet in een betalingsregeling is opgenomen. Wat is hiervoor de reden?
Antwoord
RVO heeft het terugbetalen zodanig ingeregeld dat ondernemers maximaal de ruimte krijgen
om aan hun terugbetaling te voldoen. Daartoe probeert RVO digitaal, telefonisch en
per reguliere post contact op te nemen met de ondernemer. Dat heeft in het overgrote
deel van de vorderingen tot gevolg dat er wordt betaald, dan wel dat er persoonlijk
een betalingsregeling wordt afgesproken.
RVO merkt echter dat een flink aantal ondernemers lastig tot niet te bereiken is.
Bij het tot stand komen van een betalingsregeling is veel maatwerk mogelijk, bijvoorbeeld
in de duur van de betalingsregeling, tot 5 jaar, of door middel van het inlassen van
betaalpauzes.
De leden van de VVD-fractie krijgen signalen dat er knelpunten zijn met organisaties
met een bv- of nv-constructie die een afwijzing van de TVL hebben ontvangen. Kan het
kabinet aangeven hoe wordt omgegaan met organisaties met een dergelijke constructie
en wat de afweging daarin is geweest, gelet op het doel van de TVL-regeling?
Antwoord
Dit knelpunt is mij niet bekend. Zowel bij de behandeling van aanvragen als in het
contact met ondernemers wordt dit signaal niet herkend.
De leden van de VVD-fractie merken op dat, in tegenstelling tot bij de TVL-subsidies,
de subsidie in het kader van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid
(NOW) op nihil is gesteld bij het uitblijven van een vaststellingsverzoek. Deze ondernemers
zullen het eerder ontvangen bedrag moeten terugbetalen. Kan het kabinet toelichten
waarom hier niet over wordt gegaan op ambtshalve vaststelling, maar bij de TVL wel?
Is het kabinet bereid om hier één lijn in te trekken en de vaststellingen op een ambtshalve
wijze te doen? Kan het kabinet reflecteren op de reactie van deze ondernemers nadat
hen bekend is gemaakt dat ze het bedrag moeten terugbetalen?
Antwoord
De NOW en de TVL maken gebruik van verschillende voorwaarden voor het vaststellen
van de subsidie. Bij de NOW is het aan de werkgever om bij de aanvraag van het voorschot
(subsidieverlening) een schatting te maken van het verwachte omzetverlies. Dit wordt
samen met de loonsom, die bij UWV bekend is in de Polisadministratie, gecombineerd
om tot een voorschot te komen. Bij de aanvraag tot een vaststelling van de NOW moet
de werkgever vervolgens aantonen wat het daadwerkelijke omzetverlies is. Bij de TVL
wordt voor de controle op het omzetverlies gebruik gemaakt van de omzetgegevens uit
de BTW-aangifte. Dit is bij de NOW echter niet mogelijk omdat voor de NOW een ander
omzetbegrip wordt gehanteerd (waarbij zo veel mogelijk is aangesloten bij het jaarrekeningenrecht).
Het definitieve omzetverlies moet daarom door de aanvrager zelf worden berekend en
aangeleverd en is niet eerder bekend bij UWV. Dat betekent dat het voor UWV niet mogelijk
is om ambtshalve vast te stellen.
Om deze reden is er in het geval van het ontbreken van een definitieve vaststelling
alleen een ambtshalve nihilvaststelling mogelijk. Het ambtshalve op nihil vaststellen
van een NOW-subsidie doet UWV echter pas nadat werkgevers, onder andere via een brede
campagne in de landelijke media en meerdere gerichte brieven, zijn gevraagd om een
vaststellingsaanvraag aan te vragen voor de sluiting van het desbetreffende vaststellingsloket.
De groep werkgevers die het voorschot moet terugbetalen is heel divers. Een groot
deel van deze groep weet al dat het omzetverlies minder dan 20% is geweest en dat
er dus geen recht op NOW bestaat en zij dus een terugvordering kunnen verwachten.
Deze werkgevers doen om die reden dus überhaupt geen vaststellingsaanvraag. Tegen
de ambtshalve nihilvaststelling kan een werkgever binnen de geldende termijnen bezwaar
indienen bij UWV en kunnen werkgevers betalingsafspraken maken wanneer het gehele
bedrag niet in een keer kan worden terugbetaald.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel gebruik er wordt gemaakt van de mogelijkheid
tot verlenging van de betaaltermijn voor de belastingschuld? Kan het kabinet dit nader
onderbouwen? Deze leden vragen of de eis van de nadere motivering voor het verlengen
van de betaaltermijn niet een onevenredig grote last legt op ondernemers. Kan het
kabinet hierop reflecteren?
Antwoord
Een volledig beeld van het gebruik van de verlenging van de betaaltermijn is op dit
moment nog niet beschikbaar. In de volgende voortgangsrapportage coronasteunpakket
zal deze informatie worden opgenomen. Ondernemers mogen hun opgebouwde (corona)belastingschuld
in 60 maanden aflossen. Deze betalingsregeling is veel ruimer dan gewoonlijk (12 maanden).
De voorwaarden voor de verlenging van de betalingsregeling dienen ertoe om te voorkomen
dat ondernemers die dat niet nodig hebben, gebruik kunnen maken van een verlenging
van de betalingsregeling. Het gaat dan om ondernemers die voorafgaand aan corona al
geen winst behaalden en ondernemers die er financieel goed voorstaan. Om die reden
is het naar de mening van het kabinet dan ook gerechtvaardigd om de ondernemer de
noodzaak en haalbaarheid van de verlenging te laten motiveren.
De leden van de VVD-fractie hebben signalen gekregen dat de invorderingsrente na verloop
van tijd mogelijk ook boven het reguliere tarief zal stijgen. Deze leden vragen of
deze signalen correct zijn en of het kabinet het met hen eens is dat de rente niet
hoger dient te worden dan het reguliere tarief?
Antwoord
Met het Besluit noodmaatregelen coronacrisis is goedgekeurd dat per 23 maart 2020
het percentage van de invorderingsrente tijdelijk werd verlaagd naar 0,01%.1 In het besluit is opgenomen dat deze tijdelijke verlaging voor drie maanden zou gelden.
Hierna is met de Verzamelspoedwet COVID 19 de bepaling, die het percentage van de
invorderingsrente regelt, gewijzigd.2 Als gevolg van deze wijziging wordt thans het rentepercentage vastgesteld bij algemene
maatregel van bestuur. Het rentepercentage van de invorderingsrente is thans geregeld
in het Besluit belasting- en invorderingsrente.
O.a. op 1 juli 2022 heeft de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst)
uw Kamer geïnformeerd dat belastingschuldigen, die uitstel van betaling hebben genoten
omdat zij in betalingsproblemen zijn gekomen als gevolg van de coronacrisis, de opgebouwde
belastingschuld per 1 oktober 2022 in termijnen dienen terug te betalen. Hierbij is
voorts opgemerkt dat de invorderingsrente weer in stapjes terug zal gaan naar het
reguliere tarief van 4%.3
Over het verhogen van de invorderingsrente in stapjes bent u geïnformeerd per brief
op 26 november 2021.4 Sinds 1 juli 2022 bedraagt het percentage van de invorderingsrente 1%. Hierna wordt
het percentage van de invorderingsrente per 1 januari 2023 verhoogd naar 2%, per 1 juli
2023 wordt het percentage verhoogd tot 3% waarna het per 1 januari 2024 weer het reguliere
tarief van 4% zal gelden.
Er bestaat geen voornemen om het percentage van de invorderingsrente verder te verhogen.
Voorts wordt opgemerkt dat de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst)
in zijn brief van 26 mei 2020 heeft toegezegd om toekomstige wijzigingen van de percentages
van de invorderingsrente aan uw Kamer voor te leggen.5
De leden van de VVD-fractie hebben signalen gekregen dat er extra kosten moeten worden
gemaakt door ondernemers om te voldoen aan de voorwaarden om extra belastinguitstel
te krijgen van vijf naar zeven jaar. Deze kosten zitten hem onder andere in accountskosten
of een derdenverklaring. Kan het kabinet hierop reflecteren? Worden deze signalen
herkend? Hoe is de renteopbouw bij een verlenging naar een terugbetalingstermijn van
zeven jaar?
Antwoord
Om in aanmerking te kunnen komen voor een verlenging van de betalingsregeling voor
corona belastingschulden van vijf naar zeven jaar, moet een ondernemer (naast een
gemotiveerd verzoek) ook een aantal stukken ter onderbouwing indienen. Zo moet een
ondernemer een liquiditeitsprognose indienen. Het is niet noodzakelijk dat de ondernemer
daarvoor een derde inschakelt. Bij een schuld vanaf 50.000 euro wordt bovendien gevraagd
om jaarstukken en een verklaring van een derde deskundige. Het is mogelijk dat ondernemers
daarvoor kosten moeten maken. Het kabinet acht deze kosten gerechtvaardigd, gezien
het risico dat de Belastingdienst loopt wanneer het aflossen van hoge schuldbedragen
verder wordt uitgesteld. Met betrekking tot de renteopbouw bij de verschillende looptijden
van de betalingsregeling (vanaf 1-10-2022) geldt het volgende. Bij een schuld van
€ 25.000 en een betalingsregeling van vijf jaar bedraagt de totaal in rekening te
brengen rente € 2.158. De totale schuld is dan ongeveer € 27.158 (de rente is immers
afhankelijk van de betaaldatum). Het te betalen maandbedrag is € 453. Bij een betalingsregeling
van zeven jaar en een schuld van € 25.000 bedraagt de totaal in rekening te brengen
rente € 3.182. De totale schuld is dan ongeveer € 28.182. Het te betalen maandbedrag
is dan € 335.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een groot verschil is tussen het aantal aanvragen
van belastinguitstel en het aantal gevallen dat uitstel ook daadwerkelijk wordt verleend.
Welke verklaringen heeft het kabinet hiervoor?
Antwoord
Op dit moment is er nog geen volledig beeld op basis waarvan inzicht kan worden gegeven
in het aantal aanvragen voor versoepelingen van de betalingsregeling voor (corona)belastingschuld
en de afhandeling daarvan. Het is dan ook nog niet mogelijk om aan te geven of er
al dan niet sprake is van een groot verschil tussen gevraagde en verleende versoepelingen.
In de volgende voortgangsrapportage coronasteunpakket zal dergelijke informatie worden
opgenomen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven
(CBb) in 65 gevallen de ondernemers in het gelijk hebben gesteld. Kan het kabinet
een overzicht geven van de onderwerpen waarop dit is gebeurd? Welke beleidswijzigingen
of correcties heeft het ministerie doorgevoerd naar aanleiding van uitspraken van
het CBb? Hoe blikt het kabinet terug op de rechtelijke uitspraken en correcties? Welke
zaken hadden er anders ingericht moeten worden. Wat had voorkomen kunnen worden? Graag
ontvangen deze leden een overzicht van onderwerpen van de genoemde 65 gevallen. Ook
ontvangen zij graag een categorische bundeling van alle zaken die op dit moment nog
lopen bij het CBb. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of het kabinet de rechtelijke
uitspraak in deze zaken per categorie ook wil afwachten of dat zij zelf proactief
bereid is om beleid in het voordeel van de ondernemers aan te passen voordat de rechter
een uitspraak doet. Graag zouden deze leden ook per onderwerp vernemen of er voor
dergelijke zaken is gewaarschuwd in debatten in de Kamer. Het valt deze leden op dat
het CBb ondernemers in het gelijk heeft gesteld op onderwerpen waar de Kamer aandacht
voor heeft gevraagd en het kabinet voor heeft gewaarschuwd. Deelt het kabinet dit
inzicht?
Antwoord
Om een goed beeld te krijgen van de beroepszaken die door het CBb gegrond zijn verklaard,
is het belangrijk om deze te bezien in relatie tot het aantal aanvragen. In de voortgangsrapportage
van 21 oktober jl. heb ik aangegeven dat tot dusver tegen ongeveer 3% van de TVL-besluiten
(verlening en vaststelling) bezwaar aangetekend wordt. Dat komt neer op 23.951 bezwaren
op een totaal van 834.798 TVL-besluiten. Het aantal ingediende beroepschriften was
op het moment van de voortgangsrapportage 1695 (0,2% van de besluiten). Van dat aantal
zijn 603 procedures afgerond bij het CBb. In de voortgangsrapportage heb ik vermeld
dat de ondernemer daarbij in 71 gevallen in het gelijk was gesteld. Dit is ruim 10%
van de afgeronde beroepsprocedures.
De beroepszaken die door het CBb gegrond zijn verklaard, betreffen vooral twee onderwerpen:
de hoofdactiviteit van de aanvrager en de referentieperiode, omdat beide van invloed
zijn op het bedrag van de subsidie. Daarnaast zijn er enkele onderwerpen die incidenteel
terugkomen in de gegronde uitspraken, zoals het vestigingsvereiste en het omzetbegrip.
Tot slot zijn er gegronde uitspraken die gaan over tijdigheid van een ingediend bezwaar
en over tijdigheid van de afhandeling van het bezwaarschrift. Inmiddels zijn er in
totaal 71 gegronde uitspraken. Hieronder volgt een samenvatting van de uitspraken
per onderwerp.
○ Uitspraken hoofdactiviteit van de aanvrager
Het subsidiebedrag wordt mede bepaald door de sector waarin de ondernemer hoofzakelijk
actief is. In de TVL wordt gebruikt gemaakt van Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-codes
en de bedrijfsomschrijving in het Handelsregister om de hoofdactiviteit te bepalen.
In de meeste gevallen is de inschrijving hiervoor geschikt. Dit heeft bovendien als
voordeel dat de beoordeling bij grote aantallen aanvragen snel en geautomatiseerd
kon plaatsvinden, waardoor de noodsteun spoedig aan de ondernemers kon worden uitbetaald.
In uitzonderlijke gevallen bleek de inschrijving van een ondernemer zodanig onjuist
of onvolledig te zijn dat de hoofdactiviteit op geen enkele manier te herleiden was
tot de inschrijving. Hiervoor is vanaf Q1 2021 een hardheidsclausule opgenomen in
de regeling op grond waarvan de hoofdactiviteit bij uitzondering bepaald kan worden
op basis van de feitelijke situatie. Het CBb heeft geoordeeld dat TVL Q4 2020 ten
onrechte was opgesteld zonder een vergelijkbare hardheidsclausule en daarmee dat ook
in TVL Q4 2020 rekening met de feitelijke activiteiten moet worden gehouden.
Bijna de helft van de gegronde beroepszaken heeft betrekking op de hoofdactiviteit
van de onderneming. Van de 34 gegronde uitspraken over de hoofdactiviteit hebben 25
zaken betrekking op Q4 2020 en oordeelt het CBb dat de hoofdactiviteit op basis van
de feitelijke activiteiten moet worden bepaald. Deze uitspraken hebben telkens betrekking
op Q4 2020, omdat de regeling vanaf Q1 2021 voorzag in een oplossing.
○ Uitspraken referentieperiode
Het subsidiebedrag wordt ook beïnvloed door de referentieperiode. De omzet in die
periode wordt namelijk vergeleken met de omzet in de subsidieperiode om de omzetderving
te bepalen. De regeling bevat verschillende referentieperiodes afhankelijk van de
situatie van de ondernemer. Met name de datum van de eerste inschrijving in het Handelsregister
is bepalend voor de referentieperiode. Het CBb heeft enkele uitspraken gedaan die
hier betrekking op hebben. Op hoofdlijnen betreft dit:
– TVL1 en TVL Q4 2020 gebruikten het begrip «start van de activiteit». Twee van de gegronde
uitspraken gaan hierover. Daarbij houdt het CBb rekening met starters die wegens evidente
juridische belemmeringen, zoals een benodigde vergunning, later zijn gestart dan de
eerste inschrijfdatum in het Handelsregister.
Vanaf Q1 2021 is de regeling aangepast en uitgebreid en konden starters gebruik maken
van een latere referentieperiode. Hierdoor sloot de regeling beter aan bij de situatie
van starters en voor langer bestaande ondernemingen die bijvoorbeeld vanwege een verbouwing
te weinig omzet hebben in de referentieperiode. Het CBb heeft in een recente uitspraak
van 20 september jl. geoordeeld dat de TVL Q4 2020 niet vastgesteld had mogen worden
zonder een oplossing voor starters zoals bij de startersregeling in Q1 2021.
Zeven van de gegronde uitspraken rondom de referentieperiode hebben betrekking op
de vraag welke datum geldt als de eerste inschrijfdatum in het Handelsregister in
bijzondere situaties. Zo heeft het CBb geoordeeld dat de datum van eerste inschrijving
van de rechtspersoon in het Handelsregister niet altijd bepalend is voor de onderneming.
Zo kan er onder omstandigheden sprake zijn van een voortzetting van een eerder bestaande
onderneming, waarbij een zodanige verwevenheid bestaat dat de datum van eerste inschrijving
van de eerdere entiteit moet worden aangehouden. Dit betekent dat een andere referentieperiode
geldt en soms ook dat de omzet van de eerdere entiteit relevant is voor het bepalen
van de referentieomzet. Andersom kan er ook sprake zijn van een wezenlijke nieuwe
activiteit onder een bestaande inschrijving in het Handelsregister nadat de eerdere
activiteit volledig was gestopt. Onder omstandigheden kan de eerste inschrijving in
het Handelsregister dan later zijn, waardoor ook een andere referentieperiode geldt.
○ Uitspraken overig onderwerpen
Drie gegronde uitspraken hebben betrekking op het bepalen van de omzet. Daarnaast
zijn er twee gegronde uitspraken van één aanvrager over twee subsidieperiodes, die
het vestigingsvereiste betreffen. Er is één gegronde uitspraak over toegang tot de
startersregeling voor aanvragers die onderdeel zijn van een langer bestaande groep.
○ Uitspraken tijdigheid
De gegronde uitspraken over tijdigheid zien op twee situaties. Allereerst gaan zes
van deze zaken over de vraag of een bezwaarschrift tijdig is ingediend door de ondernemer
en, zo niet, of die termijnoverschrijding verschoonbaar is. Verder zijn er veertien
gegronde zaken waarbij de rechter heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift niet tijdig
is afgehandeld. In de voortgangsrapportage van 21 oktober jl. heb ik stilgestaan bij
de stappen die in het bezwaarproces zijn gezet om een versnelling te realiseren, zodat
zoveel mogelijk voorkomen wordt dat bezwaarschriften niet tijdig kunnen worden afgehandeld.
○ Categorische bundeling van lopende beroepszaken
Hieronder leest u hoeveel beroepszaken nog lopen, uitgesplitst naar de onderwerpen
waarmee deze in het geautomatiseerd systeem zijn geregistreerd. Deze categorisering
geeft slechts een indicatie. Zo kunnen er meerdere onderwerpen spelen bij één dossier.
Onderwerp
Aantal
Hoofdactiviteit
SBI-codes
56
Eerder goedgekeurde SBI-code
1
Omzet
Hoogte verlening
317
Hoogte vaststelling
1
Omzetberekening
376
< 4000 vaste lasten
8
Afwijkende gegevens
2
Minimumgrens
26
Overig
Grote ondernemingen
42
Faillissement/Surséance van betaling
1
MKB
109
Overig
339
Staatssteuncap
16
Vestigingsvereiste
33
Herziening bob
1
Algemeen overig
1
(Gedeeltelijke) intrekking verlening
1
Tijdigheid
Niet ontvankelijk
137
Totaal
1.467
In de afgelopen 2,5 is vrijwel ieder hierboven genoemde onderwerpen in meer of mindere
mate onderwerp van debat geweest met uw Kamer.
Voor verdere reflectie op de uitspraken van het CBb en of deze onderwerpen deel waren
van debat met uw Kamer verwijs ik naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen van
Lid Aartsen over de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van
20 september 2022.6 Voor de verschillende aanpassingen van de TVL-regeling, zeker ook na debat met uw
Kamer, verwijs ik naar de bijlage bij de hiervoor genoemde antwoorden op de vragen
van lid Aartsen en/of naar de bijlage van de Zesde Voortgangsrapportage VL, Bruine
Vloot-regeling en Evenementenregelingen.7 Voor al hierboven genoemde onderwerpen van uitspraken van het CBb geldt dat het beleid
wordt aangepast zodat onnodige procedures bij het CBb worden voorkomen. Daarom zijn
uitspraken van het CBb altijd toegepast op lopende, vergelijkbare, procedures (aanvragen,
bezwaren en vaststellingen).
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de cijfermatige onderbouwing
over het traject met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Dit roept
enkele vervolgvragen op. Hoe verloopt een M&O-traject exact? Wordt er in dit traject
rekening mee gehouden dat niet elke fout per definitie fraude of misbruik hoeft te
zijn?
Antwoord
De ontvangen signalen van M&O worden onderzocht door de Fraudesectie van RVO. Dit
team heeft de kennis en kunde in huis om onderzoeken uit te voeren naar mogelijk misbruik.
Onderzocht wordt of er sprake is van een redelijk vermoeden van misbruik. Dit wordt
beoordeeld aan de hand van de aangeleverde informatie, de informatie uit openbare
bronnen en gegevens van de Belastingdienst. RVO past hierin maatwerk toe, waarbij
rekening wordt gehouden met het feit dat niet per definitie sprake hoeft te zijn van
misbruik maar dat de aanvrager ook een vergissing kan hebben gemaakt. Pas als er daadwerkelijk
een redelijk vermoeden van misbruik uit het onderzoek blijkt, doet RVO hiervan aangifte
bij het Openbaar Ministerie.
De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is om tussentijds de terugbetaaltermijnen
van vastgestelde TVL, NOW of belastingen aan te passen, gelet op de veranderende economische
vooruitzichten, stijgende energie- en grondstofprijzen en oplopende inflatie. Ondernemers
die in het verleden voor een, met de kennis van nu, iets te ambitieuze terugbetaaltermijn
hebben gekozen kunnen mogelijk in de knel komen. Is het kabinet dit met deze leden
eens en is zij bereid om dit mogelijk te maken?
Antwoord
Voor de TVL geldt dat het zeker mogelijk is om in een later stadium aanvullende afspraken
te maken omtrent de betalingsregeling. Hierbij valt te denken aan een aanpassing van
de duur van de betalingsregeling of het inlassen van een betaalpauze.
Bij de betalingsregeling coronabelastingschuld geldt dat er een vijfjarige betalingsregeling
is vanaf 1 oktober 2022 voor de op dat moment nog uitstaande coronabelastingschuld.
De betalingsregeling kan op verzoek van de ondernemer onder voorwaarden worden verlengd
naar maximaal zeven jaar. Ook kan worden verzocht om een betaalpauze van maximaal
zes maanden en om aflossing per kwartaal in plaats van per maand.
Met betrekking tot de NOW stelt UWV zich coulant op bij de terugbetalingen van de
NOW. Werkgevers kunnen met UWV terugbetalingsregelingen tot vijf jaar en, binnen deze
vijf jaar, een betaalpauze van een jaar afspreken. Ook rekent UWV geen rente over
vorderingen. Werkgevers kunnen wanneer dat nodig is altijd in gesprek gaan met UWV
om de eerder gemaakte terugbetalingsafspraken tussentijds aan te passen wanneer een
bestaande betalingsregeling niet meer passend is. In overleg worden er dan nieuwe,
en voor de werkgever haalbare, terugbetalingsafspraken gemaakt.
De leden van de VVD-fractie zijn tot slot benieuwd naar de werkzaamheden van de casuïstiektafel.
Kan het kabinet hierop reflecteren? Hoe functioneert deze op dit moment? Hoeveel zaken
of dossiers zijn hier reeds behandeld en in goede orde afgehandeld? Heeft de tafel
voldoende mandaat om zaken goed af te handelen?
Antwoord
Het mandaat voor de casuïstiektafel is toereikend. Wel valt op dat tot nu toe maar
een zeer beperkt beroep wordt gedaan op de casuïstiektafel. Op dit moment zijn 5 zaken
aanhangig bij de tafel, waarvan 1 een relatie heeft met de TVL. De casuïstiektafel
is gestart per 29 juli 2022. Ook leert de ervaring tot nu toe dat het vaak lukt om,
zonder de casus formeel in te brengen in de casuïstiektafel, afspraken te maken met
de ondernemers. Dat is positief, want dat betekent dat UWV, RVO en de Belastingdienst
tot nu toe zelf toereikende mogelijkheden hebben om ondernemers te helpen met de reeds
bestaande (langdurige) betalingsregelingen en betaalpauzes. De verwachting van zowel
EZK, Financiën en SZW dat het aantal casus voor de casuïstiektafel zal toenemen.
Overigens is er in eerdere beantwoording8 van het schriftelijk overleg van de vaste Kamercommissie Financiën opgenomen dat
ondernemers indien gewenst aanwezig kunnen zijn bij besprekingen van de casuïstiektafel.
Deze zinsnede is onvolledig in de beantwoording opgenomen. In de voorbespreking of
voorbereiding van de casuïstiektafel wordt altijd contact gezocht met de werkgever
in kwestie zodat deze zijn of haar visie op de situatie en de voorkeuren hierin duidelijk
kan communiceren. De uitvoerende organisaties (Belastingdienst, UWV en RVO) bespreken
vervolgens gezamenlijk de voorliggende casussen op basis van de informatie van de
werkgevers/ondernemers, aangevuld met eigen informatie en bezien dan op welke wijze
en waar nodig maatwerk kan worden geleverd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties hebben kennisgenomen van de integrale
voortgangsrapportage en danken het kabinet dat er nu een gezamenlijke voortgangsrapportage
ligt van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Economische Zaken
en Klimaat en van Financiën. De leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen aangaande de TVL dat er opvallend
weinig respons is op de ambtshalve vaststellingen door de RVO. Deze leden vragen of
het kabinet kan inschatten wat hiervan de mogelijke oorzaken zijn.
Antwoord
Bij deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van de
VVD-fractie.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen dat in 80,5% van de vaststellingen
de ondernemer nog een nabetaling van RVO ontving of dat de toegekende subsidie bij
de verlening gelijk aan de vaststelling was. Deze leden vragen of het kabinet een
uitsplitsing kan maken naar het aantal vaststellingen met een nabetaling en het aantal
vaststellingen dat gelijk was aan de verlening.
Antwoord
In totaal
Aantal aanvragen ingediend
Aantal aanvragen toegekend
% toegekend
Gemiddeld bedrag verleend
% vaststellingen met nabetaling / met vordering / op voorschot
Gemiddeld bedrag vastgesteld
TVL1
47.699
42.618
89%
€ 13.076
64%
30%
6%
€ 9.732
TVL-Q4–20
90.590
80.191
89%
€ 15.104
80%
18%
2%
€ 13.992
TVL-Q1–21
MKB
114.008
100.813
88%
€ 23.760
78%
18%
4%
€ 20.152
TVL-Q1–21
GO
404
316
78%
€ 495.723
90%
10%
0%
€ 465.476
TVL-Q2–21
MKB
63.727
59.688
94%
€ 32.338
93%
6%
1%
€ 31.262
TVL-Q2–21
GO
471
238
51%
€ 778.587
91%
9%
0%
€ 747.989
TVL-Q3–21
MKB
35.765
33.720
94%
€ 29.676
87%
12%
2%
€ 27.836
TVL-Q3–21
GO
281
106
38%
€ 344.285
91%
9%
0%
€ 318.781
TVL-Q4–21
MKB
68.083
62.889
92%
€ 23.271
89%
9%
2%
€ 19.200
TVL-Q4–21
GO
403
213
53%
€ 406.268
97%
3%
0%
€ 387.003
TVL-Q1–22
MKB
39.476
37.824
96%
€ 25.090
87%
11%
2%
€ 18.934
TVL-Q1–22
GO
126
87
69%
€ 285.451
93%
4%
4%
€ 186.080
Starters-Q4–21
630
422
67%
€ 16.545
Starters-Q1–22
706
417
59%
€ 18.660
Totaal
462.369
419.542
€ 23.863
82%
15%
3%
€ 20.795
Totaal MKB
460.684
418.582
91%
€ 22.748
82%
15%
3%
€ 19.890
Totaal GO
1.685
960
57%
€ 510.225
92%
8%
0%
€ 507.127
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen wat inmiddels de status is van
de vaststellingen van TVL Q4 2021, aangezien het vaststellen nog tot 31 oktober 2022
openstond.
Antwoord
Op 1 november 2022 had 12% van de ondernemers nog geen vaststellingsaanvraag ingediend.
Hierop is besloten om deze ondernemers nog een maand extra de tijd te geven.
Er is een mailing uitgedaan aan deze groep. De ondernemers die bij hun vaststellingsverzoek
een accountantsproduct moeten meesturen en dat niet gedaan hebben zijn gebeld. Op
18 november heeft 7,8% van de ondernemers die hun vaststellingsverzoek had moeten
indienen nog geen vaststellingsverzoek ingediend.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of er al een eerste beeld is
van het aantal gevallen dat is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau
en wat het beeld is over de afhandeling van deze vorderingen.
Antwoord
RVO verwacht begin 2023 ruim 2.000 dossiers te hebben aangeleverd bij het CJIB. Op
dit moment kan ik nog niet zeggen welke beeld hieruit naar voren komt; dit is nog
niet duidelijk. In de Tweede Integrale Voortgangsrapportage, die in de eerste helft
van 2023 naar de Kamer verzonden wordt, zal hier verder op in worden gegaan.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties hebben vernomen dat de RVO het voornemen
heeft om een lijst te publiceren van alle ondernemers die TVL-steun hebben ontvangen,
ook als deze steun onder de 100.000 euro ligt. Deze leden vragen aan het kabinet waarom
hiervoor is gekozen, aangezien de Europese kaders dit niet verplichten. Deze leden
vragen ook in hoeverre de Kamer hierover is geïnformeerd, terwijl ondernemers al wel
brieven hierover op de deurmat hebben gekregen. Deze leden vragen of het kabinet vindt
dat het publiceren van de TVL-gegevens, ook als het om een zeer gering bedrag aan
steun gaat, proportioneel is en of het bijvoorbeeld wenselijk is om een redelijk grensbedrag
te hanteren.
Antwoord
Bij TVL-subsidies die opgeteld meer dan 100.000 euro bedragen was publicatie op grond
van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie
vanwege de huidige COVID-19-uitbraak Europees al verplicht vanaf de eerste TVL-openstelling.
Voor ondernemers actief in de landbouw en visserij geldt deze Europese verplichting
voor opgetelde subsidies boven de 10.000 euro. Vanaf TVL Q4 2021 en in de Startersregelingen
van Q4 2021 en Q1 2022 is in de TVL-regeling opgenomen dat RVO de gegevens omtrent
de verleende TVL-subsidies ook publiceert indien deze bij elkaar opgeteld minder dan
100.000 euro bedragen.
De publicatieverplichting heeft in iedere afzonderlijke TVL-regeling waarop de verplichting
van toepassing is gestaan en is als zodanig gepubliceerd in de Staatscourant en op
rijksoverheid.nl.
De reden waarom het kabinet heeft gekozen voor een publicatieplicht voor opgetelde
subsidiebedragen van minder dan 100.000 euro is de transparante besteding van publieke
middelen. Het totaal aan uitgekeerde TVL-subsidies bedraagt meer dan 10 miljard euro,
over de besteding van dit grote bedrag wil het kabinet transparant zijn. Hiertoe is
voor de TVL besloten toen in het vierde kwartaal van 2021 het coronavirus weer opleefde
en de TVL als gevolg daarvan verlengd werd voor dit kwartaal en het eerste kwartaal
van 2022.
Daarnaast sluit de aanvullende publicatieplicht aan bij de publicatieplicht van de
NOW, waarbij vanaf de eerste openstelling iedere verleende subsidie gepubliceerd wordt
ongeacht de hoogte van het subsidiebedrag.
Het kabinet acht de publicatie van de gegevens bij opgetelde subsidiebedragen van
minder dan 100.000 euro proportioneel. Daarbij bieden de TVL-regelingen hiertoe ook
geen ruimte aangezien de regelingen verlopen. Wel is in de TVL-regelingen opgenomen
dat openbaarmaking van deze gegevens achterwege blijft indien sprake is van zwaarwegende
persoonlijke omstandigheden. Ondernemers kunnen deze zwaarwegende persoonlijke omstandigheden
kenbaar maken bij RVO. RVO maakt vervolgens een belangenafweging. Tegen de uitkomst
van deze belangenafweging staat bezwaar en beroep open.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen ten aanzien van de NOW dat het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) constateert dat er de laatste tijd
meer gebruik wordt gemaakt van de maximale betalingstermijnen binnen de betalingsafspraken.
Deze leden vragen wat hiervan de mogelijke oorzaken zijn en of hier bijvoorbeeld een
link kan liggen met de economische ontwikkelingen en de gestegen energiekosten. Deze
leden vragen ook of dit signaal risico’s oplevert met betrekking tot de terugvordering.
Antwoord
Zoals in de brief is gemeld heeft UWV inderdaad geconstateerd dat de laatste tijd
meer gebruik wordt gemaakt van de maximale betalingstermijnen bij de betalingsregelingen.
Er wordt door UWV goed bijgehouden welke betalingsafspraken er zijn gemaakt maar UWV
houdt niet bij wat de reden is voor een werkgever om een betalingsregeling aan te
vragen. Het is dus niet met zekerheid te zeggen of de stijging is gerelateerd is aan
de economische ontwikkelingen en de gestegen energiekosten.
UWV neemt contact op met een werkgever wanneer een eerder overeengekomen terugbetalingsafspraak
niet meer wordt nagekomen. Samen met de werkgever kan dan een nieuwe en haalbare betalingsregeling
worden afgesproken. Een werkgever kan uiteraard ook zelf contact opnemen met UWV om
een bestaande betalingsregeling te wijzigen.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of voor de juridische procedures
bij de TVL en NOW aangegeven kan worden hoe de RVO lopende procedures aanpast als
een ondernemer door het CBb in het gelijk wordt gesteld.
Antwoord
Zoals beschreven in onderhavige voortgangsrapportage past RVO voor de TVL de uitspraken
toe op lopende aanvragen, vaststellingen, bezwaren, beroepen. Zie ook het antwoord
op de vraag van de VVD-fractie omtrent dit onderwerp.
Voor wat betreft de NOW houden UVB (Uitvoering van Beleid, onderdeel van SZW) en UWV
rekening met uitspraken van het CBb over onder andere de aanvang van bedrijfsactiviteiten
(dit is van belang voor het vaststellen van de referentieomzet). UWV is tot op heden
niet geconfronteerd met een uitspraak van CBb die heeft geleid tot een aanpassing
van het NOW-proces. Indien een rechtsvraag die in een CBb-zaak voorligt vergelijkbaar
is met de NOW, dan wordt hier door UWV rekening mee gehouden bij de uitvoering van
de NOW. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van begrippen (start bedrijfsactiviteiten)
of beginselen (evenredigheid) die niet uniek zijn voor de regelingen die RVO uitvoert.
Dit naast dat UWV natuurlijk ook uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)
over de toepassing van de NOW-regeling volgt. We gaan er vanuit dat de hoogste rechtscolleges
(CBb en CRvB) zoveel mogelijk op dezelfde manier uitleg geven aan het recht. Om diezelfde
reden volgt UWV ook de rechtspraak van de Raad van State over subsidierecht in het
algemeen. UWV is tot op heden niet geconfronteerd met een uitspraak van CBb die heeft
geleid tot een aanpassing van het NOW-vaststellingsproces.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of het klopt dat het totaal aan
openstaande belastingschuld bij de overige belastingsoorten (niet de vier grote belastingsoorten)
ca. 0,6 mld. euro bedraagt en welk deel van dit bedrag naar verwachting niet inbaar
is. Deze leden vragen ook wat nu het beeld is over het totale bedrag aan openstaande
belastingschuld dat naar verwachting niet inbaar is.
Antwoord
Het klopt dat de openstaande (corona)belastingschuld bij de overige belastingsoorten
ca. 0,6 mld. euro bedraagt. Het is op dit moment nog te vroeg om conclusies te trekken
over het totale bedrag aan openstaande (corona)belastingschuld dat naar verwachting
niet inbaar is. Voor de (corona)belastingschuld is bij de raming van de belastingontvangsten
uitgegaan van oninbaarheid van 30% van de totale schuld, ongeacht de belastingsoort.
Deze analyse is met grote onzekerheid omgeven.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of nu goed wordt gecommuniceerd
over de onlangs genomen extra maatregelen om maatwerk te bieden bij uitstel van coronabelastingschulden.
Deze leden vragen ook of er al een eerste beeld is van het gebruik van de extra mogelijkheden,
zoals de langere betaalpauze. Deze leden vragen ook of op de website van de Belastingdienst
nu duidelijk wordt gecommuniceerd over de mogelijkheden voor energie-intensieve ondernemers
in het midden- en kleinbedrijf.
Antwoord
Een betalingsregeling wordt verleend op basis van de betalingscapaciteit. Deze wordt
individueel bepaald. Vervolgens vindt een (eveneens individuele) beoordeling plaats
over het toekennen van de betalingsregeling. Op de website van de Belastingdienst
wordt toegelicht dat ondernemers (onder voorwaarden) verlenging van de betalingsregeling
kunnen krijgen. Ook wordt toegelicht welke versoepelingen binnen de betalingsregeling
mogelijk zijn (betaling per kwartaal in plaats van per maand en een betaalpauze van
zes aaneengesloten maanden). Verdergaand individueel maatwerk is alleen in uitzonderingsgevallen
mogelijk. Energie-intensieve ondernemers in het midden- en kleinbedrijf kunnen gebruik
maken van de aanvullende versoepelingen die sinds 1 oktober 2022 gelden voor het aanvragen
van een betalingsregeling. Zo is de Belastingdienst bijvoorbeeld niet langer verplicht
om 100% zekerheid te eisen, en zal dat ook alleen doen als daar een aanleiding voor
is (bijvoorbeeld slecht aangifte- en/of betaalgedrag). Ook voor deze gevallen is verdergaand
individueel maatwerk alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk. Op dit moment is er
nog geen volledig beeld op basis waarvan inzicht kan worden gegeven in het aantal
(toegekende) aanvragen voor versoepelingen van de betalingsregeling voor (corona)belastingschuld,
zoals de langere betaalpauze. In de volgende voortgangsrapportage coronasteunpakket
zal dergelijke informatie worden opgenomen.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen te aanzien van doelmatig en rechtmatig
gebruik in tabel 10 dat het terug te vorderen bedrag vanwege M&O niet in de pas loopt
met het reeds teruggevorderde bedrag. Deze leden vragen wat hiervan de oorzaak is
en wat de verwachting is ten aanzien van het daadwerkelijk terugvorderen van het bedrag
dat nog teruggevorderd moet worden. Deze leden vragen ook welke stappen worden gezet
om het aantal daadwerkelijke terugvorderingen te verhogen.
Antwoord
Het aantal nieuwe terugvorderingen als gevolg van geconstateerd misbruik neemt nog
zeer beperkt toe. Voor deze vorderingen geldt een strenger invorderingsbeleid: na
een aanmaning wordt de vordering direct overgedragen aan de deurwaarder.
Inmiddels is zo’n 15% van het door misbruik verkregen bedrag terugontvangen. De deurwaarder
legt waar mogelijk beslag maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat het niet zeker
is of alle misbruikvorderingen voldaan zullen worden.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of naast cijfers en percentages
over onderzoeken en signalen ook een overzicht kan worden gegeven van de bedragen
die zien op M&O van NOW-steun.
Antwoord
Het effect van de beheersmaatregelen en het M&O-beleid laat zich moeilijk vertalen
naar kwantitatieve uitkomsten in termen van bedragen. Dit komt in de eerste plaats
omdat het moeilijk is vast te stellen wanneer er sprake is van een fout van de werkgever
of opzettelijk M&O. Daarbij is een deel van de beheersmaatregelen preventief. Zo worden
er gesprekken gevoerd met werkgevers over de vaststellingsfase, waardoor werkgevers
wellicht besluiten om geen vaststellingsaanvraag te doen voor een of meerdere perioden.
Tot slot lopen er nog onderzoeken in de strafrechtketen. Over deze lopende onderzoeken
wordt uiteraard geen inzicht gegeven.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties vragen of de aanjager van oplossingen
voor problematische, casuïstiekoverstijgende coronaschulden ook kijkt naar de samenloop
met de energiecrisis. De overbrugging naar de openstelling van de Tegemoetkoming Energiekosten
(TEK) voorziet namelijk onder andere in coulance van de Belastingdienst richting ondernemers
in problemen. Deze leden vragen daarom in hoeverre hier samenloop is met coronaschulden
en hoe ervoor wordt gezorgd dat energie-intensieve midden- en kleinbedrijven die ook
nog kampen met coronaschulden bij de Belastingdigenst zo goed mogelijk geholpen worden.
Antwoord
De aanjager heeft als doel het versterken van de regievoering over de aanpak van problematische
schulden van ondernemers en het aanjagen van oplossingen voor problematische schuldensituaties
van door de coronacrisis getroffen ondernemers binnen de grenzen van de wet. Dit betekent
dat de samenloop van alle schulden, ongeacht de oorzaak, zullen worden meegenomen.
Om gebruik te kunnen maken van de betalingsregeling van (corona)belastingschuld is
één van de voorwaarden dat aan de lopende fiscale verplichtingen wordt voldaan. Samenloop
van coronabelastingschuld met andere (nieuwe) belastingschulden kan in individuele
gevallen tot stapelingsprobleem leiden. Bij de aankondiging van de TEK is toegelicht
dat bedrijven met liquiditeitsproblemen om belastinguitstel kunnen vragen bij de Belastingdienst.
Het beleid rondom uitstel van betaling van belasting van ondernemers is versoepeld
per 1 oktober 2022.
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen dat voor de uitkeringen in het
kader van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) en de
Bijstand voor zelfstandigen (Bbz) eind Q1 2022 nog in totaal 63.380 vorderingen open
stonden voor een gezamenlijk bedrag van 132,6 miljoen euro. Deze leden vragen wanneer
deze vorderingen naar verwachting zijn afgehandeld.
Antwoord
De afhandeling van vorderingen wordt door gemeenten gedaan, waar nodig houden gemeenten
daarbij rekening met de omstandigheden van de ondernemer. De Minister voor APP heeft
geen direct zicht op deze afhandeling en kan geen verwachtingen uitspreken over de
termijn waarop deze vorderingen afgehandeld zullen zijn. De Minister monitort de ontwikkelingen
op afstand.
Zoals in de monitoringsbrief vermeld, is er nog geen sprake van een definitief beeld
van het totaal aantal debiteuren en vorderingen over verstrekte Tozo/Bbz (light) uitkeringen
voor levensonderhoud. Zo zijn in de eerste helft van 2022 20.880 debiteuren met nieuwe
vorderingen door gemeenten geregistreerd, met een beginschuld van 56,9 miljoen euro.
Aan het eind van het tweede kwartaal 2022 waren er 52.470 debiteuren met in totaal
63.170 openstaande vorderingen voor een gezamenlijk bedrag van 134,8 miljoen euro.
Het CBS brengt jaarlijks de mate van terugbetaling van vorderingen in kaart. Hieruit
blijkt dat van het totaal bedrag aan vorderingen die in 2020 over verstrekte Tozo
uitkeringen voor levensonderhoud zijn geregistreerd, eind 2021 84% was terugbetaald.
Van het totaalbedrag aan vorderingen die in 2021 zijn geregistreerd is eind 2021 46%
terugbetaald. (https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2022/51/bdfs-c-tabellen-terugvorderin…)
De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties lezen dat uit het tussenrapport Aanpak
Jeugdwerkloosheid blijkt dat de toegenomen samenwerking in de regio’s als positief
wordt ervaren maar dat er wel verschillen zijn tussen regio’s in de mate van samenwerking.
Deze leden vragen of deze verschillen nader kunnen worden toegelicht en of aangegeven
kan worden welke regio’s op de goede weg zijn of juist nog een stap bij moeten zetten.
Deze leden vragen ook welke maatregelen het kabinet gaat nemen om de samenwerking
te bevorderen.
Antwoord
Uit de tussentijdse onderzoeksresultaten komt naar voren dat er verschillen tussen
regio’s zijn die ook in tijden zonder financiering van het Rijk een aanpak jeugdwerkloosheid
gevoerd hebben, en andere regio’s waar de aanpak minder prioriteit heeft gekregen.
Dit heeft invloed op de mate van samenwerking in de regio.
De afgelopen decennia is de financiële ondersteuning vanuit de rijksoverheid voor
het realiseren en coördineren van een regionale aanpak van jeugdwerkloosheid wisselend
geweest. Dit heeft tot golfbewegingen geleid in de regionale samenwerking en coördinatie.
Een enkele regio heeft ervoor gekozen de aanpak door de jaren heen in stand te houden.
Die kunnen daar in geval van een oplopende werkloosheid en/of nieuwe beleidsmaatregelen
snel op voortbouwen. In andere regio’s is het aanbod versnipperd geraakt en is er
sprake van verminderde samenwerking. Daarnaast wordt de mate van regionale samenwerking
ook door geheel andere factoren bepaald waar weinig invloed op uit is te oefenen,
zoals de regionale identiteit, de economische structuur en de grootteverhouding tussen
gemeenten.
Momenteel is er in 33 arbeidsmarktregio’s een coördinator aan de slag. De twee resterende
regio’s zijn bezig iemand aan te stellen. De uitvoering wordt naar behoefte ondersteund
met producten als handreikingen, toolboxen en kennisdelings- en intervisiebijeenkomsten.
Dit doen de ministeries van SZW en OCW samen met VNG, Divosa, Ingrado, MBO Raad en
de sectorraden voor praktijkonderwijs en gespecialiseerd onderwijs.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige
voortgangsrapportage en danken hert kabinet voor de geleverde inspanning. Genoemde
leden zien in dat deze maatregel in tijden van crisis tot stand is gekomen en zodoende
in korte tijd tot uitvoer heeft geleid. De leden van de SP-fractie hebben wel enkele
vragen.
De leden van de SP-fractie vragen of er sprake is van een «alles of niets»-aanpak,
waarbij het gehele verleende geld terugbetaald moet worden bij een geconstateerde
fout. Genoemde leden vragen het kabinet in te gaan op jurisprudentie waarin dit het
geval is en of het kabinet kan reflecteren of dit een gewenste, gepaste en proportionele
methode is. De leden vragen wie de Staat vertegenwoordigd in een rechtsgang met betrekking
tot bezwaren bij de steunpakketten. Zij vragen hoeveel rechtszaken hierover lopen.
Zijn er rechters die bij hun uitspraak verwijzen naar de politiek om de proportionaliteit
van de «alles of niets»-maatregel aan te passen. Deze leden vragen het kabinet deze
vragen te bezien in het licht van het toeslagenschandaal.
Antwoord
In de TVL wordt niet gewerkt met een »alles of niets-aanpak», indien de ondernemer
een fout maakt bij de subsidieaanvraag of de vaststellingsaanvraag. Bij de TVL wordt
de subsidie vastgesteld op het bedrag waar recht op bestaat op basis van de beschikbare
gegevens. Bijvoorbeeld, als zou blijken dat een te hoge referentieomzet door de ondernemer
was opgegeven in de subsidieaanvraag, dan zal er in beginsel worden vastgesteld op
basis van de juiste cijfers. Het is dan niet zo dat de subsidie op nihil zou worden
vastgesteld wegens het opgeven van onjuiste informatie, wanneer er op basis van de
juiste informatie wel recht bestaat op een (lager) subsidiebedrag. Wel is het van
belang dat de juiste gegevens voldoende onderbouwd zijn. Ook kan de ondernemer in
bezwaar gaan tegen een beschikking die gestoeld zou zijn op een fout in de subsidieaanvraag/vaststellingsaanvraag.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt in gerechtelijke procedures bij
het CBb vertegenwoordigd door een jurist van RVO die daartoe gemachtigd is volgens
het geldende mandaat.
RVO hanteert geen «alles of niets»-aanpak, er zijn geen beroepsdossiers waarin een
dergelijke aanpak door RVO wordt voorgestaan.
De leden van de SP-fractie vragen of er toetsing en controle plaatsvindt bij ondernemingen
die werkzaamheden hebben verplaatst (bijvoorbeeld thuisbezorg-maaltijden) naar een
andere rechtspersoon (of een nieuwe rechtspersoon voor hebben opgericht) om vervolgens
de volledige steun op het originele adres aan te vragen. De leden vragen hoe deze
toets wordt vormgegeven. De leden vragen het kabinet uit te leggen of er ook controle
plaatsvindt of de omzetcijfers kloppen.
Antwoord
Het verplaatsen van werkzaamheden naar een andere entiteit is niet in strijd met de
voorwaarden van de TVL. Er kunnen legitieme bedrijfsmatige redenen voor zijn. RVO
controleert niet of dit plaatsvindt omdat dit geen gevolgen heeft voor de subsidie.
Voor het bepalen van de omzet volgt RVO de gegevens zoals die bekend zijn bij de Belastingdienst.
Dit vloeit voort uit de TVL-regeling en wordt bevestigd door uitspraken van het CBb.
De leden van de SP-fractie constateren dat een groot gedeelte van de ambtshalve vaststellingen
op 0 uitkomt, wat betekent dat het gehele bedrag terugbetaald dient te worden. De
leden vragen waarom besloten wordt om ambtshalve de vaststelling op 0 te stellen en
waarom dit voor een groot gedeelte, 7713 van de 11785, geldt. Welke toetsing vindt
er plaats om tot een dergelijke ambtshalve vaststelling te komen?
Antwoord
Bij deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van de
VVD-fractie met betrekking tot ambtshalve vaststellen.
De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat er weinig respons plaatsvindt op
de ambtshalve vaststellingen en vragen waarom dit is en wat er gebeurt om toch in
contact te komen.
Antwoord
Bij deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van de
CDA- en CU-fractie.
De leden van de SP-fractie constateren dat er is gekozen om ondernemers met een belastingschuld
van minder dan 10.000 euro niet in aanmerking te laten komen voor een verlenging.
Waarom is dit?. De leden vragen het kabinet uit te leggen of dit niet juist een nadelig
effect heeft voor kleine ondernemers, die gepoogd hebben hun schuld laag te houden.
Antwoord
Er is een ondergrens ingevoerd van € 10.000 om in aanmerking te komen voor de verlenging
van de betalingsregeling. Een verlenging van de betalingsperiode van vijf naar zeven
jaar zou bij een belastingschuld van € 10.000 het maandbedrag met minder dan € 50
(exclusief rente) verminderen en heeft dus een beperkt financieel effect. Daarnaast
bevordert een schuldondergrens van € 10.000 de doelmatigheid van de regeling. Zo kan
schaarse capaciteit bij de Belastingdienst worden ingezet op hogere schulden omdat
er minder belastingschuldigen voor in aanmerking komen. Het aantal ondernemingen met
corona-uitstel voor een schuld lager dan € 10.000 bedraagt circa 117.000. Deze ondernemers
kunnen wel in aanmerking komen voor kwartaalaflossing en een betaalpauze. Het kabinet
vindt dat kleine ondernemers met lager schulden op deze wijze afdoende worden geholpen.
De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is om de betaalpauze die verruimd
is naar zes maanden ook versnipperd in te zetten is in plaats van eenmalig voor (maximaal)
de volledige periode.
Antwoord
Het kabinet heeft naar aanleiding van de motie van de leden Hermans en Pieter Heerma9 de betaalpauzemogelijkheid verruimd van drie naar maximaal zes maanden. Van deze
mogelijkheid kan eenmalig gebruik worden gemaakt. Het niet aaneengesloten inzetten
van de betaalpauze van in maximaal zes maanden is voor de Belastingdienst slecht uitvoerbaar.
De mogelijkheid om de maximale betaalpauze te combineren met de mogelijkheid om de
schuld per kwartaal af te lossen in plaats van per maand, biedt volgens het kabinet
de nodige financiële armslag voor ondernemers.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.D. van Dijke, adjunct-griffier