Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van eens schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 11 en 12 december 2022 (deel1) (Kamerstuk 21501-32-1472)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1481
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 9 december 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
                  en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
                  over o.a. de brief van 29 november 2022 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
                  11 en 12 december 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1472). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.
               
De vragen en opmerkingen zijn op 6 december aan de Minister van Landbouw, Natuur en
                  Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 8 december 2022 is een deel van de vragen
                  beantwoord. De overige vragen zullen op een later moment worden beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Geurts
Adjunct-griffier van de commissie, Holtjer
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vangstmogelijkheden 2023
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de vangstmogelijkheden voor 2023.
                        Deze leden hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over. Deze leden ontvangen
                        graag een reflectie wat de verlaging van de vrijstellingsaftrek voor gevolgen heeft
                        voor de Nederlandse visserijsector. De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen
                        van de inperkende maatregelen met betrekking tot het vangen van aal. Deze leden zijn
                        van mening dat Nederland in samenwerking met andere landen de negatieve sociaaleconomische
                        gevolgen voor de visserij in samenwerking met andere lidstaten moet voorkomen. In
                        welke mate ziet het kabinet mogelijkheden om de sociaaleconomische gevolgen van het
                        inperken van de vangstmogelijkheden van aal te beperken in samenwerking met andere
                        landen?
Antwoord
Mijn inzet in Europees verband ten aanzien van de aal is er primair op gericht dat
                     de huidige aanpak in het kader van de Aalverordening verder wordt versterkt. Dit is
                     in mijn optiek het juiste instrument omdat hierin alle sterftefactoren die van invloed
                     zijn op de aalstand in samenhang worden aangepakt. Dit gaat dus niet alleen om visserij
                     maar ook om migratiebelemmeringen, de impact van vervuiling en om het leefgebied van
                     de aal. Indien de Commissie desondanks wil vasthouden aan een verdere uitbreiding
                     van de gesloten periode voor aalvisserij in de TAC- en Quota Verordening, dan zal
                     ik er op aandringen dat er in EU-verband ook mogelijkheden zijn om de sociaaleconomische
                     gevolgen hiervan op een passende wijze te ondervangen.
                  
Verordening gewasbeschermingsmiddelen
De leden van de VVD-fractie hadden reeds kennisgenomen van het feit dat het kabinet
                        een aanvullende effectbeoordeling ten aanzien van de Verordening gewasbeschermingsmiddelen
                        niet proactief ondersteunt. Die opstelling van het kabinet verbaasd deze leden. Immers,
                        het kan volgens hen geen kwaad om aanvullende informatie te vergaren over de impact
                        van de voorstellen van de EC op de oogst van landbouwproducten, voedselzekerheid,
                        voedselprijzen, administratieve lasten en concurrentiepositie voor met name kleine
                        agrarische bedrijven. De Minister verklaart in de brief van 2 december jongstleden
                        de opstelling van het kabinet door te wijzen op zorgen over de eventuele vertragende
                        effecten van een aanvullende effectbeoordeling. De leden van de VVD-fractie horen
                        graag van het kabinet of zij van mening is dat een aanvullende effectbeoordeling,
                        gericht op bovenstaande punten, überhaupt overbodig is of dat zij zich enkel heeft
                        laten leiden vanwege angst voor vertraging. Indien overbodig, hoe verklaart het kabinet
                        de opstelling van de lidstaten die hebben gevraagd om de aanvullende effectbeoordeling?
                        Indien enkel vanwege angst voor vertraging, in hoeverre heeft het procesvoorstel van
                        het kabinet zoals beschreven in de Kamerbrief kans van slagen in Brussel?
Antwoord
Nederland heeft zich niet principieel uitgesproken tegen een verzoek om aanvullende
                     informatie, maar aangegeven dat de reikwijdte van het verzoek realistisch en haalbaar
                     moet zijn en dat het de voortgang van de besprekingen niet mag vertragen. De verordening
                     draagt immers bij aan een gelijk speelveld binnen de EU en sluit voor een belangrijk
                     deel aan bij Nederlands beleid en ambities uit het coalitieakkoord. De reikwijdte
                     van het verzoek tot aanvullende informatie, zoals voorgesteld door het huidige Voorzitterschap,
                     gaat dermate ver, dat ongewenste vertraging het gevolg is. Daarin staat Nederland
                     overigens niet alleen. Verder kunnen lidstaten ook zelf, ten behoeve van een goede
                     standpuntbepaling, een effectbeoordeling laten uitvoeren op mogelijke effecten voor
                     bedrijfsleven en overheid. Nederland doet dat ook, zoals aangekondigd in het BNC-fiche,
                     op de effecten voor administratieve lasten voor ondernemers en overheden, oogstderving
                     en consumentenprijzen. De resultaten van die studie worden in het eerste kwartaal
                     van 2023 verwacht.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Gewasbescherming
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de besprekingen over het voorstel
                        voor en Verordening duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De leden vinden
                        het goed dat de gesprekken hierover gaande zijn. Hierbij zijn zij kritisch op de ruimte
                        die er lijkt te zijn voor het afwijken van de IPM-stappen. Hoe gaat de Minister ervoor
                        zorgen dat dit geen nieuw geitenpaadje wordt voor het ontlopen van wet- en regelgeving?
Antwoord
De Nederlandse inzet is gericht op een realistische toepassing van de principes van
                     geïntegreerde gewasbescherming op een zodanige wijze dat het gebruik van chemische
                     gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk beperkt kan worden. Er is dus geen sprake
                     van het afwijken van IPM-stappen, juist de beste toepassing ervan is het doel. Daarnaast
                     zijn professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland verplicht
                     om gedurende de teelt een gewasbeschermingsmonitor bij te houden. Tijdens de teelt
                     moeten zij bepaalde aspecten van geïntegreerde gewasbescherming monitoren en hiervan
                     gegevens registreren. Daarmee is de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming
                     controleerbaar voor de overheid.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda voor
                     de Landbouw- en Visserijraad op 11 en 12 december 2022. Deze leden hebben daar enkele
                     vragen over.
Aal
De leden van de PVV-fractie lezen dat de status van de aal kritiek blijft en dat de
                        Minister inzet op een aanscherping van de Europese Aalverordening (EG 1100/2007).
                        Vertegenwoordigers van de palingsector zeggen dat de trekmogelijkheden voor de aal
                        door waterbeheerders kunnen worden verbeterd. Kan de Minister hierop ingaan?
Antwoord
In het kader van de huidige aanpak binnen de Aalverordening wordt in Nederland nadrukkelijk
                     ingezet op het wegnemen van migratiebelemmeringen voor de aal door waterbeheerders.
                     De bredere aanpak ter verbetering van vismigratie en het wegnemen van migratiebelemmeringen
                     vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) is daarbij leidend. Omdat de Aalverordening gaat
                     over alle aspecten die van invloed zijn op het herstel van de aal, waaronder ook migratiebelemmeringen,
                     is voor Nederland de Aalverordening het preferente kader om de versterking van de
                     aalaanpak naar de toekomst toe vorm te geven.
                  
De leden van de PVV-fractie constateren dat dezelfde vertegenwoordigers opmerken dat
                     de bestaande Europese Aalverordening niet goed wordt nageleefd. Volgens hen wordt
                     het overgrote deel van de glasaal in Europa illegaal gevangen en vervolgens naar Azië
                     vervoerd om daar voor consumptie te worden opgekweekt. De vertegenwoordigers zeggen
                     dat een wijziging van de Aalverordening dit niet oplost, maar een strenger toezicht
                     op naleving door alle lidstaten van de bestaande verordening meer soelaas biedt. Wat
                     vindt de Minister van de naleving van de Aalverordening door de lidstaten?
Antwoord
Het verbod op verhandeling van glasaal naar landen buiten de EU komt niet voort uit
                     de Aalverordening, maar hangt samen met de CITES-regelgeving. In de afgelopen jaren
                     is reeds veel inzet gepleegd om de illegale handel in glasaal naar landen buiten de
                     EU terug te dringen. Regelmatig worden daarbij partijen illegale glasaal onderschept.
                     Desalniettemin heeft Nederland bij de Commissie aandacht gevraagd voor een verdere
                     versterking van de aanpak van deze illegale handel in glasaal.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
                  het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad (6 december 2022).
               
Uitvoeringsverordening over registratieverplichtingen voor professionele gebruikers
De leden van de CDA-fractie benadrukken het belang van het voorkomen van regeldruk
                        en administratieve druk op het boerenerf. Op dit moment zijn er al zo veel wetten,
                        regels en in te vullen formulieren dat het voor een leek niet te begrijpen is. Indien
                        het voorstel voor de «Uitvoeringsverordening over registratieverplichtingen voor professionele
                        gebruikers» leidt tot een verhoging van de administratie lasten op het boerenerf verzoeken
                        de leden de Minister om tegen te stemmen.
Antwoord
Ik begrijp de zorg van de leden van de CDA-fractie voor aanvullende regeldruk en administratieve
                     lasten voor agrarische ondernemers. Ik hecht aan een zo gelijk mogelijk speelveld
                     binnen de Europese Unie. Deze Uitvoeringsverordening helpt daarbij.
                  
Er geldt op dit moment al een verplichting voor professionele gebruikers in de hele
                  Europese Unie om een register bij te houden van de gewasbeschermingsmiddelen die zij
                  gebruiken op grond van artikel 67 van Verordening (EG) 1107/2009. In dit register
                  dienen de volgende aspecten vermeld te worden: de naam van het gebruikte gewasbeschermingsmiddel,
                  het tijdstip en de dosis van de toepassing, het gebied en het gewas waarop het gewasbeschermingsmiddel
                  werd gebruikt. Het register is op dit moment vormvrij.
               
De Europese Commissie heeft deze verplichting nader uitgewerkt in een Uitvoeringsverordening.
                  Deze uitwerking leidt enerzijds tot de verplichting om deze gegevens digitaal te gaan
                  registreren en anderzijds tot een nadere duiding van de aspecten die vermeld dienen
                  te worden in het digitale register. Deze uitwerking biedt ook kansen. Een digitaal
                  register biedt agrarische ondernemers de mogelijkheid de benodigde aspecten in het
                  register eenmalig in te voeren en vervolgens voor meerdere doeleinden te gebruiken,
                  zoals benchmarking en het verstrekken van informatie aan ketenpartijen.
               
GLMC6
De leden hebben de antwoorden op de vragen over GLMC6 gelezen en vragen zich af of
                        het mogelijk is om de uitzondering van GLMC6 voor de kleigronden te behouden na 2023:
                        zijnde 8 weken bodembedekking tussen 1 augustus en 30 november. Graag een reactie
                        van de Minister.
Antwoord
Ik ben bereid me ervoor in te zetten om ook voor de jaren 2024 t/m 2027 8 weken bodembedekking
                     tussen 1 augustus en 30 november voor alle kleigronden als één van de GLMC6-eisen
                     op te nemen. De eis van 8 weken groenbedekking op kleigrond is een nieuwe eis die
                     voor het GLB vanaf 2023 geldt en die in mijn optiek bijdraagt aan de doelstelling
                     van bescherming van bodems in de meest kwetsbare periodes. Het gaat hier niet zoals
                     in de vraagstelling geformuleerd, om een uitzondering.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties schrikken van enkele bevindingen van
                     de NVWA, de recherche van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA-IOD) en
                     het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek. Deze bevindingen gaan over misstanden op
                     het gebied van onder andere voedselveiligheid, natuur en milieu, dierenwelzijn, diergezondheid
                     en fraude. Kan de Minister puntsgewijs ingaan op de kernboodschappen uit het voorwoord
                     van de Inspecteur-Generaal van de NVWA en daarbij aangeven welke acties de Minister
                     van plan is om hierop te nemen?
Antwoord
Voor de beantwoording van deze vraag ga ik er vanuit dat de leden van de PvdA- en
                     GroenLinks-fracties hier doelen op de Integrale Ketenanalyse Vis. Zoals ik eerder
                     heb toegezegd aan de Tweede Kamer zal ik op korte termijn, mede namens de Minister
                     van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een inhoudelijke appreciatie geven op de Visketen
                     in beeld van de NVWA.
                  
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Dierenwelzijn
De leden lezen dat de Europese Commissie tijdens de komende Raad een presentatie zal
                        geven over de evaluatie van de dierenwelzijnswetgeving. In de evaluatie wordt terecht,
                        zij het in zeer eufemistische bewoordingen, geconcludeerd dat er sprake is van een
                        «suboptimaal niveau van welzijn». De huidige EU-wetgeving op het gebied van dierenwelzijn
                        is volgens de commissie dan ook niet geschikt om aan de huidige en toekomstige behoeften
                        te voldoen. Ook is handhaving van huidige regels onvoldoende en vormt naleving bij
                        bepaalde bedwelmingsmethoden, het routinematig afknippen van biggenstaarten en bij
                        diertransporten een «grote uitdaging». Met de grote drama’s voor ogen die de afgelopen
                        jaren hebben plaatsgevonden met lange afstandsdiertransporten over zee en over land,
                        in hitte en kou, zien de leden dit laatste als understatement. Verbetering van de
                        bescherming van dieren over de hele linie is kei- en keihard nodig. Het is dan ook
                        meer dan tijd om dit aan te pakken.
Voor een aantal diersoorten bestaat amper of zelfs geen (specifieke) regelgeving,
                        zoals voor (kweek)vissen en octopussen. Een recente analyse van de NVWA («Visketen
                        in Beeld») stelt daarbij dat er risico’s voor het dierenwelzijn, de diergezondheid
                        en de natuur kleven aan de vangst, opslag, doding en kweek van «vis». Ook kreeften
                        kennen geen wettelijke bescherming in de dierenwelzijnswetgeving en dat terwijl EFSA
                        heeft erkend dat kreeften gevoel hebben.
De leden van de Partij voor Dieren vinden dat het welzijn van kreeften, schaaldieren,
                     vissen en octopussen meegenomen moet worden in de dierenwelzijnswetgeving. Deelt de
                     Minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de Minister ervoor zorgen
                     dat welzijn van vissen, schaaldieren, en octopussen meegenomen zal worden in de herziening
                     van de dierenwelzijnswetgeving?
Antwoord
Het welzijn van schaaldieren, vissen en octopussen heeft mijn aandacht en ik vind
                     het van belang dat hier stappen in worden gezet. Ik vind het van belang dat deze stappen
                     worden gezet in Europees verband in het kader van de dierenwelzijnsregelgeving, want
                     daarmee wordt het welzijn van deze dieren EU-breed verbeterd en zorgt dit tevens voor
                     een gelijk speelveld tussen alle lidstaten. Het verbeteren van het welzijn van deze
                     dieren begint daarbij met de vaststelling van gevalideerde, soortspecifieke en auditeerbare
                     welzijnsindicatoren. Nederland steunt de inzet tot de uitbreiding van de bestaande
                     EU dierenwelzijnswetgeving met soortspecifieke voorschriften. Dit is ook aangegeven
                     bij de Europese Commissie. De Commissie heeft bij de EFSA (European Food and Safety
                     Authority) wetenschappelijke adviesaanvragen ingepland betreffende het welzijn van
                     verschillende vissoorten en andere in water levende soorten. Hiermee zijn belangrijke
                     eerste stappen gezet om dierenwelzijnsaspecten rond het houden van deze dieren een
                     plek te geven in de EU dierenwelzijnswetgeving. U bent hierover op 5 januari jl. geïnformeerd
                     per Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1366). Bij de Commissie zal ik me blijven inzetten voor het vaststellen van soortspecifieke
                     voorschriften in de dierenwelzijnswetgeving.
                  
Is de Minister het daarbij eens dat er mogelijk een verbod komt op het vangen, opslaan,
                     doden en kweken van die soorten waarvan het welzijn niet kan worden gegarandeerd?
                     Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Mijn inzet is gericht op het opnemen van soortspecifieke welzijnsvoorschriften ter
                     uitbreiding van de EU dierenwelzijnswetgeving. Een verbod van activiteiten omtrent
                     het vangen, opslaan, doden en kweken van deze soorten in Nederland of in EU-verband
                     is daarbij niet mijn insteek.
                  
En hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat een verbod op het levend koken van krabben
                     en kreeften meegenomen wordt in de herziening van de dierenwelzijnswetgeving, gezien
                     de oproep van de Kamer in de aangenomen motie van de leden Wassenberg en Tjeerd de
                     Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 67) en inzet van voormalig LNV Minister om levend koken van kreeften en krabben te verbieden?
Antwoord
Tijdens de beantwoording van de vragen ter voorbereiding van de begrotingsbehandeling
                     bent u op 7 november jl. geïnformeerd over mijn inzet op het verbod van het levend
                     koken van krabben en kreeften (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 6). Ik heb u daarbij aangegeven dat om te komen tot een wetenschappelijk onderbouwde
                     en in de praktijk toepasbare methode er nog onderzoek nodig is, wat op dit moment
                     loopt in Noorwegen. Over de inzet van Nederland op dit onderwerp in EU verband, bent
                     u begin dit jaar geïnformeerd per Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1366). Ook bij de Europese Commissie is, in lijn met de motie van de leden Wassenberg
                     en Tjeerd de Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 67), aangegeven dat er ingezet moet worden op goede bedwelmings- en dodingsmethodes
                     voor krabben en kreeften. Door de Commissie is bij de EFSA (European Food and Safety Authority) een wetenschappelijke adviesaanvraag ingepland over het welzijn van ongewervelden,
                     waaronder krabben en kreeften. Ik steun de inzet tot de uitbreiding van de EU dierenwelzijnswetgeving
                     met welzijnsvoorschriften voor krabben en kreeften omtrent doding.
                  
De leden lezen dat tijdens de komende Raad zal worden gevraagd naar de mening van
                        de lidstaten over de geplande herziening van de dierenwelzijnswetgeving. Zal de Minister
                        zich onverkort inzetten voor de herziening van de dierenwelzijnsregelgeving zoals
                        deze is gepland in 2023? En tevens voor de uitvoering van het plan voor het uitfaseren
                        van kooihuisvesting in 2027?
Al een aantal jaar wordt door Nederlandse bewindspersonen verwezen naar deze herziening
                        van Europese regelgeving met betrekking tot het houden van dieren en diertransporten.
                        Meestal als motivatie om zelf nog geen actie te ondernemen. Inmiddels zijn er lidstaten
                        die op een aantal dossiers al wel zelf scherpere maatregelen invoeren, zoals bijvoorbeeld
                        Duitsland en Frankrijk. Desondanks blijft Nederland zich koploper en kartrekker noemen
                        binnen Europa. Wanneer gaat deze Minister over tot het nemen van nationale maatregelen?
Antwoord
Ja, ik zal me er onverkort voor inzetten dat de Europese Commissie eind 2023 komt
                     met goede voorstellen voor de herziening van de EU-dierenwelzijnsregelgeving. Met
                     betrekking tot kooihuisvesting in de EU zet ik me in voor een verantwoorde wijze van
                     uitfaseren. Hierbij moet mijns inziens gekeken worden naar de EFSA-rapporten voor
                     de betreffende diersoorten en -categorieën en naar de uitkomsten van de impactbeoordeling
                     die de Europese Commissie momenteel laat uitvoeren. Mijn uitgangspunt is dat nieuwe
                     eisen gepaard moeten gaan met een realistische en passende overgangstermijn. Wat het
                     doorvoeren van nationale maatregelen betreft, constateer ik dat sommige elementen
                     uit de EFSA-rapporten mogelijk al toegepast kunnen worden, bijvoorbeeld voor de nadere
                     invulling van bepaalde open normen in de regelgeving. Zoals ik uw Kamer eerder heb
                     gemeld, stel ik momenteel een beleidsregel op ten aanzien van maximale temperaturen
                     voor diertransporten, gebaseerd op de EFSA-adviezen. De wenselijkheid en mogelijkheden
                     om – vooruitlopend op de aanpassing van de Europese regels – de EFSA adviezen over
                     te nemen, verschilt echter per onderwerp. Dit vergt een zorgvuldige analyse.
                  
Verordening landbouwgif
De leden van de Partij voor de Dierenfractie bedanken de Minister voor zijn antwoorden
                        op de spoed-Kamervragen van het lid Vestering over de afgezwakte Nederlandse inzet
                        voor de nieuwe Europese landbouwgifverordening. Zij hebben nog wel enkele zorgen over
                        deze beantwoording en daarom hebben zij onderstaande vervolgvragen.
De Minister schrijft dat uit het beleidskader in het BNC-fiche volgt dat Nederland
                     in Europa pleit voor (slechts) beperkingen op het gebruik van bestrijdingsmiddelen
                     binnen de landbouw in gevoelige gebieden – en dus niet voor een verbod op het gebruik
                     binnen de landbouw (tenzij verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar
                     het milieu niet kan plaatvinden). Kan de Minister uitleggen hoe die positie uit het
                     beleidskader uit het BNC-fiche volgt, wanneer deze leden in het BNC-fiche letterlijk
                     kunnen lezen: «Het kabinet staat op zich positief tegenover de verplichting om in
                     gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen
                     gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater»? Deelt
                     de Minister het inzicht dat een verplichting om geen landbouwgif meer te gebruiken
                     anders is dan slechts beperkingen op het gebruik binnen de landbouw? Deze leden ontvangen
                     graag een uitleg van de Minister over de reden dat zijn inzet hierop is veranderd.
Antwoord
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Vestering (Aanhangsel
                     Handelingen II 2022/23, nr. 888), staat in het BNC-fiche dat Nederland een kanttekening plaatst bij de bepalingen
                     in het voorstel voor een verordening duurzaam gebruik over het landbouwkundig gebruik
                     van gewasbeschermingsmiddelen. De Nederlandse inzet is niet veranderd maar gericht
                     op proportionele maatregelen die rekening houden met nationale omstandigheden.
                  
In reactie op de vierde vraag van de set Kamervragen van het lid Vestering antwoordt
                     de Minister dat «uit het beleidskader in het BNC fiche volgt dat volgens de Nederlandse
                     inzet het landbouwkundig gebruik van (bepaalde) gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige
                     gebieden mogelijk is, zolang ervoor gewaakt wordt dat milieu, water- of natuurdoelen
                     niet in gevaar komen». Kan de Minister bevestigen dat in Nederland pesticiden tot
                     diep in beschermde natuurgebieden teruggevonden worden? En kan hij bevestigen dat
                     de natuurkwaliteit in Nederland reeds stevig onder druk staat? Kan hij bevestigen
                     dat de waterkwaliteitsdoelen van de KRW nog een zeer grote opgave vormen voor Nederland?
                     Erkent de Minister dat het huidige beleid en de huidige wettelijke beperkingen tot
                     nu toe onvoldoende effectief zijn geweest om de milieu, water- of natuurdoelen te
                     halen? Waarom denkt de Minister dan dat er nog landbouwkundig gebruik mogelijk is
                     in gevoelige gebieden, zonder dat dat de milieu, water- of natuurdoelen in gevaar
                     brengt? Indien de Minister toch in blijft zetten op slechts gebruiksbeperkingen: welke
                     gebruiksbeperkingen stelt hij dan voor?
Antwoord
Bij de besprekingen van het voorstel in de Raadswerkgroepen heeft Nederland ingebracht
                     dat beperkingen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gerelateerd zouden moeten
                     zijn aan de doelen die vanuit andere beleidsopgaven, zoals de Kaderrichtlijn Water
                     en de Vogel- en Habitatrichtlijnen, al gelden in die gebieden. Bijvoorbeeld doelen
                     in Natura 2000 beheerplannen. Het hangt dus van die doelen af welke gebruiksbeperkingen
                     nodig zijn.
                  
Er is in de afgelopen jaren onderzoek gepubliceerd dat er resten van bestrijdingsmiddelen
                  (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) worden teruggevonden in natuurgebieden. Daarbij
                  werden er geen toelatingscriteria overschreden. Die toelatingscriteria worden gebruikt
                  in het toelatingsbeleid om vast stellen of een veilig gebruik mogelijk is.
               
De opgave om de natuur- en waterkwaliteit te behouden is groot. Om die reden heeft
                  het kabinet ook gekozen voor de ambitie om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
                  af te stemmen op de KRW. Daarover is de Tweede Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstuk
                  27 858, nr. 581)
               
In het antwoord op vraag zes van de genoemde set Kamervragen schrijft de Minister:
                     «Nederland heeft die bepaling geïmplementeerd door emissiebeperkende maatregelen in
                     het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarnaast door verwijzing naar de beheerplannen
                     voor Natura 2000-gebieden en KRW stroomgebiedsplannen.» Kan de Minister uiteenzetten
                     waarom hij vindt dat de genoemde emissiebeperkende maatregelen voldoende vindt om
                     aan art. 12 van de nu geldende Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden te voldoen? Kan
                     hij bevestigen dat dat artikel uitgaat van een verbod op of minimalisatie van het
                     gebruik van landbouwgif in bepaalde gevoelige gebieden zoals Natura 2000-gebieden
                     en KRW-beschermde gebieden? Kan de Minister uitleggen waarom de Nederlandse emissiebeperkende
                     maatregelen volgens hem net zo stevig zijn als een verbod of minimalisatie van het
                     gebruik?
Antwoord
Artikel 12 van de nu geldende Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen
                     biedt een grondslag voor lidstaten om het gebruik van middelen in bepaalde gebieden,
                     waaronder Natura 2000-gebieden, te verminderen of te verbieden. Nederland kent een
                     verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.
                     Dat betekent in praktijk dat er al in meer dan 90% van het areaal Natura 2000-gebieden
                     een gebruiksverbod geldt. Voor het resterende deel kunnen desgewenst in beheerplannen
                     extra bepalingen worden opgenomen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
                     In de praktijk zal in die gebieden vooral sprake zijn van extensieve landbouw (agrarisch
                     natuurbeheer, biologische landbouw). In die vorm van landbouw kan nog steeds het gebruik
                     van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten en plagen en onkruiden
                     te bestrijden.
                  
Tot slot hebben deze leden grote zorgen over het standpunt van de Minister dat bij
                     de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming (integrated pest management, IPM)
                     flexibiliteit toegestaan zou moeten zijn. De Minister erkent dat de kern van IPM de
                     volgordelijkheid is: «eerst preventie, dan monitoring, dan inzet van niet-chemische
                     methoden en als het echt niet anders kan dan een doelgerichte inzet van chemische
                     gewasbeschermingsmiddelen. En tenslotte een evaluatie van de effectiviteit van de
                     maatregelen.» Beaamt de Minister dat wanneer deze volgordelijkheid niet strikt gevolgd
                     wordt, er te makkelijk naar chemische middelen gegrepen zal worden (zoals nu vaak
                     staande praktijk is) en er dus geen sprake meer is van IPM? Erkent de Minister dat
                     wanneer hij pleit voor flexibiliteit in het toepassen van IPM, hij eigenlijk pleit
                     tegen de algemene toepassing van IPM? Zo ja, waarom kiest hij hiervoor?
Antwoord
De Nederlandse inzet is gericht op een realistische toepassing van de principes van
                     geïntegreerde gewasbescherming op een zodanige wijze dat het gebruik van chemische
                     gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk beperkt kan worden. Daar waar dit een reductie
                     van gebruik ten goede komt, of daar waar de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen
                     dan te laat komt om plagen, ziekten en onkruiden nog effectief te bestrijden en met
                     een grote kwantitatieve of kwalitatieve opbrengstderving gepaard gaat, is Nederland
                     van mening dat een teler, gemotiveerd en controleerbaar, bij uitzondering van een
                     vaste volgorde van de toepassing van de principes zou moeten kunnen afwijken.
                  
SCoPAFF
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het onacceptabel dat de
                        Minister instemt met de verlengingen van giffen waarvan de wettelijk verplichte veiligheidstoetsen
                        nog niet zijn afgerond, en waarvan al stevige aanwijzingen zijn dat deze giffen zeer
                        schadelijk zijn. Deze leden roepen de Minister dan ook op om tegen de procedurele
                        verlengingen bij het SCoPAFF-overleg van 8 en 9 december te stemmen. Dit komt voornamelijk
                        door de stoffen metiram (waarvan het RIVM aangeeft dat het een vergelijkbare structuur
                        heeft als stoffen die in verband worden gebracht met neurodegeneratieve aandoeningen),
                        dimoxystrobine (waarvan de EFSA risico’s voor het milieu heeft geconstateerd) en oxamyl
                        (waarvan de EFSA risico’s voor toepassers, consumenten en het grondwater heeft geconstateerd).
                        De Minister dient het voorzorgsprincipe te hanteren en niet akkoord te gaan met verlengingen
                        van deze – reeds verlopen – toelatingen.
Antwoord
Wanneer de besluitvorming over de hernieuwing van de goedkeuring een werkzame stof,
                     buiten de schuld van de aanvrager, niet tijdig is afgerond dient deze goedkeuring
                     conform artikel 17 van Verordening (EG) 1107/2009 tijdelijk te worden verlengd totdat
                     de besluitvorming is afgerond. Ook voor de drie genoemde stoffen geldt deze juridische
                     verplichting. Uw Kamer is in juni 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1181)
                     over de wijze waarop Nederland omgaat met dergelijke voorstellen van de Europese Commissie.
                     Wanneer tijdens een beoordeling risico’s zijn geconstateerd, zoals bij dimoxystrobine
                     en oxamyl, zal de besluitvorming zo snel mogelijk worden afgerond. Het kost evenwel
                     tijd om deze besluitvorming over de goedkeuring (en het eventueel intrekken daarvan)
                     voor te bereiden omdat diverse procedures moeten worden afgerond, bijvoorbeeld de
                     TBT (Technical Barriers to Trade) procedure van de WTO.
                  
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie wil graag weten wanneer er uitsluitsel volgt op een mogelijk
                     vangstverbod op de schieraal. Kan de Minister aangeven wat de meerwaarde is van het
                     verplaatsen van de vangstmogelijkheid? Wat zijn hierin de uiteenlopende standpunten?
Antwoord:
In de Kamerbrief van 29 november jl. met de Geannoteerde Agenda voor de Landbouw-
                     en Visserijraad bent u geïnformeerd over de inzet van Nederland voor deze Raad waar
                     gesproken gaat worden over het voorstel van de Europese Commissie voor het uitbreiden
                     van het vangstverbod. Nederland zet zich in Europees verband in voor een verdere versterking
                     van de aalaanpak binnen de context van de Aalverordening. Veel lidstaten zijn met
                     Nederland van mening dat de Aalverordening het juiste instrument is omdat hierin alle
                     sterftefactoren die van invloed zijn op de aalstand in samenhang worden aangepakt.
                     De Commissie zet echter in op een uitbreiding van het vangstverbod via de TAC en Quota
                     Verordening. Deze aanpak grijpt specifiek in op de visserij en heeft aanzienlijke
                     consequenties voor de mogelijkheid om glasaal te vissen in Zuid-Europese lidstaten
                     voor kweek en uitzet, en op de mogelijkheid om op volwassen aal te vissen op zee en
                     in de kustwateren in Noordwest-Europa. De verwachting is dat meerdere lidstaten zullen
                     ageren tegen het voorstel voor een gesloten periode voor glasaal. Het voorstel voor
                     verlenging van de gesloten periode voor schieraal kan mogelijk op meer steun rekenen
                     vanuit de lidstaten aangezien Nederland één van de weinige landen is die hierdoor
                     wordt geraakt. De besluitvorming hierover is voorzien voor de Landbouw- en Visserijraad
                     op 11 en 12 december a.s.
                  
Het lid van de BBB-fractie heeft ten aanzien van de evaluatie van de dierenwelzijnswetgeving
                     grote zorgen over het gelijke speelveld. Hoe wordt er ingezet op een gelijk speelveld
                     tussen lidstaten? Hoe kan de positie van Nederland hierin verbeteren en waarborgen
                     dat er geen grensoverschrijdende verschillen ontstaan en waar bestaand worden tegengegaan?
Antwoord
Ik zet mij in voor actualisatie en verbetering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving.
                     Ook zet ik in op het opstellen van (soort-)specifieke EU-regelgeving voor diersoorten
                     en -categorieën waar deze nu nog voor ontbreekt. Daar waar bestaande Nederlandse dierenwelzijnsnormen
                     verder gaan dan de huidige Europese breng ik deze ook onder de aandacht van de Europese
                     Commissie. Door verbeteringen in dierenwelzijnsregelgeving door te voeren op EU-niveau,
                     wordt juist bijgedragen aan een gelijker speelveld in de EU. Wel vind ik dat de EU-wetgeving
                     de mogelijkheid aan de lidstaten moet blijven bieden om zelf strengere regels te continueren
                     of aan te nemen voor een hoger niveau van dierenwelzijn.
                  
Het lid van de BBB-fractie heeft vragen over de nationaal strategische plannen. Is
                     de Minister bereid om het belang van voedselzekerheid te bepleiten nu er een meststoffencrisis
                     bestaat en voedselzekerheid voor het eerst sinds vele decennia in gevaar komt? Wil
                     de Minister er bij de EC op aandringen dat er een impact assessment op voedselzekerheid
                     gedaan moet worden op het Nationaal Strategisch Plan (NSP)? Wat dit lid betreft moet
                     er een overgangsjaar komen en het NSP met zeker een jaar worden uitgesteld, om te
                     kunnen herbezinnen op de totale crisis in de (mondiale) voedselvoorziening. Is de
                     Minister bereid dit in te brengen?
Antwoord
De BBB-fractie heeft gevraagd naar de mogelijkheid om in Europa te bepleiten dat er
                     een overgangsjaar wordt ingesteld en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) vanwege
                     het belang van voedselzekerheid en de meststoffencrisis met een jaar uit te stellen.
                     Voedselzekerheid is juist een van de doelstellingen van het NSP, dat met de uitvoering
                     van het plan wordt nagestreefd. Uitstel van het NSP betekent dat GLB-betalingen aan
                     landbouwers wegvallen waardoor de voedselproductie en de bijdrage aan de mondiale
                     voedselzekerheid onder druk zou worden gezet. In de tweede helft van 2023 start de
                     Europese Commissie met een impact assessment naar de voedselzekerheid in Europa. Nederland
                     zal hiervoor informatie aanleveren. De verwachting is dat in de loop van 2024 de resultaten
                     door de EC worden gepresenteerd. Te zijner tijd zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
                  
II Volledige agenda
               
Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 11/12 december 2022
Kamerstuk 21501-32-1472 – Brief d.d. 29 november 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
                     P. Adema
                  
Verslag Landbouw- en Visserijraad van 21 november 2022
Kamerstuk 21501-32-1473- Brief d.d. 5 december 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P.
                     Adema
                  
Integrale ketenanalyse (IKA) van de visketen
Kamerstuk 29675–218 – Brief d.d. 5 september 2022, Staatssecretaris van Infrastructuur
                     en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
                  
Gemeenschappelijk Landbouw Beleid in 2023
Kamerstuk 28625–347 – Brief d.d. 14 november 2022, Minister van Landbouw, Natuur en
                     Voedselkwaliteit, P. Adema
                  
Reactie op verzoek commissie om een appreciatie ten aanzien van het standpunt namens
                        de EU inzake het Verdrag van Bern
Kamerstuk 33576–329 – Brief d.d. 2 december 2022, Minister voor Natuur en Stikstof,
                     Ch. van der Wal-Zeggelink
                  
SCoPAFF gewasbeschermingsmiddelen 8 en 9 december 2022
Kamerstuk 27858–602 – Brief d.d. 6 december 2022, Minister van Landbouw, Natuur en
                     Voedselkwaliteit, P. Adema
                  
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit - 
              
                  Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier