Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg inzake de antwoorden op eerdere vragen over de aanpak krapte arbeidsmarkt (Kamerstuk 29544-1093)
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1117 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 juli 2022
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 13 april 2022 over de antwoorden op vragen commissie over de aanpak krapte
arbeidsmarkt (Kamerstuk 29 544, nr. 1093).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 mei 2022 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 14 juli 2022 zijn de vragen door de Ministers
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie, Blom
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Ministers
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat er wordt doorgepakt op de motie
van het lid De Kort c.s. (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 47). Deze leden zouden graag aan de Minister willen vragen of zij de Kamer periodiek
op de hoogte kan houden over de ontwikkelingen van het programma Verbeteren Uitwisseling
Matchingsgegevens (VUM).
De Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over VUM via de Stand van de Uitvoering
Sociale Zekerheid. De eerstvolgende Stand van de Uitvoering staat gepland nog vóór
het zomerreces. In de Kamerbrief van 7 april 2022 (Kamerstukken 34 352 en 26 643, nr. 251) is de Kamer geïnformeerd dat er op dit moment een plan wordt gemaakt voor een verdiepingsfase
voor VUM, naar aanleiding van een BIT-advies van het AC ICT. Zoals aangegeven in deze
brief zal in de Stand van de Uitvoering, december 2022, geïnformeerd worden over de
opvolging van het BIT-advies en de voorgenomen wetswijziging.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het ministerie de programmaraad regionale arbeidsmarkt
(Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV), Cedris en Divosa) een subsidie verstrekt om in 2022 en 2023 verschillende activiteiten
uit te voeren voor het creëren van de bewustwording en urgentie in arbeidsregio’s
over het vastleggen van gegevens van werkzoekenden en vacatures. Zou de Minister verder
willen specificeren wat «verschillende activiteiten» inhoudt? En zou de Minister een
toelichting willen geven of zij ook werkgevers betrokken heeft bij de programmaraad,
en zo nee, waarom niet?
De programmaraad regionale arbeidsmarkt (hierna: programmaraad) is een overleg van
en tussen Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV), Cedris en Divosa. SZW is geen vaste deelnemer aan dit overleg van deze organisaties
en verenigingen.
De activiteiten van de programmaraad gericht op het creëren van de bewustwording en
urgentie in arbeidsregio’s over het vastleggen van gegevens van werkzoekenden en vacatures,
zijn bijvoorbeeld:
1. Ontwikkelen en aanbieden van een trainingsaanbod.
2. Actualiseren van de handreiking «Ken je klantenbestand» met actuele ontwikkelingen.
3. Actualiseren van een online overzicht van beschikbare matchingsapps.
4. Organiseren van webinars.
5. Organiseren van de Expertgroep Werk en het strategisch samenwerkingsoverleg (SSO)
met de arbeidsmarktregio’s.
6. Uitwerken van vier praktijkvoorbeelden.
De programmaraad bekijkt bij welke activiteiten welke partners worden betrokken en
op welke manier. Waaronder het betrekken van werkgevers en vakbonden (sociale partners),
Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), MBO Raad, de Nederlandse
Raad voor Training en Opleiding (NRTO), de beroepsvereniging voor uitvoerders in het
publieke sociaal domein (SAM), de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), de Nederlandse
Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), de branchevereniging voor duurzame
inzetbaarheid OVAL en de alliantie Samenwerken voor Werk.
De leden van de VVD-fractie zouden graag een nadere toelichting willen op het antwoord
dat gegeven is op de derde vraag. Hoe gaat het ontschotten van de arbeidsmarktdienstverlening
eruit zien? Deze leden willen aan de Minister als suggestie meegeven hiervoor naar
de ontschotte manier van werken van regionale mobiliteitsteams (RMT’s) te kijken.
Daarnaast vragen deze leden hoe de mogelijkheden voor publiek-private samenwerkingsverbanden
uitgewerkt gaan worden, en hoe zien deze er concreet uit.
De afspraak uit het coalitieakkoord over de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur
wordt op dit moment uitgewerkt. Het ontschotten van de arbeidsmarktdienstverlening
en het werken in publiek private samenwerkingsverbanden maakt daar onderdeel vanuit.
De ervaringen met de regionale mobiliteitsteams (RMT’s) worden daarbij meegenomen.
Uw Kamer zal in augustus over de contouren worden geïnformeerd.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de expertise van Sociale Werkvoorziening
(SW-)bedrijven ook kan worden ingezet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
naar de reguliere arbeidsmarkt te begeleiden. Hoe is het kabinet voornemens dit in
te richten en is de Minister ertoe bereid hierover om tafel te gaan met werkgeversorganisaties?
De leden van de VVD-fractie vragen of zij hierover uiterlijk in het derde kwartaal
van 2022 kunnen worden bericht.
Veel sociaal ontwikkelbedrijven zetten hun expertise al in om mensen naar de reguliere
arbeidsmarkt te begeleiden. Om dit mogelijk te maken bieden zij bijvoorbeeld re-integratietrajecten
en begeleiding. Ook maken zij een groot aantal detacheringen bij externe («reguliere»)
werkgevers mogelijk.
Het kabinet vindt het belangrijk dat invulling wordt gegeven aan een toekomstgerichte
ontwikkeling van de sector. De komende tijd gaat het kabinet verder met betrokken
partijen bespreken hoe de sociaal ontwikkelbedrijven zich ontwikkelen, hoe zij de
toekomst van sociaal ontwikkelbedrijven voor zich zien en hoe de infrastructuur van
sociaal ontwikkelbedrijven beter kan worden benut om mensen met een afstand tot de
arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de
motie van het lid Ceder (Kamerstuk 34 352, nr. 245), die uw Kamer recent heeft aangenomen. Zoals in de Kamerbief staat die u op 3 mei
2022 ontvangen heeft (zie Kamerstuk 35 644 nr. 15), wordt u binnenkort geïnformeerd over de uitvoering van bovenstaande stappen.
De leden van de VVD-fractie lezen in het antwoord op vraag zes van de VVD-fractie
dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een duidelijke rol voor
de overheid ziet in het aanpakken van de krapte, naast de essentiële rol van werkgevers.
Deze leden vragen zich af hoe de Minister dit wil inrichten met werkgevers.
Het kabinet ziet inderdaad een duidelijke rol voor de overheid om krapte aan te pakken,
naast de essentiële rol van werkgevers en de verantwoordelijkheid van werkenden zelf.
Werkgevers zijn al actief bezig met het aanpakken van krapte in verschillende sectoren.
Zo dragen werkgevers uiteenlopende oplossingen aan, van meer uren werken aantrekkelijker
maken door betere arbeidsvoorwaarden, tot flexibele werktijden, zelfroostering en
het stimuleren van scholing. Het kabinet stimuleert verschillende initiatieven en
samenwerkingsverbanden tussen werkgevers om krapte aan te pakken.
Aanvullend op deze initiatieven, roept het kabinet werkgevers op om extra in te zetten
op het anders inrichten van werk, zoals het opknippen van functies, innovatie, betere
arbeidsvoorwaarden, het gesprek aan te gaan met onderbenutte deeltijders, werknemers
anders te werven en samen te werken tussen sectoren. In de Kamerbrief aanpak arbeidsmarktkrapte
staat de oproep die het kabinet doet verder uitgelegd, met daarbij beschreven wat
kansrijke routes zijn. Uiteraard heeft de overheid ook een rol als één van de grootste
werkgevers. Om deze reden zijn onder andere de lonen in het primair onderwijs verbeterd.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat om de krapte op te lossen, werkgevers ook
hun deel moeten bijdragen en, indien nodig, arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker moeten
maken. Echter, veel onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden vinden plaats aan de
collectieve arbeidsovereenkomst (cao-)tafel, en deze onderhandelingen kosten veel
tijd. Hoe wil de Minister waarborgen dat werkgevers adequaat en efficiënt kunnen reageren
op de vraag om zichzelf aantrekkelijker te maken?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister wil waarborgen dat werkgevers adequaat
en efficiënt kunnen reageren op de vraag om zichzelf aantrekkelijker te maken. Het
is aan werkgevers zelf om ervoor te zorgen dat zij een aantrekkelijk werkgever zijn.
Dit is niet alleen afhankelijk van de (collectieve) arbeidsvoorwaarden die gelden,
maar juist ook andere zaken spelen daarbij een rol, bijvoorbeeld de mate van autonomie
en zelfstandigheid (bijv. zelfroostering), een goede werk-privébalans, de mogelijkheden
tot ontwikkeling en de werkcultuur. Goed werkgeverschap loont.
De inzet van werkgevers zal inderdaad veelal meegenomen worden in onderhandelingen
over arbeidsvoorwaarden aan de cao-tafel. Ik ga er in deze tijd van krapte vanuit
dat er daarbij goed gekeken wordt naar de beschikbare loonruimte en hiervan gebruik
wordt gemaakt. Cao-onderhandelingen kosten tijd, maar leveren ook veel op. Namelijk
een evenwichtig resultaat waar alle werknemers van profiteren. Uiteindelijk weten
cao-partijen immers het beste wat er speelt in het desbetreffende bedrijf of sector
en wat de meest passende arbeidsvoorwaarden zijn.
Als er sprake is van een cao en het betreft een minimum-cao dan staat het de werkgever
overigens vrij om hiervan af te wijken ten gunste van de individuele werknemer. In
2021 gold voor 58 van de 98 cao’s uit de steekproef1 (van toepassing op 50% van de werknemers) dat werkgevers in voor werknemers positieve
zin mogen afwijken van de in de cao vastgelegde arbeidsvoorwaarden. Bij een standaard-cao
bestaat deze mogelijkheid niet. In 2021 was bij 18 cao’s (30% van de werknemers) sprake
van een standaard cao. Deze cao’s maken het de werkgever onmogelijk om af te wijken
van de vastgelegde arbeidsvoorwaarden. In 7 cao’s (8% van de werknemers) zijn zowel
minimum als standaard bepalingen opgenomen en in 15 cao’s (11% van de werknemers)
is geen bepaling aangetroffen met betrekking tot het karakter van de cao. Tot slot
zijn ook in cao-loze perioden afwijkingen ten gunste van de werknemer toegestaan,
omdat dan sprake is van een periode van contractsvrijheid.
Als laatste constateren de leden van de VVD-fractie dat het verleiden van deeltijdwerkers
meer te gaan werken een oplossing blijkt voor de krapte, hoe wil de Minister fulltime
werken blijven bevorderen en de arbeidsparticipatie blijven verhogen?
In de Kamerbrief aanpak arbeidsmarktkrapte beschrijft het kabinet 6 acties om krapte
op de arbeidsmarkt aan te pakken. Actie 4 (stimuleren van meer uren werken) en actie
2 (inzet op arbeidsaanbod) gaan primair in op de vragen die de leden van de VVD-fractie
stellen over respectievelijk fulltime werken en het verhogen van arbeidsparticipatie.
Het bevorderen van meer uren of voltijds werken kan een belangrijke bijdrage leveren
aan het adresseren van de krapte op de arbeidsmarkt. Het wordt makkelijker om banen
te combineren. Het kabinet zet in op een nieuw stelsel van kinderopvang, met een hoge
inkomensonafhankelijke vergoeding van 95%, direct gefinancierd aan kinderopvangorganisaties,
waarbij de koppeling met het aantal gewerkte uren wordt losgelaten. Hiermee wordt
het stelsel significant eenvoudiger en wordt het makkelijker voor ouders om arbeid
en zorg te combineren. Daarnaast wordt het financieel aantrekkelijker om te werken,
omdat de gemiddelde en marginale belastingdruk daalt, van belang voor respectievelijk
de keuze om te werken en het meer uren werken. De marginale druk daalt voor werkende
ouders door de hiervoor genoemde hervorming van de kinderopvangtoeslag. Hier staat
wel tegenover dat in het Coalitieakkoord het voornemen is opgenomen om de IACK af
te schaffen voor nieuwe gevallen, waardoor de marginale druk stijgt voor minstverdienende
partners met jonge kinderen en met name voor lagere inkomens. Het kabinet doet de
oproep aan werkenden om met zijn allen een stap extra te doen. Dat betekent niet dat
iedereen voltijds hoeft te werken, maar net die paar uur extra kan het verschil maken.
Daarnaast is een van de mogelijke opties een financiële prikkel om meer uren werken
te stimuleren, in eerste instantie in het onderwijs en de zorg. Indien het aanzienlijke
aantal mensen dat nu met contracten van rond de 28 uur een aantal uren extra gaat
werken levert dat al een flinke bijdrage.
Het kabinet zet daarnaast in op het vergroten van het arbeidsaanbod. Dat doet het
kabinet onder andere door werken aantrekkelijker te maken, onder andere via een verhoging
van het minimumloon en het verruimen van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet.
Daarnaast activeert het kabinet mensen die nu aan de kant staan via het actieplan
Dichterbij dan je denkt. Met het actieplan beoogt het kabinet een intensivering van
activiteiten in de regio en landelijk om matches tot stand te brengen. De afspraak
uit het coalitieakkoord over de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur wordt op dit
moment uitgewerkt. Het ontschotten van de arbeidsmarktdienstverlening en het werken
in publiek private samenwerkingsverbanden maakt daar onderdeel vanuit. De ervaringen
met de regionale mobiliteitsteams (RMT’s) worden daarbij meegenomen. Uw Kamer zal
over de contouren worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie danken de Ministers voor de beantwoording van het schriftelijke
overleg en hebben daarover nog enkele nadere vragen. Deze leden vragen of de Minister
nader in kan gaan op het wel of niet kunnen toepassen van de voltijdsbonus. Deze leden
begrijpen dat het College voor de Rechten van de Mens aangeeft dat alleen in zeer
uitzonderlijke gevallen, als het proportioneel wordt geacht, iets dergelijks als een
voltijdsbonus kan worden ingezet, omdat het namelijk wel onderscheid maakt naar arbeidsduur
en daardoor, door de huidige verdeling van voltijdsbanen, ook naar geslacht.
In de Kamerbrief aanpak arbeidsmarktkrapte is toegelicht dat de regering actie gaat
ondernemen op het financieel stimuleren van meer uren werken in de onderwijs- en zorgsector,
zoals het mogelijk maken van een bonus voor voltijdwerken.
De juridische bezwaren van het College voor de Rechten van de Mens worden hierbij
meegenomen.2 Naast de juridische bezwaren ziet het kabinet nog kanttekeningen bij de praktische
uitvoerbaarheid en beleidsmatige nadelen, zoals risico’s op misbruik of onnodige kosten
door mensen te subsidiëren die al voltijd werken of willen werken. De bevindingen
vanuit het onderwijs en de zorg worden vervolgens meegenomen in het onderzoek naar
de verdergaande maatregelen van het kabinet om meer uren werken te stimuleren.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader in kan gaan op de vraag of
de huidige tekorten in de zorg, het onderwijs en de kinderopvang niet al zodanig nijpend
zijn dat dit als uitzonderlijke situatie kan worden bestempeld. En of het niet zo
is dat elk beleid wat zich dan richt op meer uren werken (zoals ook het lage-inkomensvoordeel
(LIV) of bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek) dan zou kunnen worden aangemerkt als
onrechtmatig onderscheid.
Het is inderdaad zo dat verschillende sectoren momenteel te maken hebben met een zeer
krappe arbeidsmarkt. Het is echter niet zo dat alleen de omvang van de tekorten bepaalt
of onderscheid naar arbeidsduur geoorloofd is. Zoals het College toelicht in het advies
gaat het juist ook om de vraag of alternatieve maatregelen bestaan die zonder zulk
onderscheid te maken het gewenste effect kunnen bewerkstelligen. Zoals hierboven genoemd
wordt er in de komende periode actie ondernomen op het financieel stimuleren van meer
uren werken in de onderwijs- en de zorgsector, zoals het mogelijk maken van een bonus
voor voltijdwerken. Hierbij worden de juridische bezwaren zoals geschetst door het
College voor de Rechten van de Mens meegenomen. De bevindingen vanuit het onderwijs
en de zorg worden vervolgens meegenomen in het onderzoek naar de verdergaande maatregelen
van het kabinet om meer uren werken te stimuleren.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de Minister, als zij niet een goede
inschatting kan maken of de huidige tekorten voldoende nijpend zijn om toch een voltijdsbonus
in te zetten, mogelijkheden ziet om dat te toetsen.
Zoals toegelicht in het voorgaande antwoord gaat het niet zo zeer om de vraag of tekorten
voldoende nijpend zijn, maar juist ook om de vraag of alternatieve maatregelen bestaan
die het gewenste effect bewerkstelligen zonder onderscheid naar arbeidsduur te maken.
Dat neemt niet weg dat het kabinet actie gaat ondernemen op het financieel stimuleren
van meer uren werk in de onderwijs- en zorgsector, zoals het onderzoeken naar het
mogelijk maken van een bonus voor voltijdwerken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Naar aanleiding van het antwoord op de eerste vraag van de leden van de CDA-fractie
(pagina 16–17) lezen deze leden dat het onderzoek naar aanleiding van de motie Ceder
en Palland (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 63) inzake sociaal ontwikkelbedrijven is afgerond en op korte termijn naar de Kamer
komt. Kan de Minister dit concretiseren? Wanneer komen de onderzoeksresultaten naar
de Kamer?
Dit is op 3 mei 2022 per Kamerbrief gebeurd. Zie Kamerstuk 35 644, nr. 15.
Naar aanleiding van het antwoord op vraag acht van de leden van de CDA-fractie (pagina
21–22) hebben deze leden een specifieke vervolgvraag: op welke wijze gaat de Leven
lang leren (LLO)-aanpak van het kabinet helpen bij de aanpak van het arbeidsmarkttekort?
Wordt daar nu in de LLO-aanpak concreet op gestuurd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief aanpak arbeidsmarktkrapte beschrijft het kabinet de acties die zij
onderneemt om krapte aan te pakken, onder andere door in te zetten op het verminderen
van de vraag naar arbeid, het vergroten van het arbeidsaanbod en het verbeteren van
de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid. Het LLO-beleid maakt vanzelfsprekend
onderdeel uit van de inzet van het kabinet op krapte. Mensen die zich willen bij-
of omscholen naar een krapteberoep kunnen diverse regelingen aanspreken, zoals het
STAP-budget, NL Leert Door met inzet van scholing en de Omscholingsregeling voor kansrijke
beroepen in de ICT en techniek. Daarnaast kunnen bedrijven en organisaties – zoals
de SER adviseert (Briefadvies arbeidsmarktproblematiek maatschappelijke sectoren, mei 2022) – invulling geven aan goed werkgeverschap door het werk hanteerbaar, aantrekkelijk
en perspectiefrijk te maken, door o.a. goede loopbaanmogelijkheden te bieden, en ruimte
voor leerrijk werk en opleiding.
Dit laat ook het belang zien van een gezamenlijke inzet van overheid en werkgevers
en werknemers. Zij kunnen samen met sociale partners en (onderwijs)organisaties aanvullende
acties ondernemen. Bijvoorbeeld om het werk anders in te richten, in te zetten op
innovatie, betere arbeidsvoorwaarden te bieden, of anders te werven. De inzet van
de overheid is aanvullend op de acties die O&O fondsen en andere private partijen
ondernemen op het gebied van LLO. Hier gaat bijna 3,6 miljard euro in om.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de meeste vacatures in de handel, de zakelijke
dienstverlening en de zorg zijn. Samen zijn deze drie branches goed voor de helft
van alle vacatures. In de horeca was de vacaturegroei het grootst; in die sector kwamen
er in de eerste drie maanden 15.000 bij. In hoeverre gaat het in de horeca om banen
die tijdens de coronapandemie zijn opgezegd? Is hier sprake van structureel werk,
of is hierbij ook een groot deel seizoensgebonden werk? De krapte in de zorg blijft
een punt van aandacht. Op welke manier kan innovatie hierbij een rol spelen om het
werk zodanig in te richten dat er minder mensen nodig zijn?
Uit CBS Statline-cijfers blijkt dat het aantal banen in de horeca de afgelopen twee
jaar behoorlijk fluctueerde. De horeca is dan ook een van de sectoren die het hardst
getroffen zijn door de coronacrisis. In februari 2020 bedroeg het aantal banen in
de horeca ongeveer 454.000. Het aantal banen in de horeca nam vervolgens af naar 362.000
in mei. Door de versoepelingen volgde een opleving. In augustus bedroeg het aantal
banen weer 415.000. Daarna daalde het aantal banen echter naar 311.000 duizend in
februari 2021. Hierna volgde weer herstel, tot 427.000 in oktober. Dit beeld wordt
ook bevestigd door de Horeca barometer arbeidsmarkt van UWV uit oktober 2021. Dit
wijst erop dat het aantal banen in de horeca door de coronacrisis is afgenomen, maar
dat er ook gedeeltelijk herstel is opgetreden. Tegelijkertijd is het plausibel dat
als er minder banen waren opgezegd tijdens de pandemie, de krapte ook minder nijpend
zou zijn. Recentere cijfers zijn nog niet beschikbaar.
Het aantal banen en het aantal openstaande vacatures in de horeca zijn relatief seizoengevoelig.
Het CBS publiceert het aantal banen met seizoencorrectie en zonder seizoencorrectie.
De cijfers met seizoencorrectie houden rekening met het jaarlijkse seizoenpatroon.
Door deze te vergelijken met de cijfers zonder seizoencorrectie kan een inschatting
worden gemaakt van het seizoenseffect. De gemiddelde procentuele correctie die door
het CBS wordt gemaakt voor het aantal banen in de horeca was in de laatste twee pre-coronajaren
(2018 en 2019) ongeveer 2,5%. Voor alle sectoren was dit 0,5%. In het aantal openstaande
vacatures is ook een seizoenpatroon zichtbaar, met doorgaans jaarlijks een piek in
het eerste of tweede kwartaal.
Er zijn goede voorbeelden van hoe sociale en technologische innovatie zorgaanbieders
helpt om de zorg beter te organiseren, zoals het gebruik van medicijndispensers in
de wijkverpleging waardoor het aantal contactmomenten en daarmee de reistijd afneemt.
Of de inzet van zorgbuddy’s in ziekenhuizen waardoor taken beter verdeeld kunnen worden
onder zorgmedewerkers. Deze voorbeelden laten zien dat (proces)innovatie een rol kan
spelen om het werk in de zorg anders te organiseren.
In het recente Gupta rapport «Uitweg uit de schaarste» wordt gesteld dat inzet van
technologie 110.000 zorgmedewerkers kan vrijspelen. Het rapport gaat wel uit van 100%
succesvolle implementatie, terwijl het succes daarvan erg contextafhankelijk is. Dat
kan alleen als de juiste randvoorwaarden (o.a. rond bekostiging/financiering, gegevensuitwisseling,
digitale vaardigheden en kwaliteitsstandaarden) er zijn en de zorgprocessen worden
aangepast. Enkel een technologie aanschaffen als organisatie van zorg of welzijn gaat
niet tot die genoemde opbrengst leiden. Eerdere rapporten van o.a. Significant, Vilans,
SIRM en de E-healthmonitor van het RIVM laten ook de kansen, de benodigde randvoorwaarden
en de bereidheid van patiënten en professionals zien om technologie te gebruiken.
Het kabinet ziet een belangrijk potentieel in innovatie. Ruimte voor innovatieve werkvormen
en toepassing van tijdbesparende technologie is dan ook één van de zes acties in de
Kamerbrief aanpak arbeidsmarktkrapte en één van de drie lijnen binnen het programma
Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg. Tegelijkertijd is de aanpak van het personeelstekort
niet een kwestie van technologie alleen. Daarom zetten we ook in op het vergroten
van het werkplezier en de ruimte voor zorgmedewerkers om te leren en zich te blijven
ontwikkelen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het Centraal Planbureau (CPB) de verwachting
uit dat de grote krapte op de arbeidsmarkt voorlopig aanhoudt. Dat kan ook gevolgen
hebben voor onder meer plannen uit het regeerakkoord, zo stellen zij: «Het is de vraag
of alle geplande intensiveringen gezien de krappe arbeidsmarkt en andere capaciteitsknelpunten
kunnen worden gerealiseerd». Kan het kabinet hierop reageren en ziet zij noodzaak
de plannen uit het regeerakkoord bij te stellen? Zo ja, kan men een toelichting geven
op welke punten en hoe dit dan eventueel gewijzigd kan worden?
Het kabinet erkent dat krapte op de arbeidsmarkt problematisch kan zijn, zeker als
we kijken naar de grote maatschappelijke opgaven van deze tijd. Er is goed opgeleid
en genoeg personeel nodig om te werken aan noodzakelijke transities en de prioriteiten
die het kabinet heeft gesteld. Klassen zonder leraar of uitgestelde behandelingen
in de zorg zijn voor niemand wenselijke situaties. En om de klimaatdoelstellingen
te halen, zijn de komende jaren tienduizenden extra technisch geschoolde mensen nodig.
Ook in de zorg en in de bouw is men naarstig op zoek naar arbeidskrachten. In de Kamerbrief
aanpak arbeidsmarktkrapte schetst het kabinet de kabinetsbrede aanpak. In de bijlage
van de brief wordt tevens een overzicht gegeven van de sectorale plannen op het gebied
van wonen, zorg, onderwijs, klimaat, (internationale) veiligheid en kinderopvang.
De verantwoordelijke vakministers informeren u separaat en meer gedetailleerd over
de maatregelen voor de zorgsector, het onderwijs, de bouw, kinderopvang en beroepen
die nodig zijn voor de klimaat- en digitale transities. Het kabinet ziet vooralsnog
vanwege de hoge urgentie van de plannen geen noodzaak de plannen uit het coalitieakkoord
bij te stellen vanwege de krapte.
De leden van de CDA-fractie merken op dat het zogeheten onbenut arbeidspotentieel
voor het zevende kwartaal op rij daalde. Het gaat nu nog om 1,1 miljoen mensen, verwacht
het kabinet dat deze trend zich voortzet? Kan dit nader toegelicht worden? Er is nog
een groep van bijna een half miljoen onderbenutte deeltijdwerkers. Dat zijn mensen
die in deeltijd werken, meer uren willen werken en hier ook direct beschikbaar voor
zijn. Toch lukt het hen niet, ondanks de vele vacatures, meer uren te gaan werken.
Kan hiervoor een verklaring worden gegeven? Hoe denkt het kabinet deze mensen te kunnen
helpen? Kan aangegeven worden in welke orde van grote dit de krapte op de arbeidsmarkt
kan aanpakken?
Het onbenut arbeidspotentieel3 bestond in het eerste kwartaal van 2022 uit 1.130.000 personen. De afgelopen jaren
is het onbenut arbeidspotentieel afgenomen. Tijdens de vorige piek, in het tweede
kwartaal van 2020, bestond het onbenut arbeidspotentieel uit 1.554.000 personen. Het
aantal onderbenutte deeltijders was toen 661.000 personen. Het is de verwachting dat
het onbenut arbeidspotentieel en het aantal onderbenutte deeltijders door de krapte
blijft afnemen. Dit kan personen meer onderhandelingsmacht geven voor het vinden van
werk of een gunstiger contract.
Tegelijkertijd zal het onbenut arbeidspotentieel nooit helemaal verdwijnen. Op de
arbeidsmarkt zullen altijd zogeheten fricties bestaan. Het duurt immers even voordat
vraag en aanbod op elkaar zijn afgestemd en iemand een baan heeft gevonden of een
werkende heeft kunnen regelen meer te gaan werken. Het is niet duidelijk tot welk
punt het onderbenut arbeidspotentieel maximaal kan dalen.
Onderbenutte deeltijders zullen niet altijd (direct) meer kunnen werken. In sommige
gevallen is daar binnen de huidige baan wellicht geen mogelijkheid toe, bijvoorbeeld
omdat er bij een bepaald bedrijf geen extra werk is. Het vinden van een baan bij een
andere werkgever is een mogelijkheid als de banen te combineren zijn. Daarom zet het
kabinet in op het makkelijker maken voor werknemers en werkgevers om banen te combineren
en voor ouders om arbeid en zorgtaken te combineren. Het kabinet zet ook in op het
financieel aantrekkelijk maken om (meer uren) te werken. Zo wil het kabinet stappen
zetten om de marginale druk te verlagen. Het kabinet spoort ook werkgevers aan om
te kijken naar de groep onderbenutte deeltijders binnen het eigen personeelsbestand.
De leden van de CDA-fractie stellen dat, om toch aan personeel te komen of werknemers
te binden, werkgevers ook vaker vaste contracten zouden kunnen aanbieden. Dat gebeurt
ook wel, maar ten opzichte van een jaar eerder zit er relatief toch meer groei in
flexibele contracten, blijkt uit een afzonderlijke analyse van het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) en Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek (TNO) over flexwerk. Kan het kabinet hiervoor een verklaring geven? Wat
zou kunnen helpen om organisaties meer mensen in vaste dienst te laten nemen?
Het totale aantal werknemers is in het eerste kwartaal van 2022 ten opzichte van een
jaar eerder toegenomen met circa 227 duizend personen. Tegelijkertijd is het aantal
werklozen afgenomen. De cijfers uit de «flexbarometer» van CBS en TNO laten daarnaast
zien dat de groep flexwerkers met contracttypes met relatief veel zekerheid groeit.
Er zijn namelijk relatief meer personen met wat CBS en TNO een «stabiel flexcontract»
noemen (zoals een tijdelijk met uitzicht op vast) en minder mensen die werken op basis
van een oproepcontract. De krapte kan een verklaring zijn dat mensen werk vinden en
steeds meer op contracten werken met relatief meer zekerheid.
De cijfers laten bovendien zien dat de jaarlijkse groei van het aantal vaste contracten
toeneemt. Dat past in de verwachting dat toenemende krapte ervoor zorgt dat er meer
vaste contracten geboden worden.
Het kabinet zet stappen om de arbeidsmarkt te hervormen. Onderdeel hiervan is dat
het kabinet de onzekerheid van flexibele contracten wil verminderen en daarmee de
werk- en inkomenszekerheid van flexibele werknemers wil verbeteren. Ook werkt het
kabinet aan maatregelen om het aangaan van duurzame arbeidsrelaties en de wendbaarheid
voor ondernemingen te vergroten. Flexibele contractvormen worden beter gereguleerd
om concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Over deze onderwerpen is het
kabinet in gesprek met sociale partners. De voorstellen van het kabinet worden toegelicht
in de op 5 juli verzonden hoofdlijnenbrief over de arbeidsmarkt. Ook het vorige kabinet
heeft de verschillen tussen vaste contracten en flexibele contracten verkleind en
het aangaan van vaste contracten gestimuleerd, onder andere door de Wet Arbeidsmarkt
in Balans waarbij een premiedifferentiatie naar de aard van het contract is geïntroduceerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie
Het benutten van ons arbeidspotentieel is gelet op de grote transities volgens de
leden van de Volt-fractie essentieel. De ongekende krapte op de arbeidsmarkt zorgt
er mede voor dat de energietransitie en energieonafhankelijk worden, in het geding
komt. Het regeerakkoord doet een groot beroep op vakmensen gelet op de klimaatambities,
maar deze «klimaatbanen» worden niet geprikkeld. Deze leden vinden daarom dat er met
meer urgentie naar dit probleem gekeken moet worden. Een voordeel van het stimuleren
van het potentieel voor deze banen is dat omscholing relatief makkelijk is. Denk hierbij
aan isolatie-, zonnepanelen- en warmtenetmonteurs en energieprestatieadviseurs. Maar
ook aan timmermannen, elektriciens en monteurs werktuigbouw. Daarom hebben deze leden
de volgende vragen. Is de Minister het met de leden van de Volt-fractie eens dat er
meer middelen beschikbaar moeten komen om klimaatbanen aantrekkelijker te maken? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, kan de Minister toelichten wat zij doet om deze banen attractiever
te maken?
Tot slot hebben de leden van de Volt-fractie vernomen dat de Minister de eerste aanvraagronde
van de Stimulering van de ArbeidsmarktPositie (STAP)-regeling als een succes bestempelde.
Dit terwijl van de 36.000 aanvragen er maar 900 een STAP-budget aanvroegen om zich
te laten om- of bijscholen tot een beroep in de bouwnijverheid, terwijl de beroepen
in de bouwnijverheid essentieel zijn voor de energietransitie. Hier hebben deze leden
de volgende vragen over. Is de Minister bereid om het STAP-budget verder uit te breiden
en volledige dekking te bieden voor mensen die zich willen laten om- of bijscholen
naar een klimaatbaan? Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat er meer vakmensen
en klimaatbanen moeten komen om de energietranstie te versnellen? Wat gaat de Minister
doen om klimaatbanen te stimuleren? Deze leden ontvangen graag een toelichting.
In de Kamerbrief aanpak arbeidsmarktkrapte beschrijft het kabinet de acties die zij
onderneemt om krapte aan te pakken, onder andere door in te zetten op het verminderen
van de vraag naar arbeid, het vergroten van het arbeidsaanbod en het verbeteren van
de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid. Het kabinet vindt het, net zoals
de Volt fractie, heel belangrijk dat ons arbeidspotentieel wordt benut, zeker ook
voor het werken in de grote transities. De overheid ondersteunt werkenden en werkzoekenden
om eigen regie te pakken op hun loopbaan, met regelingen vanuit het Rijk en door ondersteuning
– voor werkzoekenden – vanuit UWV en gemeenten. Voor wie wil bijscholen of omscholen,
bijvoorbeeld richting krapteberoepen, zijn diverse subsidies beschikbaar. Het STAP-budget
omvat ook scholing die relevant is voor klimaatbanen of andere krapteberoepen. Behalve
het STAP-budget zijn ook beschikbaar de tijdelijke subsidieregeling NL Leert Door
met inzet van scholing, en de omscholingsregeling naar kansrijke beroepen in de ICT
en techniek. Deze middelen kunnen zij inzetten voor begeleiding en omscholing richting
banen in de energietransitie. Voor 2022 is door het kabinet 60 miljoen euro extra
beschikbaar gesteld aan gemeenten voor ondersteuning naar werk in het kader van het
aanvullend sociaal pakket. Ook is er aanvullende ondersteuning mogelijk via de Regionale
Mobiliteitsteams (RMT) en via praktijkleren in het MBO. Vooral een combinatie van
werken en leren kan helpen om de overstap te maken naar klimaatbanen.
In beginsel is het mogelijk STAP verder te ontwikkelen. Dat kan bijvoorbeeld door
te variëren in de hoogte van een tegemoetkoming per aanvraag, afhankelijk van de soort
scholing of van de doelgroep. Daarbij geldt wel dat de uitvoeringscapaciteit grenzen
stelt aan de hoeveelheid aanpassingen die tegelijkertijd kunnen worden doorgevoerd
en daarmee aan de timing van eventuele aanpassingen in STAP. Voor een verdere uitbreiding
van STAP ten behoeve van scholing voor klimaatbanen is daarnaast geen financiële dekking.
De inzet van de overheid is aanvullend op de acties die O&O fondsen en andere private
partijen ondernemen op het gebied van LLO. Hier gaat bijna 3,6 miljard euro in om.
De leden van de Volt-fractie merken op dat een eerder rapport over het effect van
de halvering van collegegeld heeft uitgewezen dat het de toegankelijkheid van lerarenopleidingen,
vooral voor kwetsbaardere groepen, vergroot. Hoewel het wel bijdroeg aan de afname
van twijfel om te kiezen voor een lerarenopleiding leidde het niet direct tot een
toename. Een betere stimulans is dus nodig. Staat de Minister open voor een volledige
vergoeding van opleidingen binnen de klimaat- en energiesector in mbo-opleidingen?
Zo nee, waarom niet?
Het volledig vergoeden van opleidingen binnen de klimaat- en energiesector is een
kostbare maatregel waarvan het effect onzeker is. Onderzoek van Berenschot laat zien
dat de Wet verlaagd collegegeld niet aantoonbaar heeft bijgedragen aan een hogere
instroom bij lerarenopleidingen in het hoger onderwijs. 4 Het vergoeden van volledige opleidingen binnen de klimaat- en energiesector zou daarom
mogelijk ondoelmatig kunnen zijn.
Meer kansen biedt het vergoeden van bij- en omscholingstrajecten bijvoorbeeld door
werkgevers. Voor scholing met inkomen is de subsidieregeling is de Omscholingsregeling
vooromscholing naar kansrijke beroepen in de ICT en techniek beschikbaar voor werkgevers.
Als een werkgever iemand omschoolt en daarvoor gebruik maakt van deze subsidieregeling
ontvangt een werknemer inkomen. De werkgever en werknemer moeten namelijk (minimaal)
tijdens de looptijd van het omscholingstraject een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten.
De leden van de Volt-fractie constateren dat slechts 7% van de technische beroepen
in de energiesector beoefend worden door vrouwen. Ook zijn het vrouwen die vooral
deeltijd werken. Hier zit dan ook veel onbenut arbeidspotentieel. Het zijn vooral
vooroordelen rondom genderrollen en het gebrek aan vrouwelijke rolmodellen wat vrouwen
tegenhoudt, vooral wanneer het gaat om vaktechnische banen. Hoe besteedt de Minister
aandacht aan vrouwen binnen de technische en energiesector? Wordt hier gedacht aan
hoe technische banen kunnen aansluiten op de belevingswereld van vrouwen? Hoe staat
de Minister tegenover een landelijke campagne op scholen waarbij gebruik gemaakt van
vrouwelijke rolmodellen binnen de energiesector op vmbo-scholen?
Genderstereotypering en de daaruit voortvloeiende vooroordelen over genderrollen spelen
helaas nog altijd een rol in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. De invloed van gender
op de school- en beroepsloopbaan vind ik uitermate onwenselijk. Om genderstereotypering
tegen te gaan steunt de Minister van OCW vanuit het emancipatie beleid al langere
tijd de Alliantie Werk en de Toekomst. Met het project «Beeldenbrekers» zet deze Alliantie
vrouwelijke rolmodellen uit de techniek of IT in om basisschoolleerlingen kennis te
laten maken met een (bèta)technisch beroep. Ook organiseert de Alliantie ieder jaar
Girls» Day: een dag waarbij meisjes tussen de 10 en 15 jaar, onder andere op het vmbo,
kennis maken met- en geënthousiasmeerd worden voor bèta, techniek en IT door middel
van gesprekken met rolmodellen.
Daarnaast hebben mijn collega’s van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
mede namens mij op 12 mei jongstleden in reactie op de verkenning «Sekseverschillen
in het onderwijs» laten weten verdere acties te ondernemen om genderverschillen in
het onderwijs tegen te gaan. Een onderdeel daarvan is een onderzoek naar of genderstereotypering
van invloed is op de loopbaanoriëntatie- en studiebegeleiding.
Tevens zet ik me samen met de collega’s van EZK en OCW in om via het Techniekpact
samen met de onderwijssector en het bedrijfsleven meisjes (en jongeren met een niet-westerse
immigratie-achtergrond) te enthousiasmeren voor technische opleidingen en beroepen.
Dit doen we onder andere door techniek aantrekkelijker te maken en de beeldvorming
en het imago van techniek te verbeteren. Op deze manier beogen wij de instroom in
de technieksector te vergroten.
Ten slotte heeft de Minister van EZK met EU-Ministers begin dit jaar de Nevers Declaration
for Women in Entrepreneurship and Innovation ondertekend. Hiermee ondersteunt Nederland
de inzet voor een eerlijk, open, inclusief en genderevenwichtig ecosysteem voor innovatie.
De leden van de Volt-fractie merken op dat nu de coronanoodsteun eindigt, veel ondernemers
in zwaar weer zitten. Economen voorspellen een grote toename van faillissementen waardoor
vele mensen werkloos raken. Nu is het Zweeds model van werken met transitiefondsen
succesvol gebleken. Deze fondsen begeleiden werkzoekenden/werklozen naar nieuw werk.
Deze zijn ook structureel ingebed in het systeem en krijgen structurele financiering
van de Zweedse overheid. Dit is een proactieve en inclusieve aanpak waarbij het proces
van werk-naar-werk zo snel mogelijk wordt gestart. Is de Minister bekend met het Zweeds
model van transitiefondsen? Wat is de appreciatie van het kabinet van dit Zweedse
model? Is de Minister het met leden van de Volt-fractie in algemene zin eens dat een
Zweeds transitiefonds een proactieve en inclusieve manier is om mensen van werk-naar-werk
te begeleiden? Is de Minister bereid om een soortgelijk transitiefonds in Nederland
te creëren waarbij mensen begeleid worden naar kansrijke (klimaat)banen? Zo nee, waarom
niet?
Het Zweedse model is bekend. De fondsen begeleiden werkzoekenden/werklozen naar nieuw
werk en zorgen voor een goede doorstroming op de arbeidsmarkt. Het kabinet onderkent
het belang om te investeren in van werk naar werkdienstverlening. Daarom stelt het
kabinet middelen beschikbaar om de overgang van werk-naar-werk en van werkloosheid-naar-werk
te stimuleren in een model dat bij de Nederlandse situatie past. Inzet is een herkenbare,
toegankelijke publiek private arbeidsmarktinfrastructuur voor integrale van werk(loosheid)-naar-werkdienstverlening
om werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen of zo kort mogelijk te houden. Onderdeel
hiervan zijn instrumenten voor om- en bijscholing die de overstap naar tekortberoepen
ondersteunen. Na de zomer zal het kabinet uw Kamer informeren over de contouren van
de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie mist in de hele aanpak en antwoorden een plan om mensen
die in deeltijd werken te verleiden om meer uren te gaan werken. Is het bij de Minister
bekend wat de argumenten van mensen die in deeltijd werken zijn om niet meer uren
te werken en wat er voor nodig is om deze groep van ruim 3,8 miljoen personen te verleiden
om meer te gaan werken? En weet de Minister waarom een groep van 560.000 personen
wel meer wil uren zou willen maar deze niet krijgt (bron: CBS)?
In Nederland werken er in het eerste kwartaal van 2022 4.500.000 personen in deeltijd.
Onder hen zijn 491.000 mensen (10,9%) die aangeven meer te willen werken en daar direct
beschikbaar voor te zijn.
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom personen die in deeltijd werken niet meer
uren willen werken. Het kan gaan om een bewuste en vrijwillige keuze, bijvoorbeeld
omdat personen vrije tijd waarderen of een deel van hun tijd besteden aan zorgtaken
of studie. Personen kiezen er daarnaast wellicht bewust niet voor om meer te gaan
werken, omdat het onvoldoende loont. Om werken meer te laten lonen verlaagt het kabinet
de gemiddelde en marginale belastingdruk. De marginale druk daalt voor werkende ouders
door de hiervoor genoemde hervorming van de kinderopvangtoeslag. Hier staat wel tegenover
dat in het Coalitieakkoord het voornemen is opgenomen om de IACK af te schaffen voor
nieuwe gevallen, waardoor de marginale druk stijgt voor minstverdienende partners
met jonge kinderen en met name voor lagere inkomens. Er kan daarnaast ook sprake zijn
van onvrijwillig deeltijdwerk, bijvoorbeeld omdat men niet meer kán werken vanwege
arbeidsongeschiktheid.
Van de 491.000 personen die meer uren willen werken is niet duidelijk waarom zij de
uren niet krijgen. In sommige gevallen is daar binnen de huidige baan geen mogelijkheid
toe, bijvoorbeeld omdat er bij een bepaald bedrijf geen extra werk is. Het vinden
van een baan bij een andere werkgever is een mogelijkheid als de banen te combineren
zijn. Daarom zet het kabinet in op het makkelijker maken voor werknemers en werkgevers
om banen te combineren en voor ouders om arbeid en zorgtaken te combineren. De hiervoor
genoemde hervorming van de kinderopvangtoeslag maakt het bijvoorbeeld gemakkelijker
voor jonge ouders om meer uren te werken. Daarnaast maakt de verhoging van het uitkeringspercentage
van het ouderschapsverlof het mogelijk voor ouders van jonge kinderen om (meer uren)
te werken. Het kabinet spoort ook werkgevers aan om te kijken naar de groep onderbenutte
deeltijders binnen het eigen personeelsbestand.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
L.B. Blom, adjunct-griffier