Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 071 Regels omtrent de oprichting en inrichting van een kiescollege voor de Eerste Kamer voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn alsmede wijziging van de Kieswet ten behoeve van de verkiezing van de leden van het kiescollege voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van dit kiescollege (Wet kiescollege niet-ingezetenen)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 29 juni 2022
ALGEMEEN
Inhoudsopgave
blz.
1.
Inleiding
1
2.
Aanleiding en doel
2
3.
De inrichting en verkiezing van het kiescollege
3
3.1
Ledenaantal
4
3.2
Vereisten lidmaatschap kiescollege
6
3.3
Onverenigbare functies bij lidmaatschap kiescollege
8
3.4
Elektronisch vergaderen
9
4.
Verkiezing van de leden van het kiescollege
9
4.1
Registratie kiesgerechtigdheid in de permanente registratie
9
4.2
Inleveren kandidatenlijst
11
5.
De verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van het kiescollege
11
5.1
De stemming
11
5.2
Het verlenen van een volmacht langs elektronische weg
13
5.3
Stemwaarde kiescollege
14
6.
Evaluatie
20
1. Inleiding
Graag dank ik de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
voor de schriftelijke inbreng inzake het wetsvoorstel Regels omtrent de oprichting
en inrichting van een kiescollege voor de Eerste Kamer voor Nederlanders die geen
ingezetenen zijn alsmede wijziging van de Kieswet ten behoeve van de verkiezing van
de leden van het kiescollege voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de verkiezing
van de leden van de Eerste Kamer door de leden van dit kiescollege (Wet kiescollege
niet-ingezetenen). Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de door de leden
van de fracties van VVD, D66, CDA, SP, GroenLinks, ChristenUnie, SGP en BBB gestelde
vragen en gemaakte opmerkingen over dit wetsvoorstel. In het navolgende reageer ik
daarop, waarbij ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aanhoud.
De leden van de VVD-fractie spreken de hoop uit dat onderhavig wetsvoorstel tijdig
in werking treedt, opdat al in 2023 Nederlanders in het buitenland hier gebruik van
kunnen maken. De leden van de D66-fractie zien eveneens graag dat bij de provinciale
statenverkiezingen in 2023 Nederlanders in het buitenland al kunnen deelnemen via
het kiescollege.
De regering onderschrijft het belang dat Nederlanders buiten Nederland zo spoedig
mogelijk invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Eerder
heeft de regering in dit verband het voornemen geuit ernaar te streven dat kiezers
buiten Nederland in maart 2023 de leden van het kiescollege niet-ingezetenen kunnen
kiezen en zo bij de aankomende Eerste Kamerverkiezing in mei 2023 voor het eerst invloed
kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer. Daarbij is steeds de kanttekening
geplaatst dat daarvoor alle benodigde wet- en regelgeving tijdig, dat wil zeggen uiterlijk
in september 2022, in werking moet zijn getreden. Kiezers moeten namelijk tijdig worden
geïnformeerd over deze nieuwe verkiezing en voldoende gelegenheid krijgen om zich
hiervoor te registreren. Bovendien moeten ook politieke partijen tijdig duidelijkheid
hebben over de verkiezing zodat zij de gelegenheid hebben om kandidaten te benaderen
en de andere stappen in het kandidaatstellingsproces te doorlopen. Daartoe moeten
de procedures en kaders vaststaan en duidelijk zijn. Ook de gemeente Den Haag heeft
tijd nodig om de voorbereidingen voor deze nieuwe verkiezing zorgvuldig ter hand te
kunnen nemen.
In het wetgevingsproces moeten nog de nodige stappen worden gezet. De behandeling
door de Eerste Kamer van het grondwetsvoorstel dat ertoe strekt om het kiescollege
niet-ingezetenen op te richten, vindt plaats op 28 juni 2022. Het onderhavige wetsvoorstel,
dat de inrichting van het kiescollege regelt, moet nog door uw Kamer en de Eerste
Kamer worden behandeld. Daarnaast is er uitvoeringsregelgeving nodig, die pas verder
in procedure kan worden gebracht zodra dit wetsvoorstel door uw Kamer is aanvaard.
Gelet op de vele stappen in het wet- en regelgevingsproces die uiterlijk begin september
2022 doorlopen moeten zijn en de gebruikelijke termijnen daarvoor, moet het naar verwachting
niet langer realistisch worden geacht dat een eerste verkiezing voor het kiescollege
in maart 2023 wordt gehouden. Ik hecht aan een zorgvuldige voorbereiding en uitvoering
van een eerste kiescollegeverkiezing, waarbij er een goede invoeringstermijn is na
aanvaarding van alle benodigde regelgeving.
2. Aanleiding en doel
De leden van de SGP-fractie vragen de regering om naar aanleiding van het advies van
de Kiesraad te reflecteren op de wenselijkheid van het kiescollege buitenland, in
het licht van het feit dat de tweede lezing van de Grondwetswijziging nog aanhangig
is in de Eerste Kamer. Deze leden wijzen op de constatering van de Kiesraad dat de
uitwerking van de verkiezingen inzake het beoogde kiescollege in sommige gevallen
niet geheel praktisch lijkt, maar dat ook geen goed alternatief voor handen is. Noopt
deze constatering niet tot een fundamentele heroverweging van het voornemen om dit
kiescollege in te voeren?
De regering hecht er belang aan de onevenwichtigheid op te heffen die er thans bestaat
in het stemrecht voor Nederlandse kiesgerechtigden buiten Nederland. Zij hebben immers
nu wel het recht en de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de samenstelling
van de Tweede Kamer maar niet op die van het andere deel van de Staten-Generaal, te
weten de Eerste Kamer. De praktische uitwerking van de werkwijze van het kiescollege
niet-ingezetenen vergt enig denkwerk en het maken van keuzes. Die doen echter naar
het oordeel van de regering allerminst af aan het principiële uitgangspunt dat het
wenselijk is om het kiescollege in te voeren om zo de genoemde onevenwichtigheid op
te heffen. De regering is van mening dat de in dit wetsvoorstel voorgestelde uitwerking
van het kiescollege op een zo zorgvuldig mogelijke manier gebeurt, daarbij rekening
houdend met de uitvoering.
Tevens memoreert de regering dat de Eerste Kamer in eerste lezing het grondwetsvoorstel
tot oprichting van het kiescollege niet-ingezetenen heeft aangenomen en de Tweede
Kamer in eerste en tweede lezing het grondwetsvoorstel heeft aanvaard.
3. De inrichting en verkiezing van het kiescollege
De leden van de SP-fractie lezen dat de Kiesraad zich zorgen maakt of voldoende personen
en partijen zich voor het kiescollege willen kandideren, met als mogelijk gevolg minder
keuzemogelijkheden voor kiezers en daardoor een lagere opkomst en representatie van
het kiescollege. Deze leden lezen dat de regering de verantwoordelijkheid hiervoor
bij politieke partijen legt en zien daarin de praktische consequentie dat sommige
partijen hier aanzienlijk meer voordeel uit halen, zeker gevestigde partijen. Deze
leden vragen waarom de regering dit een acceptabel verschil acht?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering hun inschatting beoordeelt dat
het kiescollege de meeste kansen biedt aan bestaande Nederlandse partijen die veel
draagvlak hebben bij hoger opgeleide en internationaal georiënteerde burgers?
De regering ziet voor zichzelf een inspanningsverplichting om, in samenwerking met
de gemeente Den Haag, kiezers te informeren over het nieuwe kiescollege niet-ingezetenen
en hen ook te wijzen op de mogelijkheid zich te kandideren. Het benaderen van kandidaten
voor een specifieke partij kan uiteraard nooit de verantwoordelijkheid van de regering
zijn. Daarvoor ligt de verantwoordelijkheid bij de politieke partijen. Dat is niet
anders dan bij andere verkiezingen. Het wetsvoorstel geeft alle politieke partijen
dezelfde uitgangspunten en bevoordeelt dus niet bepaalde partijen zoals gevestigde
partijen ten opzichte van andere partijen of vice versa.
Het valt de leden van de SGP-fractie op dat de regering zich in het voorstel hoofdzakelijk
richt op de formele, procedurele inrichting van het kiescollege en zich nauwelijks
rekenschap geeft van de praktijk waarop het wetsvoorstel ziet, terwijl toch van verschillende
zijden is gewezen op de risico’s van beperkte keuzemogelijkheden en representativiteit.
Deze leden vragen de regering een uitgebreidere duiding van de te verwachten praktijk
en de vraag wat te doen als de geschetste risico’s zich daadwerkelijk zouden manifesteren.
Zo vragen zij wat concreet kan worden verwacht van en voorgesteld bij partij- en lijstvorming
van Nederlanders in de meest uiteenlopende soorten landen. Wat is volgens de regering
precies de ratio en legitimatie bij deze verkiezingen, nu het kiescollege enkel tot
taak heeft de Eerste Kamer te verkiezen? Heeft de regering als het gaat om deze vragen
vergelijkingsmateriaal dat grond biedt voor de hoop dat de genoemde risico’s zich
niet zullen voordoen of is het een gewaagd experiment? Deze leden wijzen erop dat
de kiescolleges Caribisch Nederland niet direct reden voor enthousiasme bieden.
De legitimatie van de oprichting van het kiescollege is naar het oordeel van de regering
dat hiermee de onevenwichtigheid wordt opgeheven die er thans bestaat in het stemrecht
voor Nederlandse kiesgerechtigden buiten Nederland, die wel invloed kunnen uitoefenen
op de samenstelling van de Tweede Kamer maar niet op die van de Eerste Kamer. De gekozen
systematiek van een kiescollege, waarbij de leden enkel de taak hebben om een stem
voor de Eerste Kamer uit te brengen, sluit aan bij die van de al bestaande kiescolleges
in Caribisch Nederland, en biedt de mogelijkheid om de niet-ingezetenen inspraak te
geven, zonder dat hun stem doorwerkt in de samenstelling van de provinciale vertegenwoordigende
organen in Nederland.1 Dit laatste wordt namelijk niet wenselijk geacht, gelet op de bestuurlijke taken
van deze organen. Voor een kiescollege voor niet-ingezetenen is weinig vergelijkingsmateriaal
voorhanden, hoewel de regering uiteraard wel het bestaan van de kiescolleges Caribisch
Nederland bij de totstandkoming van het wetsvoorstel heeft betrokken. Graag wijst
de regering er wel op dat kiezers buiten Nederland al vele jaren stemmen voor de Tweede
Kamer en het Europees Parlement. Daarnaast zijn veel van de procedures gebaseerd op
de huidige wijze waarop het verkiezingsproces is ingericht in Nederland. Partij- en
lijstvorming van Nederlanders buiten Nederland kan in de praktijk voor een deel lopen
via al bestaande politieke partijen. Zo hebben verschillende politieke partijen ook
afdelingen buiten Nederland. Daarnaast acht de regering het goed voor te stellen dat
groepen Nederlanders buiten Nederland zich verenigen en samen een politieke groepering
beginnen en een lijst vormen. Omdat de regering waarde hecht aan de werking van het
kiescollege in de praktijk heeft zij, zoals beschreven in de toelichting bij het wetsvoorstel,
het voornemen om ook de kandidaatstelling en lijstvorming te betrekken bij de evaluatie
van de eerste kiescollegeverkiezing en de eerste stemming voor de Eerste Kamerverkiezing.
3.1 Ledenaantal
De leden van de D66-fractie merken op dat het ledenaantal van het kiescollege niet-ingezetenen
wordt gerelateerd aan het aantal geregistreerde kiesgerechtigden in het buitenland.
Deze leden merken op dat in het kader van proportionaliteit de regering ervoor heeft
gekozen om het aantal leden van het kiescollege niet-ingezetenen te baseren op de
staffel uit de Gemeentewet en de Provinciewet.2 Tevens vragen zij de regering nader toe te lichten op basis waarvan de marges zijn
samengevoegd, in die zin dat niet is gekozen voor een berekening waarbij het gemiddelde
conform de Gemeentewet en de Provinciewet is meegenomen, of een berekening van één
van beide in plaats van een mix, zoals nu het geval is. Bij welk aantal leden wordt
de representatie van het aantal niet-ingezetenen voldoende gewaarborgd?
Voor het bepalen van het aantal leden van het kiescollege (het zetelaantal) is advies
ingewonnen bij universitair docent Nederlandse politiek dr. S.P. Otjes. Dit heeft
geresulteerd in de rapportage Mogelijkheden voor de stemgewichten voor het Kiescollege voor Niet-ingezetenen.3 Hierin beschrijft de heer Otjes verschillende perspectieven om het zetelaantal op
te baseren. Dit houdt in dat aansluiting wordt gezocht bij de in de bestaande wetgeving
voorkomende relatie tussen aantal inwoners en de grootte van een vertegenwoordigend
orgaan, zoals de staffel uit artikel 8 van de Gemeentewet of artikel 8 uit de Provinciewet.
Dit heeft twee voordelen: (i) het aantal leden stijgt als het aantal geregistreerde
kiesgerechtigden stijgt en (ii) er kan gebruik worden gemaakt van bestaande en herkenbare
systematiek. De regering heeft dit advies dan ook overgenomen en gekozen voor het
juridische perspectief.
In de consultatieversie van het wetsvoorstel had de regering ervoor gekozen de staffel
uit artikel 8 van de Gemeentewet eenopeen toe te passen op het kiescollege. Aansluiten
bij de Gemeentewet leek voor de hand te liggen, aangezien er bij lage aantallen geregistreerde
kiezers meer ruimte is voor differentiatie van het zetelaantal. Aansluiten bij de
Provinciewet zou namelijk betekenen dat er in alle gevallen sprake is van minimaal
39 leden, ook als er maar relatief weinig (10.000) kiezers geregistreerd zijn voor
de kiescollegeverkiezing. In zijn consultatieadvies wees de Kiesraad er echter op
dat eenopeen aansluiten bij de Gemeentewet een inconsistentie meebrengt, namelijk
dat er vanaf 200.000 inwoners (of geregistreerde kiesgerechtigden in het geval van
het kiescollege) altijd minimaal 45 leden zijn, terwijl de provinciale staten pas
uit 45 leden bestaat vanaf minimaal 750.000 inwoners. Daarnaast wees de Kiesraad erop
dat er in de toekomst wellicht veel meer Nederlanders buiten Nederland zich laten
registreren, en dat het vreemd zou zijn dat de maximale omvang dan niet verder kan
oplopen dan 45 leden. Vanuit dat oogpunt gezien ligt het meer voor de hand dat de
bovenkant van de staffel – vanaf 100.000 geregistreerde kiesgerechtigden – aansluit
bij de staffel uit de Provinciewet. Op die wijze wordt de genoemde inconsistentie
weggenomen en sluit de regeling eveneens aan bij eventuele uitbreiding van het aantal
kiezers buiten Nederland. Gelet op deze overwegingen heeft de regering de staffel
voor het ledenaantal in de voorliggende versie van het wetsvoorstel dienovereenkomstig
aangepast.
Vaststellen van de staffel aan de hand van het gemiddelde conform de Gemeentewet en
de Provinciewet is niet overwogen. Er zijn namelijk maar twee ledenaantallen op de
staffel die overlappen: 39 (bij 100.000–200.000 inwoners in de Gemeentewet en bij
minder dan 400.000 inwoners in de Provinciewet) en 45 (boven de 200.000 inwoners in
de Gemeentewet en 750.000–1.000.000 inwoners in de Provinciewet). Een ledenaantal
van 41 of 43 bestaat niet in de Gemeentewet. Een berekening die uitgaat van een mix
zou daardoor resulteren in een zetelaantal dat niet logisch meestijgt met het aantal
geregistreerde kiesgerechtigden.
De leden van de D66-fractie vragen verder bij welk aantal leden de representatie van
het aantal niet-ingezetenen voldoende wordt gewaarborgd. Naar het oordeel van de regering
is het minimumaantal leden waarbij de representatie van het aantal niet-ingezetenen
voldoende is geborgd mede afhankelijk van de grootte van de groep die het kiescollege
beoogt te vertegenwoordigen. De groep die het kiescollege vertegenwoordigt, wordt
gekoppeld aan het aantal niet-ingezetenen dat zich registreert voor de kiescollegeverkiezing.
Hieruit volgt dat het minimumaantal dat voldoende is, samenhangt met het aantal niet-ingezetenen
dat zich registreert. Vandaar dat de regering ervoor heeft gekozen om het ledenaantal
vast te stellen aan de hand van een staffel, zodat het aantal leden stijgt als het
aantal geregistreerde kiesgerechtigden stijgt. De ondergrens ligt bij negen leden,
waarvan sprake is bij maximaal 3.000 geregistreerde kiesgerechtigden. Zoals hiervoor
toegelicht is hiervoor aangesloten bij de Gemeentewet, waarin is geregeld dat een
gemeenteraad bestaat uit minimaal negen leden voor gemeenten tot 3.000 inwoners. Nu
het minimum voor gemeenteraden in de Gemeentewet op negen leden is vastgesteld, en
de representatie hiermee dus voldoende wordt geacht, vindt de regering dit ook een
passend minimumaantal voor het kiescollege.
Voor de verhouding tussen het aantal geregistreerde kiesgerechtigden en het aantal
leden wordt aangesloten bij artikel 8 van de Gemeentewet en artikel 8 van de Provinciewet,
constateren de leden van de CDA-fractie. Een van de argumenten daarvoor is dat het
kiescollege genoeg leden moet tellen om het stemgeheim te waarborgen. Deze leden vragen
daarom om nadere toelichting waarom het stemgeheim bij negen leden gewaarborgd is.
Verder wijzen deze leden erop dat de regering stelt dat ook kandidaten van kleinere
politieke groeperingen de kans moeten hebben om gekozen te worden in het kiescollege,
zodat de representativiteit zo veel mogelijk wordt geborgd. Deze leden van de CDA-fractie
vragen bij hoeveel leden de representativiteit volgens de regering is geborgd.
Bij het bepalen van het aantal leden van het kiescollege heeft de regering een aantal
uitgangspunten in acht genomen. Het aantal leden van het kiescollege moet groot genoeg
zijn om het stemgeheim te waarborgen. Daarnaast is het van belang dat ook kandidaten
van kleinere politieke groeperingen de kans hebben om gekozen te worden in het kiescollege,
dat er een balans is tussen het aantal leden en de stemwaarde die elk lid vertegenwoordigt
en dat er rekening wordt gehouden met de administratieve lasten en kosten die elk
lid van het kiescollege meebrengt. Verder heeft de regering – naar aanleiding van
het onderzoek van dr. Otjes – ervoor gekozen om voor het bepalen van het ledenaantal
aan te sluiten bij bestaande systematiek en een herkenbaar systeem, concreet een combinatie
van de staffel uit de Gemeentewet en de Provinciewet. De regering heeft vervolgens
afgewogen dat met het aansluiten bij (het onderste deel van) de staffel uit de Gemeentewet,
recht wordt gedaan aan de verschillende genoemde uitgangspunten. Concreet ten aanzien
van het stemgeheim overweegt de regering dat als een minimumaantal van negen leden
voor een gemeenteraad voldoende is om het stemgeheim te borgen, dit ook het geval
is voor het kiescollege. Het is niet gezegd dat negen een absoluut aantal is om het
stemgeheim te waarborgen, maar het in de Gemeentewet genoemde aantal sterkt de regering
wel in het oordeel dat negen leden afdoende is. Dezelfde afweging is gemaakt ten aanzien
van het uitgangspunt dat het kiescollege uit voldoende leden moet bestaan om ook kleinere
politieke groeperingen een kans te geven om gekozen te worden. Nu ook in de Gemeentewet
wordt uitgegaan van de gedachte dat een aantal van negen leden voldoende is qua representatie,
meent de regering dat dit ook voor het kiescollege kan worden aangenomen.
3.2. Vereisten lidmaatschap kiescollege
De leden van de GroenLinks-fractie vragen enige toelichting betreffende de eis dat
leden van het kiescollege geen ingezetene mogen zijn. Deze leden hebben wel enig begrip
voor deze eis, aangezien het consistent zou zijn met het vereiste voor leden van provinciale
staten dat hun werkelijke woonplaats in de provincie moet liggen. Die eis is begrijpelijk
aangezien zij naast het kiesrecht voor de Eerste Kamer nog een vertegenwoordigende
taak hebben in de provinciale staten. De leden van het kiescollege voor Nederlandse
niet-ingezetenen hebben daarentegen slechts één taak, namelijk het stemmen voor de
Eerste Kamer, zonder andere vertegenwoordigende functies. Daarnaast zijn de diverse
woonplaatsen van kiesgerechtigde niet-ingezetenen, in tegenstelling tot provinciale
ingezetenen, dusdanig verspreid dat er geen beroep gedaan kan worden op regionale
vertegenwoordiging. Daar waar het logisch is dat een Gelderlander door een Gelderlander
vertegenwoordigd wil worden, is het niet per se logisch dat een niet-ingezetene in
Canada vertegenwoordigd wil worden door een niet-ingezetene in Vietnam, aldus deze
leden. De voorgestelde eis van ingezetenschap brengt volgens de leden van de GroenLinks-fractie
enkele praktische bezwaren mee. Zo moeten de leden van het kiescollege naar Nederland
reizen om te stemmen voor de Eerste Kamer en zijn er minder mensen beschikbaar die
zich kandidaat kunnen stellen, wat ongewenste gevolgen kan hebben met het oog op lijstuitputting.
Deze problemen zouden verholpen worden wanneer ook ingezetenen lid kunnen worden van
het kiescollege. Daarom vragen deze leden de regering een nadere toelichting op de
reden van deze eis en vragen zij of ook andere opties zijn overwogen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben begrip voor de opmerkingen van de Afdeling
advisering van de Raad van State over twijfels over de noodzaak van de voorwaarde
van het niet-ingezeten zijn voor deelname aan het kiescollege. Deze leden vragen de
regering de noodzaak hiervoor nader te motiveren.
Bij de inrichting van het kiescollege is het uitgangspunt steeds geweest dat de vormgeving
zoveel als mogelijk aansluit bij de regeling voor provinciale staten én de kiescolleges
in Caribisch Nederland. Voor alle vertegenwoordigende organen in Nederland geldt bovendien
dat de criteria voor actief en passief kiesrecht gelijk zijn aan elkaar. Naar oordeel
van de regering ligt het dan ook in de rede om deze systematiek eveneens te hanteren
voor het kiescollege, en zou het goed onderbouwd moeten worden indien hiervan af wordt
geweken. Inhoudelijk ziet de regering geen reden voor een dergelijke afwijking. Juist
omdat de leden van het kiescollege de groep Nederlandse niet-ingezetenen vertegenwoordigen,
is het passend dat zij zelf niet-ingezetenen zijn. Bij het opstellen van het grondwetsvoorstel
heeft de regering dan ook hiervoor gekozen en dit neergelegd in artikel 55, tweede
lid, van het grondwetsvoorstel. Tijdens de eerste lezing van het grondwetsvoorstel
heeft de regering dit expliciet toegelicht. Dit uitgangspunt is gedurende de behandeling
noch in de Tweede Kamer noch in de Eerste Kamer ter discussie gesteld, en ook het
advies van de Afdeling met betrekking tot het grondwetsvoorstel laat dit onderwerp
onbesproken. Gelet hierop zijn er geen andere opties overwogen. In haar advies bij
dit wetsvoorstel heeft de Afdeling wel de suggestie gedaan om de eis van niet-ingezetenschap
te laten vallen voor het passief kiesrecht. Zoals toegelicht in het nader rapport
is de regering echter van mening dat het grondwetsvoorstel geen andere lezing toelaat
dan dat er gelijke criteria gelden – wat immers ook was beoogd. Dit betekent dat de
eis van niet-ingezetenschap voor het passief kiesrecht het uitgangspunt vormt voor
dit wetsvoorstel. Niettemin wordt voor de volledigheid hieronder ingegaan op de inhoudelijke
argumenten die de fracties op dit onderdeel in het verslag bij dit wetsvoorstel naar
voren brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen er op dat sprake is van een verschil in
karakter en taken tussen het kiescollege en provinciale staten, mede vanwege het verschil
in regionale vertegenwoordiging, en zien hierin een argument om op dit punt wel een
onderscheid te maken tussen het kiescollege en provinciale staten. Hoewel de regering
deze gedachtegang op zichzelf kan volgen, wijst zij erop dat deze leden hiermee voorbij
lijken te gaan aan het feit dat ook voor de kiescolleges in Caribisch Nederland gelijke
criteria voor actief en passief kiesrecht gelden, terwijl ook deze leden enkel de
taak hebben eenmalig hun stem uit te brengen voor de verkiezing van de leden van de
Eerste Kamer. Ten aanzien van het verschil in regionale vertegenwoordiging, dat de
leden van de GroenLinks-fractie naar voren brengen, merkt de regering op dat het in
haar ogen niet relevant is of een niet-ingezetene in Canada of Vietnam woont, maar
dat een lid van het kiescollege vertegenwoordiger is van Nederlanders die buiten Nederland
wonen. De relevantie van deze vertegenwoordiging is er namelijk in gelegen dat de
wetgeving die de Kamers aannemen ook van toepassing kan zijn op deze groep Nederlanders,
ongeacht waar zij precies wonen.
Niettemin staat het aandachtspunt waar het de leden om te doen is, dat de kring van
mogelijke kandidaten aanmerkelijk wordt begrensd door de eis van niet-ingezetenschap,
bij de regering scherp op het netvlies. Zij is zich terdege bewust van het belang
van voldoende voorlichting om de verkiezing van de leden van het kiescollege onder
de aandacht van de kiezers buiten Nederland te brengen. Er ligt ook een belangrijke
verantwoordelijkheid bij politieke partijen die willen deelnemen aan de kiescollegeverkiezing
om kandidaten te vinden voor hun kandidatenlijsten. De regering verwacht niet dat
bij die inzet onvoldoende animo zal zijn onder personen om zich te kandideren. Verder
wijzen de leden van de GroenLinks-fractie erop dat de fysieke stemming in Nederland
een drempel kan zijn voor kandidaatstelling. Wat betreft het afreizen naar Nederland
blijft de regering bij haar standpunt dat het naar verwachting niet onoverkomelijk
zal zijn om eenmaal per vier jaar naar Nederland af te reizen. Temeer niet nu de datum
van de verkiezing ruim tevoren, en zelfs vóór het moment van kandidaatstelling voor
de kiescollegeverkiezing, bekend is. Bovendien is het aannemelijk dat de kiescollegeleden
juist personen zijn die zich verbonden voelen met Nederland, en derhalve bereid zullen
zijn naar Nederland te reizen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welk risico de regering ziet voor lijstuitputting
en hoe, indien dit gebeurt, hiermee zal worden omgegaan.
Hoewel de regering de kans op lijstuitputting gering acht, licht zij graag toe in
welke gevallen lijstuitputting mogelijk zou zijn. Dit kan op twee momenten het geval
zijn. Ten eerste op het moment dat de zetels worden verdeeld. In dat geval worden
er aan een lijst meer zetels toegekend dan dat er kandidaten op die lijst staan. Op
basis van de systematiek van de Kieswet zou(den) deze niet-bezette zetel(s), via de
restzetelverdeling, worden toegewezen aan een of meerdere andere lijsten. Dat acht
de regering voor het kiescollege niet wenselijk, omdat het kiescollege als taak heeft
om de uitgebrachte stemmen bij de kiescollegeverkiezing (verhoudingsgewijs) te vertalen
naar de stemming voor de Eerste Kamer. Wanneer in het geval van lijstuitputting de
zetel zou toevallen aan een andere lijst, raakt deze afspiegeling vertroebeld, aangezien
de stemwaarde van de partijen die de zetels krijgen toegewezen, extra doorwerkt bij
de Eerste Kamerverkiezing. In het voorliggende wetsvoorstel is daarom, op advies van
de Kiesraad, geregeld dat indien bij de vaststelling van de uitslag sprake is van
lijstuitputting, de niet ingevulde zetel(s) onbezet blijft dan wel blijven. Ten tweede
kan sprake zijn van lijstuitputting gedurende de zittingsperiode. Daarvoor wordt aangesloten
bij de regels die ook voor de provinciale staten gelden. Indien tijdens de zittingsperiode
een lid aftreedt en de lijst is uitgeput, blijft de zetel leeg.
3.3. Onverenigbare functies bij lidmaatschap kiescollege
De leden van de SGP-fractie vragen waarom het wetsvoorstel bepaalt dat leden van het
kiescollege geen burgemeester van Den Haag mogen zijn. Deze bepaling komt hen overbodig
voor, aangezien het wetsvoorstel reeds bepaalt dat de voorzitter van het kiescollege
de burgemeester van Den Haag is en de leden geen ingezetene mogen zijn.
De reden dat de bepaling is opgenomen dat een lid van het kiescollege geen burgemeester
van Den Haag mag zijn, is dat er geen twijfel mag bestaan over de bedoeling van de
wetgever. In lijn met de zienswijze van de SGP-fractie meent de regering echter dat
deze bepaling in de praktijk inderdaad overbodig zal zijn. Ook in de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel wordt opgemerkt dat de situatie van onverenigbare functies zich
in de praktijk niet snel zal voordoen, omdat de desbetreffende functionarissen in
Nederland zullen wonen en dus niet voldoen aan de vereisten voor lidmaatschap van
het kiescollege.4 Niettemin hecht de regering eraan om ook voor deze verkiezing bepaalde functies onverenigbaar
te verklaren.
3.4 Elektronisch vergaderen
De leden van de CDA-fractie constateren dat in het wetsvoorstel wordt gesteld dat
het gelet op de taak van het kiescollege niet nodig is om een geheime stemming te
houden tijdens een elektronische vergadering. Zij vragen in dat verband waarom niet
is aangesloten bij de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies,
gemeenten, waterschappen en openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, waarin
wel de mogelijkheid is opgenomen om een geheime stemming te houden tijdens een elektronische
vergadering. De ervaring tijdens de coronacrisis heeft immers geleerd dat fysieke
bijeenkomsten als gevolg van reisbeperkingen niet altijd mogelijk zijn.
In de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten,
waterschappen en openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is de mogelijkheid
opgenomen om een geheime (schriftelijke) stemming te houden. In dat geval sturen de
leden van het vertegenwoordigende orgaan hun stembriefje na afloop van de vergadering
per brief of per koerier naar de griffie of brengen dit zelf langs. De voorzitter
maakt de uitslag van de stemming daarna zo spoedig mogelijk openbaar. Aangezien de
kiescollegeleden in het buitenland wonen ligt een vergelijkbare constructie niet in
de rede, aangezien dit betekent dat de stem per post naar Nederland zou moeten worden
gestuurd. Temeer niet nu er in het kiescollege geen noodzaak bestaat om geheim te
kunnen stemmen, aangezien het soort zaken waarover geheime stemmingen plaatsvinden
– stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen
– niet spelen bij het kiescollege (zie bijvoorbeeld artikel 31 Gemeentewet en artikel 31
Provinciewet).
4. Verkiezing van de leden van het kiescollege
4.1 Registratie kiesgerechtigdheid in de permanente registratie
De leden van de VVD-fractie, de D66-fractie, de CDA-fractie en de GroenLinks-fractie
stellen vragen over de registratie van de kiesgerechtigden voor de kiescollegeverkiezing.
Zo halen de leden van de VVD-fractie de passage aan in de memorie van toelichting
dat aan kiezers die al in de permanente registratie zijn opgenomen voor de Tweede
Kamer- en/of de Europees Parlementsverkiezingen, door de gemeente Den Haag zal worden
gevraagd of zij zich ook willen registreren voor de kiescollegeverkiezing. Deze leden
vragen waarom de permanente registratie niet ook meteen zal gelden voor de kiescollegeverkiezingen
en ontvangen hierop graag een reactie van de regering.
De leden van de D66-fractie begrijpen de keuze dat de gemeente Den Haag verantwoordelijk
is voor het beheer van de permanente kiezersregistratie, maar benadrukken ook dat
er ruim 800.000 personen geregistreerd staan in de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI).
Deze leden vinden het verschil van 90.000 en 800.000 erg groot en vragen de regering
nader toe te lichten welke mogelijkheden worden gebruikt om de permanente registratie
van kiesgerechtigden, naast de mutaties in de Basisregistratie Personen (BRP), zo
actueel mogelijk te houden.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de regering bevordert dat zoveel
mogelijk Nederlanders buiten Nederland zich als kiezer laten registreren. Hoe beoordeelt
de regering de suggestie van de CDA-afdeling België in de internetconsultatie om bijvoorbeeld
bij verlenging van het paspoort de registratie als kiezer als keuze voor te leggen?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben zorgen over de registratie van niet-ingezetenen
ten aanzien van hun stemrecht bij de verkiezing van het kiescollege. Heeft de regering
op dit moment goed zicht op Nederlandse niet-ingezetenen met het oog op de aspecten
die relevant zijn voor hun uitvoering van hun stemrecht? Zo nee, welke stappen neemt
de regering om dit te verbeteren zodat iedere niet-ingezetene gebruik kan maken van
zijn of haar stemrecht?
Op grond van de Kieswet gebeurt de registratie van kiesgerechtigdheid van een niet-ingezetene
voor de Tweede Kamer- of Europees Parlementsverkiezing op aanvraag. Het registreren
van kiesgerechtigden voor de kiescollegeverkiezing zonder handeling van hun kant wijkt
af van het reguliere (wettelijke) registratieproces en tevens van het karakter van
de permanente registratie. Voor de kiescollegeverkiezing wordt voorgesteld aan te
sluiten bij het wettelijke systeem, zodat voor alle verkiezingen waarvoor kiezers
buiten Nederland hun stem kunnen uitbrengen, de wijze van registreren gelijk is. Bovendien
is de stemwaarde van het kiescollege gekoppeld aan het aantal niet-ingezetenen dat
zich als kiesgerechtigde registreert voor de verkiezing van het kiescollege. Hoewel
het een reële verwachting is dat in elk geval een deel van de voor de Tweede Kamer-
en Europees Parlementsverkiezingen geregistreerde niet-ingezetenen ook interesse zal
hebben in deelname aan de kiescollegeverkiezing, zal dat mogelijk niet voor elke niet-ingezetene
het geval zijn. Indien de permanente registratie voor deelname aan kiescollege-verkiezingen
automatisch zou worden gevuld, zou hiermee invloed worden uitgeoefend op de hoogte
van de stemwaarde van het kiescollege op een wijze die mogelijk niet correspondeert
met het aantal niet-ingezetenen dat voor deze verkiezing wenst te worden geregistreerd.
Dat vindt de regering onwenselijk. De gemeente Den Haag beschikt over alle gegevens
om rechtstreeks contact te leggen met de niet-ingezetenen in de permanente registratie
en zal al deze personen individueel benaderen met informatie over deze nieuwe verkiezing
en daaraan gekoppeld de vraag of zij zich hiervoor willen registreren.
Registratie door niet-ingezetenen is verder nodig omdat van hen een actueel adres
bekend moet zijn om de briefstembescheiden naar toe te sturen. Dit moet namelijk een
actueel adres zijn. De adressen in de RNI zijn niet altijd actueel. Adressen die worden
opgegeven bij vertrek uit Nederland kunnen daarna door een verhuizing veranderen.
Als de desbetreffende Nederlander geen actieve band heeft met Nederland bijvoorbeeld
omdat hij/zij geen vorm van uitkering uit Nederland ontvangt, dan zal een nieuw adres
ook niet in de RNI terechtkomen. De gemeente Den Haag spant zich in aanloop naar elke
verkiezing in om kiezers die dat niet zelf al doen, te bewegen een actueel adres door
te geven. Indien ondanks deze inspanningen briefstembewijzen retour komen, neemt de
gemeente Den Haag telefonisch of per email met deze kiezers contact op. Op die manier
blijven de gegevens in de permanente registratie zo actueel mogelijk. Meer algemeen
zijn er de leden van de D66-fractie wijzen daar terecht op de mutaties in de Basisregistratie
Personen (BRP). Als een kiesgerechtigde niet-ingezetene niet langer in het buitenland
woont maar zich weer in Nederland vestigt, en nalaat om dat zelf door te geven, dan
ontvangt de gemeente Den Haag als verantwoordelijke voor de registratie van de kiezers
buiten Nederland, een zogenoemde spontane verstrekking uit de BRP, die de gemeente
Den Haag vervolgens verwerkt.
In reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie en de GroenLinks-fractie benadrukt
de regering dat de gemeente Den Haag niet alleen via de website van de gemeente Den
Haag maar ook een-op-een met alle kiesgerechtigde niet-ingezetenen in de permanente
registratie contact zal opnemen om hen te informeren over de nieuwe kiescollegeverkiezing
en daarbij te vragen of zij zich voor deze verkiezing willen registreren. Meer in
het algemeen is het vanaf het moment van de invoering van de permanente registratie
(april 2017) zo dat iedere Nederlander die uit Nederland vertrekt en bij vertrek een
adres in het buitenland opgeeft, een brief ontvangt van de gemeente Den Haag met het
persoonlijke verzoek zich te registreren om te stemmen vanuit het buitenland. Daarnaast
geeft de gemeente Den Haag op allerlei andere wijzen bekendheid aan de registratiemogelijkheid.
Hierbij kan worden gedacht aan het verstrekken van informatie via de eigen website
stemmenvanuithetbuitenland.nl, aan online campagnes in aanloop naar verkiezingen met
advertenties op websites en op YouTube, en aan het verstrekken van informatie waar
mogelijk via verenigingen van Nederlanders in het buitenland en via emigratiebeurzen.
Hoewel de geldigheidsduur van een Nederlands paspoort voor personen vanaf 18 jaar
tien jaar is en kiesgerechtigden dus maar eens in de tien jaar een nieuw paspoort
hoeven aan te vragen, zal ik samen met de Minister van Buitenlandse Zaken verkennen
of uitvoering van de door de leden van de CDA-fractie vermelde suggestie een optie
is.
4.2 Inleveren kandidatenlijst
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel kandidaten er op een kandidatenlijst voor
het kiescollege mogen staan.
Voor het opstellen van een kandidatenlijst voor de kiescollegeverkiezing gelden dezelfde
regels als voor andere verkiezingen. Artikel H 6, tweede lid, van de Kieswet bepaalt
dat elke partij 50 kandidaten op de lijst mag plaatsen. Voor partijen die bij de voorgaande
verkiezing van het desbetreffende orgaan meer dan vijftien zetels hebben behaald,
wordt dit verruimd naar ten hoogste 80 kandidaten. Artikel Pa 1 van het wetsvoorstel
verklaart artikel H 6 van overeenkomstige toepassing op de kiescollegeverkiezing.
5. De verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van het kiescollege
5.1 De stemming
In het wetsvoorstel is gekozen voor een fysieke vergadering voor de stemming door
het kiescollege. De leden van de VVD-fractie halen aan dat de regering naar alternatieven
heeft gekeken, zoals elektronisch stemmen, briefstemmen en een tussenvariant, maar
deze alternatieven te licht heeft bevonden. Deze leden menen dat elektronisch stemmen
een mooie oplossing zou zijn om de leden van het kiescollege een reis te besparen,
maar dan moet elektronisch stemmen wel op een veilige manier mogelijk zijn en moeten
de waarborgen van het verkiezingsproces geregeld zijn. Dat is nu nog niet het geval.
Zij hopen dat de regering de technische mogelijkheden op dit gebied blijft monitoren.
Zij vragen ook of er op het gebied van elektronisch stemmen al vorderingen zijn gemaakt
en zo ja, welke.
Op dit moment is het volgens de regering niet opportuun om stappen te zetten op het
gebied van internetstemmen. Dat standpunt heeft de regering in juni 2018, juni 2020
en zeer recent ook ingenomen.5 Een belangrijk argument hiervoor is dat internetstemmen het verkiezingsproces kwetsbaar
maakt voor cyberrisico’s. De technologie is bovendien nog onvoldoende ontwikkeld om
te voorkomen dat er inbreuk kan worden gemaakt op de waarborgen van het verkiezingsproces,
in het bijzonder de controleerbaarheid van het proces en het stemgeheim. Daarnaast
zijn de kosten van internetstemmen – hoewel het moeilijk is deze precies in te schatten
– hoog. Deze conclusies worden bevestigd in een onderzoek naar de haalbaarheid van
de invoering van online stemmen dat de Belgische overheid in 2020 heeft laten uitvoeren
door enkele universiteiten.6 Wel blijft de regering de mogelijke technologische ontwikkelingen omtrent verkiezingen
volgen.
De regering kiest ervoor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer te laten plaatsvinden
in een fysieke vergadering in Nederland. In de toelichting bij het wetsvoorstel is
opgenomen dat, hoewel stemmen per brief een denkbaar alternatief is, het introduceren
van briefstemmen (grote) problemen oplevert in de uitvoering. De leden van de CDA-fractie
vragen hoe deze problemen zich verhouden tot de problemen van een fysieke stemming
waarvoor de kiescollegeleden naar Nederland moeten komen.
In de memorie van toelichting is uiteengezet dat de regering verschillende manieren
waarop kiescollegeleden hun stem zouden kunnen uitbrengen voor de Eerste Kamer heeft
bekeken. De fysieke zitting heeft daarbij de voorkeur gekregen boven het stemmen per
brief. Hierbij is afgewogen dat het afreizen naar Nederland naar het oordeel van de
regering voor deze gekozen personen geen onoverkomelijke drempel zal vormen, terwijl
het stemmen per brief wel grote problemen voor de uitvoering kan opleveren. Bovendien
geniet een fysieke stemming in beginsel de voorkeur.
Bij de Tweede Kamer- en Europees Parlementsverkiezing is de periode tussen de dag
dat de kandidatenlijst definitief is vastgesteld – nadat de termijn voor een beroepsprocedure
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is afgerond – en de dag
van stemming nu al krap voor kiezers om hun stem per brief terug te sturen. Voor de
Tweede Kamer- en de Europees Parlementsverkiezingen bedraagt het aantal dagen tussen
het definitief vaststellen van de kandidatenlijsten door het centraal stembureau en
de dag van stemming in het ongunstigste geval dertig dagen. Voor de Eerste Kamerverkiezing
is dit slechts veertien dagen. Zelfs indien de stembiljetten gelijk na definitieve
vaststelling van de kandidatenlijsten gereed worden gemaakt en elektronisch worden
verzonden, is de kans dus aanzienlijk dat de stemmen van de kiescollegeleden indien
die per post zouden moeten worden verstuurd, niet tijdig aankomen voor de dag van
de stemming. Kiescollegeleden die verder weg wonen of in landen met een minder goede
infrastructuur zijn hierbij onevenredig in het nadeel.
De regering is zich er bewust van dat hier tegenover staat dat het reizen naar Nederland
iets vraagt van kiescollegeleden, zeker als zij verder weg wonen. Zij meent echter
dat dit geen onoverkomelijke drempel vormt. Kiescollegeleden kunnen bij het organiseren
van hun reis en verblijf namelijk worden gefaciliteerd, en bovendien is de datum van
de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer al bekend op het moment dat personen
zich kandideren voor het kiescollege. Daar kan dus ruim van tevoren rekening mee worden
gehouden. Desalniettemin kan het risico zich voordoen dat een kiescollegelid niet
in de gelegenheid is om de stemming in Nederland bij te wonen. Daartoe bestaat in
dit wetsvoorstel de regeling van het verlenen van een volmacht langs elektronische
weg.
5.2 Het verlenen van een volmacht langs elektronische weg
Een lid van het kiescollege dat niet in staat is om de stemming in Nederland bij te
wonen, kan aan een ander lid van het kiescollege een volmacht verlenen. Maar wat als
een lid van het kiescollege op het laatste moment verhinderd is door bijvoorbeeld
problemen in het vliegverkeer? Het afgeven van een elektronische volmacht kan volgens
de leden van de VVD-fractie dan weleens niet meer mogelijk zijn en zij vragen daarom
hoe daarmee wordt omgegaan?
De mogelijkheid om een volmacht langs elektronische weg te verlenen kan ook in deze
situatie voldoen. Het kiescollegelid dat per volmacht een stem wil uitbrengen, doet
zijn verzoek daartoe door een mededeling daarvan te sturen aan de voorzitter via de
beschikbaar gestelde elektronische contactgegevens, bijvoorbeeld een e-mailadres.
Op die wijze kan hierover op een laagdrempelige manier worden gecommuniceerd en biedt
het de mogelijkheid aan de leden van het kiescollege een dergelijke volmacht nog net
voor aanvang van de zitting te verlenen, aangezien de voorzitter op deze wijze nog
tot het laatste moment in de gelegenheid is om te controleren op nieuwe verzoeken.
Over het algemeen zal een kiescollegelid dat op het laatste moment is verhinderd op
die manier alsnog een volmacht kunnen verlenen. De procedure hiervoor is gelijk aan
de volmachtregeling die nu geldt bij de stemming door leden van de provinciale staten
en de kiescolleges in Caribisch Nederland, met als enige verschil dat het wetsvoorstel
in aanvulling op het fysieke verzoek regelt dat dit ook via een digitale mededeling
mogelijk is.
De leden van de SP-fractie lezen dat de vergadering waarin de kiescollegeleden zullen
stemmen fysiek zal plaatsvinden. Zij schetsen dat het afreizen naar Nederland voor
een kiescollegelid woonachtig in een grensgebied doorgaans minder problemen oplevert
dan een kiescollegelid woonachtig op een ander continent. Deze leden vragen daarom
of zij het goed begrijpen dat een kiescollegelid één volmachtstem mag uitbrengen,
om te voorkomen dat één lid namens alle andere leden een stem uit zal brengen?
Voor kiescollegeleden is het inderdaad mogelijk om namens maximaal één ander kiescollegelid
een volmachtsstem uit te brengen. Daarmee wordt aangesloten bij de mogelijkheid die
de leden van de provinciale staten en kiescollege Caribisch Nederland hebben om bij
volmacht te stemmen. De regering acht het onwenselijk dat een lid meerdere volmachtsstemmen
zou kunnen uitbrengen, aangezien het uitgangspunt is dat kiescollegeleden verkozen
worden om namens de kiezers in het buitenland een stem uit te brengen voor de Eerste
Kamer.
5.3 Stemwaarde kiescollege
De door de regering gemaakte keuze voor de stemwaardebepaling en de gegeven argumentatie
achten de leden van de VVD-fractie begrijpelijk.
De regering is content te vernemen dat de leden van de VVD-fractie de keuze voor de
stemwaarde begrijpelijk vinden.
De leden van de D66-fractie en de leden van de CDA-fractie vragen om met een rekenvoorbeeld
duidelijk te maken wat de invloed van het kiescollege op de samenstelling van de Eerste
Kamer is indien de opkomst van de kiescollege verkiezing relatief laag is en wat de
invloed is als de opkomst relatief hoog is.
De opkomst van de verkiezing van de leden van het kiescollege wordt niet betrokken
in de bepaling van de stemwaarde. De stemwaarde voor het kiescollege niet-ingezetenen
wordt bepaald door een formule waarin de volgende factoren worden meegenomen: het
aantal kiezers in de permanente registratie, het aantal leden van het kiescollege,
het aantal inwoners van Nederland en het aantal kiesgerechtigden in Nederland voor
de provinciale statenverkiezingen.
Dat levert de volgende formule op:
In de memorie van toelichting is het volgende rekenvoorbeeld opgenomen. Voor het maken
van een voorbeeldberekening dienen er enkele aannames te worden gedaan. Voor deze
berekening zijn dat de volgende:
– Ten tijde van de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer in 2019 telden de provincies
en openbare lichamen 17.307.910 inwoners.
– In totaal waren er op dat moment 13.045.181 kiesgerechtigden voor de verkiezing van
de leden van provinciale staten en de kiescolleges in Caribisch Nederland.
– In de permanente kiezersregistratie niet-ingezetenen stonden bij de laatste verkiezing
waarbij niet-ingezetenen konden stemmen (de Tweede Kamerverkiezing van maart 2021)
92.772 kiesgerechtigden geregistreerd voor die verkiezing.
– Een aantal geregistreerde kiesgerechtigden van 92.772 zou er op basis van de staffel
in artikel 5 van het wetsvoorstel kiescollege niet-ingezetenen in resulteren dat het
kiescollege 37 leden heeft.
Dat zou betekenen dat de totale stemwaarde van het kiescollege (33 x 37 leden) uitkomt
op 1.221. Tijdens de afgelopen Eerste Kamerverkiezing was de totale stemwaarde 173.125.
Zou daaraan het totaal van het kiescollege worden toegevoegd, dan zou dat betekenen
dat het totale gewicht van het kiescollege op basis van bovenstaande aannames gelijk
is aan 0,53 zetel (0,70% op het totaal van 75 zetels).
In de tabel hieronder is het percentage van de totale stemwaarde bij de Eerste Kamerverkiezing
in 2019 per provincie/openbaar lichaam opgenomen. Daarnaast is ook de theoretische
exercitie gedaan wat het zou betekenen indien het kiescollege niet-ingezetenen tijdens
deze verkiezing al ingesteld zou zijn. Daarbij is uitgegaan van de aannames die voor
bovenstaande berekening zijn gedaan.7
Provincie
Aantal statenleden
Stemwaarde
Totale stemwaarde kiescollege
Percentage stemwaarde zonder kiescollege (afgerond)
Percentage stemwaarde met kiescollege (afgerond)
Groningen
43
136
5.848
3,38
3,35
Fryslân
43
151
6.493
3,75
3,72
Drenthe
41
120
4.920
2,84
2,82
Overijssel
47
246
11.562
6,68
6,63
Flevoland
41
102
4.182
2,42
2,40
Gelderland
55
377
20.735
11,98
11,90
Utrecht
49
274
13.426
7,76
7,70
Noord-Holland
55
519
28.545
16,49
16,37
Zuid-Holland
55
668
36.740
21,22
21,07
Zeeland
39
98
3.822
2,21
2,19
Noord-Brabant
55
463
25.465
14,71
14,61
Limburg
47
237
11.139
6,43
6,39
Bonaire
9
22
198
0,11
0,11
Sint Eustatius
5
6
30
0,02
0,02
Saba
5
4
20
0,01
0,01
Kiescollege Niet-Ingezetenen
37
33
1221
n.v.t.
0,70
Totaal
626
174.346
100%
100%
Voor de hoogte van de stemwaarde is het niet van belang of 50% of 80% van de geregistreerde
kiesgerechtigden een stem uitbrengt. De stemwaarde per kiescollegelid blijft namelijk
gelijk. De stemwaarde wordt bepaald op basis van het aantal kiezers in de permanente
registratie, waarop een correctiefactor wordt toegepast. Bij de stemwaarde van de
leden van de provinciale staten en de leden van de kiescolleges Caribisch Nederland
wordt de stemwaarde bepaald op basis van het aantal inwoners van de provincie of het
openbaar lichaam en wordt de opkomst voor die verkiezingen ook niet gebruikt voor
het berekenen van de stemwaarde.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat, op basis van de verwachte opkomst,
de te verwachten stemwaarde zal zijn van een kiezer van buiten Nederland en hoe zich
dit verhoudt tot de gemiddelde stemwaarde van een kiezer in Europees Nederland?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt gebruik gemaakt van bovenstaande voorbeeldberekening.
Het opkomstpercentage voor de verkiezing van de leden van het kiescollege is niet
op voorhand in te schatten. Daarom wordt er voor dit voorbeeld voor gekozen om het
opkomstpercentage te gebruiken van de provinciale statenverkiezing. Het opkomstpercentage
van de verkiezing van de provinciale staten was 56,16%, oftewel 7.319.650 kiezers
hebben een stem uitgebracht. Wanneer dit wordt vertaald naar het aantal geregistreerde
kiezers uit de voorbeeldberekening houdt dat in dat 52.101 van de 92.772 kiezers in
de permanente registratie een stem zou hebben uitgebracht.
Op basis van bovenstaande berekening was de totale stemwaarde van het kiescollege
niet-ingezetenen 1.221. De totale stemwaarde van de provinciale staten (dus exclusief
de kiescolleges Caribisch Nederland) is dan 172.877.
Daarmee kan de theoretische exercitie worden gedaan om de stemwaarde per uitgebrachte
stem voor niet-ingezetenen en per uitgebrachte stem in Europees Nederland te berekenen.
De stemwaarde per uitgebrachte stem is dus nagenoeg even groot op basis van deze exercitie.
Daarbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat in de praktijk de stemwaarde
van de kiezers in Europees Nederland niet als een geheel kan worden gezien. De stemwaarde
per uitgebrachte stem is per provincie immers ook verschillend, omdat niet overal
de opkomst gelijk is. Zo was de opkomst bij de provinciale statenverkiezing in 2019
in de provincie Noord-Brabant procentueel het laagst, waardoor de stemwaarde per uitgebrachte
stem 0,0258 was, terwijl in de provincie Utrecht waar de opkomst voor dezelfde verkiezing procentueel
het hoogst was, de stemwaarde per uitgebrachte stem op 0,0229 lag.
De leden van de SP-fractie stellen dat door te kiezen voor een kiescollege dat gekozen
wordt door het aantal geregistreerde kiezers in het buitenland een nieuw principe
wordt gehanteerd wat leidt tot verwarring, onduidelijkheid en een risico dat sommige
kiezers minder vertegenwoordigd worden dan andere qua stemwaarde. Deze leden vragen
of de regering het met hen eens is dat de keuze voor het meetellen van geregistreerde
kiezers in het buitenland in dat opzicht willekeurig is? Zo nee, waarom wordt er dan
niet voor gekozen om deze registratie in ieder geval regelmatig op te schonen, zodat
de registratie klopt? Anders, zo denken deze leden, is de stemwaardebepaling immers
nog willekeuriger en op basis van onjuiste data.
De regering is het niet eens met de leden van de SP-fractie dat het meetellen van
de geregistreerde kiezers bij de stemwaarde willekeurig is. De keuze om de berekening
van de stemwaarde te baseren op het aantal geregistreerde kiesgerechtigden is de uitkomst
van een uitgebreide afweging, en de berekeningswijze die wordt voorgesteld is de optie
die het meest in de buurt komt bij de stemwaardebepaling voor provinciale staten en
de kiescolleges in Caribisch Nederland.
Hoewel de regering het belang van een goed bijgehouden permanente registratie erkent,
ligt een volledige opschoning van de permanente registratie echter niet voor de hand.
Het verplicht periodiek opschonen is onwenselijk, omdat een kiezer zijn registratie
dan periodiek moet herbevestigen, hetgeen niet strookt met de gedachte achter het
invoeren van een permanente registratie. Bij de invoering van de permanente registratie
is op verzoek van de Tweede Kamer bewust de keuze gemaakt om het voor kiesgerechtigden
buiten Nederland zo makkelijk mogelijk te maken.10 Waar zij zich voor de invoering van de permanente registratie in 2017 voor elke verkiezing
moesten registreren hoeft dat sindsdien nog maar eenmalig. Het laten herbevestigen
door kiezers staat haaks op de gemaakte keuze bij de invoering van de permanente registratie
en werpt een drempel op voor kiezers uit het buitenland. Een andere manier om de permanente
registratie op te schonen zou kunnen zijn om kiezers, die bijvoorbeeld twee of drie
verkiezingen niet hebben gestemd, te verwijderen uit de permanente registratie. Ook
dat is onwenselijk omdat er dan een lijst moet worden bijgehouden van kiezers die
bij de laatste verkiezing(en) hebben gestemd. Dat staat op gespannen voet met het
stemgeheim. Ook is het niet objectiveerbaar na hoeveel verkiezingen dat een kiezer
geen stem heeft uitgebracht, hij uit de permanente registratie moet worden verwijderd.
Het is uiteraard van belang dat de registratie dan zo actueel mogelijk is. De gemeente
Den Haag houdt zich daar op verschillende manieren ook actief mee bezig, zoals ook
toegelicht in paragraaf 4.1 van deze nota naar aanleiding van het verslag. Naast de
voortdurende inspanning van de gemeente Den Haag om de permanente registratie actueel
te houden, ziet de regering geen verdere mogelijkheden voor opschoning die niet conflicteren
met het karakter van de permanente registratie.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat reeds bij de Grondwetsbehandeling
nadrukkelijk aandacht is geweest voor de vraag welke stemwaarde wordt toegekend aan
de leden van het kiescollege. Deze leden vragen om een uiteenzetting van de opties
die zijn overwogen en waarom uiteindelijk voor de voorliggende optie is gekozen.
Bij het uitwerken van de stemwaardebepaling voor de leden van het kiescollege stond
vast dat het niet mogelijk is om de stemwaarde van een kiescollege niet-ingezetenen
op dezelfde wijze te bepalen als de huidige berekeningswijze van de stemwaarde van
de provinciale staten en de kiescolleges in de openbare lichamen. Dit zou er namelijk
in resulteren dat de stemwaarde gebaseerd wordt op de gehele wereldbevolking, wat
ertoe zal leiden dat de mate van invloed van het kiescollege op de samenstelling van
de Eerste Kamer buitenproportioneel groot is. Een ander alternatief om de huidige
berekeningswijze van de stemwaarde te kunnen toepassen op het kiescollege is deze
te baseren op alle Nederlanders die in het buitenland woonachtig zijn. Echter zijn
er geen precieze aantallen bekend van Nederlanders in het buitenland. Daarom is het
hanteren van de huidige berekeningswijze niet mogelijk.
Om die reden zijn er verschillende alternatieven overwogen. Hierbij diende eerst afgewogen
te worden of het wenselijker werd geacht de systematiek voor de provinciale staten
en de kiescolleges in Caribisch Nederland ongewijzigd te laten, en te zoeken naar
een berekeningswijze voor het kiescollege die zo goed als mogelijk aansluit bij het
bestaande stelsel, of om de huidige stemwaardebepaling voor de provinciale staten
en de kiescolleges in Caribisch Nederland aan te passen, vanuit een principiële voorkeur
de stemwaardebepaling in alle gevallen gelijk te trekken.
De regering heeft voor dit laatste niet gekozen, omdat dit de verkiezing van de Eerste
Kamer in een ander perspectief plaatst. De wijze waarop de stemwaarde van de provinciale
staten en de kiescolleges in de Caribische openbare lichamen op dit moment wordt bepaald
– op basis van het inwonertal van de provincies en de Caribische openbare lichamen
– past bij de visie dat de Eerste Kamerverkiezing een rechtstreekse verkiezing is
door de leden van provinciale staten en de kiescolleges in Caribisch Nederland. Elk
alternatief, zoals het uitgaan van het aantal uitgebrachte stemmen, zou de verkiezing
van de Eerste Kamer in een ander perspectief plaatsen en die (mede) het karakter geven
van een indirecte verkiezing door de kiezers. De regering heeft er voor gekozen om
de huidige systematiek van de Eerste Kamerverkiezing niet te veranderen, maar te zoeken
naar een manier om het nieuwe kiescollege in te bedden in het bestaande stelsel. Hierbij
is wel gepoogd om de bepaling zoveel als mogelijk op dezelfde wijze vorm te geven
als de stemwaardebepaling voor de provinciale staten en de kiescolleges van de openbare
lichamen. Een tweede belangrijk uitgangspunt was dat de invloed die het kiescollege
op de samenstelling van de Eerste Kamer heeft proportioneel moest zijn.
Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij de eerste lezing van het grondwetsvoorstel
was de regering aanvankelijk van mening dat het de voorkeur verdiende om de stemwaarde
van de leden van het kiescollege niet-ingezetenen te bepalen op basis van het aantal
uitgebrachte stemmen. De regering wees er in dat kader op dat als de verkiezing van
de Eerste Kamer als een indirecte verkiezing wordt gezien, het vanuit theoretisch
oogpunt meer voor de hand ligt om bij het bepalen van de stemwaarde uit te gaan van
het aantal uitgebrachte stemmen dan van het aantal (geregistreerde) kiesgerechtigden,
aangezien het enigszins willekeurig zou lijken om uit te gaan van het aantal kiezers
dat zich heeft laten registreren in plaats van het aantal kiezers dat daadwerkelijk
heeft gestemd. Hiervan is zij teruggekomen nu is gebleken dat de berekeningswijze
zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel – op basis van het aantal geregistreerde kiesgerechtigden,
vermenigvuldigd met een correctiefactor – beter aansluit bij het uitgangspunt van
evenredige vertegenwoordiging. Bij de mondelinge behandeling van de eerste lezing
van het onderhavige grondwetsvoorstel in uw Kamer rees de vraag of wel voldoende recht
wordt gedaan aan het grondwettelijke beginsel van evenredige vertegenwoordiging als
de stemwaarde van dit kiescollege zou worden bepaald aan de hand van het aantal uitgebrachte
stemmen en of de evenredigheid zou kunnen worden geoptimaliseerd, bijvoorbeeld door
een nader te bepalen correctiefactor toe te passen op de stemwaarde van de leden van
dat kiescollege. Uit het onderzoek van dr. Otjes dat mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer
heeft aangeboden als bijlage bij de hoofdlijnenbrief van 10 juni 2021, blijkt dat
het mogelijk is om het bestaande systeem voor provincies en openbare lichamen intact
te laten en voor de stemwaardebepaling van het kiescollege niet-ingezetenen een berekeningsmethode
te kiezen die dit benadert, in ieder geval voor wat betreft de invloed die het kiescollege
verhoudingsgewijs krijgt wanneer je de stemwaarde afzet tegen het aantal personen
dat wordt vertegenwoordigd. Op deze manier wordt recht gedaan aan de Nederlanders
in het buitenland, maar blijft het karakter van de Eerste Kamerverkiezing ongewijzigd.
Hierbij zorgt de correctiefactor ervoor dat de uitkomst van de stemwaardebepaling
recht doet aan het feit dat er meer Nederlanders in het buitenland wonen dan er geregistreerd
zijn als kiesgerechtigde, bijvoorbeeld minderjarige Nederlanders. Alles afwegend heeft
de regering voor deze optie gekozen. Voor een nadere toelichting verwijs ik kortheidshalve
naar paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering bij het toelichten van de
keuze van de stemwaarde volstaat met een technische, rekenkundige benadering en dat
een duiding van de keuzes vanuit de specifieke aard van de verkiezingen van de Eerste
Kamer ontbreekt. Deze leden merken op dat het bijzondere van deze verkiezingen is
dat uitdrukkelijk een basis ligt in de geografische eenheid van de provincies. De
keuze voor een kiescollege voor Caribisch Nederland past ook nog binnen die lijn,
maar het bepalen van de stemwaarde van het kiescollege buitenland roept allerlei nieuwe
spanningen op. Kan de regering toelichten waarom het logisch zou zijn om als uitgangspunt
te hanteren dat de stemwaarde van het kiescollege buitenland zoveel mogelijk gelijkwaardig
moet zijn, terwijl het wezenlijke verschil is dat dit kiescollege niet te verbinden
is aan een duidelijk geografisch gebied? Ligt het niet in de rede om dit kiescollege
op voorhand een beperkter gewicht te geven dan de provinciale staten en het kiescollege
Caribisch Nederland?
De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast om toe te lichten waarom het acceptabel
is dat de vergaarbak die het kiescollege buitenland vormt voor Nederlanders die verspreid
zijn in een groot aantal landen, meer waarde krijgt dan een geografisch en staatkundig
duidelijk gemarkeerd gebied als Caribisch Nederland?
Het is juist dat de kiezers in het buitenland niet woonachtig zijn in een geografisch
afgebakend gebied. Naar mening van de regering zou dit er echter niet aan in de weg
moeten staan dat ook zij invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer krijgen.
Temeer omdat (een deel van) de wetgeving waarover wordt besloten direct van invloed
is op hen. In dat kader acht de regering het juist dat de invloed per Nederlander
zoveel mogelijk gelijkwaardig is, ongeacht waar de persoon woont. De regering kan
zich daarom niet vinden in de gedachtegang dat aan Nederlandse niet-ingezetenen uit
principe een lagere stemwaarde wordt toegekend. Zij meent dan ook dat de stemwaarde
van het kiescollege in verhouding moet staan tot de groep(sgrootte) die zij beoogt
te vertegenwoordigen, op dezelfde wijze als dit geldt voor de stemwaarde van provinciale
staten en de kiescolleges in Caribisch Nederland in verhouding tot het inwonertal.
Dat de stemwaarde van het kiescollege niet-ingezetenen hoger kan zijn dan die van
de kiescolleges in Caribisch Nederland kan hieruit volgen indien het aantal kiezers
dat zich registreert voor de kiescollegeverkiezing hoger is dan het inwonertal in
de openbare lichamen. Deze situatie is voorstelbaar, aangezien er rond de 90.000 kiezers
geregistreerd zijn voor Tweede Kamerverkiezingen en het inwonertal van de openbare
lichamen per 1 januari 2022 voor Bonaire 22.573, Sint Eustatius 3.242 en Saba 1.911
bedraagt.
Het lid van de BBB-fractie ondersteunt de opmerking van de Afdeling advisering van
de Raad van State dat voor de stemwaarde van de leden van het kiescollege niet-ingezetenen
het aantal geregistreerde kiesgerechtigden maatgevend is. Daarbij gaat de toelichting
echter niet in op de vraag of, indien de opkomst voor de verkiezing van het kiescollege
veel lager is dan de opkomst bij de verkiezingen voor provinciale staten, de stem
van deze kiezers uit het buitenland niet onevenredig zwaar meetelt. Is de regering
bereid om het voorstel hierop aan te passen en zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het nader rapport wordt aangegeven, en hierboven in reactie op vragen
van de leden van de D66-fractie en de CDA-fractie wordt vermeld, is de wijze waarop
de stemwaarde van het kiescollege gekoppeld wordt aan de groep die het beoogt te vertegenwoordigen
– geregistreerde kiesgerechtigden verhoogd met de correctiefactor – in feite niet
anders dan de stemwaardebepaling van provinciale staten en de kiescolleges in Caribisch
Nederland op basis van het inwonertal van een provincie of openbaar lichaam.11 Ook daar speelt de opkomst bij de provinciale staten- dan wel kiescollegeverkiezing
immers geen rol bij het bepalen van de stemwaarde. Het kan dus voorkomen dat bij een
van de verkiezingen het opkomstpercentage relatief laag is, waardoor de stem van die
kiezer relatief zwaar meetelt. Het scenario dat het aantal geregistreerde kiezers
(steeds meer) afwijkt van het aantal kiezers dat daadwerkelijk een stem uitbrengt,
is dus denkbaar, maar is niet inherent aan de koppeling van de stemwaarde aan het
aantal geregistreerde kiesgerechtigden. Een mogelijkheid waarbij het opkomstpercentage
wel een rol zou spelen, is de stemwaarde te koppelen aan het aantal uitgebrachte stemmen
bij de kiescollegeverkiezing. Hiervoor heeft de regering echter niet gekozen, omdat
zij meent dat de keuze die zij gemaakt heeft beter in lijn is met de systematiek bij
de provincies en openbare lichamen, waarbij de stemwaarde eveneens is gekoppeld aan
de groep die de provinciale staten en de kiescolleges in Caribisch Nederland beogen
te vertegenwoordigen, te weten de inwoners. Gezien het bovenstaande wordt niet overwogen
om het opkomstpercentage een rol te laten spelen bij de stemwaardebepaling.
6. Evaluatie
De leden van de VVD-fractie geven aan de digitale vaardigheden van de Nederlanders
in het buitenland niet te onderschatten, maar wijzen erop dat als het kiescollege
er is verschillende digitale handelingen moeten worden uitgevoerd. Deze leden spreken
de hoop uit dat dit aspect bij de evaluatie, die na de verkiezing door het kiescollege
wordt gehouden, expliciet aandacht krijgt.
Net als iedere andere verkiezing zal ook de verkiezing van de leden van het kiescollege
worden geëvalueerd. Deze evaluatie zal alle relevante aspecten beslaan. In de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel wordt hierover bijvoorbeeld al aangegeven dat
er een enquête zal worden gehouden onder kandidaten naar mogelijke knelpunten rond
de kandidaatstelling. Het ligt voor de hand om ook te vragen of de kandidaten op andere
punten, zoals bijvoorbeeld digitale handelingen, aandachtspunten voor de uitvoering
zien. Kiezers worden ook bevraagd of zij belemmeringen hebben ervaren om zich niet
te kandideren. In die enquête kan uiteraard ook worden nagegaan of digitale handelingen
een belemmering waren. Aan de hand van die input kan vervolgens bekeken worden of
die mogelijke knelpunten kunnen worden opgelost.
De leden van de D66- fractie vragen om nader toe te lichten of bij de eerstvolgende
verkiezingen de stemwaarden toch uniform getrokken moeten worden tussen de provinciale
staten, het kiescollege Caribisch Nederland en het kiescollege niet-ingezetenen?
Bij de berekening van de stemwaarde van provinciale staten en de kiescolleges in Caribisch
Nederland wordt uitgegaan van het aantal inwoners in de provincies en openbare lichamen.
Een dergelijke geografische afbakening is voor het kiescollege niet mogelijk, waardoor
het niet mogelijk is de stemwaarde te berekenen aan de hand van het aantal inwoners.
Zolang de stemwaardebepaling voor provinciale staten en de kiescolleges in Caribisch
Nederland ongewijzigd blijft, is het daarom onmogelijk om voor het kiescollege eenzelfde
berekeningswijze te hanteren. Een mogelijkheid is om de bestaande berekeningswijze
te herzien en één uniforme stemwaardebepaling te introduceren die alle drie de organen
kunnen hanteren. Dit vergt echter wel een heroverweging van het karakter van de Eerste
Kamerverkiezing als rechtstreekse verkiezing door de leden van provinciale staten
en de kiescolleges in Caribisch Nederland, zoals de (grond)wetgever dat steeds als
uitgangspunt heeft genomen. Hoewel een heroverweging van het karakter niet is uitgesloten,
ziet de regering hier in deze context geen aanleiding toe. Een dergelijke fundamentele
discussie zou naar het oordeel van de regering plaats moeten hebben in een breder
verband en gevoerd moeten worden vanuit beweegredenen die direct zien op het karakter
van de Eerste Kamerverkiezing. De regering is van mening dat de berekeningsmethode
van de stemwaarde het karakter van de Eerste Kamerverkiezing moet volgen en niet het
omgekeerde; dat de berekeningsmethode wordt aangepast en dat als gevolg daarvan het
karakter van de Eerste Kamerverkiezing zou moeten wijzigen. De (grond)wetgever heeft
het bepalen van de stemwaarde aan de hand van het aantal inwoners steeds ongewijzigd
gelaten. Hieruit kan worden opgemaakt dat is vastgehouden aan de zienswijze dat de
Eerste Kamerverkiezing wordt gezien als een rechtstreekse verkiezing door de leden
van provinciale staten, die op hun beurt alle inwoners van de provincies vertegenwoordigen.
Derhalve ligt het niet voor de hand om een uniforme berekeningswijze te gaan hanteren
zolang het karakter van de Eerste Kamerverkiezing op zichzelf niet ter discussie staat.
Er is daarom een alternatieve berekeningswijze nodig voor het kiescollege niet-ingezetenen.
Het is daarbij mogelijk om het bestaande systeem voor provincies en openbare lichamen
intact te laten en voor de stemwaardebepaling van het kiescollege een berekeningsmethode
te kiezen die dit benadert, in ieder geval voor wat betreft de invloed die het kiescollege
verhoudingsgewijs krijgt wanneer je de stemwaarde afzet tegen het aantal personen
dat wordt vertegenwoordigd. Op deze manier wordt recht gedaan aan de Nederlanders
in het buitenland, maar blijft het karakter van de Eerste Kamerverkiezing ongewijzigd.
De leden van de ChristenUnie-fractie missen een evaluatiebepaling in voorliggend wetsvoorstel.
Zeker, verkiezingen worden altijd geëvalueerd, maar het zou wat deze leden betreft
wenselijk zijn een specifieke evaluatie van de werking en de voor- en nadelen van
voorliggend wetsvoorstel uit te voeren. Zij vragen een reactie op dit punt van de
regering.
Zoals ook opgemerkt in het nader rapport bij dit wetsvoorstel is het sinds 2007 staand
kabinetsbeleid dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties elke
verkiezing evalueert.12 Bij de kiescollegeverkiezing niet-ingezetenen zal ook deze verkiezing worden geëvalueerd,
waarbij nadrukkelijk aandacht zal uitgaan naar de werking van de wet. Het is gebruikelijk
om eventuele aandachtspunten die voortvloeien uit de evaluatie van een verkiezing
indien daar aanleiding voor is vervolgens te vertalen in een aanpassing van de Kieswet
en -regelgeving. Gelet hierop ligt een expliciete evaluatiebepaling in de wet niet
voor de hand. Wetsevaluaties vinden doorgaans met een lagere frequentie plaats en
bieden in het kader van verkiezingen daarom weinig meerwaarde.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot
Indieners
-
Indiener
H.G.J. Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties